We lunchten laat bij Houstons, twee gewone, hongerige mensen in spijkerbroek die aan het winkelen waren. Niets bijzonders, behalve dan wat de herinnering van Rhame's handen in mijn haar en het beeld van mij in die jurk betrof. Voor mij was het een openbaring.

Mijn hele leven had ik willen weten wie ik was, wat ik was, waar ik vandaan kwam. En plotseling, op die dag, op een bepaald moment tijdens die lange, heerlijke dag, realiseerde ik me dat het er niet langer toe deed. Zonder een woord te zeggen leerde Rhame me dat het er nooit toe had gedaan wie of wat ik was. En dat het er nooit toe zou doen.

Deze man, deze vreemde raadselachtige man die door de hele wereld gevolgd werd, had zichzelf opnieuw tot leven gebracht, had zichzelf een nieuwe richting gegeven, zichzelf telkens weer herschapen. Zich altijd ontwikkelend, altijd groeiend, zichzelf en de wereld om hem heen altijd in een nieuw licht beschouwend, met een nieuwe blik. En dat, zo leerde hij me, is het wezen van de kunst. Echte kunst, ware lamst. De kunst van het penseel, de pen of het pottenbakkerswiel. De kunst van de steenhouwer, de timmerman of de lasser. De kunst van het leven. De hele namiddag zwierven we samen in het Quarter rond. We reden met de trams, stopten in bars, winkelden in kleine zaakjes en bekeken de koopwaar van straatverkopers. Ik had zelfs de kans de nieuwe camera te gebruiken die ik gekocht had toen ik net in New Orleans was aangekomen. We dansten op de werf met uitzicht op de Mississippi, terwijl een rivierboot het altijd zo modderige water omwoelde. De zon ging onder met roze en gouden kleuren, tot er op het laatst alleen pruimkleurige wolken te zien waren. En toen de saxofonist zijn instrument wilde wegbergen zodat we geen muziek meer hadden om op te dansen, wierp Rhame hem wat geld toe om nog wat te blijven. De oude neger opende zijn kist weer, likte zijn vermoeide lippen af, bevochtigde het riet en speelde enkele bigbandmelodieën.

Taber Rhame, de bijzondere vrouwenversierder, leidde me door de passen en merkte tot zijn blijdschap dat ik me met de rumba, de foxtrot, de jitterbug en de cha-cha-cha met de besten kon meten. Mijn tango vond hij echter meelijwekkend. En hij had natuurlijk gelijk. De tango is de meest zinnelijke dans. Ik had de passen geleerd van een gepensioneerde oude vrijster, en ik had noch de dans noch de zinnelijke ervaring ervan verder geoefend. Werkelijk meelijwekkend.

Bij een straatverkoper kochten we taco's, gevuld met avocado en zure room, we kochten voor Rhame een hoed in een winkel, zo'n flodderige hoed uit Australië, en dwongen iemand langer open te blijven opdat Rhame de geïmporteerde koffie in hoge glazen potten kon bekijken. We aten pralines en ijsjes en dronken te veel bier met de toeristen op de Square terwijl we genoten van twee muzikanten op leeftijd die op oude trompetten de blues speelden. En weer dansten we, met onze lichamen tegen elkaar aan gedrukt, bewogen we ons op verleidelijke, verwachtingsvolle ritmen, terwijl de alcohol in mijn bloed me zacht, warm en... gepassioneerd maakte.

We liepen langs travestieten en call-girls, strippers en danseressen, en Rhame maakte met zijn mond bij mijn oor wellustige opmerkingen, waarbij hij ze allemaal met zijn woorden uitkleedde en hun door operaties veranderde uiterlijke kenmerken beschreef. Telkens als ik lachte, sloeg hij zijn arm steviger om mijn middel en hield hij me dicht tegen zich aan.

En om middernacht, toen mijn tepels zo gevoelig waren door het contact met mijn shirt en de druk van zijn borst dat ik dacht te zullen bezwijmen door de gevoelens in die sensuele delen, nam Taber Rhame me mee naar huis, liep achter me aan de trap op en liet me daar achter. Alleen.

Perkins en ik bleven bij de deur staan. De hond rekte zich slaperig uit, en ik stond een beetje versuft te luisteren hoe de man van wie ik had gedacht dat hij me mee naar bed zou nemen, de trap afliep en fluitend verdween. Ik sloot de deur, deed die op slot en begon te lachen, terwijl ik met mijn armen vol met pakjes stond die we op onze wandeling naar huis uit de bestelwagen hadden gehaald. Er lagen nog meer pakjes op de grond voor mijn voeten, die Rhame daar had neergelegd voordat hij zich had omgedraaid en vertrokken was. Perkins krabde nu tegen de deur om uitgelaten te worden. Ik opende de deur weer en zag hoe het hondje in de duisternis verdween. Josh Campos, die tegen de bumper van zijn auto aan zat, knikte me toe. We zeiden niets. We hadden al wekenlang alleen van een afstandje geknikt of gezwaaid, hoewel ik dikwijls zijn ogen op me voelde.En zo gebeurde het dat ik in deze nacht, waarop ik de hevige hartstochten van lichaam en geest had kunnen ontdekken, in plaats daarvan stond te schilderen. Iets nieuws en provocerends, met een geel en okerldeurig palet en diepe aardkleuren. Een naakte, opgewonden vrouw voor een driedelige spiegel, terwijl een man achter haar haar met zijn handen betast. Een andere pose in elk van de drie spiegels. De handen van de man die haar op verschillende plaatsen op haar lichaam liefkozend aanraakten. Lichamen zonder gezicht in een naamloze opwinding, de lippen van de man in haar haar. Mijn haar, mijn verlangen. Om vier uur was ik er klaar mee; ik had in een woeste opwelling geschilderd, in een uitbarsting van verdorde gevoelens en begeerten. Ik noemde het Mijn Haar. En ik vond het zo prachtig, dat ik het doek in mijn slaapkamer zo op een ezel zette dat ik het gelijk zou zien als ik wakker werd.

Uitgeput, nog steeds de taco's op mijn tong proevend, viel ik met ai mijn kleren aan en mijn haar in de war op mijn kussen in slaap, terwijl de verf nog onder mijn nagels zat.

Mijn adem was zurig door de uien, de knoflook en het bier, en de volgende ochtend werd ik wakker met een hoofdpijn die ik niet kende. Maar toen mijn ogen op het erotische doek van Taber Rhame's handen op de vrouw vielen, leek mijn bloed te gaan suizen van opwinding en wist ik het. Wist ik hoe goed ik was. 'O, god,' fluisterde ik vanonder de in de knoop geraakte lakens. 'O, god...'

