Royal Securities had het aantal meedingende kunstenaars beperkt van twaalf tot drie, en mijn naam was daarbij. De ontwikkelingen werden op het plaatselijke nieuws gevolgd door een kunstliefhebber, en ik hoorde op het late nieuws zelfs mijn naam te zamen met die van de twee andere finalisten noemen.

Het was een dag met weinig nieuws en de verslaggevers vonden het moeilijk om opwinding te tonen over iets waaraan geen AK 47 of een pistool te pas kwam. Maar de aankondiging was voor mij wel degelijk opwindend, en daardoor sliep ik na die avond nog minder dan gewoonlijk.

Omdat er geen problemen meer waren in verband met mijn veiligheid, er geen onverwachte bezoekers in mijn appartement kwamen en er niets ongewoons gebeurde in mijn leven, kon ik van de opwinding genieten. Misschien kwam het simpelweg doordat ik jong was en gemakkelijk problemen uit mijn gedachten kon zetten, of misschien was het de voortdurende aanwezigheid van MacAloon en Josh, maar ik ontdekte dat ik in staat was me op mijn werk te storten en het gevaar voor mij en mijn moeder te vergeten.

Ik bracht de opwinding, de opgetogenheid en de onvervulde hartstochtelijke energie op mijn kunst over. Het kwam niet veel voor dat een kunstenares haar concentratie verdeelde tussen twee zulke onvergelijkbare series, maar ik vond het niet moeilijk tegelijkertijd aan de Bayou-serie en de Lichamelijke serie te werken. De Bayou-serie, die donker en mysterieus was en zelfs spookachtig, noemde ik Genesis. De aardachtige, sensuele serie noemde ik Wellustige Dromen. En het leek net alsof ik de ene helft van mezelf ertoe bracht Genesis te schilderen, en dan de andere helft van mezelf opjutte om Wellustige Dromen te schilderen, alsof je een schakelaar omdraaide. Door mijn kunst kon ik de twee kanten van mezelf uitleven: Bonnibelle Sarvaunt, het meisje dat in het provinciale bayou-gebied was grootgebracht, en Carin Colleen DeVillier, onbekend kunstenares en onervaren hedoniste. Tussen het werk als Taber Rhame's meestal genegeerde assistente, het schilderen en het beheren van mijn groeiende investeringsportefeuille door, vond ik op de een of andere manier de tijd om het dagboek van Beth Sarvaunt te lezen. Het was het klassieke verhaal van een meisje dat in de voetsporen van haar gevallen moeder trad. Ze ontmoette een getrouwde man, haar chef op het werk in de raffinaderij, en gaf zich over aan een geheime verhouding. Toen ze zwanger werd, vluchtte ze, om haar lichaam en de schande voor haar familie en haar wereld te verbergen. Pas toen ze een nog jongere ongetrouwde moeder ontmoette, lang na de geboorte en de tragische dood van haar kind, werd Beth Sarvaunts verhaal echt boeiend.

In de laatste paar dagen voor de expositie op het landgoed DeLande leek alles samen te komen. De schilderijen stonden te drogen; beide series waren voltooid, op het inlijsten na. Taber Rhame stuurde me elke dag vroeg naar huis. De galerie-eigenaresse had mijn boodschap aan LaVay overgebracht en hoewel ik niets van haar vernomen had, wist ik dat ik snel... Ik wist het gewoon. Stocker wist iets meer over de mysterieuze Miles Jenkins die nog altijd MacAloon betaalde om mij te beschermen. Ze zou dat zeker niet met mij bespreken voordat ze documentatie kon overleggen die de geruchten zou staven. Miles Jenkins, die klaarblijkelijk het land uit was, zou over een dag of veertien terugkomen. Tegen die tijd zou ze de verhalen die ze had gehoord, kunnen bevestigen of ontkennen.

Tante Ilene en Tee Dom waren niet opgespoord. Het enige wat Stocker over mijn tante en oom te weten was gekomen, was dat ze niet naar Tee Doms zuster waren gegaan, zoals ze in hun brief aan mij beweerd hadden.

