Koken was een onderdeel van mijn taken geweest in de winter bij de Sarvaunts. Het uren durende ritueel van roeren, laten sudderen en proeven van de dagelijkse maaltijd was gewoon negen maanden lang een deel van het leven, zolang we in de stacaravan woonden. Ik was alleen van deze taak vrijgesteld tijdens de zomer, als we van de groentetuin van Tee Dom en gedroogd voedsel leefden. In die maanden was het te heet om te koken, zelfs met de pro- paanbrander buiten, achter de keet onder een afdak. Maar in de herfst, de winter en de lente bereidde ik dagelijks al die overgeleverde recepten van generaties Franse vrouwen. Recepten voor magere tijden, zoals rode bonen en rijst met varkenskluif of krabsoep gemaakt van krabben uit de bayou, en recepten voor perioden dat er genoeg geld was, zoals artisjokken met sauce hol- landaise of gebraden gans met een vulling van gerookte ham. En recepten voor speciale gelegenheden, zoals gebraden kwartel met een vulling van maïsbrood en meerval met daarover kruidige vij- gensaus en broodpudding met whiskysaus. Ik had nooit gedacht met koken de baan bij een wereldberoemd kunstenaar te krijgen... maar de man moest toch eten. Mijn feministische zusters in de gehele wereld zouden er waarschijnlijk zeer verontwaardigd over zijn dat ik een typisch vrouwelijke truc gebruikte om een baan te krijgen, maar zij hoefden niet dezelfde strijd aan te gaan als ik.
Ik rende terug door Conti Street, sloeg snel de hoek om van Char- tres en kwam buiten adem bij de markt aan. Ik had mijn boodschappenwagen niet bij me, en daarom beperkte ik mijn aankopen tot een minimum. Snel liep ik de centrale gang door, ondertussen verse uien en paprika's, verse groenten en de dag tevoren gebakken brood uitzoekend.
Ik wilde Taber Rhame totaal overweldigen met mijn culinaire kunsten, maar tegelijkertijd wilde ik laten zien waarin ik echt bedreven was. Niet te hoog grijpen en het risico lopen een fout te maken bij een gerecht waarmee ik niet zo vertrouwd was. Al in de winkel van Charles Stuart had ik besloten een eenvoudige maaltijd te bereiden van bot, gevuld met gekookte garnalen, andouillettes en hol- landaisesaus op basis van gerookte oesters; een aardappelsalade met een dressing op basis van sjalotjes (het recept dat tante Ilene gestolen had uit een van de kookboeken van Paul Pudhomme, al zou ze dat nooit toegeven); en broodpudding met whiskysaus. Ik had het dessert geschrapt, maar besloot plotseling dat ik toch de broodpudding zou maken. Rhame kon zijn dessert kiezen: sticky buns of pudding. Ik wedde dat hij de pudding nam. Ik kocht de vis en schaaldieren bij een klein gespecialiseerd zaakje op Orleans Street. Ze verkochten verse vis aan de ene kant van de winkel en delicatessen uit Louisiana aan de andere kant. De oesters waren al gerookt, de bot en de garnalen vers. De andouillettes heerlijk sterk ruikend. En achterin was een kleine afdeling met sterke drank. Dat zou geweldig geweest zijn, ware het niet dat ik mijn legitimatie moest laten zien, waarvan de caissière dacht dat die vals was, waarna de eigenaar naar voren moest komen om de echtheid te verifiëren, en daarna maakten ze ook nog problemen over de cheques, tot ik erop stond dat ze Claude Michau zouden bellen en... Toen ik van de markt vertrok, wist ik dat ik elders vlees kon kopen. Misschien bij de zaak op Market Street waar Charles zo gek op was.
Het was tien uur geweest toen ik bij het appartement kwam, waar ik me direct op de bereiding van mijn sollicitatiemaaltijd wierp. Ik begon met de broodpudding omdat die een uur of langer bij lage temperatuur in de oven moest staan, maar ik kon de bot het laatste kwartier toevoegen en dan de temperatuur verhogen. Ik hoopte dat het zou lukken en dat de pudding niet naar vis zou smaken... Op een van de weinige ogenblikken dat alles stond te bakken, te rusten of af te koelen trok ik andere kleren aan. Ik koos voor een eenvoudige marineblauwe jurk en sandalen, maakte een streng van mijn haren en trok een frisse witte schilderskiel aan. Toen ik met olieverf begon te experimenteren, had tante Ilene drie schorten uit een oud wit laken genaaid, ze door de stijfsel gehaald en ze me als cadeau gegeven. Al had ze het nooit gezegd, toch denk ik dat het feit dat ik bij het schilderen graag een versleten T-shirt droeg haar gevoelens had gekwetst.
Ik zou haar moeten schrijven als ik de baan kreeg en haar dan vertellen hoe het schort had geholpen. Het was voor het eerst dat ik erover dacht haar te schrijven, en die gedachte vrolijkte me ontzettend op, terwijl de geuren uit de keuken van tante Ilene mijn eigen keuken vulden.
