De expositie was precies zoals een schrijver van sprookjesboeken die zou hebben beschreven, en zelfs meer. Nadat alles voorbij was en de gasten weg waren, liet ik, in de schaduw van Mijn Haar staande, de opwinding, die aan extase grensde, uit me wegvloeien. Terwijl ik naar de schoonmakers en de familieleden die waren gebleven keek, probeerde ik terug te denken aan de uren vol stimulerende vrolijkheid. Ik probeerde een ogenblik te vinden dat centraal stond in de avond, maar het lukte me niet. Het leek op een wervelwind die met caleidoscopische beelden aan me voorbijtrok, zonder dat er een onderling verband was. Fragmenten van gebeurtenissen en flarden conversatie stonden me helder voor ogen, maar de avond als geheel was een waas voor me. De bedienden hadden het doek verwijderd van de enorme kroonluchter die aan het plafond van de balzaal hing, het koper en het kristal gepoetst, kaarsen in alle honderd kandelaars gezet en die aangestoken. De vloer was met boenwas glanzend gewreven. De elektrische verlichting voor Rhame's doeken was met veel zorg geplaatst zodat de enorme kunstwerken het best tot hun recht kwamen.
Alle stoelen uit het huis waren naar beneden gehaald en in groepjes neergezet zodat iedereen gezellig kon zitten. Er was een orkestje gehuurd voor de avond, een groep van twaalf musici die even bedreven waren in klassieke muziek als in oude-stijljazz. De balzaal was bomvol met belangrijke mensen: elegant geklede galeriebezitters, critici in confectiekleding en goedkope imitaties van designerkleding, verslaggevers in artistieke kleren, kunstenaars in voddige kledij. De would-be's en de arrivés, de rijken en de armen stonden schouder aan schouder onder de erotische taferelen in de balzaal.
Delasbour, de kok, en zijn personeel hadden zichzelf overtroffen. Er stond een ijssculptuur op een tafel in he»- midden, precies onder de kroonluchter. Een kunstwerk van een kunstenaar bij zijn ezel, waarachter een naaktmodel lag uitgestrekt. Op het tafelblad onder de ijssculptuur stonden in oogstrelende combinaties schotels met konijnepaté, zeven soorten kaas, gerookte reebiefstuk, reeworstjes, boudinballetjes, gumbo, rijstschotels, Cajun-vlees, abrikozen, twee soorten olijven, kumquats, asperges met bacon, vogeleitjes in het zuur, verse kersen, druiven, peren in wijnsaus, mango's, meloenballetjes en een tiental broodsoorten.
In een kristallen schelp van een meter lengte lagen verse garnalen op ijs, en op een bed van ijsbergsla lag gerookte ham. Een kok met een koksmuts op stond gereed om plakken af te snijden van een stuk rosbief, een stuk rib en een stuk gerookt varkensvlees. De schaal met groenten was zo groot, dat een bediende aan de ene zijde stond om de schaal te draaien en het gevraagde op te dienen. De keuze aan desserts was echt ongelooflijk. Ik had nog nooit zoveel zoetigheid gezien. Custardpudding, pecantaart, kersen-, bosbessen- en appeltaarten, broodpudding met rumsaus, whiskysaus en een saus die naar amandellikeur smaakte. Er waren tien verschillende soorten taarten, schotels met eigengemaakte koekjes, noten, witte chocolademints, pralines en tientallen andere lekkernijen.
De champagne stroomde bruisend uit een stenen fontein. Witte en rode wijn, cafeïnevrije en donker geroosterde koffie en mineraalwater werden geserveerd van een tafel naast de ronddraaiende groenteschaal.
Dienstmeisjes brachten hapjes en drankjes naar groepjes gasten. Bedienden kwamen met extra stoelen aanlopen; een hele brigade van bedienden in livrei - in gesteven houtskoolzwarte smokings met vlinderstrik en cummerband - zorgde ervoor dat het eten op de juiste temperatuur bleef en in ruime mate voorhanden was, zodat de gasten tevreden bleven.
Bij lieden die de aandacht trokken, werd voortdurend geflitst. Er werd met polaroidcamera's geklikt, en de rijken, de beroemden en de bijna-beroemden poseerden, lachten in valse kameraadschap of door alcohol geïnspireerde vrolijkheid en liepen weer verder. En af en toe keek er iemand naar kunst.
Rhame's nieuwe serie was een doorslaand succes. Alle doeken werden verkocht, tien aan privé-handelaren en galeries, en twee aan musea met moderne kunst: een in Parijs en een in Washington. De aankondiging dat er uit het atelier van de kunstenaar een serie sculpturen te verwachten was, werd met langdurig applaus begroet. Angelique, die gekleed was in een vuurrode zijden jurk, hing de hele avond aan Rhame's arm. De volgende ochtend zou haar foto op de roddelpagina's in tien verschillende landen naast de zijne verschijnen, wat tot een officiële scheiding van zijn vierde vrouw zou leiden, of was het zijn vijfde?Wat mij betrof, ik verkocht Wellustige Dromen, de serie die door Ta- ber Rhame's handen geïnspireerd was, en ontving opdrachten voor nog drie soortgelijke doeken. Van Genesis werden er maar twee verkocht, maar van alle verkochte schilderijen was ik over deze het meest verheugd. Een prestigieuze galerie, die bekend stond om haar vooruitstrevende aankoopbeleid, kocht beide. Claude Mi- chau, die door mij was uitgenodigd, bevestigde dat Royal Securi- ties een drieluik van een bayou-tafereel in het hoofdkantoor zou hangen. Ik had de competitie van Royal Securities gewonnen. De galerie-eigenaresse die LaVay kende was aanwezig, geheel opgeprikt en afgestoft. Ze was bezig met het opbouwen van haar netwerk en legde contacten met de grote jongens. Ze had niets van LaVay gehoord, geen woord, en dat was een teleurstelling. Toch was het alles bij elkaar een onstuimige ervaring voor me geweest.