Stocker had de tamelijk oude vrouw aangetroffen in een klein houten huis in Lafayette. Ze maakte zich grote zorgen over de broer die niet volgens plan bij haar was aangekomen en geen contact had opgenomen om een verklaring te geven. Ze beloofde Stocker te bellen als Tee Dom haar zou bellen. Niets om handen hebbend, een beetje verveeld en bezorgd over het oude echtpaar dat ik meende in de steek gelaten te hebben toen ik uit Khoury vertrok, wandelde ik met Perkins door het Vieux Carré, deed boodschappen, bereidde maaltijden voor mij alleen en las het dagboek van Beth Sarvaunt. Ze was een eenzame, verwaarloosde vrouw geweest. Ik las hoeveel ze van de enige vriendin hield die ze ooit had gehad: Mary, mijn moeder. Nergens in het dagboek werd ze anders aangeduid dan met Mary, behalve één keer toen Beth schreef: Ze heet geen Mary. Het is Marie, maar dan op zijn Frans uitgesproken. Dus, Mary. Zo'n mooie naam, zo'n mooi meisje, zo lang. En prachtige ogen, werkelijk prachtige ogen.

En op een andere plaats: Ze heeft me vanavond mee uitgenomen voor het diner in de Tearoom. Ilc had nog nooit in zo'n restaurant gegeten. Het was echt geweldig. En ook al was ze ronder dan een watermeloen, Mary was zo rustig, zo elegant. Ik wilde dat ik half zoveel stijl had. Om twee uur 's nachts, tijdens een hevige regenbui, vond ik het eerste brokje van de waarheid over mijn moeder. Beth Sarvaunt had geschreven: Mary is werkelijk mijn nicht, mijn achternicht of achterachternicht of zo. Ze heeft het gisteren bij het eten allemaal uitgelegd. We zijn naar Bascomb's geweest en hebben gebakken vis gegeten. Ze heeft zoals altijd betaald en ze heeft me verteld hoe ze naar me gezocht had. Ze eet alsof ze uitgehongerd is, maar ook al is ze al vijf maanden zwanger, ze komt toch niet aan. Gek. Maargoed, ze had Tee Dom en tante Ilene gevonden. Ze bleef een paar dagen bij ze en ze vroegen haar om mij te zoeken. Ze hadden tenslotte mijn brieven, dus ging ze naar de plaats van het poststempel en heeft me uiteindelijk gevonden. Ze willen dat ik thuiskom, ik met mijn baby. Maar mijn baby Bonnie is dood. Ik moet hierover nadenken. Ik moet een beslissing nemen. Mijn beste vriendin blijkt mijn nicht te zijn, en ze willen dat ik weer naar huis ga. Dat willen ze echt.

Beth Sarvaunt keek tegen Mary op. Zelfs zo veel dat toen Mary ten slotte voorstelde haar baby Bonnibelles naam te geven om het leven van haar dochter te beschermen, zij daarmee akkoord ging. Wat een verwikkelingen had mijn moeder geschapen om mij te verbergen. Waarom? Wat was er zo vreselijk geweest voor een zestienjarig meisje? Wat was er zo slecht geweest, dat ze met een vreemdeling - minstens één vreemdeling en mogelijk meer - was getrouwd en de identiteit van haar kind had verwisseld voor die van een dode baby? Waar was ze bang voor geweest? Of voor wie? Tegen de tijd dat we voor de expositie vertrokken, was geen van mijn vragen beantwoord.

Eindelijk kwam de dag dat Taber Rhame en ik onze doeken in een gehuurde auto laadden, elk doek beschermd door een lijst met een deken erover. Achter de doeken zetten we onze bagage, de mijne in mijn tweedehands Louis Vuitton-tassen. Ik had de tassen gevonden in een jaren-zestigwinkeltje, waar alles wat ze verkochten echt gebruikt en minstens vijftien jaar oud was; sommige dingen waren aanzienlijk ouder. Maar kwaliteit verloochent zich niet. De tassen lieten zich erg goed schoonmaken.

De spullen van Rhame vervoerden we zuidwaarts in een kist uit de Tweede Wereldoorlog, die de Fransen ooit gebruikt hadden om er uniformen in op te bergen en die de Duitsers gebruikt hadden om gestolen antiek terug te sturen naar het vaderland. We reden samen in één auto, terwijl MacAloon en Josh Campos achter ons aan reden in Lori.