Vlak voordat ik de bot in de oven stopte en tegelijk met de whisky- en de hollandaisesaus begon, vulde ik een mand met benodigdheden. Een oud, gesteven tafelkleed en servetten, een porseleinen servies, verweerd zilveren bestek met een sierlijke L op de heften gegraveerd, verse boter: echte boter, geen margarine, een kristallen wijnglas, kaarsen en kandelaars en pannelappen. Het was een grote mand die alles bij elkaar wel een ton woog, maar dat kon me niet schelen. Ik hoopte alleen dat Rhame van een late lunch hield en niet al gegeten had.
De hete gerechten pasten gemakkelijk in een stel pannelappen en het gewicht viel best mee toen ik de mand eenmaal op mijn rechterschouder had gezet. In de spiegel zag ik eruit als een versie van een Afrikaanse vrouw met roze wangen, zwaar beladen met brandhout. Het enige wat er nog aan ontbrak was een tulband. Ik gooide een oude zak over mijn linkerschouder en vertrok. Buiten leek het in de augustushitte wel een natte, zweterige hete- lucht-sauna, waarbij de hitte werd vastgehouden door lage wolken waaruit het dreigde te gaan regenen. Tegen de tijd dat ik door de straten naar Rhame's studio gelopen was, was de marineblauwe jurk drijfnat van het zweet en was ik blij dat het schort eroverheen zat. Mijn armen, die ik omhoog moest houden, deden pijn van het in evenwicht houden van de mand.
De rij voor de studio was een half blok lang en bestond uit karikaturen van kunstenaars. Lang haar, lange slungelige lichamen, exotische kleren, wijd uitlopende broeken, knoopgeverfde T-shirts, leren mappen met tekeningen en overal de geur van marihuana. Zelfs op een afstand kon je de kunstzinnige frasen en het jargon horen: lange betekenisloze zinnen met woorden als fiberglascon- structie, muurfoto-expositie, vermeende illegale kunst, onverdorven kijker, diptiek, Kabakov en Bulatov, beslist onvoltooid, appog- giaturas, sociale processen, gelatine zilverdruk, omgevingskunst, fur and house paint, transformatieve acties en performance sequens. Goed, het was Engels, tenminste zoiets. En al die klanken uit de rood opgemaakte lippen van jonge vrouwen en mannen maakten me bijna aan het lachen. De professioneel uitziende mappen, te zamen met de pijn in mijn armen, zorgden ervoor dat ik me stilhield.
'Pardon, hier komt de lunch van meneer Rhame. Pardon, hier is de lunch van meneer Rhame. Pardon...' Ik baande me een weg door de verspreide meute langs de deur van Charles Stuart. Hij hield zijn gezicht tegen het raam gedrukt en grijnsde naar me, terwijl hij de vijf vingers van zijn rechterhand uitstak. 'Vijfhonderd dollar,' gebaarde hij. Ik moest bijna giechelen. Onder zijn linkerarm hield hij Perkins, die uitzinnig blafte. 'Pardon... lunch... van meneer Rhame...'
Ik wist de trap te bereiken en was me ervan bewust dat mijn stem een merkwaardige verandering had ondergaan. Ik klonk afgemeten en waardig, zoals tante Ilene op zondag in de kerk. Ik klonk Frans. En erg druk. Een toon van 'loop me alsjeblieft niet voor de voeten'. En het werkte. De kunstenaars en studenten, de getalenteerden en de wanhopigen weken als de Dode Zee uiteen. Achter me kon ik flarden van zinnen opvangen. 'Ruikt heerlijk... zijn eigen kok...? lekkere kont... God, wat heb ik een honger...' Ik hoopte dat Taber Rhame ook honger had.
Toen ik met mijn armen boven mijn hoofd de trap opliep, leken de woorden me vooruit te snellen en de hoopvolle meute week uiteen voordat ik het hoefde te vragen. Nu klonk het: 'Dank je, erg vriendelijk. Dank je...'
En plotseling stond ik op het plankier. De man vooraan de rij, de volgende sollicitant op de lijst van Taber Rhame, opende de deur voor me. De helft van zijn gezicht bevond zich in de schaduw, een lach en rechte tanden waren in het licht zichtbaar. Ik zou me er schuldig over moeten voelen zo binnen te glippen, maar daar had ik geen last van.
Het was een licht appartement, waar het licht door de drie meter hoge ramen zonder vitrage naar binnen viel. De enorme voorkamer was ingericht met leer, Navaho-dekens en veel kaal hout en bevatte geen kunst. Geen schilderijen. Geen beeldhouwwerken, op een bronzen beeldje uit zijn Terreur-serie na. Kale muren, kale vloeren. En Taber Rhame en een vrouw met een paardehoofd op een lange blauwe leren bank. De mond van de kunstenaar verrast halfopen. In plaats van wat te zeggen, draaide ik me om en liep ik naar de achterzijde van het appartement, op zoek naar de aangebouwde keuken, die zich naar ik hoopte daar bevond, zoals bij mij. En jawel.
Rhame's keuken was drie keer zo groot als de mijne, met nieuw wit sanitair, nieuwe vinylkastjes, een magnetron, een luxe Gaggia- expressomachine met een stuk of tien standen, een vol wijnrek en een waterkoeler naast de koelkast.