In één nacht was mijn werk veranderd, had het zich ontwikkeld, was het herboren. De handen van de man - de sterke, prachtige handen van Taber Rhame - leefden, bewogen zich, waren zo opgewonden als bij een naakt persoon tijdens het bedrijven van de liefde. Het zonlicht drong door de luiken heen en kwam op die handen terecht. De nagels, de aderen, de structuur van de huid kwamen in het zonlicht zo sterk tot leven... 'O, god...'

Ik wierp de lakens van me af en liet Perkins naar buiten. Voor het eerst in mijn leven wenste ik dat ik telefoon had, zodat ik hem kon bellen, hem wakker kon maken, hem hierheen kon laten komen om hem te laten zien wat hij me gegeven had. Gevoelens die ik niet begreep, maar die ik op de een of andere manier toch had weten te gebruiken.

'Als de berg niet naar Mohammed komt...' En lachend maakte ik snel mijn toilet. Lachend kamde ik mijn haar en deed het in een paardestaart; lachend poetste ik mijn tanden en blies ik bellen tandpasta in de gootsteen; lachend trok ik de verkreukelde broek van gisteren en een schoon shirt aan, waarvan ik de mouwen oprolde; lachend hing ik de kleren op die ik bij de deur in de verpakking had laten zitten. Ik raakte met mijn vingers even de jurk van Versace aan; de kralen waren koud.

'Josh,' riep ik. Het was al laat en MacAloon had er al moeten zijn, maar nog steeds stond de blauwe Corvette voor de deur geparkeerd. De man kwam te voorschijn, zijn rechterhand op de kolf van zijn pistool bij zijn middel. Hij was op alles voorbereid. Ik vroeg me af of hij het ooit had moeten gebruiken. 'Ik wil je een gunst vragen. Ik moet een nat doek naar het huis van Rhame brengen.' 'Past het in Lori?'

Het verraste me eigenlijk niet dat Josh zijn auto een naam gegeven

had. Waarschijnlijk was het voor hem een seksuele ervaring in zijn

auto te stappen. 'Ik denk het niet,' riep ik terug. 'Maar kan het op

het dak, met een deken eronder als bescherming?'

'Ik denk dat de lak wel goed blijft met een deken. Heb je er een

daar?'

Ik bedoelde het schilderij, maar Josh begreep uit mijn opmerking dat we zijn auto zouden beschermen. Ik corrigeerde het misverstand niet. Perkins strak blaffend zijn snuit naar buiten en keek langs de trap naar beneden. 'Ik heb er wel een paar.'

'Mooi. Heb je hulp nodig om het de trap af te krijgen?' 'Ja, graag, kom maar naar boven.'

Het bed was niet opgemaakt. Maar aangezien er geen auto op de kussens lag, zou hij dat wel niet zien. Met een broek die strak om zijn kruis zat, stevende hij de trap op. En bleef plotseling stilstaan, terwijl hij naar Mijn Haar keek. 'Jezus. Verdomme, meid.' Ik grijnsde. 'Jaah.' Er leek verder niets te zeggen. Ik liet het café en het ontbijt voor wat het was, maar kwam toch nog te laat bij het atelier van Rhame aan. Ik snoof de geur van koffie op die door de deuropening heen drong en voelde me plotseling schuldig. Maar dat gevoel verdween ineens toen Mijn Haar behoedzaam in de korte vingers van Josh Campos de trap op werd gedragen.

Ik duwde de deur open en liep voor het schilderij uit naar binnen. Rhame, die net van de keuken naar het atelier liep, bleef stilstaan en tuurde naar het licht dat door de voordeur naar binnen viel. Hij had alleen een spijkerbroek aan onder zijn naakte, gespierde borst, en hij had zijn blote voeten breeduit op de vloer neerge- plant. O god, laat hij het alsjeblieft mooi vinden. Het leek wel of ik bad, en dat was jaren niet gebeurd. Alsjeblieft...

Josh Campos volgde me door de deuropening naar binnen. Het doek wierp een rechthoekige schaduw over het kale hout. 'Bedankt, Josh. Zet het daar maar neer.' Hij zette het doek met een voorzichtige beweging op de grond, om te voorkomen dat de natte verf op zijn handen kwam. De beide mannen en de schattende blikken die ze elkaar toewierpen negerend, zette ik het schilderij zo neer, dat het licht door de open voorluiken precies goed viel. 'Josh, nogmaals bedankt. Ik hoop dat er geen verf op Lori gekomen is. Ik zie je vanavond, goed?' Het was een vreselijk opzichtige hint, maar het was tenslotte tijd voor hem om te vertrekken. Tijd voor MacAloon om zijn plaats als mijn beschermengel over te nemen. En ik wilde alleen zijn met Taber Rhame. Josh keek schattend en bij zichzelf overleggend van het schilderij naar Rhame en daarna uiteindelijk naar mij. 'Ja, goed. Vanavond, Bonnie.' En hij lachte met opzet zachtjes op een sexy bedoelde manier. Arme jongen. Hij had vast gedacht dat ik van auto's hield. Bijna slenterend liep hij het appartement uit en sloot de deur achter zich.

Ik bekeek Rhame's gezicht. Hij keek uitgerust en tegelijkertijd verstoord. Hij bekeek me bijna op net zo'n manier als Josh had gedaan. Taxerend en evaluerend. En... jaloers? Ik bestudeerde zijn reacties.

Rhame was jaloers op de manier waarop oudere mannen dat zijn op jongere, krachtigere mannen. De manier waarop de oudere blanke mannen jaloers waren geweest op de jongens Boudreaux toen die prachtige, gebruinde jongelingen werden. Jaloers en bang voor een nieuw, jonger persoon, die trots en zelfverzekerd rondstapte, en die de oudere mannen wellicht niet met eerbied en respect bekeek.

Jaloers op die leeghoofdige, hersendode autogek met een vitaminecomplex. Die toevallig fysiek een erg mooi exemplaar was. Sexy, met een donkere stem, en dertig jaar jonger dan Rhame. Het was een kunstwerk in beweging, dat spel der emoties op het gezicht van Rhame, gekoppeld aan de bijna trotse vitaliteit van Josh.

'Wat denk je?'

'Hij lijkt een aardige jongeman,' flapte Rhame eruit.

'Ik bedoel het schilderij,' zei ik zachtjes, geamuseerd op mijn lip

bijtend.

'Het schilderij?'

Rhame draaide zich om en dacht na. De woede ontsnapte uit elke porie in zijn lichaam. Hij was... beledigd. Hij, de man die vannacht mijn appartement fluitend had verlaten. Fluitend. En nu was hij beledigd. Ik proefde bloed terwijl ik poogde neutraal te blijven kijken.