Het viel voor Josh in zijn snelle auto niet mee zich aan te passen aan het gangetje waarmee ik reed. Voor Josh was de maximumsnelheid van 90 km/u meer een vrijblijvende suggestie dan een wettelijke verplichting. Volgens mij zou hij lang voordat we bij het landgoed DeLande aankwamen zijn vingernagels tot op het vlees afgebeten hebben, en zouden de remmen geheel versleten zijn. Josh hield er normaal gesproken niet van om gierend op te trekken en af te remmen, en MacAloon moest er half gek van worden. Maar ik moest rustig rijden om de doeken achterin te beschermen. Dankzij de airconditioning was het voor mij een heerlijke tocht. Het was een poosje koel geweest, maar de koelte was al weer lang geleden verdreven door de hitte van de Louisiaanse nazomer. De bevolking van Louisiana werd van april tot ver in oktober altijd geroosterd, maar de winters waren tenminste aangenaam mild. Veel huizen in Khoury hadden niet eens centrale verwarming, en de meeste mensen redden zich met elektrische dekens en kerosi- nekacheltjes op de zeldzame echt koude dagen. We stopten twee keer zodat Rhame de doeken kon controleren en we wat te eten konden halen. Boudin-ballen - sterk gekruid vlees met rijst, croquant gebakken - en kaantjes, cola en rode bonen met rijst, een veelgegeten gerecht in Louisiana. Mijn rode bonen waren beter dan de bonen die we kochten, maar deze hoefde ik dan ook niet te koken. En de boudin was echt goed, net zo goed als tante Ilene ze opdiende.

Terwijl ik reed, vertelde Rhame me over zijn Cajun-moeder en de verhalen die ze over Louisiana vertelde; daarmee had ze hem in zijn vroegste jeugd vermaakt. Het was de eerste keer in weken dat hij zelfs maar had gemerkt dat ik leefde, en het schonk me voldoening dat de fonkeling die in zijn ogen lag er door mijn toedoen in gekomen was. Ik was naïef genoeg om te denken dat hij in mij geïnteresseerd was. Maar zijn conversatie maakte de tocht plezierig-

Rhame's moeder was geboren in een keet van twee kamers tijdens een orkaan; ze werd opgevoed om voor zichzelf te zorgen; ze volgde een opleiding tot verpleegster en verhuisde naar Lafayette om in een ziekenhuis te gaan werken. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog had ze zich voor de dienst aangemeld, en werkte ze achtereenvolgens in twee ziekenhuizen in de vs en een in Engeland. Na de oorlog werd ze overgeplaatst naar Frankrijk, waar ze met haar moedertaal een zeer goed betaalde baan in Parijs kreeg. Daar had ze Rhame's vader ontmoet, een gewonde verzetsstrijder, en ze was met hem getrouwd.

Taber was opgevoed met verhalen over alligators en meervallen, garnalen en krabben, giftige slangen en moerassen. AI die jaren had hij uit de tweede hand het drassige, overdadig begroeide landschap gekend en ervan gehouden. Maar hij had het nooit bezocht. Ik zei dat hij de keet van de Sarvaunts mocht gebruiken wanneer hij wilde en zijn ogen begonnen te fonkelden bij de gedachte dat hij een tijdje zo kon wonen als zijn moeder gedaan had. Maar eerst: de expositie.

Taber Rhame, wereldberoemd kunstenaar, kon nonchalant doen over een kleine expositie op een buitenplaats, zelfs als het om zo'n exclusieve en statige expositie als deze ging. Maar voor mij was het een begin, een eerste keer.

Hoe verder we reden, des te meer nam de opwinding bezit van me, en Rhame genoot tijdens een groot deel van de rit van mijn lacherige kletspraat. Als we het niet over zijn moeder hadden, babbelde ik een eind weg in half afgemaakte zinnen, wees op de eerste suikerrietvelden, de oude huizen aan het water, een donkere man met ruig haar die in wijde boxershorts op krabben aan het vissen was. We zagen hoe velden van paarse waterhyacinten de bayous bedekten en het donkere water aan het oog onttrokken; we zagen een alligator die onder water koelte zocht, terwijl alleen zijn ogen zichtbaar waren. We zagen buizerds, wasberen en eenmaal een gordel- dier.

We reden langs herenhuizen die niet door een unie-generaal in brand waren gestoken, paleisachtige woningen die in de glorie van voor de burgeroorlog gerestaureerd waren. Overal zagen we paardenfokkerijen. Enorme moderne schuren en dure huizen op glooiende groene weiden van vele hectaren werden afgewisseld door kleine, vervallen woningen. Minuscule erven van honderd tot tweehonderd vierkante meter waar een enkel paard meer waarde bezat dan het ongeschilderde familiehuis.

Het land zag er weelderig uit in de nazomer; het was modderig maar schoon. We zagen zelden rommel langs de weg, en dan alleen omdat die boven op de groene algen bleef drijven die het stilstaande moeraswater bedekten. Ik geef toe dat ik de minder snelle, maar mooiere route langs de secundaire wegen nam, die door het landschap kronkelden. Maar Rhame genoot er net zo van als ik.