Ik zette mijn mand op de kast naast de oven en schudde met mijn armen. Ze tintelden, net zoals toen ik tante Ilenes waarschuwing over de stopcontacten uittestte. Ik had de tanden van een vork in de gaten gestoken en werd door de hele kamer heen gesmeten na deze proef. Door de elektrische schok bleef ik nog een tijd schudden en tintelen. De nerveuze tinteling van nu kon natuurlijk ook half angst zijn.Alsof ik echt in Taber Rhame's appartement thuishoorde, begon ik de eettafel van Rhame te dekken. Het gesteven kleed drapeerde ik met een zwaai over het tafelblad van glas en smeedijzer. Het porselein tinkelde zachtjes bij het neerzetten. En het aroma van vis en whiskysaus vulde het appartement.
Alsof ik de enige was die over Rhame's tijd besliste, vulde ik het bord met aardappelsalade en druppelde er de sjalotjesdressing overheen. Op het porseleinen bord ernaast legde ik een gevulde bot, legde er vier gekookte garnalen op in een golfvorm en bedekte dit met de hollandaisesaus op basis van gerookte oesters. Het kristallen wijnglas vulde ik met water uit de koeler en ten slotte legde ik het zilveren bestek naast het bord. Ik legde een servet over mijn linkerarm, zoals een kelner in een oude zwart-witfilm, ging in de opening naar de keuken staan en kwam tussenbeide. 'Meneer Rhame. Uw maaltijd is klaar. En mevrouw,' zei ik met een blik op de vrouw met het paardehoofd, 'als u zo vriendelijk zou willen zijn buiten te wachten; de heer Rhame zal zijn gesprekken over een half uur hervatten.'
Rhame trok zijn wenkbrauwen op. De vrouw met het paardehoofd ging naar buiten en sloot zachtjes de deur achter zich. Het zweet dat zich gevormd had op mijn tocht hierheen was koud opgedroogd en er trok een ijzige huivering over mijn rug bij de aanblik van Rhame's ogen. Met zijn witte haar en donkergrijze ogen in een gebruind gezicht zag Rhame eruit als een beledigde god, zoals hij daar met gekruiste benen en uitgestrekte armen tegen de rug van de bank zat. Langzaam, zo langzaam dat ik bang was dat hij me zou afwijzen, stond Taber Rhame op van de bank en liep hij naar de keuken. Zijn blote voeten maakten geen geluid op de vurehouten vloer. Hij was gehuld in een denim broek en een gebleekt werkhemd met zwarte vlekken op de opgerolde manchetten.
Hij liep als een krijger, zo soepel als een jager. En ik twijfelde er niet aan dat ik de man kwaad had gemaakt. Mijn hart leek over te slaan toen hij me passeerde.
Met de gratie van een straatkat ging Rhame in de stoel zitten. De scherpe klap van het gesteven servet was de enige echte aanwijzing van zijn ongenoegen. Nog steeds zwijgend pakte de wereldberoemde kunstenaar en gourmand zijn vork en plaatste die in de aardappelsalade. Even later pauzeerde hij even, met zijn ogen op het eten voor hem. Toen slikte hij zorgvuldig proevend de bot door. Spietste een garnaal. Dronk zijn eigen water en richtte zich weer op het eten.
Halverwege zijn maal begon hij te praten. Zijn stem klonk als een plotselinge donderslag in de kamer. 'Spreek je Frans?' 'Oui. Toute ma vie.' Mijn hele leven al.Hij concentreerde zich weer op het eten. Toen zei hij in het Frans: 'De mengeling van paprika's is perfect. Slechts heel weinig koks weten de juiste verhoudingen tussen wit, rood en zwart te bereiken.'
In dezelfde taal antwoordde ik: 'Dank u, meneer. Mijn tante Ilene zal blij zijn dat haar recept u bevalt.' •Schilder je?'
De vraag bracht me even van slag, maar even later trok er een golf van vreugde door me heen. 'Al uw sollicitanten schilderen. Maar ik kook. En ik spreek drie talen en een vierde een beetje.' Rhame's ogen troffen de mijne, en de intensiteit van zijn blik deed mijn verkilde armen trillen. Ik beantwoordde de vraag die ik in de grijze diepten zag. 'Frans en Engels, Spaans en een beetje Italiaans.'
'Wereldreiziger?' vroeg hij in het Spaans. 'Leraren,' antwoordde ik in het Italiaans. 'Rijke blaag?' In het Italiaans. 'Dat is een lang verhaal.' In het Spaans. 'Heb je dit echt klaargemaakt?' In het Frans. 'Ja. En als u me aanneemt, zal ik elke dag een lunch voor u bereiden.' In het Engels.
Taber Rhame lachte; het geluid weerklonk tegen de al te kale muren. 'Ik werk soms erg lang en vraag een hoop werk,' zei hij weer in het Frans.
'Ik slaap maar vier uur per nacht en ik wil leren.'
'Het salaris is laag.'
'Weet ik.'
'Geen extra's.'
'Ik ben gedekt.'
Op zijn niet-begrijpende blik zei ik: 'Dat wil zeggen dat ik mijn eigen verzekeringen heb, tegen ziektekosten verzekerd ben en een kleine begrafenispolis heb.' 'Ah, een Amerikaanse uitdrukking.' Ik lachte flauwtjes. 'Klopt.' 'Wat voor dessert is er?'
'Broodpudding met whiskysaus of sticky buns met speciale koffie beneden in de winkel van Charles Stuart. Hij zit nu op ons te wachten.'