De hele avond fladderde Azalea van de ene plek naar de andere. Ze genoot van het heerlijke eten, praatte wijn los van de inschikkelijke bedienden en leerde veel. Ze aapte de manieren van de elite na, imiteerde de imiteerders en bootste de artistieke aristocratie na, terwijl er in haar groene ogen een bijna uitzinnig genot en plezier te lezen stond.
Ze had de tijd van haar leven kunnen hebben in haar zijden jurk, haar volwassen schoentjes en haar malachieten haarspeld. Ze had ergens een gouden armband en twee ringen op de kop getikt, die ze met allure droeg. Haar genot had helemaal echt geweest kunnen zijn.
Maar diverse keren zag ik hoe ze met harde, kille ogen naar de Grande Dame keek. Ik begreep dat er een grote woede in Azalea rondwaarde, woede die geen uitlaatklep had gevonden en die misschien ook nooit zou vinden.
Maar behalve op de zeldzame momenten dat ze naar de Grande Dame keek, leek Azalea een gewone zestienjarige te zijn. Een luchthartig en vrolijk meisje zonder zorgen. Miles fungeerde als trotse oom en gastheer. Hij stond de hele avond in de open deur van de balzaal en overzag de festiviteiten, terwijl zijn lange gestalte zich nooit ver verwijderde van de chaise longue waarop de legende van Louisiana zat, de Grande Dame. De matriarch van de familie was elegant, ad rem, verfijnd en stijlvol en droeg een smaragdkleurige creatie met een lange rok en een klein met kralen afgezet vest, een smaragden ring met een steen zo groot als een duiveëi, en de halsketting met parels en smaragden die ze twintig jaar geleden van Cee Cee Gaudet had gekocht. De Emberville-parels.Ze was even volmaakt en onberispelijk als de stenen die ze droeg, en even koud.
Haar ogen stonden zo hard en koud als zwarte diamanten en glinsterden als een bevroren poel onder een volle maan. Het waren geheimzinnige ogen, die op duistere wijze geamuseerd stonden. De hele avond keek Miles naar de Grande Dame. Zijn blik was vrijblijvend maar toch behoedzaam. Aan de oppervlakte leek hij de bezorgde zoon die op al haar behoeften en wensen anticipeerde. Maar onder de zorg lag een waakzame tegenstander, die problemen voorzag, evalueerde en calculeerde.
Azalea, die er met haar jurk en juwelen heel volwassen uitzag, keek naar de twee DeLandes, de Oudste en de Grande Dame, met een ernstig en streng, maar ook boos gezicht. Alleen de jongeren kunnen met een dergelijke hartstocht haten, met zoveel drift en zo geobsedeerd. Ik wilde dat gezicht schilderen, die woede. Ik wilde de intensiteit vastleggen die het leven van een vrouw door pijn vorm gaf.
Zo gingen de uren voorbij in een werveling van mensen, succes en te veel eten en wijn. Een lange, verfijnde avond, tot de gasten uiteindelijk afscheid begonnen te nemen en de uitputting van de laatste dagen me in haar greep kreeg.
Terwijl ik in de schaduw van Mijn Haar stond, in de met kralen afgezette jurk van Versace, leek de vermoeidheid in me te sijpelen, leek die van de kostbare vloer van de balzaal in mijn ledematen op te stijgen in een langzame spiraal en zich bij mijn hart te installeren. Een traag, slaperig ritme dat me in slaap wilde sussen. Ik had het spel gespeeld met critici en galeriebezitters, verzamelaars en curatoren, terwijl ik de familie bekeek waartoe ik plotseling was gaan behoren. Omdat ik heel mijn leven tegen de intriges en machtsspelletjes, de losbandigheid en de corruptie van deze bizarre familie beschermd was geweest, had ik ontdekt dat ik rustig toe kon kijken hoe de manipulaties en de afleidingsmanoeuvres, de listige zetten en de tactieken, de samenzweringen en het onheil zich ontvouwden. En ik voelde me door alles merkwaardig gekwetst. Innerlijk voelde ik hoe de onwillige buitenstaander aan mij trok.
Zowel Miles als de Grande Dame had me willen hebben. De Grande Dame wilde me in haar genetische programma gebruiken. Miles had me willen gebruiken voor... ja, waarvoor? 'De einduitkomst,' had hij gezegd, toen we vlak na de dood van Marcus op de patio met elkaar spraken. Maar wat was voor Miles Justin DeLande precies de einduitkomst?
Wat was de einduitkomst voor mij? Ik had mijn moeder willen vinden en was daar tot nu toe niet in geslaagd. Ik had willen ontdekken waarom ze me verborgen had. Daarin was ik geslaagd, en de waarheid was vreselijk. De einduitkomst was incest. De einduitkomst was mijn afstamming... dat mijn moeder en vader broer en zus waren die verstrikt zaten in een web dat de Grande Dame geconstrueerd had. Obsceen en godslasterlijk. Alsof ze mijn gedachten aanvoelde, keek de Grande Dame op, vond me tussen de paar bedienden en lachte. Een gemeen lachje dat iets beloofde. Miles, die het lachje zag, fronste duidelijk niet op zijn gemak zijn voorhoofd, tot zijn plichten als Oudste zijn aandacht weer opeisten.