En plotseling veranderde Rhame. De woede werd langzaam minder en stroomde uit zijn lichaam weg als water door een zeef. Hij ging dichter bij Mijn Haar staan. Stelde de hoek van het doek met het licht bij en bekeek het zwijgend.

Perkins was bezig het appartement te doorzoeken, waarbij hij tikkende geluiden op de vloer maakte met zijn te lange nagels. Ik was de hond helemaal vergeten. Hij moest uit Lori gesprongen zijn en achter me aan de trap op zijn gelopen.

Mijn handpalmen begonnen te zweten toen de seconden minuten werden. Mijn huid begon te branden, te jeuken. Ik ging ergens anders staan zodat ik zijn ogen kon zien. Maar voor deze ene keer waren ze ondoorgrondelijk. Ze waren bijna koud. 'Ik weet niet of ik de handen goed heb gedaan,' zei ik. 'Maar de Versace op de achtergrond, en het haar... en je mond... Ik denk dat die allemaal... goed zijn.' Ik zei het fluisterend. Kon hij de smekende toon horen? Ik hoopte van niet. Maar alsjeblieft, vind het toch mooi.

Rhame keek naar zijn handen en daarna weer naar het doek. En weer naar zijn handen, die hij nu omdraaide. Hij keek, bestudeerde ze. Nog steeds zwijgend, nog steeds ondoorgrondelijk. Hij keek me aan met uitdrukkingsloze ogen. En langzaam stak hij zijn rechterhand op, strekte die naar me uit, als bij de dans die we de avond te voren hadden uitgevoerd.

Ik weet niet waarom ik me er niet voor geneerde hem het doek te laten zien, om hem mijn begeerten en mijn reactie op hem zo volledig te laten zien. Misschien alleen omdat het kunst was. In de lamst bestaat er namelijk geen gêne en geen schaamte, alleen schoonheid, begeerte en de glorie van de menselijke expressie. Ik nam zijn hand.

Hij trok me naar zich toe en draaide me om zodat ik naar Mijn Haar keek.

Met trage bewegingen trok hij het wijde T-shirt dat ik droeg omhoog, en hij liet zijn handen eronder glijden, over mijn huid. Hij streelde mijn buik met vederlichte aanrakingen. Mijn borsten werden harder, zoals die op het schilderij. Stijve tepels, vol hunkering. Met langzame bewegingen, zo langzaam als een lichte sneeuwvlok die op warme bladeren viel en smolt, trok hij het shirt over mijn hoofd. Hij liet het voor mijn voeten vallen. O, god, o, god. Hij maakte de rits van mijn spijkerbroek los; het geluid leek niet op te houden en weerkaatste tegen de gepleisterde muren. Langzaam duwde hij mijn broek van mijn heupen. De holten en rondingen kwamen te voorschijn. De nylon slip die ik droeg. Hij duwde de broek naar beneden en liet hem uiteindelijk los, waarna deze met een zachte plof om mijn voeten viel. En daarop duwde hij langzaam mijn slip omlaag.

Zijn vingers speelden vederlicht in de holten van mijn heupen. Raakten een tepel aan, nog lichter. Ik dacht weer aan sneeuw, die ik nog maar zo zelden gezien had. Brandend koud, en ik huiverde. Zijn vingertoppen trokken aan de band die om mijn haar zat. Hij schoof die los met een zacht tokkelend geluid en liet zijn vingers door mijn haar glijden, masseerde mijn schedel, bewoog over de holten en welvingen van botten en vlees, lichtte mijn haar op, ontwarde het. Ik sloot mijn ogen en leunde slap tegen hem aan, niet bij machte om weerstand te bieden aan de gevoelens. Rhame's lippen gingen van elkaar. Ik voelde de zwakke beweging ervan in mijn haar, de o zo lichte adem in mijn haar. Een warme wind.

'Dit is kunst, Bonnibelle Sarvaunt,' zei hij langzaam. 'Dit is hartstocht, een behoefte die zo sterk is, dat zij als een zinderend vuur door je aderen stroomt. Deze gloed onder je huid, die geconcentreerd is in de tepel, de welving van het middel, de holte van het schouderblad en de zachte hals.' Zijn vingers volgden zijn woorden, nauwelijks mijn huid aanrakend.

'Gebruik het, gebruik alles. En schilder. Want zonder hartstocht bestaat er geen kunst. Zonder hartstocht heeft de kunstenaar geen macht. Zijn werk mist dan leven en vuur, en hij kan dan net zo goed zijn kunst opgeven en drie jaar oude kinderen leren vingerschilderen.'

En met die woorden liet Taber Rhame, kunstenaar en vrouwenversierder, wereldberoemde losbol en ploert mij achter en begaf hij zich weer naar zijn atelier.

'Kleed je aan,' riep hij over zijn schouder. 'Ik maak hier vandaag een plek voor je vrij. Breng het schilderij mee. We gaan samen schilderen.'

Samen schilderen? Samen schilderen?

Ik voelde een dwaze lach in me opkomen. Een dom, onbeheerst, ongegeneerd gegiechel dat door het appartement weerklonk. Taber Rhame wilde met me schilderen.

Ik had natuurlijk beledigd en boos kunnen zijn en me uitgedaagd en in verlegenheid gebracht kunnen voelen. Misschien had dat ook gemoeten, maar in plaats daarvan dacht ik na over wat hij probeerde te zeggen. Taber Rhame was al een kunstenaar geweest voordat hij een man was. Ik wist dat omdat ik hem bestudeerd had. En voor de kunstenaar bestond er alleen hartstocht. Zonder hartstocht was er geen kunst. Met hartstocht bereikte de kunst nieuwe niveaus, nieuwe hoogten... Dat was precies wat hij me probeerde te tonen. En plotseling begreep ik het. Ik trok mijn kleren aan, pakte het schilderij op en droeg het naar het atelier waar Rhame zijn voltooide schilderijen een stuk had verplaatst en een ezel voor me had neergezet. Een leeg doek, ongeveer ter grootte van Mijn Haar, was op de steun vastgemaakt.

Terwijl de dag omvloog, schilderden we samen, slechts tweemaal pauzerend om kliekjes uit de koelkast te eten en om koffie te drinken. Onder het schilderen praatten we, waarbij Rhame suggesties deed en op verfijningen in de techniek wees, op dingen die ik nooit geweten had of vergeten was. Rhame strooide met anekdotes en vertelde sterke verhalen over de beroemde namen in de kunstwereld, terwijl hij gezichten trok en schunnige grappen vertelde. Ik luisterde, schilderde en lachte, terwijl ik het bloed krachtig door mijn aderen voelde stromen.

