McCallum, wiens blonde haar door de regen tegen zijn schedel geplakt zat, veegde zijn lemmet af met een doorweekt stukje krantepapier dat in de goot lag. De zwaailichten van de politieauto's weerkaatsten blauw op de natgeregende etalages, op het water dat door de goten van de staten liep, op de mensen die rond het lichaam stonden. Hij lachte, maar het klonk te zacht om ver te dragen.

De lijfwacht was een verrassing geweest. En toen de man te dichtbij was gekomen, dichtbij genoeg om hem te kunnen identificeren, was het noodzakelijk geworden hem uit te schakelen. Het was de eerste keer dat hij een mens gedood had. En net als bij de zwerfhonden waarop hij in het verleden had geoefend, was er weinig lol aan. Toch stroomde de adrenaline door zijn aderen, en als hij lachte klonk zijn stem onvast. De eerste mens die hij gedood had.

Hij stopte het lemmet in de schede en liep de steeg door, van de commotie bij het appartement van het meisje vandaan. Hij had verwacht dat ze geen bescherming had, maar iemand had geweten dat ze mogelijk in gevaar was. Hetzij het meisje zelf, hetzij de Oudste...

McCallum opende het portier van zijn Austin Martin, legde het mes op de grond achter de bestuurdersstoel en ging achter het stuur zitten. De aanwezigheid van de lijfwacht, en diens dood, veranderde de zaak. McCallum trommelde met zijn vingers op het met leer beklede stuur. Hij zou zijn plannen weer moeten overdenken. Hij startte de klassieker uit 1960 en reed weg. Achter hem verscheen weer een politieauto met loeiende sirene. De auto passeerde hem en verdween in de richting van Royal Street. Cal glimlachte, en zijn glimlach werd breder toen hij aan de man dacht die daar op straat lag.

Stocker handelde de onaangename zaken met de politie af. De vragen waar ik geen antwoorden op had. De insinuaties. De verwarring.

In de zak van de bespieder zat een polaroidopname van Perkins,

Cee Cee en mij, genomen op de dag dat ik het appartement voor het eerst bekeek. Achterop stond een getypte beschrijving van mij, mijn naam, adres en een beschrijving van Cee Cee. Ze vonden ook een notitieboekje met spiraalband waarin precies genoteerd stond wat ik sinds even na twaalven de vorige dag had gedaan, toen ik de twee bespieders elkaar had zien aflossen. Cooter Bug had ook twee polaroids van Michau, waarvan de ene genomen was terwijl hij de trap naar mijn appartement opklom en de andere terwijl hij boven wachtte om binnengelaten te worden. Er stond een vraagteken op de witte rand van de eerste opname van Michau, met daarachter twee tijdstippen: 19.00 - 22.00 uur. De tijden waartussen Michau in mijn appartement geweest was.

De politie wilde weten wie de dode man was, omdat hij geen legitimatie bij zich droeg. Ze wilden ook weten wie hem had ingehuurd, waarom ik bespied werd en tegen wie ik beschermd werd. Ze wilden weten waarom de man bij mijn appartement vermoord was en wie de misdaad gepleegd kon hebben. Stocker vertelde hun wat we wisten, maar kon me niet tegen alles beschermen. En de politie was niet tevreden met mijn steeds herhaalde 'ik weet het niet'. Maar zonder me van een misdrijf te beschuldigen kon de politie me verder niet vasthouden. Er verscheen een getuige ter plaatse, die beweerde een handgemeen gezien te hebben en een gesmoorde gil te hebben gehoord. Daarop zag hij een man naar de achterkant van een gebouw verderop in de straat rennen. De getuige was dronken, maar wist zeker dat de verdachte een lange blonde man was die misschien een baard had. Geen beschrijving die bij mij paste. Op grond van de getuigeverklaring moest de politie me vrijlaten, maar ze waren daar niet blij mee. Ik was het beste aanknopingspunt dat ze hadden.

Stocker volgde de politie naar het huis van MacAloon en bleef in een hoek staan terwijl ze hem vragen stelden. Helaas had ook MacAloon geen antwoorden voor de agenten. De man die hem had ingehuurd was een nieuwe klant, een lange man die in een duur double-breasted kostuum gekleed was. Hij betaalde contant en noemde zich Jenkins. MacAloon had geen reden het geld niet aan te nemen. Hij werd niet betaald om iets illegaals te doen. Hij werd betaald om de nicht van de man te beschermen. Volstrekt legaal. En het zou ook legitiem geweest zijn, zij het dat die meneer Jenkins in niets op Tee Dom leek, de enige oom die ik kende.

Niemand ging nog naar bed die ochtend en niemand vertrok tevreden, en ik nog het minst van iedereen.

Drieënhalf uur slaap was genoeg voor mij, maar niet voor Perkins. Ik vertrok, maar liet de hond thuis achter zodat hij op het nieuwe kussen zijn slaap kon inhalen om weer mooi voor de dag te kunnen komen. Terwijl ik alleen door de natte straten liep, hield ik mijn hand op het pistool in mijn handtas. Het was paranoïde, maar dat kon me niet schelen. Misschien was de moord op Cooter gewoon toeval, was het gewoon een junk geweest die cocaïne nodig had en vanwege het geld een eenzame prooi had beroofd zodat hij zijn volgende portie kon kopen. Maar het feit dat Cooter zijn pistool bij zich had gehad, deed me aan die theorie twijfelen. De politie zei dat hij niet eens naar zijn wapen gegrepen had. En het pistool was niet meegenomen. De politie vertelde me dat een pistool zoals Cooters .38 speciale politiewapen, de gemiddelde junkie op straat verscheidene dagen lang van crack had kunnen voorzien. Het enige wat ontbrak was de camera van de dode man. Een vreemd voorwerp om te stelen als het pistool zo voor het grijpen lag.