Toen hij wegging, nam McCallum zijn plaats in. Hij liep zachtjes naar de Grande Dame toe en legde zijn arm rond haar schouders. Hij sprak tegen haar, en met hun hoofden vlak bij elkaar lachten ze. Daarop draaiden ze zich om en keken naar mij. Ze lachten weer. Ik liep geheel van streek naar Mijn Haar, dat in de schaduw stond. Nadat de laatste gast vertrokken was, ruimden de bedienden langzaam op, terwijl ze van de overgebleven paté aten, champagne zonder prik en warme wijn dronken en over de slechte manieren en het dronken gedrag van de beroemdheden mopperden. Ze waren duidelijk allemaal uitgeput. En iedereen die het noodzakelijk vond om de Grande Dame te passeren, vond een reden om in een wijde boog om haar heen te lopen. Zo ging het altijd. Het was merkwaardig, een onbewuste reactie die tijdens de drukte van de avond of aan de lange formele eettafel minder goed merkbaar was. Maar na de expositie was het erg duidelijk. Miles, die zich bewust was van het late uur en de ontevredenheid van de bedienden, haalde een aantal enveloppen uit zijn jasje en deed een aankondiging terwijl zijn stem tegen de erotische taferelen boven hem weerkaatste. 'Ik dank u allen voor uw inspanningen vanavond. De expositie was een daverend succes, grotendeels omdat de gasten zo verwend werden, volop te eten kregen en met een glimlach bediend werden.'
'Al die champagne kon geen kwaad,' riep een mannenstem vanuit de keuken. Iedereen lachte, Miles inbegrepen. 'Mee eens. Niettemin wil ik uitdrukking geven aan het genoegen en de tevredenheid van het landgoed met de extra inspanningen van u allen. Kom maar hier, mensen, het is tijd voor een bonus.'
De eerst zo lethargische bedienden en dienstmeisjes met zere voeten waren plotseling erg kwiek en verzamelden zich rond de Oudste DeLande, terwijl hij zijn plichten als baas van het landgoed vervulde. De enveloppen bevatten dollarbiljetten. Belastingvrij inkomen voor hen allen, van de jongste stagiaire tot de chef-kok zelf, die in smetteloos wit verscheen terwijl er een beschaafd applaus opklonk.
Terwijl ik in de deuropening stond, zag ik de Grande Dame met een misnoegd gezicht naar Miles kijken. Haar vingers trilden, haar ogen schoten heen en weer en ze leek over haar hele lichaam te beven. McCallum was nergens te zien.
Terwijl Miles zijn rol als de Oudste speelde, bracht ze langzaam haar linkerhand naar haar slaap en streek ze telkens weer haar haar glad naar achteren in de richting van de kruin. Ze hield haar blik strak gericht op Miles tussen de bedienden. Met een elegante vinger ging ze dieper door het zilverkleurige haar bij de slaap en krabde ze met venijnige, onbewuste bewegingen, waarbij de lange, harde nagel over de huid onder het haar schraapte.
Ik keek verbaasd en met afgrijzen toe. Het gezicht van de Grande Dame veranderde geen moment. Ik denk niet dat ze zich bewust was van wat ze deed.
Alsof ze mijn ogen voelde, draaide ze plotseling haar gezicht om en keek ze mijn kant op. In het flikkerende licht wist ze mijn blik te treffen.
Kom hier, bevalen haar zwarte ogen. Ze hield haar handen nu stil. De vinger met de nagel die ze had gebruikt om haar eigen schedel zo ruw te bewerken, hield ze gekromd.
Er zat bloed onder die nagel. Bloed en weefsel en één enkele lange zilverkleurige haar.
Ik streek het rokgedeelte van mijn jurk glad, waarbij de zijde koel onder mijn vingers aanvoelde, en liep op haar af. Het orkest was al lang weg en de gasten sliepen of waren elders plezier aan het maken. Mijn schoenen maakten een klikkend geluid dat nauwelijks luider was dan mijn hartslag.
'Zo, schep je plezier in de glamour, de macht en het vertoon die bij een DeLande horen?' fluisterde ze.
Ik wist niet wat ik moest antwoorden en keek alleen naar haar ogen, die zo donker waren, dat de pupil in de zwarte iris verloren ging.
'Wist je dat ons mooie kleurlingetje zwanger is?' Ik voelde een ijzige schok door me heen gaan. De haren op mijn armen gingen overeind staan, zoals de vacht van een dier overeind gaat staan als het onraad ruikt.
Ze lachte. Het was weer die zachte hese grom, die zo op die van een grote wilde katachtige leek. 'O ja, Marcus was toch nog ergens goed voor. Enkele minuten voordat ze hem van de trap duwde, slaagde hij erin haar zwanger te maken.'
De Grande Dame kon met geen mogelijkheid zeker weten wat ze beweerde. Het was absurd. En toch wist ze het. Er lag een grote zekerheid in haar ogen. De Grande Dame wist gewoon dat Azalea zwanger was...
Ik herinnerde me dat Miles had gezegd dat de Grande Dame een supervrouw probeerde voort te brengen... Waren die twee op de een of andere manier met elkaar verbonden? Ik wreef met mijn handpalmen langs mijn armen, een beweging die me weer wat op mijn gemak stelde. De Grande Dame keek met een lachje op haar lippen naar de bewegingen van mijn handen. Wist Miles het? Zou hij... Wat zou hij doen? 'Miles weet het nog niet,' zei ze, mijn gezichtsuitdrukking lezend. 'En wat zal het leuk zijn om hem te zien beslissen wat hij moet doen.' Haar stem klonk nu kalm, alsof ze het over het weer, het feest of de nieuwste Franse modetrends had. 'Hij gelooft niet in abortus, weetje. Dat noemt hij moord.
Maar nu moet hij beslissen. Zal hij zijn zestienjarige nichtje een baby van haar oom laten krijgen of niet? En als hij dat doet, wat zal hij dan doen als deze de vloek van de DeLandes draagt? Wat als deze zelfs nog sterker is dan hij? O jee, wat een dilemma's en beslissingen.' Ze liet haar hese lach weer horen, zegevierend en tevreden. De angst sloot zich om me heen, zo vertrouwd en passend als een doodskist. Het leek erop dat ik al weken bevangen was door een gevoel van angst, een stille, naamloze vrees. Al sinds mijn moeder voor me had geregeld dat ik de cheque van vijftigduizend dollar zou krijgen...