Om vijf uur ging ik naar huis. Ik was uitgeput, en ik had pijn tussen mijn schouderbladen en in mijn rug omdat ik urenlang een penseel had vastgehouden. MacAloon ging naar de parkeerplaats om mijn bestelwagen te halen en hielp me met het inladen van Mijn Haar en het nieuwe, gedeeltelijk voltooide doek. In mijn appartement, waarvan de deur veilig op slot zat voor de buitenwereld, liet ik ondergedompeld in de diepe badkuip de vermoeienissen van alle ongewone activiteiten van me afglijden. En ik dacht aan de manier waarop Rhame met zijn handen de positie van zijn handen op mijn schilderij had nagedaan. Ik dacht aan de hartstocht, de hartstocht van de kunst. Ik herinnerde me elk moment, terwijl de stoom rond me oprees en er op de radio een lang, somber muziekstuk klonk, iets van Bach.

Het had eigenlijk woeste zigeunermuziek moeten zijn, als echo van de flarden muziek die ik bijna in mijn ziel kon horen. Muziek die daar door Taber Rhame's handen en het pure genot van het schilderen was gaan klinken.

Ik begon die avond met de nieuwe serie, een sequens van bijna erotische kunst. Naakten op fantasielocaties die elkaar aanraakten en lange, sensuele blikken wisselden, erover dachten de liefde te bedrijven of zich herinnerden dat ze de liefde hadden bedreven. Twee ontspannen liggende negerinnen in een sauna met dromerige gezichten. Een man en een vrouw die naakt op een kade dansen, terwijl een zwarte saxofonist op de achtergrond met gesloten ogen een melodie blaast. Een jong meisje dat met een gezwollen, zwangere buik en slechts met een grote hoed op taco's zit te eten terwijl ze nog nageniet van de hartstocht. Andere taferelen, even gepassioneerd.

Het maken van deze bijna erotische olieverfschilderijen ging heel snel; het werk ontsproot uit me alsof ik de taferelen slechts reproduceerde in plaats van dat ik ze voor de eerste keer schilderde. Het waren heldere, sensuele taferelen, die een nieuw deel van mij aan het licht brachten. Hoewel de emoties die uit me stroomden nog niet op de proef gesteld waren en ik de hartstocht die ik schilderde nog nooit werkelijk beleefd had, waren dit schilderijen vol levendige energie.

Hoewel ik nooit meer met Rhame schilderde, en zelfs nooit meer in zijn atelier werd uitgenodigd, behalve om mijn huishoudelijke taken uit te voeren, ging het schilderen snel. En de dagen werden weken, terwijl de zomer heet en vochtig op zijn einde liep.

Zich langzaam voortbewegend, zodat zijn voetstappen niet te horen waren in de winkel beneden, pakte McCallum het gehavende zwarte metalen kistje op en droeg het naar de voorkamer. Hij had een uur geruisloos moeten zoeken voordat hij het gevonden had. Een jankend geluid veroorzaakte een lachje rond zijn lippen. Het hondje dat onder het bed verborgen lag, was bezig zich te krabben en af te likken. Cal dacht niet dat de hond ooit weer zo dapper zou zijn hem aan te vallen. Dieren leerden snel, en pijn was een uitstekende motivatie.

In de kamer die ze als atelier gebruikte, viel het licht in dunne strepen over de houten vloer. Hij hurkte neer en maakte van de verlichting gebruik om het slot van het kistje open te peuteren. Er verscheen een bredere lach op zijn gezicht toen het uiteindelijk openklikte.

Al bladerend door de inhoud van het kistje vond hij ten slotte de papieren met de namen die hij zocht. 'Marie L. Smith-DeVillier,' fluisterde hij. 'Carin Colleen... leuk.' Hij boog zich naar het licht toe om de data te bestuderen en ontdekte de dubbele identiteit van Marie. Het meisje was knap te werk gegaan, zelfs toen ze nog maar zestien jaar was, en wist haar sporen goed genoeg te verbergen om twintig jaar voor de DeLandes verborgen te blijven. Gezien de verreikende invloed van de DeLandes, was het bepaald indrukwekkend om zo lang te kunnen verdwijnen. Voorzichtig legde hij de papieren weer op volgorde, en sloot hij het kistje. Het slot klikte dicht.

Voordat hij vertrok, liep hij langzaam het atelier rond, elk van de schilderijen bekijkend. Hij veronderstelde dat ze goed waren, maar hij had altijd de voorkeur gegeven aan beeldhouwwerk boven schilderijen. Zijn kunstzinnige gevoelens werden bevredigd door de sensaties van het betasten van koel brons, warm hout of gladde steen en niet door kleuren en verf. Maar ieder zijn meug. Zijn schouders ophalend liep hij terug naar het kistje, dat op de bodem van de kleerkast stond. Voorzichtig verschoof hij het tot het op precies dezelfde plek stond.

Met de sleutel die hij van het nachtkastje van Cee Cee gestolen had, verliet McCallum het appartement.

Er hing een vreemde, zoete geur in het appartement, die nauwelijks waarneembaar was tussen de sterkere geuren van verf en thinner. Vaag mannelijk parfum.

Ik bleef een tijd in de deuropening staan voordat het tot me doordrong dat er iets niet in orde was. De geur, en de afwezigheid van Perkins. Er was iemand in mijn appartement geweest. Huiverend greep ik de deurstijl, terwijl ik mijn tas op het plankier liet vallen. Ik hoorde hoe er een spiegeltje in de tas brak, een scherp gerinkel in de stilte. Perkins was er niet. Ik deed snel twee passen naar achteren, naar de reling toe. 'Mac- Aloon!' riep ik, maar het klonk te hees om ver te dragen. 'Mac- Aloon! Er is iemand in mijn appartement geweest!' Hij stond vast te kijken of ik naar binnen ging en de deur dichtdeed, want direct na mijn geroep hoorde ik zijn voetstappen op de trap. Hij duwde me zonder plichtplegingen opzij en ging het appartement binnen, met in de ene hand zijn pistool, waarvan de loop naar beneden wees. Er kwamen tranen bij me op en mijn lippen trilden. MacAloon knipte de lamp aan en verdween in het appartement, terwijl ik verstijfd in de deuropening bleef staan. Ik was veel te laf om hem te volgen. Ik was bang voor wat hij zou vinden. Ik zag al levendig voor me hoe Perkins dood op de keukenvloer lag in een plas donker bloed. Ik begon nog meer te trillen. 'Het is veilig, Bonnie, kom maar verder.'

'Perkins?' Ik huilde stilletjes dikke tranen en MacAloon keek naar me op vanaf de zijkant van het bed. Hij zat voorovergebogen aan iets onder het bed te trekken. Langzaam kwam Perkins te voorschijn met zijn zwarte kraaloogjes, die in het lamplicht wijd geopend waren.