Onze aankomst bij het landgoed DeLande ging zonder enig ceremonieel en trompetgeschal gepaard. We reden vele kilometers langs akkers en suikerrietplantages, hooibergen en gebouwen, en natuurlijk weilanden. Vele hectaren, alles deel uitmakend van het DeLande-imperium. De paarden die we in de weilanden zagen, waren volbloed renpaarden, dat zag ik zelfs met mijn ondeskundige oog. Grote uitgelaten dieren met een zilverkleurige vacht en met een sterke wil graasden, speelden wat of werden getraind aan een lange lijn of bereden door een ruiter. De geur van hooi, mest en vers groen vulde de wagen via de airconditioning. En het hoofdgebouw zelf was werkelijk schitterend. Een dubbele rij eiken die wat hoger langs de weg stonden, markeerde de oprijlaan. Links was weiland, rechts een pecanboom- gaard, en rond het huis lag een grote tuin. Het was te laat in het seizoen om de duizenden azalea's nog in bloei te zien, maar ik kon me de aanblik voorstellen van het felle kleurenpalet en de intense tinten die het huis dan omlijstten.

Het was een enorm, prachtig huis van twee verdiepingen van glanzend wit hout, gebouwd om orkanen en de tijd te doorstaan. Vanaf de voorzijde leek het de vorm van een E te hebben; de langste vleugel lag langs de oprijlaan. Het had rondom op beide verdiepingen een veranda met wenteltrappen op elke hoek, hoge ramen die van het dak tot op de grond liepen en een verbluffend aantal schommelstoelen, stoelen, kleine sofa's, tafels en rieten banken die tegen de muur van het huis stonden.

Links van de ingang was een rond portaal met een puntdak, als een tovenaarshoed, waardoor het huis asymmetrisch was. Toch was het effect eigenaardig. De voordeur was van massief ebbehout met in het midden een prachtig bewerkt DeLande-symbool. Het was geen familiewapen in de traditionele zin, maar meer een handelsmerk. Een kwaadaardige oorlogszuchtige roofvogel met bloederige klauwen.

Ik wist wel wat van vogels af, en deze was niet op de realiteit gebaseerd. Dr. Long was een echte vogelliefhebber. Als we het niet over geschiedenis hadden, keken we naar vogels door de achterramen van zijn huis of vanuit een geheime plek op bebost terrein, met de verrekijker tegen onze ogen gedrukt. De DeLande-vogel had klauwen en het juiste aantal tenen, twee vleugels, veren en een snavel. Maar het was geen valk of havik en ook geen adelaar of uil. Het was het produkt van iemands verbeelding, een gemeen, wild beest, maar tegelijkertijd uiterst lieftallig. Iets eraan herinnerde me aan de Grande Dame en de vergelijking deed me huiveren. De enige smet op de prachtige ligging van het huis was een kale strook links van de voordeur voor het tovenaarshoed-portaal. Bergen aarde en zaagsel gaven aan dat er ooit een enorme boom op de plek had gestaan, die schaduw had geboden aan het portaal dat nu in de felle zon lag.

De boom was pas weggehaald. Op de omgewoelde aarde waren bandesporen en voetstappen te zien en overal lagen twijgjes. Ranken door de hitte verwelkte en kapotgetrapte blauweregen lagen tussen de rommel. Blauweregen was een plant met twee gezichten. In de vroege lente was het een prachtige klimplant, die er kwetsbaar uitzag en grote geurende purperen bloemen had. Maar langzaam wurgde de plant elke boom of struik waar hij in klom. Vreemd dat zo'n verwoestende klimplant in de goed onderhouden tuin op het zuiden zomaar had kunnen groeien. Toch wist ik dat het zo was. En deze plant had zijn gastheer gedood. Terwijl we de gehuurde bestelwagen parkeerden, ging de voordeur open, waarna er in de donkere ruimte daarachter een in uniform geklede man van rond de vijftig zichtbaar werd. De man sloot de deur achter zich en liep naar de treden van het bordes, waar hij met zijn handen op zijn rug en met vragend opgetrokken wenkbrauwen bleef wachten. Een minachtende, arrogante pose. Rhame opende het portier van de auto, waardoor de hitte naar binnen stroomde. Voordat hij zijn mond kon opendoen, nam de man het woord.

'De heer Rhame, neem ik aan?' Hij klonk hoogdravend en nasaal en bij het spreken tuitte hij vol afkeer zijn lippen. Ik had gelijk een hekel aan de butler. 'Ja. Dat ben ik. En...'