En plotseling wist ik wat ik moest doen en wat ik moest zeggen. Ik boog me iets voorover en dwong mezelf zachtjes te praten en te glimlachen. Ik dwong mezelf een spel te spelen dat ik niet wilde spelen. Het spel van de DeLandes, een spel van macht, van kennis die wordt gebruikt of achtergehouden.
Een spel waar mensen de pionnen waren, zoals ze pionnen waren geweest bij de lange lezingen van dr. Tammany Long over politiek, revoluties en de machtsspelletjes van de oorlog, die hypothetische vragen van zoveel jaar geleden. 'Wist u,' zei ik langzaam, 'dat Ma- rie Lisette nog in leven is?'
De Grande Dame knipperde met haar ogen. Er kwamen rimpels in de huid bij haar ooghoeken, waardoor ze er opeens oud en vermoeid uitzag.'Ze heeft me twintig jaar tegen u beschermd. En tweemaal is ze aan u ontsnapt. Eenmaal om me te verbergen en nogmaals toen ze uit het ziekenhuis ontsnapte. En ze is nog steeds ergens bezig u in uw eigen spel te verslaan.'
Mijn grootmoeder stond langzaam op, met haar donkere ogen strak op mij gericht. Ze doorzag me en wist dat mijn woorden de waarheid bevatten. Ik deed twee passen naar achteren, weg van haar.
'Waar is ze?' zei ze zachtjes sissend. 'Veilig,' zei ik direct.
De Grande Dame knikte, tilde haar rokken met de bebloede hand op en liep rustig door de deur de gang in. Met een koninklijke waardigheid liep ze langs Genesis.
Met mijn ogen knipperend verbaasde ik me over wat er zojuist gebeurd was. Ik verbaasde me over de macht van mijn moeders naam, over haar greep op de Grande Dame DeLande. Ik keek of ik Azalea zag, die zo jong en vrolijk in een talingkleuri- ge jurk en zo volwassen met lippenstift op rondliep. Maar ze was nergens te zien. Ze was in de loop van de avond al een paar keer verdwenen, voortdurend door de mensenmenigte heen fladderend. Bijna een vrouw, te vroeg met de donkere kanten van de volwassenheid geconfronteerd, die nog steeds deed alsof en voor model speelde. Maar ze was weg.
De angst werd heviger. In mijn hoofd hoorde ik een gebonk alsof er spijkers in hout werden geslagen. Het was mijn te snelle, te onregelmatige hartslag. O god, waar was Azalea?
Ik liep tussen de bedienden door en stapte op iets zachts dat onder mijn schoen werd platgedrukt. Het was een groene klodder die van het bord van een gast was gevallen. Ik liep weer verder. 'Miles.'
Hij keek op, terwijl zijn uitdrukking direct van die van een weldoener in iets anders veranderde. Zijn gelaatstrekken waren een spiegel van de mijne. 'Wat.' Het was een bevel, even effectief als het 'Rapporteer, soldaat' dat een generaal zou blaffen. 'Ik...' Plotseling zweeg ik. Ik zou me vreselijk belachelijk voelen als mijn zuster naar het toilet was gegaan of heerlijk in mijn kamer lag te slapen. 'Ik wilde je gewoon even bedanken voor de prachtige avond.'
De zorgelijke uitdrukking op het gezicht van Miles smolt weg en er kwam iets anders voor in de plaats. Iets hards en kouds, een beetje spottend. Hij lachte. Ik was dat geluid gaan haten, die kleinerende, licht beledigende toon. Hij had anders gelachen in het Café du Monde, en ik vroeg me af welke Miles de echte was. 'Ik ben bang dat je de Grande Dame moet bedanken. Ik heb alleen maar voor gastheer gespeeld en haar ervan afgehouden de gasten te vergiftigen. Meer niet.'
Het was een aanduiding voor mijn afstamming dat ik bij zijn opmerking zelfs niet met mijn ogen knipperde. Hier op het landgoed DeLande kon iemand over vergif, over de dood en over allerlei vormen van bizar gedrag praten zonder een noemenswaardige reactie te krijgen.
Ik weigerde te lachen. 'Nou, toch bedankt.' Ik was niet van plan de Grande Dame te bedanken. Zeker niet. 'Als je het goedvindt, dan ga ik nu maar slapen.'
Miles werd afgeleid door iets aan de overkant van de kamer, klopte op mijn bovenarmen en zei bij het weglopen: 'Welterusten, nicht. O, ik heb het personeel gezegd dat ze Azalea een kamer tegenover de jouwe moesten geven.'
Een groepje bedienden in grijs uniform trok met wuivende gebaren zijn aandacht. Hij wuifde terug, draaide zich onder het lopen om en zei, achterwaarts lopend, even gracieus als een schaatser op een ijsvlakte: 'Ze liep gewoon te slaapwandelen, en daarom hebben ze haar een uur of wat geleden naar boven gebracht.' Hij keek weer achterom en zei met stemverheffing: 'Ik kom eraan, momentje.'