Ik begroef mijn gezicht in Perkins' vacht en liet mijn tranen de vrije loop. Ik snikte ouderwets, als een opgelucht kind. Ik had Tee Dom en tante Ilene verloren en zelfs mijn eigen identiteit. Ik denk niet dat ik het had kunnen verdragen ook Perkins te verliezen. Met zijn roze tongetje likte hij mijn wangen af. 'Geef hem eens aan mij, Bonnie, ik denk dat hij gewond is.'

Ik vertrouwde Perkins aan de bekwame handen van MacAloon toe en keek toe hoe de lijfwacht het hondje bekeek. Perkins lag trillend uitgestrekt op mijn bed, maar hield zich merkwaardig stil. Een vlam die op het punt stond te doven. Hij jankte toen MacAloon op zijn voorpoten drukte, en ik jankte met hem mee. 'Ze zijn niet gebroken, maar ik denk dat hij nagekeken moet worden. Wie is je dierenarts?' Ik snoof. 'Ik heb nog geen dierenarts.' 'Kom maar, een vriend van me zal wel even naar hem kijken.' MacAloon pakte Perkins van mijn matras op en nam het beestje in zijn armen. Ik denk dat het duidelijk was dat ik in de toestand waarin ik verkeerde, de hond binnen twee passen zou laten vallen. Ik was zo opgelucht dat ik Perkins levend had aangetroffen, dat ik helemaal slap werd, en mijn knieën netzo trilden als Perkins. Ik had hem alleen achtergelaten vanwege de regen. Maar het was vlak na de lunch opgehouden met regenen en de zon was gaan schijnen. Ik had hem met me mee moeten nemen... Perkins bleef de hele rit door de stad op mijn schoot liggen en kwispelde maar een paar keer met zijn staart. Het bezoek aan de dierenarts was een langdurige kwestie waarbij bloed werd afgenomen, röntgenfoto's werden gemaakt en zelfs een buisje in Perkins' blaas werd gebracht. Anderhalf uur nadat we er binnengelopen waren, gingen MacAloon, Perkins en ik weer naar huis. Perkins' kwetsuren duidden erop dat hij geschopt was, en in zijn urine zat wat bloed door beschadigde nieren. Maar de dierenarts dacht dat hij na een dag of twee wel weer hersteld zou zijn. Hij liet ons vertrekken met instructies om na twee dagen terug te komen voor een controle, gaf me wat vloeibaar medicijn mee en vertelde me op welke symptomen ik moest letten als het met Perkins slechter zou gaan.

Ik sliep niet die avond en lag met opgetrokken benen op bed naast het hondje te kijken hoe hij ademde. Die nacht begon ik telkens weer te huilen, en ik was niet in staat de zelfbeheersing terug te vinden die ik kwijtgeraakt was toen ik had gedacht dat Perkins weg of dood was. Ik wist dat mijn tranen net zo goed voor tante Ilene en Tee Dom vloeiden als voor mijn hond. En voor mezelf, voor de veranderingen die ik in mijn eigen leven geschapen had en de identiteit die ik kwijtgeraakt was.

Ik had nooit echt geloofd dat ik Bonnibelle Sarvaunt was, en ik had haar overlijden nooit betreurd. In die lange nacht huilde ik voor hen allemaal, alle mensen die ik kwijtgeraakt was. En nu was daar ook de angst. Ook al had MacAloon nog een nieuw slot op de deur gezet voordat hij me in het appartement alleen had gelaten, ik wist dat ik kwetsbaar was. Er werd op me gejaagd als op een hinde in het bos; ik was beslopen door iemand die op de een of andere manier aan een sleutel van mijn huis was gekomen. MacAloon zei dat het slot niet geforceerd was, en dat dat ook niet kon. Ik was een prooi, en ik was bang.

Na die nacht liet ik Perkins nooit meer alleen. Hij bleef bij Cee Cee of bij Charles Stuart als ik hem niet kon meenemen. En als ik aan het schilderen was, lag hij me opgerold aan mijn voeten aan te kijken. Hij wilde duidelijk dicht bij mij zijn. Hij was de beste mij welgezinde criticus. Hij hield van alles wat ik deed, alles wat ik schilderde. En de schilderijen bleven uit me vloeien, erotische olieverfdoeken en de bayou-scènes waarvan ik mijn hele leven gehouden had. In de weken na de aanval op Perkins werkte ik ook aan het drieluik voor Royal Securities, met het nesttafereel van de zilverreigers die tussen zonsondergang en de opkomst van de maan op de nesten terugkeerden. En als ik niet aan het werk was voor Rhame of in mijn appartement aan het schilderen was, bezocht ik galeries, musea en ateliers van andere kunstenaars, van wie de meesten Loui- sianers waren die het Louisiaanse leven schilderden. Ik nam suggesties aan, absorbeerde technieken en luisterde naar al die egocentrische autoriteiten op kunstgebied die zichzelf tot virtuozen bestempeld hadden en dat in al hun verhalen lieten blijken ook, kortom: de snoevers.

Ik besloot dat dat gebral niets voor mij was. Als iemand me wat over mijn werk vroeg, haalde ik alleen mijn schouders op en zei: 'Ik weet niet waar het vandaan komt.' En in werkelijkheid wist ik dat ook niet. Het schilderij vloeide gewoon als een droom uit me, als zweet uit de poriën, als seksueel verlangen. Zoals de hartstocht die Taber Rhame me had leren kennen.

Naast het schilderen en Perkins was de Grande Dame het andere lichtpuntje in mijn leven. Ze hield van mijn werk en kocht Mijn Haar voor tienduizend dollar. Ze noemde het een koopje, terwijl ze met van genot glinsterende ogen naar het doek keek. Ik zag iets in haar ogen toen ze voor het eerst naar Mijn Haar keek, iets wat ik niet kon benoemen. Haar oogleden leken zwaar te worden en haar vingers leken te verslappen terwijl ze over haar lange hals streek. Ze begon licht te blozen en onregelmatiger te ademen. Hoewel haar reacties lovend waren, waren ze ook zo vreemd, dat ik bijna wenste dat iemand anders het schilderij had gekocht, of dat ik het nooit verkocht had.