'Heeft hij je gezegd voor mij te koken?' 'Nee, meneer.'
Taber Rhame ging achterover zitten in zijn stoel en nipte zijn mineraalwater uit mijn glas, terwijl zijn ogen me opnamen. 'Hoe oud ben je? Je lijkt zeventien.'
'Ik ben eenentwintig en eraan gewend dat te moeten bewijzen.'
'Heb je een rijbewijs?' 'Ja.'
'Heb je een auto?'
Ditmaal lachte ik met mijn hele mond. 'Zoiets. Een bestelwagen. Er moet een knaldemper op en hij lekt olie als een zeef, maar hij rijdt.'
'Je bent aangenomen. Je kunt de anderen vertellen dat de baan vergeven is.'
Ik slikte, vastgenageld op de plek waar ik het laatste half uur onbeweeglijk had gestaan. Met gevoelloze vingers knoopte ik het witte schort los, legde het op het dichtstbijzijnde kastje, haalde diep adem en liep naar de deur.
Terwijl ik door het appartement liep, nam een merkwaardig gevoel bezit van me. Een ademloos tintelen. Een gevoel van elektrische hitte, zoals de naweeën van de elektrische schok uit mijn kindertijd. Alsof de lucht die ik inademde geladen was met een sterke energie.
De deur ging onder mijn hand open. Paardehoofd en de man die de deur had geopend, keken op, terwijl hun gelaatsuitdrukkingen direct wijzigden van verwachting naar begrip. Vlak voordat ik sprak, realiseerde ik me nog hoe mooi de man was. Met zijn gezicht in het volle licht in plaats van in tweeën gedeeld door de schaduw, was hij verbazingwekkend mooi. 'De heer Rhame moet u helaas meedelen dat de functie van assistent vervuld is. Dank u voor uw komst. Goedemiddag.'
Ik begon de deur te sluiten; ik voelde me verlegen. De mooie man hield me tegen met een handpalm tegen het geschilderde hout. 'Jij?' 'Ja.'
Hij lachte. 'Gefeliciteerd.'
'Dank je.' En daarop sloot ik rustig de deur. Bij de hoge ramen zag ik hoe de meute zich verspreidde. De gezichten van de sollicitanten lieten een wisselende uitdrukking zien. Teleurstelling, boosheid, geschoktheid, uitputting. Een magere jongeman met donker, glimmend haar tuurde de ramen af toen hij het slechte nieuws hoorde, en toen hij mijn gezicht zag, stak hij in een vulgaire groet zijn middelvinger op. Ik deed een stap naar achteren. Terwijl ik achteruitstapte, zag ik een schaduw over de weg, een snelle donkere beweging. Mijn bespieder, wiens kleren zich met de schaduwen mengden. Hij stond bij een andere man, die langer was en een zwarte huid en kroezig rood haar had. De mannen leken even te overleggen voor ze uit elkaar gingen. Mijn bespieder slenterde de straat door. De zwarte man nam zijn plaats in en ging tegen de muur staan in de schaduw van een dichtgetimmerde deuropening. Ik realiseerde me dat ik ook deze man meer dan eens gezien had. Dus nu waren er twee.
Daar stond ik, verborgen in het donker, met mijn handen onder mijn kin gevouwen. Mijn ineengestrengelde vingers waren koud, alsof de bespieders al het leven uit mijn huid hadden gezogen in plaats van dat ze alleen hadden gekeken. Mijn snelle ademhaling voelde heet aan tegen mijn vuisten.
Ik had natuurlijk gewoon de politie kunnen bellen. Dat had gekund. Het was hier niet zoals in de keet, waar we geïsoleerd waren van een wereld met steeds meer elektronica. Rhame had telefoon. New Orleans had een alarmnummer. In een paar minuten zou er een agent gekomen zijn om mijn nieuwste bespieder in de handboeien te slaan en mee te nemen.
Dat wil zeggen: als de politie me geloofde. Als ik gelijk had. Als de man me echt volgde.
In Khoury moest je altijd voor jezelf zorgen en was de politie zelden een reële optie. En hoewel ik dus om hulp had kunnen roepen, deed ik het niet.
Terwijl ik naar de nieuwe man keek, keerde de warmte langzaam in mijn verkilde handen terug. Mijn ademhaling werd weer normaal. De politie zou wellicht niet geloven dat ik een gerechtvaardigde klacht had, maar nu wist ik tenminste dat ik me geen dingen in mijn hoofd haalde.
Ik twijfelde er niet aan dat ze me volgden. Ik wist alleen niet waarom. R.T. Stocker zou snel contact met me opnemen. Ze kon de situatie bekijken. Misschien met de mannen spreken. In de tussentijd beschikte ik over een .38 en een vaste hand. Ik zou het wapen vanaf nu bij me dragen.
De deur naar het plankier ging achter me open en ik draaide me met bonzend hart om. De mooie jongeman die me had gefeliciteerd met het behalen van de aanstelling stapte naar binnen en sloot de deur. Hij zette een map en een leren reistas op de grond en liep naar de keuken. Hij nam er zijn gemak van. Ik stapte naar voren om hem tegen te houden en volgde hem naar de achterzijde van het appartement.