Met een zachtere stem ging hij verder tegen mij: 'Ik heb geregeld dat een therapeut morgenochtend na de kerkdienst met haar praat. Ik heb me laten vertellen dat het bij jongere kinderen het best is direct met de therapie te beginnen. Welterusten, Bonnie Carin.' En weg was hij, Miles Justin DeLande, de weldoener en kampioen van de misbruikten en bezitlozen... En een man die van de macht dronk zoals de meeste mensen water drinken. Een man met twee kanten, die beide machtig waren en beide de controle opeisten. Ik vroeg me af of ze in hem streden of dat ze een vergelijk bereikt hadden en een wapenstilstand hadden afgekondigd. Nog altijd elegant in zijn doublé breasted smoking zonder kreukje of smetje, liep hij soepel over de ingelegde vloer. Met lange, vloeiende passen, op zijn glanzende leren schoenen. Ik keek even naar hem, de DeLande, de Oudste, terwijl hij een kleine crisis afhandelde. Aan de ene kant volgde een aantal bedienden de op zachte toon uitgesproken bevelen van een dienstmeisje op om een stellage op te bouwen onder de kroonluchter. Ik benijdde de mannen niet die de taak hadden gekregen de druipende kaarsen te snuiten en het gesmolten kaarsvet te verwijderen. Evenmin benijdde ik Miles Justin DeLande. Een jongeman die niet meer dan een of twee jaar ouder was dan ik, en die zo terloops over 'de jongeren die therapie nodig hebben' kon praten.
Had hij ooit therapie nodig gehad? Wat had de Grande Dame met hem gedaan?
Ik draaide me stilletjes om en liep de balzaal uit, de duistere gang op. De kaarsen in de muurkandelaars waren weggehaald, de vloer was geveegd, de lange tapijten gezogen en de verspreide kopjes, borden en servetten in een vuinisemmer gegooid. Op mijn doeken langs de muur na, wees niets erop dat er net een exclusieve expositie had plaatsgevonden. Geen bewijs dat de carrière van een jonge kunstenaar zojuist was begonnen, op de discrete labeltjes met 'verkocht' erop in de hoeken van een groot aantal van mijn schilderijen na.
Dankzij de Grande Dame, dat wel. Ik vond het niet prettig dat ik haar iets verschuldigd was. Hoe bedank je een duivel? Er heerste stilte in het huis terwijl ik door de donkere gangen liep, met als enige geluiden mijn ruisende jurk, af en toe een tik van het met parels afgezette lijfje en mijn ademhaling. Zo'n gevoel zou het geven, zo zou het klinken om na sluitingstijd door een museum of door een enorme kathedraal te lopen. Alleen heerste hier niet de vredige rust van een gewijde ruimte. Ik bleef in de monumentale hal staan en trok mijn schoenen uit. Zwijgend luisterde ik naar de stilte in het enorme huis. Een lugubere stilte, bijna geheimzinnig. Ik verwachtte half een geest geruisloos van de trap te zien zweven. Maar er bewoog niets.
Er klonk slechts een gedempt gerinkel vanuit de balzaal, alsof er een blad met duur kristal op de grond viel. Vermoeide bedienden die onvoorzichtig waren of wellicht dronken werden van de warme restjes wijn. Zo stil als de geest die ik me had ingebeeld, klom ik de trap op.
Mijn kamer was aan kant gemaakt en de spullen van Azalea waren weggehaald. Ik trok na enig gefrummel met de rits, die strak langs mijn zijde zat, de Versace uit en hing de jurk op een hanger. De schoenen zette ik onder de jurk. De panty en het zijden ondergoed stopte ik in de wasbak met wat fijnwasmiddel. Daarna nam ik een douche, waarbij ik het hete water tegen mijn schouders en rug liet klateren.
Terwijl ik daar nat en dampend stond en ik zo rood als een kreeft werd, dacht ik aan de stem van de verzamelaar die de twee stukken van Genesis had gekocht, aan de afgemeten lof, de bescheiden bijval. En ik dacht aan de reactie van de gasten op Mijn Haar en de bijbehorende doeken. Een bijna elektrische reactie, als een seksuele reflex, een onmiddellijke verbijstering.
Ik wist dat iemand die nogal laat gekomen was, geprobeerd had Mijn Haar van de Grande Dame te kopen-, hij had haar een flinke winst geboden. Ze had als een jong meisje vrolijk en luchthartig gelachen, zijn arm aangeraakt en hem vriendelijk afgewezen. 'Het spijt me, Emmanuel. Mijn Haar is van mij. En eerlijk gezegd zal het over een paar jaar van onschatbare waarde zijn, dus ik zou wel gek zijn om het nu voor zo'n schijntje van de hand te doen. Maar ik weet zeker dat de kunstenares nog zoiets voor je in een gelijksoortige stijl zou kunnen schilderen. Laat Miles je aan haar voorstellen, ze is heel charmant. Zo jong nog, en dan al zo'n verbazend talent. Ik zweer je dat ze kan toveren.'
Ik begon te lachen terwijl de dichte nevel van de douche rond me opsteeg. Ik had vlak achter haar gestaan en elk woord gehoord; ik had mijn rug zo gedraaid dat Emmanuel mijn gezicht pas later zag, toen Miles ons aan elkaar voorstelde. Dankzij de Grande Dame. Mijn glimlach verdween. Ik draaide de kraan dicht, droogde me met een dikke badstof handdoek af en smeerde crème op mijn gezicht. Ik deed mijn natte haar in een vlecht en bekeek mezelf enkele minuten lang in de spiegel.
Haar gezicht was er, in de structuur van de botten, de vorm van het voorhoofd, de hoge jukbeenderen. Maar de geweldige schoonheid die de Grande Dame bezat, zou in mijn gezicht nooit tot wasdom komen, ook al was de helft van mijn genen van haar afkomstig. Dankzij de Grande Dame, zeker.
Het beeld van Vreselijke Waarheden flitste door me heen. Het betraande gezicht van mijn moeder, haar gekwetste dijen. Naakt liep ik van de badkamer de slaapkamer in, en stopte. Er ging een langzame rilling door mij heen waardoor ik kippevel kreeg en mijn tepels verstijfden. Er was iemand in mijn kamer geweest. Het is vreemd datje altijd kunt merken dat er een indringer is geweest. De lucht staat in een lege kamer zo stil, de stilte is zo totaal. Zowel de stilstaande lucht als de stilte ontbraken in mijn kamer. De lucht scheen wat te bewegen, in de stilte leken nog geluiden te weerklinken.