'En mag ik aannemen dat juffrouw Sarvaunt u vergezelt?' Blijkbaar praatte Rhame niet snel genoeg naar de zin van de butler. Uit zijn hele houding bleek dat hij ons artistiek gajes vond, weinig beter dan rondtrekkende zigeuners. Rhame's grijze ogen vernauwden zich.

'Ja, dat mag u aannemen. U mag ook aannemen dat onze doeken en bagage achterin liggen en dat onze lijfwachten in de auto achter ons zitten.' Terwijl hij dit zei, stapte Rhame uit de wagen en beklom hij de treden. Hij zette zijn voeten steeds volstrekt in balans en soepel neer. 'We hebben drie kamers nodig, een voor juffrouw Sarvaunt met een suite daarnaast voor haar lijfwachten, en een grotere voor mij daar in de buurt.' De butler fronste zijn voorhoofd en hij deed een stap naar achteren voordat hij zijn al zo hoekige schouders nog eens extra rechtte.

Rhame was nu bij het bordes aangekomen en bleef een trede onder de butler staan. Taber Rhame was niet bijzonder groot of imposant, anders dan MacAloon, die links van Rhame de trap be- klom, en toch leek de kunstenaar plotseling groter. Meedogenloos en bijna gevaarlijk.

Ik lachte zachtjes, verscholen in de auto. Taber Rhame had al jaren met hooghartige bedienden te maken gehad. Zijn eigendunk tegenover hen was legendarisch.

'Mijn goede man, u leunt gaan en uw bazin en de hoofdbutler meedelen dat we aangekomen zijn, dan onze kamers gereedmaken en dan enkele bedienden hierheen sturen om ons bij het uitladen van de doeken te helpen.' Voordat de butler wat kon zeggen, voegde hij eraan toe: 'Ga nu maar, sta daar niet in de hitte te lummelen, man.' Daarop keerde Rhame de butler uiterst minachtend de rug toe en liep hij de trap weer af, met zijn gezicht naar MacAloon toe, alsof hij met hem sprak. Twee seconden later bleef Rhame staan en keek hij achterom. 'Tussen twee haakjes, hoe is uw naam?' 'Jenkins, meneer. De hoofdbutler.' Jenkins blik was ijskoud, in tegenstelling tot zijn huid, die leek te gloeien. 'Echt?' Rhame liep verder de trap af. 'Zelfs de Grande Dame heeft er tegenwoordig blijkbaar moeite mee goede hulp te vinden. Verrassend. Ze had namelijk altijd zulke hoge normen, weetje.' Dit laatste zei hij tegen MacAloon, die terug grijnsde. De butler liep nijdig weg. Ik voorspelde dat we tijdens ons hele verblijf slecht bediend zouden worden en weinig hulp zouden krijgen, maar het was het waard vanwege de gezichtsuitdrukking van Jenkins vlak voordat hij wegbeende. Er was onder zijn oksels zelfs een donkere, vochtige plek te zien in zijn gesteven kostuum. Waarschijnlijk was het de eerste keer in jaren dat het zweet hem was uitgebroken.

De bedienden om wie Rhame had gevraagd, kwamen niet opdagen, en daarom moesten we zonder hulp met zijn vieren de doeken door de gangen naar de balzaal dragen. We sjouwden de twaalf doeken van Rhame en de tien van mij vanuit het verblindende zonlicht en de natte hitte de heerlijk koele, droge lucht en de duisternis in.

Je kwam in de balzaal door aan het einde van de hoofdgang die door het hele huis liep, rechtsaf een andere gang in te lopen, en dan linksaf te gaan door weer een andere gang die langs de balzaal liep.

De fraaie oude ruimte was volmaakt gerestaureerd in de oude staat van voor de Burgeroorlog, met zware beschilderde lijsten aan het plafond en boven de ramen en deuren. De vloer was van ingelegd parket van veelkleurig hout, en de lange planken daaromheen waren van dertig centimeter breed cipressehout gemaald. Aan de lange persimoenkleurig geverfde muur hingen oude meesters, voor de veiligheid van alarm voorzien, en hoge spiegels met vergulde randen. De plafondprofielen waren garnaal- en vaal perzikkleurig geverfd, en de rozetten waren van een donkerder perzikkleur gemaakt met groene bladeren.

Het hoogtepunt en tevens het hart van de ruimte was het zes meter hoge plafond, dat was ontworpen als parodie op de Sixtijnse kapel van Michelangelo en dat bestond uit gewelven die in het midden van de ruimte samenkwamen. De gewelven verdeelden het plafond in vier delen, en in elk deel was een tafereel geschilderd van Rubensachtige naakten die met satyrs en duivels speelden. Een erotisch speelterrein.