Toch was mijn groeiende relatie met de Grande Dame een band waar iedere jonge kunstenaar een moord voor zou doen. Ze nam me twee keer 's middags mee uit eten en drie keer 's avonds. We aten bij Felix's, bij Mike's op de Avenue, bij Tujagues, Delmonicos en het Napoleon House. Uitstekende restaurants, waar ik mijn nieuwe kleren kon dragen en mijn nieuwe schoenen kon inlopen, en waar ze me introduceerde als een nieuw, getalenteerd kunstenaar. Haar protégé. De aandacht was even bedwelmend als wijn. Ze kocht cadeautjes voor me, waaronder een kostbare amberkleurige broche die geweldig stond bij de Versace. Misschien had ik die niet moeten aannemen, maar het sieraad paste precies bij de jurk en was veel duurder dan wat ik me zelf had kunnen permitteren. Taber raadde me aan: 'Neem het aan, geniet ervan.' Verder bleef ik geld verdienen. Het waren geen fortuinen, zoals bij de klapper van zeventigduizend dollar, maar ik behaalde wel regelmatig winsten omdat de Europese markt begon te stijgen en de dollar bleef dalen. Ik werd goed in geld verdienen. Tweemaal volgde Claude Michau mijn raad op, met positief resultaat. De ultieme bijval.

De enige domper in die weken had te maken met de dingen die Stocker over mijn verleden te weten kwam. William Mare DeVillier was een broodmagere, verwaarloosde, bleke schim van een man. Hij was Hiv-positief na diverse verkrachtingen in de gevangenis, zag er met zijn holle ogen afgetobd uit en keek Stocker zwijgend aan vanaf de andere kant van een tafel terwijl ze hem vragen stelde. Ze had al op tien verschillende manieren geprobeerd om een reactie van hem te krijgen, maar hij zat alleen maar op een kies te zuigen alsof hij er last van had.

De bewaker, die haar pogingen bekeek, lachte alleen maar. 'Zo is hij nou altijd. Een echte kletskous, die jongen. Hij kletst altijd een eind weg als een oud wijf.' Na een kwartier wilde Stocker het opgeven. Ze pakte haar tas en haar klembord en wilde de cassetterecorder uitzetten, toen Billy Mare plotseling opkeek. Ik luisterde steeds weer naar zijn woorden op de band, ondertussen de transcriptie op papier volgend die Stocker me gegeven had. Ik stelde me de scène voor, het gesprek en de lichaamstaal. Ik kon de afgebrande, ziekelijke man bijna voor me zien: die vroeg oude, kalende figuur met waterige ogen en een dun snorretje. Het beeld was zo duidelijk, dat ik erbij geweest had kunnen zijn. 'Wie?'

'Marie Lisette, je vrouw.'

Billie Mare stak een vinger in zijn mond en bevoelde het pijnlijke tandvlees, "k Heb geen vrouw.'

Stocker schoof een vel papier over de tafel naar hem toe. 'Volgens dit papier wel.'

Billie bestudeerde met samengeknepen wenkbrauwen en traag met zijn ogen knipperend de fotokopie van zijn trouwvergunning. Ten slotte knikte hij, waarbij er bijna een lachje rond zijn vochtige lippen speelde. 'Ze heb me daarvoor duizend dollar gegeven. Handje contantje.' Hij wreef met zijn van het speeksel vochtige vingers tegen zijn duim in het internationale geldgebaar. 'Ze zei dat ze een nieuwe naam moest hebben en dat de mijne goed was. Echt een mooie meid, ook al was ze zwanger. Heb ik je verteld dat ze me duizend dollar heeft betaald? Handje contantje.' Het bleef lang stil terwijl Billy zijn hoofd schudde. 'Ik heb haar nooit teruggezien. Ik denk dat we nu wel gescheiden zouden zijn.' Weer die pauze.

'Je zegt dat ze zwanger was toen je met haar trouwde? Was ze al een tijd zwanger?' vroeg Stocker.

Maar Billy Mare lette al niet meer op en zoog zachtjes op zijn kies. Zijn blik stond op oneindig.

'Als je het mij vraagt, is zijn verstand verdwenen, hetzij door de HIV, hetzij omdat hij jaren aan de drank is geweest,' zei Stocker bij ons overleg na het gesprek. 'En ik weet niet hoeveel waarde je mag hechten aan alles wat hij tijdens het gesprek heeft gezegd. Maar we weten dat je moeder probeerde zichzelf en jou voor iemand te verbergen. Je zou denken dat het goed bij haar paste om een man te betalen om met haar te trouwen en haar naam te veranderen, en dat misschien wel meer dan eens. Het is mogelijk dat ze tijdens haar zwangerschap met diverse mannen getrouwd is en telkens haar naam veranderd heeft. Dat kunnen we niet weten. Ik stel voor ons te concentreren op de man die MacAloon betaalt om je te beschermen, en te blijven zoeken naar je oom en tante. Als je tenminste door wilt gaan met het onderzoek. Wil je dat?' Ik wist niet of ik mijn moeder nog wilde vinden. Ik wist niet zeker of dat er nog toe deed. Maar wel wilde ik Tee Dom en tante Ilene vinden. Ik bleef het verwarrend vinden dat ik hen zo graag wilde zien. We waren al zo lang van elkaar vervreemd. We waren als vreemdelingen die in hetzelfde huis wonen maar niet met elkaar praten. En toch voelde ik me soms verlamd omdat ik me zo'n zorgen over hen maakte. Dan kon ik niet meer schilderen of helder denken, en zat ik urenlang Perkins te strelen en liet het hondje mijn gezicht en handen likken, als beloning voor het behaaglijke gevoel dat hij me gaf.

Ik werd voortdurend gekweld door gedachten over hun welzijn en hun onbekende verblijfplaats. Hun ogen volgden me vanaf de half voltooide doeken, en keken me huilend aan als de bewoners van de moerassen hen onder de oppervlakte trokken. Ze zaten in de problemen, dat wist ik gewoon. Ze zaten door mij in de problemen, vanwege de geheimen uit mijn verleden, uit mijn moeders verleden. Geheimen die zo vreselijk waren, dat mijn moeder me mijn hele leven verborgen had gehouden. Geheimen die op de een of andere manier door iemand waren ontrafeld. Geheimen die Coo- ter Bug het leven hadden gekost...

De Grande Dame verdeelde haar tijd tussen het landgoed, de plannen voor de expositie en New Orleans. Ze vroeg me nooit naar mijn verleden, wie ik was of waar ik vandaan kwam. Mijn verleden leek voor haar onbelangrijk te zijn. Maar mijn plannen, mijn dromen, mijn hoop... Al die dingen onderzocht en stimuleerde ze op beschaafde wijze. Ze moedigde me aan naar Parijs te gaan om te schilderen. Moedigde me aan te gaan reizen. Moedigde me aan een vrij en onafhankelijk leven te leiden, de wereld te zien, nieuwe dingen te proeven en de culturele verscheidenheid te ervaren. Ten volle van het leven te genieten, zoals Taber Rhame had gedaan, en dan te schilderen wat ik voelde, wat ik zag, rook, proefde en hoorde, en wat mij beroerde. Ze was cheerleader, sponsor, kampioen en vriend. Ze was een avontuur op zich.