Uit de keuken klonk hartelijk, levendig Italiaans, met klappen op de schouders en Europese omhelzingen; met kussen op de wangen en mond terwijl Rhame de jongeman verwelkomde. En plotseling voelde ik me vreselijk alleen. Ik, die me nooit in mijn eigen huis verwelkomd had gevoeld. Die nooit omhelsd was door de mensen die het dichtste bij me stonden. Nooit gekust was. Ik verdrong het onwelkome gevoel en bekeek de jongeman aandachtig.
Hij was begin twintig, met chocoladekleurig haar, honingbruine ogen en een licht olijfkleurige huid. Hij was geen Amerikaan. Een Amerikaan zou nooit ergens een dergelijke emotie hebben getoond. Hij was werkelijk prachtig. Lang en slank. En hij werd door Taber Rhame uiterst hartelijk begroet.
Plotseling vroeg ik me af hoe zeker mijn nieuwe baan was. Mijn toekomst als assistent van Rhame leek heel wat minder vast. 'Sorry. Ik kan je niet eens aan mijn zoon voorstellen. Roberto, dit is mijn nieuwe assistente, mevrouw...' Hij wachtte verwachtingsvol, met een brede lach in zijn koele grijze ogen. 'Mijn zoon...' Ik begon langzaam te glimlachen. 'Bonnibelle Sarvaunt.'
'Roberto Rhame. We hebben elkaar al ontmoet.' Hij liet even een rij witte tanden zien.
De mooie jongeman en ik schudden elkaar de hand. De zijne was langs de rand vereelt, zijn greep was stevig en Amerikaans. 'Maak je geen zorgen, Bonnie. De baan is van jou. Mijn zoon vliegt steeds als ik een assistent zoek naar me toe, in de hoop dat ik hem zal nemen. Maar ik heb hem al het mogelijke al jaren geleden geleerd. Je zou zijn olieverfschilderijen moeten zien. Deze jongen is een foto-realist, en wat hij met licht en schaduw kan doen...'
Roberto lachte tegen zijn vader zijn volmaakte tanden bloot. 'Goed. Dus je neemt me niet aan. Maar kun je me vannacht te logeren hebben, papa?'
'Ik kan je nog meer aanbieden. Ik kan je beneden broodpudding met whiskysaus aanbieden en goede, sterke koffie. Kom, Bonnie heeft de pudding gemaakt.' Met krachtige, wijdse gebaren verzocht Rhame ons de wenteltrap mee af te lopen naar de kitchenette van Charles Stuart, terwijl zijn stem tegen de muren van de smalle ruimte weerkaatste. Perkins, die de echoënde voetstappen hoorde, begon hevig te blaffen.
Mijn hond. Mijn werkgever. Mijn vrienden? Een stemmetje diep in mijn binnenste fluisterde: maar wie zijn de mannen die mij bespieden? En wat willen ze? Ik negeerde de stem en volgde de twee uitbundig pratende mannen de trap af.
Het dessert in de kitchenette van Charles was een levendig gebeuren, waarbij we met zijn vieren luid genoeg lachten om het porselein op de open planken te doen rinkelen. Perkins bedelde keurig en kreeg stukjes broodpudding en wat koffie, die hij erg lekker bleek te vinden!
Vreemde hond. Erg Frans. En helemaal van mij. Hij zat tijdens de hele bijeenkomst op mijn schoot, sprong op de grond om een beetje van iemands bord te vragen en ging daarna weer op mijn knieën liggen.
Op dergelijke momenten voelde ik me erg verzadigd. Voor het eerst nam ik deel aan een groepsgesprek over eten. Madame Wil- loby zou er trots op geweest zijn dat haar lessen rond de tafel van Charles Stuart in praktijk werden gebracht, daar waar de goede Europese manieren heersten en waar het protocol tegelijk losjes en formeel was. Waar familie, vrienden, kennissen en werknemers tegelijkertijd samenkwamen en een hecht geheel vormden. Charles Stuart vertelde het groepje over mijn aanvankelijke begroeting, de humoristische opmerking over een niet-gemaakte révérence. En dus hield ik op verzoek mijn lange marineblauwe jurk omhoog en maakte een révérence, een volledige manoeuvre die beter in een achttiende-eeuwse balzaal paste dan in een kleine keuken aan het eind van de twintigste eeuw. Roberto, die door zijn vader Tito werd genoemd, vertelde over mijn slimme tocht de trap op, en hoe zelfs hij zich door de geur van het voedsel had laten misleiden en had gedacht dat het om een catering-service ging. En hoe hij de deur opende voor zijn eigen vervanger. Terwijl zijn ogen boven de rand van een kostbaar porseleinen kopje heen en weer schoten, vertelde Taber hoe koeltjes ik gekeken had toen ik de vrouw die hij ondervroeg meedeelde dat het lunchtijd was, en hoe volstrekt onbewogen ik had geleken terwijl hij at.
En ik vertelde hoe mijn knieën knikten en hoe ik over mijn hele lichaam sidderde terwijl ik alle dingen deed waarover ze praatten. Ondertussen likte mijn hond steeds whiskysaus van mijn vingers en keek hij me bewonderend in mijn ogen, en ik begon te houden van deze groep vrolijke mannen.