Ik kon me niet voorstellen dat een moeder haar maagdelijke dochters zou toestaan onder de geschilderde taferelen te dansen; tenminste niet tijdens de hoogtijdagen van de balzaal, de luisterrijke tijd van voor de Burgeroorlog. De taferelen staken bijna de draak met het Victoriaanse fatsoen. Iedereen die in deze ruimte geslaagde feesten had kunnen geven, had daarmee zijn macht bewezen zonder verder veel te hoeven doen. En misschien ging het daar ook om. De machtige DeLandes waren toen aan niemand verantwoording schuldig geweest. En sindsdien was er niet veel veranderd. Met hulp van Josh en MacAloon zetten Rhame en ik twaalf ezels langs de achterste muur van de zaal neer en plaatsten Rhame's doeken erop. De expositie-ezels van de Grande Dame waren antiek en kostten waarschijnlijk meer dan twintigduizend dollar per stuk. Er waren enkele bij elkaar passende Spaanse ezels van ebbe- hout bij, ingelegd met parelmoer. Andere waren van roze- of kersehout, ingelegd met ander kostbaar hout of stroken zilver. Twee waren verguld, echt verguld, geen imitatie. Hout bedekt met 24 karaats goud.

Het was een eclectische omgeving voor de moderne schilderijen, maar toch leken de doeken niet misplaatst. Integendeel, ze pasten hier volmaakt. Toen Rhame tevreden was over de plaats van elke ezel en elk schilderij, gingen we aan het werk in de gang aan de voorkant om de meer sobere ezels met mijn doeken neer te zetten. Aan het begin van de gang, waar de schaduwwerking het sterkst was, plaatsten we Genesis. We zorgen ervoor dat er nieuwe kaarsen in de muurkandelaars stonden en we verwijderden de lampen die te veel licht zouden hebben gegeven en daarmee de bayou-tafere- len gekwetst zouden hebben. Verderop in de gang, waar de hoge louvredeuren het licht binnenlieten en uitzicht gaven op de vijver, stelden we Wellustige Dromen op, en Mijn Haar zetten we opvallend neer bij de brede dubbele deuren van de balzaal. In de hoek zat een discreet kaartje met daarop 'verkocht'.

Gedurende de tijd dat we met de zware doeken en ezels sjouwden en ons in het zweet werkten, zagen we geen andere leden van de huishouding, hoewel ik begrepen had dat er vier generaties DeLandes in het huis woonden. Zelfs de bedienden waren verdwenen. Zonder twijfel het werk van de vertoornde Jenkins.

Toen we klaar waren, nam Rhame me mee op een rondleiding over de begane grond van de lange vleugel. Luid pratend beschreef hij de grandeur van het gebouw zelf, gaf me ondertussen een cursus in het waarderen van kunst en leidde me door de zitkamers, de muziekkamer, de eetkamer waar mijn hele appartement zonder problemen helemaal in paste en de familiekamer. Het was een merkwaardig huis, dat volgestouwd was met een mengelmoes van schatten uit de laatste driehonderd jaar. Alles was op een vreemde, onevenwichtige manier bij elkaar gezet. Het was bijna ontregelend, maar het decor bleef toch een eenheid doordat op de hele begane grond donkere bosgroene profielen en bewerkt hout gebruikt waren.

De balzaal was aan het einde van de verste hoek van het E-vormige huis en de oprijlaan liep langs de verticale lijn van de E. De muziekkamer was in de andere verste hoek van het huis gesitueerd en werd opgesierd door een ensemble van antieke violen en een cello, allemaal zonder snaren, en een ontstemde oude Steinway. Er stonden twee donkergroene stoelen in art deco-stijl tegenover twee Monets.

Op de muren van de zitkamer rechts van de ingang hing een verzameling tekeningen van Picasso, waarvan de moderne structuren een scherp contrast vormden met het rijk bewerkte meubilair van rond de eeuwwisseling. Overal zag je oude tapijten, kostbare kunstwerken, erfstukken van de familie en verzamelingen die zich met die in de meeste musea konden meten. De eetkamer, links van de ingang achter de gesloten bibliotheek, in een vleugel die evenwijdig liep aan de balzaal, was mijn favoriete ruimte. Er stonden maar liefs zesentwintig Frank Lloyd Wright- stoelen met hoge rug rond een sierlijke Louis XlV-tafel. Een van de muren werd opgeluisterd door een verzameling antieke zwaarden waarvan het scherpe staal glansde. Ze zaten achter een gesloten glazen deur. Tegen de muur ertegenover stond een moderne Scandinavische kast met een glazen front van ongeveer zeven meter lang en vier meter hoog waarin ranke Oosterse vazen en het familieporselein geëxposeerd werden.