Hoewel Cee Cee en Perkins reserves kenden ten aanzien van de Grande Dame, en ze allebei afstandelijk bleven, vond ik haar aardig. Omdat ze mij aardig vond, zelfs dol op me was. Ze gaf me aandacht en geld en spande zich voor me in. Ik vond het heerlijk. Ik was vatbaar voor de vleierij van rijkdom, macht en schoonheid, dat gaf ik toe. En als een klein stemmetje mijn geluk ter discussie stelde, dan bracht ik het tot zwijgen.

De uitnodiging voor de expositie arriveerde met de post. Het was een kaart in reliëfdruk op zwaar papier, met een familiewapen op de uitnodiging en de envelop. Ik liet mijn vingers over het reliëf van het wapen glijden, dat op een soort roofvogel leek. De opwinding borrelde weer op, zoals de bubbels in champagne, en ik voelde me bijna duizelig. Bepaald geen erg volwassen reactie op succes, maar wat kon het schelen. Ik streelde de uitnodiging en snoof de houtachtige geur ervan op tussen de scherpere geur van de drukinkt door. Ik zou snel een plakboek moeten kopen om verslagen van alles bij te houden. Persberichten, aanbevelingen op de society-pagina's.

Onder de opwinding voelde ik een enorme angst. Ik had al zoveel onaardige recensies over het eerste werk van een kunstenaar gelezen. Stel dat ze mijn schilderijen niks vonden, die amorfe meute die de controle had over de publieke waardering van kunst en kunstenaars.

Daarna deed ik vaak aan yoga. Ik vond een soort sereniteit in het uitrekken, het trage spannen van de spieren, de beheersing van de ademhaling. Ik was in de dagen en weken in New Orleans vergeten te oefenen, en ik had in plaats van de beheersing over mijn lichaam, de voorrrang gegeven aan de stimulerende ervaringen van nieuwe gevoelens, nieuwe mensen, nieuwe waarnemingen en een nieuwe levensstijl. Op kleine schaal had ik het avontuur beleefd dat de Grande Dame had aanbevolen. En ik was erdoor overstelpt. Door de beheersing over mijn lichaam weer terug te vinden, kon ik mijn wereld en mezelf met grotere helderheid en wat minder narcisme zien. Daar kwam bij dat de weken in New Orleans me week hadden gemaakt.

Rhame lette vrijwel helemaal niet op me en communiceerde met me door briefjes die hij aan de voordeur prikte. Hij negeerde de maaltijden die ik overdag bereidde en at 's avonds laat in zijn eentje koude kliekjes. De vuile borden liet hij voor mij voor de volgende dag in de gootsteen staan.

Hij schilderde twintig uur per dag en gaf zich geheel over aan zijn kunst. Hij viel af en vergat te douchen of zich te scheren. De paar keren dat ik hem zag, zag hij eruit en rook hij als een kluizenaar die ergens ver van de beschaving in een grot woonde. Ik vond het eigenlijk wel best dat hij het te druk voor me had. Ik had de tijd nodig om te schilderen. Maar ik miste het menselijke accent, Tabers geamuseerde blik bij de koffie, zijn uitbundige lach, de verhalen die hij eerder met Charles Stuart en mij na de lunch in de keuken had gedeeld.

Nu hoorde ik zijn stem alleen in zijn atelier, als hij tegen zijn doeken praatte alsof ze hem konden horen. Hij fluisterde liefkozingen.

Op een bepaald moment begon ik me te realiseren dat Taber Rhame een van zichzelf vervulde man was, wiens ego hem een groot aantal huwelijken en relaties had gekost. En sinds de dag dat Perkins gewond was geraakt, wilde ik niet langer op de lijst staan van vrouwen die hij had liefgehad. Wat de verwonding van de hond met Rhame te maken had, wist ik niet. Maar sinds ik de hele nacht gehuild had, voelde ik eenvoudig helemaal niets voor de kunstenaar, alsof mijn tranen alle emoties van buitenafhadden verdreven. Alles wat ik wilde was alleen gelaten worden. Perkins vormde goed gezelschap; anders dan Rhame was hij hartelijk en loyaal. En hoewel zijn conversatievermogens veel te wensen overlieten, was hij veel interessanter dan Josh Campos ooit geweest was. Maar toch begon er na mijn korte contact met de menselijke aanraking iets in me te veranderen. Ik begon iets te willen, iets... opwindends? Misschien alleen dat niet te definiëren 'meer' waarnaar zoveel mensen hun hele leven lang zoeken.

Diep in me gebeurden vreemde dingen, vonden veranderingen plaats die maar bleven rondwaren. Dingen die me uit een rusteloze sluimering deden ontwaken. Dingen die me een gevaarlijk gevoel van leegte gaven. En die leegte verwerkte ik in mijn kunst. De voorbereidingen op de expositie veranderden me ook op wel duizend kleine punten. En tien dagen voor de expositie ontdekte ik iets dat me werkelijk een nieuwe visie gaf. Ik keek rond in een kleine galerie op Chartres, een koele, donkere pijpenla, zo klein, dat ik de helft van alle doeken vanaf één plek kon zien. Het was allemaal modern werk, kubisten en impressionisten naast Louisiaanse landschappen en foto-realisten. Een paar dingen waren erg goed, een paar middelmatig en eentje was er magnifiek.

Het was een bayou-tafereel. Een doek in olieverf van zestig bij negentig centimeter dat heel licht en luchtig was en vol beloften zat.

Op de voorgrond was de stam van een oude eik te zien die zo ruw en verweerd was, dat ik bijna kon voelen hoe de kronkelige wortels diep onder het zwarte water in de modder staken. Een zilverreiger stond op één poot met zijn blik op het water gericht te vissen. En op de achtergrond was een huis te zien, met de voordeur direct achter de aanlegplaats en een fundering van lange palen die groen beschimmeld waren.

Het had zomaar een verweerd, eenvoudig huis aan zomaar een bayou kunnen zijn, en zomaar een oude eik. Maar diep in de zijkant van de eik zat een zilverkleurige meerpen, van het type datje met handkracht in de bast schroeft, zoals je een kurketrekker ergens in schroeft. Hij was van geanodiseerd metaal en driehoekig van vorm. Het was de meerpen die in de bast van de omgevallen chenier op de Bayou Negre geschroefd zat, de pen die nu onder water zat. En het huis... was de keet van de Sarvaunts... afgesloten voor de winter.

Ik voelde een pijnscheut in mijn kaak en mijn ogen werden als door een bliksemflits getroffen. Ik deed wanhopig mijn best om kalm te blijven, en probeerde lucht in mijn longen te persen. Ik zocht naar de rust die in het schilderij beloofd werd, maar kon die niet vinden. Zelfs achter mijn gesloten oogleden kon ik de driehoekige meerpen zien met het lege huis. 'Interessant doek, niet?'

