13 december
Nog 19 dagen te gaan…
Voor de flat van Ryan Spencer
08.10 uur
Al dagen liep ik aan Ryan te denken en vandaag werd ik als een magneet naar zijn flat toe getrokken. Het was net of ik hem per se moest zien om een begin te maken met het inhalen van de verloren tijd. Ik denk dat het door mijn gepieker over de foto’s van pap en Rafe kwam dat ik nu zelf míjn tweelingbroer wilde spreken.
Ik kende hem dan misschien amper, maar hij was het enige familielid dat ik durfde te benaderen, en hij had er recht op alles te horen wat ik inmiddels wist over onze geschiedenis. Ik had geen manier om met hem in contact te komen, dus er zat niks anders op dan voor zijn flat rond te hangen in de hoop dat hij vroeg of laat zou opduiken. Ik leunde tegen het hek en las een krant van gisteren, die ik ergens vlakbij uit een prullenbak had gevist.
Het was een warme decembermorgen en als mijn hoofd niet vol had gezeten met vragen over mijn moeder, zou ik me geweldig hebben gevoeld bij de gedachte dat we steeds dichter bij ons doel in Ierland kwamen.
‘Goedemorgen, Ryan,’ groette een oude dame die langs de brievenbussen liep.
Geschrokken keek ik op en ik besefte dat ze me voor mijn broer aanzag.
‘Hallo,’ zei ik nerveus, in de hoop dat ze daar genoegen mee zou nemen en door zou lopen.
‘Hoe gaat het met je moeder?’ vroeg ze verder.
‘Goed hoor, dank u wel,’ zei ik zo gewoon mogelijk en in stilte smeekte ik haar om me met rust te laten.
‘Wil je haar alsjeblieft de groeten van me doen?’ voegde ze eraan toe voor ze eindelijk voortschuifelde naar het flatgebouw ernaast.
Ik zuchtte van oplichting, en net op dat moment kwam er een bekende figuur naar de deur van het flatgebouw toe lopen.
‘Ryan!’ riep ik.
Ik liep snel naar hem toe en zijn gezicht lichtte op toen hij me zag.
‘Hoi!’ zei hij. ‘Ik wilde contact met je opnemen, maar ik wist niet hoe. Snel, kom mee naar boven.’
‘Ik wil je moeder niet weer de stuipen op het lijf jagen,’ zei ik voorzichtig. Ik dacht aan hoe ik hem de vorige keer dat ik hier was, had achtergelaten. Zijn moeder – de vrouw die hem had geadopteerd – was zo geschrokken dat ze was flauwgevallen.
‘Ze is niet thuis. Ze is al naar haar werk. Het huis is leeg.’
‘En heb jij verder niets te doen dan?’
‘Niets dat niet kan wachten.’
08.42 uur
Ryan zat kromgebogen tegenover me in de woonkamer. Hij luisterde aandachtig naar me. Ik probeerde hem alles wat ik over ons wist te vertellen en deed mijn best om antwoord te geven op al zijn vragen over zíjn moeder, en of zij wel wist wie hij in werkelijkheid was.
‘Dus we zijn ontvoerd?’ vroeg Ryan, terwijl zijn blik over mijn gezicht ging.
‘Ja.’
‘En mijn moeder, ik bedoel mijn adoptiemoeder, had geen idee wie ik eigenlijk was? Dat ik de vermiste baby Samuel was?’
‘Klopt.’
Nadat ik alles had verteld wat ik wist, bleef Ryan lang stil. Ik vroeg me af wat er allemaal door zijn hoofd ging. Was hij boos? Overstuur? Hij stond op en liep naar het raam dat uitkeek op het dak waarover ik hem ooit achternagezeten had.
Na een tijdje draaide hij zich om en zei: ‘Dit verklaart iets waar ik al zo lang ik me kan herinneren over heb nagedacht. Dat er iets niet klopte met mij, met mijn familie. Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik er niet bij hoorde. Ik lijk niet op mijn moeder, en we zijn twee totaal verschillende mensen. Ik heb altijd het knagende gevoel gehad dat er iets…’
‘Dat er iets miste?’ maakte ik zijn zin af.
Hij knikte. ‘En ik heb een droom die steeds terugkomt,’ begon hij, ‘en die ik nu eindelijk begin te begrijpen. Ik ben in een koude, donkere ruimte en ik moet huilen, en dan ben ik ineens ergens anders, maar ik wil terug… Dat ging vast over jou,’ zei hij. ‘Jij bent in dat huis achtergelaten.’
Ik kreeg kippenvel op mijn armen. Wat er vroeger was gebeurd, had hem ook nachtmerries bezorgd.