En zelfs ik, met mijn gebrek aan ervaring met het andere geslacht, zag hoe Tito's lichtbruine ogen op me bleven rusten. Om drie uur vonden we het genoeg. Taber ging naar boven met Tito, die zijn boeltje wilde uitpakken, Charles moest zich weer met zijn zaak bezighouden en ik ging met mijn keukenbenodigdheden, mijn gratis linnengoed en mijn hond naar huis, terwijl ik onderweg verder genoot van het pure genoegen van die middag. Perkins en ik kwamen langs dronkelappen en politiewagens, langs toeristen en winkeliers, die we volgens een goede zuidelijke gewoonte lachend begroetten. De natte hitte en de ellendige mensenmeute merkten we nauwelijks op.
Aan het smeedijzeren hek aan de straat hingen drie blaadjes van Cee Cee, met een gewone veiligheidsspeld bevestigd. Op limoen- groen papier en met bosgroene inkt geschreven, deelde ze me mee dat ik boven een telefoon en een antwoordapparaat moest laten aansluiten en dat ik in de winkel moest kijken naar boodschappen. Het was niet bot. Het was gewoon typisch voor Cee Cee, die altijd zei wat ze dacht.
Omringd door smaragden, jade en groene stenen van mindere kwaliteit en waarde dronk ik in de winkel een laatste kop koffie met Cee Cee, en ik vertelde over mijn activiteiten van die dag. Cee Cee hoorde met onverholen genoegen mijn beschrijving aan over hoe ik de trap met een mand op mijn schouder was opgeklommen, en hoe ik met een list binnen was gekomen. En haar heldergroene ogen glommen vol geamuseerde speculatie toen ik Tito beschreef. Ik slaagde erin om niet te blozen en maakte mijn verhaal tot het einde toe af.
Misschien zou het voor een andere jonge vrouw vreemd geweest zijn om alles zo vrijelijk met iemand van in de tachtig te delen. Om je ellebogen op tafel te leggen en een uur lang te kletsen alsof je met een meisje van je eigen leeftijd sprak. Maar ik had nooit een ander meisje van mijn eigen leeftijd gekend, en Cee Cee, met haar onderzoekende groene ogen en energieke bewegingen, herinnerde mij aan mijn leraressen, die mijn enige vriendinnen waren geweest.
Het was voor mij heel gewoon om met een oudere vrouw te zitten kletsen. Om haar over Perkins en de oude dame Freidham en Taber Rhame te vertellen. Om nieuws en weetjes uit te wisselen en om naar Cee Cee's opmerkingen en licht gewaagde verdachtmakingen te luisteren. Het vulde een leegte die achtergebleven was toen ik mijn leven in Khoury en de gesprekken met Eloise achter me had gelaten. Een leegte in mijn leven die ik nooit gezien of herkend had, als een enorm, duister hol diep in me. Een leegte als de doffe honger wanneer ik te lang geschilderd had met te weinig eten in mijn maag.
Nadat we rustig een uurtje gekletst hadden, belde ik de mensen terug die een boodschap hadden achtergelaten. R.T. Stocker was er niet, maar een secretaresse zei dat ze nieuws voor me had. Ze wilde me ontmoeten in Petunias, een restaurant in het Quarter, niet ver van mijn appartement vandaan. Bij die woorden ging er een schok van opwinding door me heen. Nieuws. Ik ging akkoord met de ontmoeting, over een half uur, en hing op. Claude Michau was de volgende op mijn lijst. Bij zijn eerste woorden begon de dag al wat minder feestelijk te worden. 'Alles goed met je?' 'Ja, natuurlijk. Hoezo?'
'Nou, misschien is het niets, maar vanmiddag is er iets heel vreemds gebeurd. Er kwam een man in een pak langs met een dagvaarding en die wilde je dossier inzien. Er zat niet veel in, geen adres sinds je uit het Ponchartrain vertrokken bent, geen telefoonnummer, niets waardoor hij je via mij zou kunnen opsporen, en ik heb zelf zeker geen informatie verstrekt.'
Met een ellendig gevoel in mijn maag herinnerde ik me R.T. Stoc- kers waarschuwingen over problemen als ik mijn zoektocht naar mijzelf en mijn moeder zou voortzetten. 'Was hij een...' Ik wachtte even, omdat ik niet goed wist hoe ik de man moest benoemen. 'Leek hij een ambtenaar? Politie? FBI?'
Claude Michau bleef lang zwijgen aan de andere kant van de lijn en toen hij uiteindelijk wat zei, lag er een gekwelde spanning in zijn stem. 'Zit je in de problemen, Bonnie? Was de cheque die je bij Royal Securities hebt afgegeven verkregen via... illegale wegen?'
Ik lachte, maar het klonk blikkerig en bang, onzeker. En terwijl ik probeerde te beslissen hoeveel ik Claude Michau zou vertellen, stak mijn tweede bespieder vóór Cee Cee's winkel de straat over. De zwarte man met het rossige haar en de donkere ogen slenterde langzaam voorbij, alsof hij etalages aan het kijken was, terwijl hij nauwkeurig de winkel in keek en me kort aankeek voordat hij verder liep. Ik voelde een hevige schok van angst, en mijn hart begon als een razende te bonzen terwijl ik naar het nu lege raam staarde. 'Meneer Michau, bij mijn weten was er niets vreemds met de cheque aan de hand. Misschien wilt u R.T. Stocker en mij over een half uur in Petunias ontmoeten,' voegde ik eraan toe, terwijl ik me afvroeg of ik net zo idioot formeel klonk als ik me voelde. Alsof ik hem uitnodigde voor het introductiebal of het universiteitsbal. 'Ik moet aannemen dat het onderzoek iets... heeft losgewoeld... iets geks over mijn verleden of mijn familie. En verder, meneer Michau, denk ik dat ik gevolgd word.'