De wanden in deze kamer waren matzwart geschilderd, met donkergroene motieven in dezelfde tint als bij het houtwerk. Bijpassende vier meter lange groene gordijnen hingen van het plafond tot op de donkerhouten vloer. Het was een echte rouwkamer. Als er niet een hele muur was weggebroken en vervangen door hoge louvredeuren waardoor het middaglicht gefilterd binnendrong, zou het een duistere, sombere kamer geweest zijn. Rhame liep langzaam de kamer door met zijn vingers in de achterzakken van zijn spijkerbroek, een toonloos deuntje fluitend, tot hij bij de verzameling zwaarden bleef staan. Ik was meer geïnteresseerd in de vazen die in de Scandinavische kast stonden. Twee van de vazen leken uit de Ming-periode en er was een bronzen paard dat Tibetaans leek. Het was oud, heel oud. 'Bonnie, kom eens kijken.'

'Wat?' Ik draaide me om en keek naar Rhame, die daar met gespannen schouders stond. 'Je moet iets voor me bevestigen.'

Ik liep de kamer door en volgde zijn blik in de richting van een oosters zwaard dat onder de schede ervan hing. Het was een prachtig stuk, zoals alles in het huis. Maar anders dan bij de andere zwaarden, die er verzorgd en glanzend uitzagen, zaten er op dit zwaard roestige plekjes. 'Zeg eens, denk je dat dat bloed is?'

Het was een volstrekt onschuldige vraag, bijna terloops. En toch gingen de haartjes op mijn armen rechtop staan. Een onheilspellend, onrustig gevoel nam bezit van me.

De roestplekken zaten over het hele lemmet en bedekten het snijvlak. Ze zaten ook in de motieven op de botte kant, waardoor iets wat mogelijk een draak geweest was niet meer goed zichtbaar was. Er zat nog meer roest op de gekromde beugel en het heft, alsof de roest uitgevloeid was en zich in de groeven had vastgezet. Op sommige plekken zaten schilfers. Bloed, geen roest. Ik sloeg mijn armen om mijn borst heen en voelde mijn koude vingers tegen mijn koude bovenarmen. 'Ja,' zei ik zachtjes met een stem die bijna even plechtig en vreemd klonk als de kamer zelf. 'Ik zou zeggen dat het... zeer waarschijnlijk bloed is.' 'Bloed kan een mooi lemmet als dat ruïneren,' zei Rhame peinzend. 'Ik zal Jenkins moeten vertellen het schoon te maken.' 'Wat schoonmaken, meneer?'

Jenkins stond achter ons en keek ons met ijskoude ogen en een grimmig, strak gezicht aan. Toen Rhame zich omdraaide, trok Jenkins zijn linker wenkbrauw op. Een minachtend gebaar. Rhame draaide zich weer om en liet de butler voor de tweede keer zijn rug zien. Als er geen bloederig zwaard aan de muur had gehangen, zou ik gegrinnikt hebben.

'Dat zwaard, Jenkins. Ik geloof dat het gebruikt is om ie...ts te doden. En dat het smerig is weggehangen.'

Jenkins verbleekte. Ik had nooit iemand echt bleek zien worden, en het was een heel vreemd gezicht. Eerst hield Jenkins geheel op met ademen, daarna trok het bloed uit zijn blozende gezicht weg alsof er lager in zijn lichaam een lek was ontstaan; hij werd geleidelijk wit, van boven naar beneden. Zijn lippen werden nog dunner dan gewoonlijk en verdwenen praktisch in zijn mond, en zijn ogen werden helemaal glazig.

Ik had vaag de indruk dat Jenkins veel over de betekenis van het bloederige zwaard wist of vermoedde. In elk geval begon hij zich plotseling geheel anders te gedragen. Nog steeds zo wit als een aangespoelde vis probeerde hij zelfs te glimlachen, iets wat hem waarschijnlijk al jaren niet gelukt was.