‘Maar waarom wilde Murray Durham ons laten verdwijnen?’ vroeg Ryan. ‘Ik snap er niks van.’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Hij handelde in opdracht van iemand anders.’
‘Van wie dan?’
‘Dat weet ik niet. Dat wist Durham ook niet.’
‘Wil je iets voor me doen, Cal?’
‘Wat dan?’
‘Ik wil heel graag je moeder spreken. Ik bedoel: ónze moeder.’ Hij pakte zijn mobiel. ‘Ik wil alleen even met haar praten. Om haar te vertellen dat het goed met me gaat. Wil je haar voor me bellen?’
Daar moest ik even over nadenken. Er waren zo veel redenen om nee te zeggen. Onder andere mijn vermoeden dat ze betrokken was bij het GMO. Maar het ging om haar vermiste kind. Misschien zou ze naar hem luisteren.
‘Hier, neem mijne maar.’ Ryan gaf me zijn mobiel. Hij zag er zo hoopvol uit, zo nerveus, zo moedig.
‘Nee, dat hoeft niet,’ zei ik en ik nam zijn mobiel niet aan. ‘Ik gebruik de mijne wel.’ Ik hield op erover na te denken, pakte mijn mobiel en belde gewoon haar nummer.
‘Hij gaat over,’ meldde ik. Ik begon plotseling zo mijn bedenkingen te krijgen. Zou ik de zaken nog moeilijker maken en Ryan in gevaar brengen? Maar hij was niet de erfgenaam, ík was de eerstgeboren zoon. Ik was eerder dan hij ter wereld gekomen. Ik hoopte dat dat betekende dat hij veilig was.
Voor ik een besluit kon nemen, nam ze op.
‘Hallo?’
Ik haalde diep adem. ‘Mam,’ zei ik, ‘met mij. Niet ophangen. Luister alsjeblieft wat ik te zeggen heb. Ik zit hier met Ryan Spencer. Mijn tweelingbroer. Samuel, mam.’
Ik wachtte tot ze iets zou zeggen, maar het bleef stil.
‘Hij is hier en hij wil heel graag met je praten,’ voegde ik eraan toe.
‘Laat alsjeblieft de nagedachtenis aan Samuel rusten, Cal. Hij is dood en weg.’ Haar stem eindigde in een snik. ‘Waarom kwel je me zo?’
‘Maar mam, hij zit hier bij me! Ik lieg niet, dat beloof ik je! Wil je alsjeblieft even met hem praten?’
‘Dat kan ik niet, Cal, echt niet. Ik moet gaan.’
De verbinding werd verbroken. Ik voelde een mengeling van pijn en woede door me heen gaan. Ze wilde niet luisteren.
Ik keek naar Ryan.
‘Niet gelukt zeker?’ vroeg hij.
Ik schudde mijn hoofd.
Hij zag er behoorlijk teleurgesteld uit, maar hij haalde zijn schouders op. ‘Ze trekt vandaag of morgen wel bij,’ zei hij vol overtuiging. ‘Zeker als we oog in oog met elkaar staan.’
Dat zag ik nog niet gebeuren, nu mijn moeder zich zo gedroeg, maar ik hield mijn mond.
‘Ik moet ervandoor,’ zei ik. ‘Ik heb nog van alles te doen voor ik…’ Ik aarzelde, want ik wist niet of ik wel moest zeggen dat ik naar Ierland ging.
‘Voor je wat?’ vroeg hij nieuwsgierig. ‘Je weet toch dat je me kunt vertrouwen? Ik ben je broer. Vertel het me. We hebben immers minstens vijftien jaar in te halen. Je kunt op me rekenen.’
In deze nieuwe wereld waarin ik niemand kon vertrouwen, zelfs niet de mensen die het dichtst bij me stonden, merkte ik tot mijn eigen verbazing dat ik hem geloofde.
‘Ik heb een vlucht geboekt,’ legde ik uit. ‘Naar Ierland. We vertrekken de middag van de 23e.’
‘Hoezo? Is dat niet gevaarlijk? Ben je niet bang dat ze je te pakken krijgen als je naar het vliegveld gaat? Is het niet gewoon…’
‘Oerstom?’ onderbrak ik hem. ‘Waarschijnlijk, maar ik moet het risico nemen. Als ik in Ierland kan komen, heb ik misschien een kans om mijn naam te zuiveren. Die kans moet ik grijpen. Ik heb een vals paspoort en ik hoop dat ik het daarmee red. Ik heb geen andere mogelijkheid en de tijd dringt.’
‘Geen andere mogelijkheid, hè.’ Hij keek me doordringend aan. ‘Nou, veel geluk dan maar.’
‘Bedankt,’ zei ik.
We wisselden telefoonnummers uit, zeiden elkaar gedag en ik ging terug naar de boomhut.