Het was nu plotseling doodstil, alsof Michau's brein opeens op volle toeren werkte. 'Is er een binnenplaats achter Cee Cee's winkel?' vroeg hij.
'Ja, een kleine,' zei ik, me verbazend over de verandering van onderwerp.
'Mag ik even met Cee Cee spreken?'
Met gevoelloze vingers gaf ik Cee Cee de telefoon en liep naar de voorkant van de winkel. Mijn tweede bespieder stond een eindje verderop aan de overkant van de straat. Hij stond tegen een oude, afbrokkelende vensterbank geleund met zijn hakken tegen de muur te schoppen en sloot zijn ogen alsof hij genoot van de zachte regen die op zijn gezicht viel.
Mijn ongerustheid bemerkend ging Perkins op zijn achterpoten staan en legde hij zijn voorpoten tegen mijn benen. Er kwam een laag gejank uit zijn keel. Zonder mijn ogen van de man tegenover me af te halen, bukte ik me en nam de hond in mijn armen. Zijn natte tong beroerde mijn kin, en toen ik niet protesteerde begon Perkins mijn kaak en kin schoon te likken, en daarna mijn hals. Het was vreemd genoeg een prettige gewaarwording. Cee Cee raakte even mijn arm aan, waardoor ik uit mijn dromerij opschrikte. 'Meneer Michau zal jou en een mevrouw Stocker in Petunias ontmoeten,' zei ze in haar ouderwetse Frans. 'Ik heb een kaartje getekend.' Ze duwde een papiertje in mijn hand, tegen Perkins' zij aan. 'Daarop staat waar je op Chartres uitkomt als je de achteruitgang van de winkel neemt, en hoe je bij het restaurant komt.' Cee Cee's ogen stonden bezorgd en volgden de richting van mijn blik. 'Is dat hem? De man die je volgt?' 'Een van hen. Cee Cee, heb je een polaroid-camera? Zo'n camera die de foto ontwikkelt terwijl je wacht.'
'Jazeker, meisje. Ik heb er een, maar wat...' De bezorgdheid verdween uit Cee Cee's ogen. 'Wat een geweldig idee. Kan ik helpen? Ik zou zijn aandacht kunnen trekken terwijl jij hem fotografeert.' Zonder op een antwoord te wachten draaide het kwieke vrouwtje zich om en verdween ze met haar koperkleurige krullen achter de bronzen kassa. Toen ze weer opstond, hing haar smaragden halssnoer gedraaid rond haar boord, zat er stof aan het puntje van haar neus en bevond de polaroid-camera zich tegen haar borst. In haar ogen blonk een groene glinstering. Ik stak mijn hand uit naar de camera.
'Je hebt niet gezegd dat ik kon helpen.'
Ik lachte. 'Wat is er aan de hand, Cee Cee? Niet genoeg opwinding in je leven?'
Ze trok een aardbeikleurige wenkbrauw op en wachtte. 'Je leunt helpen. Je leunt uitzoeken hoe je die man dichter bij de winkel kunt lokken zodat ik een foto van hem kan maken. En dan zorg je voor Perkins terwijl ik die ontmoeting met Michau en Stocker heb. Ze is privé-detective, weetje.'
Cee Cee lachte. Haar volmaakt witte kunstgebit paste precies bij de parels in haar smaragden halssnoer. 'Ik ben zo blij dat jij het appartement van mijn neef gehuurd hebt. We zullen een hoop plezier met je beleven.' Ze gaf me de polaroid-camera en nam Perkins in ruil daarvoor aan. Ze zette het beweeglijke hondje op zijn poten. 'Perkins en ik gaan met de man aan de overkant van de straat praten. Dat doen we,' zei ze, meer tegen Perkins dan tegen mij. 'En dan gaan we lekker een eind wandelen en de enge man afleiden zodat je moeder door de achteruitgang weg kan komen. Ja, dat doen we.'
Ik realiseerde me dat ik de moeder was aan wie Cee Cee refereerde. Ik raakte haar arm aan om haar ervan te weerhouden de deur uit te gaan. 'Bedankt, Cee Cee. Ik ben terug voordat je dichtgaat. Wil je dan met Perkins en mij een hapje eten?'
'Absoluut. Ik zal de wijn meenemen, en jij belooft me alles te vertellen. Ja?' 'Afgesproken.'
We grijnsden als twee samenzweerders en gingen uit elkaar. Cee Cee stak de straat over met Perkins en ik controleerde de instellingen van de polaroid-camera. Ik wilde dat R.T. Stocker een goed, duidelijk beeld van de man zou krijgen. Het was erg jammer dat de andere man hier niet was. Ik had graag foto's van beide mannen aan Stocker laten zien.
Ik dacht aan de .38 kaliber onder in mijn art deco-kleerkast uit 1920. Maar ik kon niet bij het wapen komen zonder gezien te worden bij het binnengaan van mijn appartement. Ik wilde onopgemerkt door de achterdeur wegkomen terwijl mijn bespieder met andere dingen bezig was.