Ik hoorde een zachte melodieuze stem op schouderhoogte. Een vrouwenstem. Het soort stem dat je in een verduisterde ziekenhuiskamer hoort of tijdens een nachtelijke radiouitzending. Easy listening. Ik wilde alleen maar dat ze wegging.

'Het is een vroeg werk van de kunstenares, en een van de mooiste schilderijen die we ooit gehad hebben.'

Ik hoorde de zin nogmaals: 'Het is een vroeg werk van de kunstenares, en een van de mooiste schilderijen die we ooit gehad hebben.'

Langzaam, zodat ze niet als een figuur in een droom zou verdwijnen, opende ik mijn ogen. 'Een vroeg werk?' Ik haalde huiverend diep adem. 'Ja. Kent u LaVay's werk?' 'Nee. Vertelt u eens... over haar.'

Vertelt u eens. Vertelt u eens over mijn moeder. Want ik wist volstrekt zeker dat ik mijn moeder had gevonden. Mijn echte moeder. Degene die mij haar genetische verleden had gegeven, maar me het verleden van haar leven niet had willen geven. Degene die me ergens achterafhad verborgen en me had achtergelaten om opgevoed te worden door een liefdeloos echtpaar. Ze hielden niet van me. Nee, ze konden niet al die jaren van me hebben gehouden zonder me ooit aan te raken, zonder ooit met me gepraat te hebben en me nooit over mijn moeder en mijn verleden verteld te hebben, en...

Maar waarom had tante Ilene dan gehuild toen ik van huis vertrok?

'Ze heeft hier jarenlang in de buurt gewoond, minstens vijftien jaar, en ik heb gehoord dat ze nu in Milaan woont.' Milaan? Italië?

'Ze komt ongeveer eens per jaar naar de vs om haar werk te exposeren. We zijn nu ongeveer vijfjaar vriendinnen. Ze is erg mysterieus en exotisch, maar om de een of andere reden vindt ze me aardig. Daarom kunnen we haar werk geregeld aanbieden.' 'Hoeveel?'

'Vijfduizend. Een recenter werk zou natuurlijk drie keer zo duur zijn. Maar deze vroege werken beginnen nu ook goed te verkopen. LaVay is nu ongeveer vijfendertig, denk ik, en dit schilderij heeft ze ongeveer twintig jaar geleden gemaakt, voordat ze haar huidige techniek ontwikkelde. Je kunt de onvolwassen hand in het perspectief en het licht zien. Hier en daar kun je ook een foutje zien, en toch kun je ook sporen van virtuositeit zien in de manier waarop het licht de veren van de vogels raakt, en op het water weerkaatst wordt.'

'Ik betaal er vierduizend voor. Op voorwaarde dat ik met de kunstenares kan praten.' De woorden verrasten me. Ik had niet geweten dat ik die ging uitspreken. 'Ik weet niet... Ik...'

'Kijk, hier is de cheque.' Ik pakte mijn chequeboek en schreef snel een cheque uit voor vierduizend dollar. 'U neemt contact op met de kunstenares, goed? Vertel haar dat ik met haar moet praten. Ik ben meestal hier te bereiken.' Ik krabbelde een telefoonnummer onder aan de cheque. 'Ik werk voor Taber Rhame. Dit is zijn zakelijk nummer. Laat haar mij bellen, alstublieft. Ik... Ik vind het werk werkelijk mooi.'

'Dat geloof ik zeker, en ik wil het u graag verkopen, maar slechts vierduizend... Ik zie niet hoe ik het voor dat bedrag kan verkopen.'

Ik keek naar de eigenaresse, omdat ik wilde weten wat voor soort vrouw mijn moeder aardig zou vinden. Ze was gezet, met een glanzende huid en te veel oogmake-up. Een onaantrekkelijke vrouw met een platte neus en duidelijk zichtbare neusgaten. Ze kleedde zich goed en de vriendelijkheid die in haar ogen lag, beviel me. Maar ze bezat niets van de listigheid die voor de geboren handelaar zo noodzakelijk was.

'U neemt die vierduizend,' zei ik met een beslistheid in mijn stem die ik niet echt voelde. 'En u belt die mevrouw LaVay omdat u nieuwsgierig bent. En omdat ze mijn naam kent. En omdat u Taber Rhame wilt ontmoeten.'

Ik haalde eens goed adem. Ik voelde de aderen in mijn hoofd kloppen en de pijn verspreidde zich nu naar mijn nek en rug. 'En ik kan regelen dat u hem kunt ontmoeten.' De woorden kwamen er snel en beslist uit, op het ritme van mijn ademhaling. Plotseling voelde ik me licht in mijn hoofd en begon het me te duizelen. Toen realiseerde ik me dat ik me al zo voelde vanaf het moment dat ik die zilverkleurige geanodiseerde meerpen had gezien. Het kon goed zijn dat ik flauw ging vallen. Ik haalde diep adem, en nog eens. Ik probeerde weerstand te bieden aan de pijn, de emoties en de duizelingen die bezit van me namen. 'Kunt u dat?'

'Flauwvallen? Ja, heel waarschijnlijk,' wilde ik zeggen. Achter in mijn keel voelde ik een kriebelend lachje opkomen. Omdat ik niet antwoordde, vroeg ze het nogmaals. En ik wist dat ik haar had. Ik wist dat ik het schilderij had. 'Kunt u me bij Taber Rhame introduceren?' 'Nog beter,' zei ik zacht en langzaam. 'Ik kan zorgen dat u een uitnodiging krijgt voor de besloten expositie van zijn nieuwste serie volgende week op het landgoed DeLande.'

De winkelierster keek naar de cheque, vervolgens naar het doek aan de muur en weer naar mij. 'Ik zal de cheque hier houden tot ik de uitnodiging heb.' 'Ik zal tegen de bank zeggen dat ze de cheque onder zich houden tot ik het telefoontje krijg.'

De winkelierster lachte. Het was een melodieuze, klaterende lach, als van een klokkenspel. 'Ik kan niet garanderen dat ze u wil bellen.'

'Kijk, u vertelt haar mijn naam, geeft haar mijn nummer, en als ze belt, mooi. Als ze niet belt, ook goed. Vierduizend voor het schilderij en de poging van uw kant.' 'Hoe weet u dat ik zal proberen haar te bereiken?' 'Dat weet ik niet. Ilc wil er vierduizend dollar aan vergokken dat u het doet.'

'Verkocht. Aan de handelaar met de gymschoenen en de katoenen jurk die als het meezit wel voor twaalf jaar kan doorgaan.' Ik lachte, en zij ook. En ik kende mijn moeder. En ik wist waarom mijn moeder haar zo aardig vond. Ik wist het.