Maar er waren geen ongenode gasten in mijn kamer. Er verborg zich niemand in de kasten of achter de ezels. Ik kleedde me snel aan. De warme gloed van de hete douche en de prettige herinneringen waren op slag verdwenen. Ik trok een oud gerafeld slipje aan, een spijkerbroek, een T-shirt, sokken en gymschoenen. Nadat ik de veters had vastgemaakt, ging ik op zoek naar de .38 op de verborgen plek in de klerenkast onder mijn ondergoed. Hij lag er nog, naast een doosje munitie. Maar het jachtgeweer, de .20 kaliber die ik zo'n tijd geleden uit de keet had meegenomen, was weg.
Ik kon me plotseling niet meer herinneren waarmee het geweer geladen was, met ganzenhagel of grove hagel. Ganzenhagel was nutteloos als zelfverdediging. Grove hagel kon dodelijk zijn. Er was al één moord gepleegd sinds mijn komst op het landgoed. Zou er spoedig nog een volgen? Wie kon het geweer hebben weggenomen?
De koude rillingen, met daarbij het sterke gevoel dat ik in een doodskist was opgesloten, keerden terug. Azalea. Ik smeet mijn deur open, stak de gang schuin over en opende de deur van de kamer van mijn zuster. Het bed was niet opgemaakt en de kussens waren klaargelegd voor de nacht, eentje voor onder haar linkerbeen als ze op haar buik sliep. De manier waarop ik sliep.
De prachtige jurken en schoenen waren zo in de open kast opgehangen en neergezet dat ze die vanaf het bed kon zien. Korte broeken, T-shirts en een nieuwe spijkerbroek met de labels er nog aan, lagen verspreid over de grond. Een slordig kind. Ze was er niet.
Azalea had het jachtgeweer gepakt. Ik wist het, hoewel ik niet had kunnen zeggen hoe ik het wist.
Ik rende naar mijn kamer terug en draaide 208, het nummer van het meisje met nachtdienst. De bel ging over, en nog eens, en nog eens.
Ik smeet de hoorn met een enorme klap op de haak. Het was te veel voor het harde plastic. Ik hoorde het breken en rende weer de deur uit, terwijl ik de .38 onder de riem van mijn spijkerbroek schoof.
Waarom zou ze een geweer willen hebben? Wie zou ze willen doden? Maar ik wist het antwoord even zeker als ik wist dat ze het wapen had weggenomen. Ze wilde de Grande Dame doden, voor gerechtigheid zorg dragen. De wraak van God. Bij de voordeur trof ik Jenkins aan, in een verkreukeld uniform en met een scheve das. Er hing een zurige wijnlucht om hem heen, alsof hij zich bij de lagere bedienden had gevoegd om de champagne op te maken.
'Ah, de jonge mejuffrouw Sarvaunt-t. Of moet ik u nu juffrouw De- Lande noemen?'
Bij de meeste mensen die dronken worden is de articulatie het eerste dat verdwijnt. Bij Jenkins leek de alcohol de duidelijkheid van zijn stem eerder te verbeteren dan te verstoren. De medeklinkers klonken duidelijk en precies. Jammer genoeg klonk hij nog steeds volkomen bezopen.
'Maakt niet uit. Hebt u de Grande Dame gezien?' 'Heel wat keren, juffrouw Sarvaunt-t,' zei hij, de vingers van zijn ene hand in de lucht bewegend alsof hij naar me zwaaide. 'Heel wat keren.'
'Ik bedoel in het afgelopen uur of daaromtrent.' 'De Grande Dame is een tijdje geleden naar bed-d gegaan. Ik ben niet ingewijd in haar agenda. Wist u dat ze snurkt?' Ik moest lachen, ik kon er niets aan doen. Een gesmoord geluid achter mijn hand. 'Nee, Jenks. Dat wist ik niet. Waar is haar kamer?'
'Eerste verdieping, laatste suit-t-e van de familievleugel. Vlak boven de suite van de Oudste. Maar niemand komt daar ooit, juffrouw, behalve haar dienstmeisje Rosell.'
'Ik zal eraan denken, Jenks. Bedankt,' zei ik, en ik rende de trap op naar de familievleugel.
'Ik leef om te dienen.' Op elk ander tijdstip zou die zegswijze door de sarcastische inslag milder geklonken hebben. Maar gezien het alcoholpercentage in het bloed van Jenks klonk het slechts bitter. Rhame had me op de dag van aankomst de familievleugel gewezen tijdens zijn spontane rondleiding door het huis. Boven aan de trap sloeg ik linksaf, en ik rende de gang door. Op afstanden van een meter waren nachtlampjes geplaatst, van het type dat met een bewegingssensor geactiveerd wordt. Er was hier kort geleden niemand geweest, want dan zouden de lampjes nog aan zijn. De laatste deur van de familievleugel was aan de linkerkant, slechts een klein stukje verwijderd van een smalle trap naar beneden. Het trappehuis was verlicht. Er lag geen lichaam onder aan de trap, er zat geen bloed tegen de muren. Geweldig. Ik begon al net zo macaber en gruwelijk te denken als Alfred Hitchcock. Of misschien begon ik gewoon als een DeLande te denken.