Cee Cee was een echte flirt. Ze stak met wiegende heupen de straat over, bijna even parmantig als Perkins. Ze zagen eruit als twee roodharige kokette vrouwtjes die een middagwandelingetje maakten.
Perkins alleen zou al de aandacht van mijn bespieder hebben opgewekt, maar nu Cee Cee aan zijn zijde recht op hem afkwam, had de man helemaal geen aandacht meer voor het passerende verkeer. Hij keek een keer naar de etalage van de winkel en een moment later stond Cee Cee bij hem.
Door het raam heen de camera richtend nam ik een stuk of vijf foto's van de twee tijdens hun gesprek, en terwijl ik mijn mand met keukenspullen, het linnengoed en het kussen uit de winkel van Charles Stuart op de kassa naast de camera liet staan, glipte ik door de achterdeur. Er was iets verfrissends aan het stiekeme ervan. Door de achteruitgang ontsnappen was net zoiets als als kind een sprint winnen van de broers Boudreaux, of van dr. Long winnen bij het schaken, of een tafel vol pokerspelers afbluffen. Erg bevredigend.
De binnenplaats achter Cee Cee's winkel was groter dan hij vanuit mijn appartement geleken had. Misschien acht bij tien meter, en aan alle vier de zijden door gebouwen omringd, op een nauwe opening na naast de trap naar mijn appartement. Dichtgemetselde poorten wezen erop dat de andere ingangen tientallen jaren geleden verdwenen waren. De zachte regen was opgehouden, in de atmosfeer verdampt.
Ik vouwde het kaartje van Cee Cee open, dat weer op limoenkleu- rig papier met donkerdere groene inkt getekend was. Er stond een X bij de ingang van het gebouw aan de overkant. Terwijl ik de met kinderhoofdjes geplaveide binnenplaats met zijn oude esdoorn, overdadige bougainvillea, oleander en rijkbloeiende klimroos overstak, keek ik achterom naar Cee Cee's winkel. Een roestige brandtrap liep van het dak naar de grond, wat bevestigde dat ik van mijn appartement het dak op kon. Helaas was de nooduitgang van mijn appartement verdwenen toen bij een verbouwing de keuken en de badkamer werden aangebouwd. De deur die me toegang had moeten geven tot de brandtrap was in een raam veranderd. Hetzelfde raam in de keuken waar de airconditioning in zat.
Ik klopte op de deur die op de kaart stond aangegeven en wachtte. Er werd opengedaan door een rasta met lange, asgrauwe dreadlocks en topaaskleurige ogen. De geur van marihuana - die me deed denken aan de stacaravan van Elred, achter de hengelsportwinkel in Khoury - dreef naar buiten, te zamen met de klanken van new age-muziek.
Ik stak mijn hand uit, stelde me voor en vertelde hem dat ik de nieuwe huurder aan de overkant was. Hij staarde naar mijn uitgestrekte hand, knipperde tweemaal met zijn ogen en keek me weer aan. 'Hè?'
Ik herhaalde alles nog eens en ditmaal leek de man het te begrijpen. Hij schudde me de hand, knipperde weer met zijn ogen en leek voor mijn ogen in slaap te vallen. Zijn greep verslapte, hij gaapte, leunde met zijn hoofd tegen de deur en sloot zijn bloeddoorlopen ogen. Hij zuchtte diep door zijn neusgaten. Ik haalde mijn schouders op, glipte langs hem heen en liep door de winkel de straat op. De rasta had een new age-winkel die La Lierre Veneneuse - gifsumac - heette en gespecialiseerd was in kristallen sieraden, 'genezende kruiden' en new age-muziek op cassette en cd. Ik hoopte dat de geur van marihuana niet in mijn haar zou blijven zitten en tot mijn arrestatie zou leiden. Petunias was maar een klein stukje verderop en ik kwam gelijk met Michau aan. Hij opende galant de deur en liet me voorgaan. De ober kende hem van naam en wees ons een prachtige tafel achter in het uit twee zalen bestaande restaurant. Petunias was in oudroze en crèmekleurige tinten gedecoreerd, met porselein, kristal en zwaar tafellinnen waarop Charles Stuart jaloers geweest zou zijn. Een vijfenzeventig jaar oude Hunter-ventilator draaide langzaam rond aan het plafond en bracht de warme lucht slechts weinig in beweging. Klassieke muziek, zacht genoeg om plezierig te zijn, klonk op de achtergrond; en Michau bestelde drie koffie en drie stukken eigengemaakte pecantaart, al zaten we nog niet eens. R.T. Stocker kwam even later binnen. Ze bracht het gronderige parfum van een schuur, haar cowboyhoed en haar akten tas met zich mee, en vooral nieuws.
Ze leek niet verrast om Michau te zien. Haar laarzen klosten over de hardhouten vloer, haar gezicht stond bedachtzaam. Vreemd genoeg stelde ze voor om een tafeltje in de hoek te nemen waar we zowel de ingang aan de voorkant en het raam, als de achteringang naar de keuken konden zien.
Stocker was bezorgd. En misschien wel een beetje bang. En ze zette mijn wereld op zijn kop.