'Kinderen. Altijd maar streken uithalen. Ik zal het uiteraard in allerijl regelen, meneer.' Met zijn handen wapperend als een vaatdoek joeg Jenkins ons in de richting van de hoofdingang. 'Ik heb uw kamers laten gereedmaken, meneer en mevrouw, en ik hoop dat ze naar tevredenheid zijn. Wilt u ze even inspecteren voordat ik uw bagage naar boven laat brengen? Mij werd zojuist meegedeeld dat de bedienden niet zijn komen opdagen om met de schilderijen te helpen. Schitterend werk, als ik zo vrij mag zijn, meneer, mevrouw.' Ja, zeker.

'Ik heb u beiden, en uiteraard ook de beveiliging van juffrouw Sarvaunt, in de oostvleugel ondergebracht. Dat is het nieuwste deel van het hoofdgebouw, gebouwd in 1952 en begin jaren tachtig gerenoveerd. Hoewel het iets van de naoorlogse charme van de rest van het huis mist, heeft elke kamer wel een eigen badkamer. Ik meende dat dat op zijn plaats was. En uw kamer, meneer, als eregast,' - hij sprak het met hoofdletters uit, alsof het een titel was - "... kan het best een suite genoemd worden, aangezien er een prachtige zitkamer bij is...'

Jenkins babbelde maar door terwijl hij ons door het huis leidde, terug naar de hoofdingang, de trap op en dan oostwaarts naar onze vertrekken. Hij was duidelijk nerveus en keek nog een keer achterom naar het zwaard toen hij ons de kamer uit leidde. Taber leek geamuseerd te zijn door de bezorgdheid van de butler, terwijl ik... op mijn hoede was, bevreesd voor iets.

Bloed op een antiek zwaard? De butler heeft het gedaan. Een cliché, nietwaar?

Taber keurde onze kamers goed en gaf de plotseling gedienstige Jenkins opdracht onze bagage naar boven te brengen en de auto's te parkeren... in allerijl. De uitdrukking drong niet door tot Jenkins, die er alleen in geïnteresseerd leek te zijn ons te dumpen en naar zijn hokje terug te snellen. In een mum van tijd was hij van aanmatigend uiterst gedienstig geworden. Als een muis, echt als een muis. En dat allemaal vanwege het bloederige zwaard... Het uur daarop bracht ik door in een bubbelbad, waarin ik mijn zorgen van me afweekte, me inzepend met een stuk eigengemaakte kamillezeep. Het was even zacht en aangenaam op mijn huid als de zeep die tante Ilene en ik gemaakt hadden, en ik voelde me er net zo glanzend en schoon door.

Tot mijn genoegen begonnen mijn haren door de stoom uit het bubbelbad helemaal op te krullen, en vormden ze een bos op mijn hoofd. Ik maakte gebruik van het effect ervan toen ik me voor het diner kleedde, en ik schilde de krullen met haarspray voordat ik mijn haar opstak en het met twee oosterse haarspelden vastmaakte die ik op de kaptafel vond. Rhame had me gewaarschuwd dat de DeLandes zich voor het diner formeel kleedden. Zelfs hij droeg een pak, en ik had mijn bruine zijden broek aan, een zijden per- zikkleurige tuniek, en ik droeg de sjaal met franjes die Taber voor me had gekocht. Het was een ietwat oosterse creatie, als een Chinese boer uit de vorige eeuw.

Met mijn opgestoken haar zag ik er ouder uit. Ik had wel voor achttien kunnen doorgaan. Beter dan mijn gewone, slungelige verschijning als twaalfjarige. Ik genoot van het effect en hoopte dat ik formeel genoeg gekleed was voor de DeLandes.

Ze liep terug door het huis, ondertussen dingen aanrakend. Ze bewoog zich gracieus, zocht ogenschijnlijk naar stof en bezag het resultaat van de inspanningen van de schoonmakers. Ze zette een jade figuurtje achter een vaas in een andere positie. Soms konden de Chinezen zo opzichtig zijn.

Ze bleef even staan bij een spiegel en boog zich voorover. Ze inspecteerde haar gezicht, dat even onberispelijk als altijd was, en haar haarlijn. Het jeukte weer.

Met een volmaakte nagel haalde ze de haren uit elkaar, op twee centimeter van haar gezicht. Daar was hij, de ergerlijke haar. Met voorzichtige bewegingen maakte ze hem los uit de chignon die ze droeg.

Met een snelle ruk verwijderde ze de zilverkleurige haar en trok de wortel uit haar schedel. Het jeuken hield op. Ze schreed op serene wijze naar de keuken. De thee had niet gewerkt. Maar misschien zou het met de wijn lukken, of de koffie. Dronken ze allemaal koffie? Ja. Koffie, perfect.