Zonder te kloppen draaide ik de deurknop om en ging ik de donkere vertrekken van de Grande Dame binnen. Als je ze zou moeten beschrijven in het jargon van binnenhuisarchitecten, dan zou je ze overdadig noemen, of misschien decadent. Parelkleurige tinten overheersten, van de parelmoerkleurige zijden beddelakens en dekbed tot de kanten draperieën aan de hoeken van het massieve bed. Het tapijt was parelachtig roze en zo piekfijn, dat mijn gymschoenen er buitengewoon ordinair op leken. De bewerkte lijsten waren overal wit geschilderd en glanzend gepoetst. De luie stoel, die uit een film met Marilyn Monroe afkomstig leek te zijn, was bekleed met lichtroze satijn, en over het voetenbankje lag een donzen deken. De kaptafel was van antiek kersehout met verstelbare driedelige spiegels en lag vol met zilveren borstels, kammen, handspiegels, kristallen parfumverstuivers en een verbazingwekkende hoeveelheid cosmetica. Overal in de kamer lagen kleren, en op het enorme verschil in kostbaarheid van de kleren na, was het effect hetzelfde als in Azalea's onopgeruimde kamer. Misschien was het een familietrekje. De hoge louvredeuren naar het balkon stonden open en de zijden gordijnen waren wat opzij geschoven zodat het maanlicht naar binnen scheen. Het bleke licht weerkaatste zilverachtig op de dure kleren en zorgde voor een vage verlichting die de parelachtige kamer deed opgloeien.
Achter de open ramen groeide een eik waarvan de oude takken tot aan het balkon reikten. Met een bijna onmerkbaar windje dreef een vage moslucht binnen. Aangetrokken door het maanlicht stapte ik het balkon op en keek ik over het landgoed uit. In de verte zag ik de garage voor tien auto's, aan het einde van een bochtig pad. Een gastenhuis of bediendenvertrekken stond aan de ene kant. De ramen waren donker. En verder naar achteren, slecht zichtbaar in het vage licht, was de begraafplaats van de DeLandes. Witte marmeren engelen met wijd gespreide vleugels hielden de wacht bij de smeedijzeren hekken. Het maanlicht zette de marmeren crypten in een zilverkleurig licht; het scheen tussen de melkachtige grafstenen door en maakte de hand van de dood door de generaties heen zichtbaar.
Wat was het toch dat Azalea had gezegd? Iets over begraafplaatsen. Over de Grande Dame en nachtelijke wandelingen... volle en nieuwe maan.
Ik kon het me niet herinneren.
Mijn hand gleed slechts een paar centimeter van de takken van de eik over de reling. Glad hout en geverfd ijzer, mos en bast en eikeblaadjes. De maan stond boven het huis en wierp lange, duistere schaduwen voor me, waardoor de wereld grimmig en vreemd werd.
Ik liep de parelachtige kamer weer in, sloot de deur van de vertrekken van de Grande Dame en liep de trap af naar de begane grond, langs de knipperende lampjes en een beveiligingspaneel dat rood oplichtte aan de muur. Zonder te denken, zonder iets te beslissen liep ik het huis uit, de nacht in.
Terwijl ik over het schemerige pad onder de overhangende takken van de verspreid staande bomen door liep, kwam het me voor dat het voor een huis met zoveel gasten en familie en zoveel bedienden overal erg leeg en stil was geweest. En daarna waren er geen rationele gedachten meer, alleen een zwak windje dat het dons op mijn armen beroerde.
Met mijn schaduw voor me uit bewegend klom ik het hellinkje naar de begraafplaats op. De familiegraven. De engelen die de ingang bewaakten waren koud en baadden in het licht van de krijtwitte maan. Dode gezichten, stenen gezichten. Stevig met de aarde verbonden, verstrikt in de zwaartekracht en dienstbaarheid aan de DeLandes.
De ijzeren hekken met spiraalvormige tralies stonden half open. De fantastische jachtvogel van het familie-embleem was in het ijzerwerk verwerkt. Om de begraafplaats heen wezen zwarte speren in de lucht alsof ze de hemel zelf bedreigden en een barrière vormden tussen de overleden DeLandes en de rest van de hemelse wereld.
Erbinnen, ingesloten door koud ijzer en beschermd door de gevoelloze engelen, bevonden zich de bovengrondse crypten van de reeds lang gestorvenen. Over een gemillimeterd gazon en zich splitsende paden liep ik verder de begraafplaats op, langs oude gedenktekens en verweerde wegwijzers naar het nieuwere gedeelte, naar degenen die nog niet zo lang geleden overleden waren. Ik was door bloedverwantschap en een kronkelig genetisch verleden verwant met elke DeLande die hier begraven lag. De stenen die ik aanraakte waren nog warm; ze hielden de warmte van de al lang verdwenen zon nog vast. Ze sloegen de energie op en verwarmden de doden, die zo veilig in hun tomben lagen. Mijn voetstappen klonken als zacht geschuifel, even vaag als het licht.
Overal zag ik engelen en heiligen. Roze marmeren engelen flankeerden het grafje van een DeLande-baby. 'Josette Leona DeLande. 1962-1964. Beminde dochter.' Door het maanlicht achter me werden de woorden in de kale steen geaccentueeerd. De roze engelen schreiden donkerroze tranen.
Stenen tranen langs de aderen in de natuurlijke steen. Een Italiaans meesterwerk, zo levensecht, dat ik verwachte dat de treurende wezens hun stenen vingers zouden verheffen en de eeuwigdurende smart zouden wegvegen.
Boven een groter graf stonden witte heiligen. Een Mariabeeld in een golvend gewaad. Een lichtgroene engel zat nadenkend en sereen op de gladde bovenzijde van een vier meter hoog graf. Met de hand onder de kin keek hij omlaag naar de namen van degenen die onder hem begraven lagen.
In een krankzinnige opwelling beschouwde ik hem als degene die deze doden op hun plaats hield met zijn fijn gebeeldhouwde achterkant, alsof hij voorkwam dat de dode zielen zouden verrijzen. Er waren hier twaalf DeLandes begraven, in drie lagen telkens vier achter elkaar. En die serene engel hield ze allemaal op hun plek met een zwijgende beslistheid.
Ik liep verder langs een eik. Oude zilverachtige takken, gedraaid en gekronkeld als parende slangen, hingen omlaag, door de maan bevlekt en beschaduwd. Zwaar geworden door de ouderdom en de dikte van het levende hout bogen ze omlaag en rustten op sommige plaatsen zelfs op de grond, zodat de aarde de last en het gewicht van de jaren deelde. Overal hing mos in zware franjes naar beneden, roerloos in de nacht.
Het was nu zo stil, dat mijn ademhaling als een blaasbalg klonk, en mijn voetstappen luid weerklonken op de stenen, een knarsend geluid op de gemalen schelpen maakten en mijn voeten het kort gemaaide gras met kleine knappende geluidjes pletten. Onder de boom waren geen graven die door de takken en wortels beschadigd konden worden. Er was ook geen gras, want het zonlicht drong niet door tot onder de enorme eik, die deze plek als zijn eigen domein opeiste, ten koste van de levende natuur en de dode DeLandes.
Ik liep tussen de graven door, volgde de vorm van een in steen uitgehouwen naam met nieuwsgierige vingers, las inscripties, bestudeerde de vormen van de standbeelden tussen de schaduwen en naderde zo langzaam het midden van de begraafplaats. Hoe verder ik liep, des te geweldiger werden de graven. Grotere engelen, imposantere heiligen. En eenmaal een vrijstaande crypte, rijker bewerkt dan de andere, geheel bedekt met stenen rozen. Een klimmende roos in steen, altijd bloeiend.
Naast de voet van de crypte bevond zich een stenen beeld van een opgerolde hond. Een Pekinees met een geplooid gezicht en een tongetje dat tussen de gesloten lippen door net zichtbaar was. Eeuwig treurend om een overleden bazin.
In het midden, precies in het centrum van de begraafplaats, veranderde er echter iets. Het marmer zelf veranderde, werd donker en zwart, alsof een hemelse regen uit een roetomrande wolk de steen bevlekt had en in de steen gesijpeld was.
Zelfs de maan leek niet te schijnen. Het licht hier was vuil, troebel. Als het vage licht van de maan door vervuilde lucht en sluierwolken heen.
In het vage licht rees de crypte niet langzaam en majestueus voor me op. Hij was er opeens, donker, koud en somber. De zwarte steen was glimmend gepolijst. Monstrueuze zwarte engelen met toegeknepen ogen, magere gezichten en holle wangen, met een grimmige blik en dreigende gestalten, ook al stonden ze daar roerloos en somber. De bewakers van de crypte.
Een zwarte stenen trap liep opzij van de crypte omhoog en leek me uit te nodigen op de overledene te gaan staan. Ik zag ervan af. Misschien wel het vreemdste van alles aan de crypte, vreemder dan de duisternis die van de steen af leek te komen, vreemder dan de vreemde aanblik van de beschermengelen, vreemder dan het plotselinge oprijzen van het graf als iets wat achter de cape van een goochelaar verborgen was, was de hoogte van de tombe. Hij stond op een hogere plek dan het huis achter me, hoger dan het kale, onderste deel van de stammen van de bomen in de buurt. Ik had het graf van een afstand moeten zien. Ik had het vanuit het raam van de Grande Dame moeten opmerken. Ik had het van verre moeten waarnemen. Maar ik had het niet gezien. Het landschap van Zuid-Louisiana lijkt altijd vlak en nat, zonder variaties in hoogte. Maar dat is gezichtsbedrog. Er zijn flinke hoogten en dalen, maar de dalen zijn met water gevuld en liggen vaak onder de zeespiegel, onder het niveau van het grondwater, dat vlak onder de oppervlakte ligt.
Er zouden duidelijk heuveltjes zichtbaar zijn als het water maar even zou verdwijnen en de bodem van de bayou's en de moerassen zichtbaar zou worden. Er zouden diepe spleten zichtbaar zijn en kleine holen in de turf.
Echte heuvels zijn er echter niet veel. Geleidelijk oplopende hellingen van een of twee meter boven zeeniveau komen voor, maar slechts zelden echte heuvels. De zwarte marmeren crypte, een gedenkteken van de dood van één man, leek op een echte heuvel te staan. De gladde, afgeronde heuvel leek de perfectie van een Indiaanse begraafplaats te bezitten, en op de top bevond zich het zwarte graf van Royal DeLande. Een graf met een trap naar boven. Ik tuurde lang naar de boodschap die in de steen was uitgehouwen voordat de woorden hun betekenis prijsgaven. Royal DeLande. Vader. Echtgenoot. Minnaar. Alle drie.
Alle drie? Ergens anders zouden het onschuldige woorden zijn, maar hier niet, op de DeLande-grond. Wat had Miles ook alweer gezegd? De slechtheid ging verder terug dan verwacht? Was eerder begonnen? Zoiets.
In de verte koerde een nachtvogel. Een tweede, dichterbij, antwoordde melodieus. Ik draaide me om en liet de lucht in mijn longen stromen, die leerachtig en gespannen aanvoelden. Ik liep weg. Ik kon dit graf, dit donkere, sombere graf in een schilderij gebruiken. Ik zou het fotograferen voor ik vertrok, in het maanlicht.
Ik liep doelloos terug over de weg waarlangs ik gekomen was, weg van het donkere hart van de dode DeLandes. Ze was er niet, noch de Grande Dame, noch Azalea. Alleen de doden, de valse waarheden van mijn leven, en ik.
Het was toeval dat ik het licht zag. Een heldere flits links van me. Een zwakke gloed en weg was het. Alleen duisternis in de bomen om de begraafplaats. En even later zag ik het weer, toen ik me omgedraaid had en stond te wachten. Een tweede flits. Een lamp in een hand. Vlak boven de grond. Tussen de bomen door bewegend, en dan weer verdwenen. Ik nam de positie in me op en begon te rennen.