Ik ontbeet in het Café du Monde met twee koffie en drie broodjes, maar deze keer was Perkins er niet om met me mee te eten. Zelfs Miles was er niet, de aardige man die van honden hield en dure laarzen droeg. Alleen de obers en de regen waren er. Ik was eraan gewend alleen te zijn. Ik was mijn hele leven alleen geweest, zelfs toen ik bij Tee Dom en tante Ilene woonde. Maar op een bepaalde manier was het alleen-zijn van nu schrijnender. Ik nam een beker hete koffie mee naar Rhame's studio en ook nog een pond koffie, die in het café verkocht werd. Een snelle blik in de provisiekastjes van Rhame had me geleerd dat ze vrijwel leeg waren. Rhame hield van eten, maar had geen kaas gegeten van boodschappen doen. Het zou wel even duren om zijn planken te vullen zodat ik zijn maaltijden kon bereiden. Ik maakte de kunstenaar en zijn prachtige zoon kennelijk wakker, want beide mannen begroetten me bij de deur in nachtkleding met wazige ogen en donkere ochtendbaarden. Ze stortten zich op de koffie als dronkelappen op een fles whisky en dronken het zwarte vocht gulzig op, ondertussen zacht zuchtend en kreunend. Ik maakte een nieuwe pot met de Gaggia-espressomachine van Rhame, waarbij ik mineraalwater en de vers gemalen bonen gebruikte.

Hoewel ik bij de Sarvaunts voor het zetten van koffie een gewone ouderwetse tinnen percolator gebruikte, die tante Ilene een druip- pot noemde, had ik bij mijn leraren wel eens een espresso-appa- raat gebruikt, evenals in het Ponchartrain. En de Gaggia was niet zo afwijkend dat ik er niet mee overweg kon. En deze machine leek inderdaad een bijzonder lekkere drank te brouwen van de superieure kwaliteit die de producent beloofde. In de koelkast lagen melk, eieren, kaas, Engelse muffins, olijven, boter en citroensap. In het kastje boven de oven stonden enkele ongeopende kruidenpotjes. Het was duidelijk dat Rhame niet wist dat kruiden langer vers bleven als je ze in de koelkast bewaarde. Er was geen vlees en geen verse groente. Terwijl de mannen koffie dronken en probeerden wakker te worden, maakte ik gepocheerde eieren, warmde wat broodjes op in de oven en bereidde een snelle hollandaisesaus met boter, drie eierdooiers, het citroensap, zout en een snufje cayennepeper. Met de zwarte olijven in plakjes gesneden erbovenop diende ik een vleesloze versie van oeufs benedicts op. Niemand klaagde en de mannen begonnen zwijgend aan de maaltijd, terwijl Rhame wat op een papieren servet zat te schetsen. 'Bonnie,' zei Rhame halverwege de maaltijd, 'waar ben je mijn hele leven toch geweest?' Hij zei het in het Italiaans, mijn zwakste taal, maar ik kon de meeste woorden volgen, terwijl ik lachend mijn schouders ophaalde bij de plagende vraag. 'Pas op, Bonnie. Dat is de zin die hij bij al zijn nieuwe veroveringen gebruikt. Ik denk dat zelfs mijn moeder daarvoor gevallen is.'

'Je moeder betaalde een piccolo om haar in mijn suite te laten en begon me toen te verleiden. Ik was onschuldig,' protesteerde Rhame, met zijn hand op zijn hart. 'Dat is niet haar versie van het verhaal.'

'Je moeder had altijd al een rijke fantasie, wat dikwijls erg lastig was. Maar het was zeker nuttig in de slaapkamer.' 'Papa, schaam je.' Dat alles in het Italiaans. Ik had het gevoel dat ik mijn vierde taal snel beter zou leren beheersen. De mannen lachten, een vader en een zoon die blij waren bij elkaar te zijn. Weer leek het gevoel van alleen-zijn, waardoor ik in het café getroffen werd, bezit van me te nemen, als een ongrijpbaar maar hardnekkig spook.

'Bonnie, ben je zover om voor deze oude man te gaan werken?' 'Ik ben niet zo oud dat ik je op de mat niet meer zou verslaan, Tito. Herinner je je de laatste keer nog?'

'Jawel, maar toen had je geen maaltijd op vol vetten en cholesterol. Dat is toch het Amerikaanse woord, hè?' vroeg Tito me lachend, terwijl zijn vochtige bruine ogen glinsterden. 'Cholesterol?' Ik knikte glimlachend, blij dat ik deel uitmaakte van de opgewekte scherts. Het spook van de eenzaamheid verdween een beetje. 'Zodra het ophoudt met regenen, zal ik je laten zien wie er beter is. Leeftijd is onbelangrijk op de mat. Het gaat om stijl en lenigheid.

Je zult het zien,' beloofde Rhame ons beiden. 'Die jongen, die denkt dat hij zo volwassen is. Ik zal hem eens wat laten zien.' 'Kom, papa, waarom zouden we wachten tot het niet meer regent? We kunnen toch de meubels opzij schuiven en dit gelijk afhandelen? Ik heb een paar dingen geleerd sinds we voor het laatst met elkaar geoefend hebben. Waarom wachten? Tenzij je oude botten nog te stijf zijn.'

'Oude botten! Kom, nu. We zullen zien watje hebt geleerd, jij onbeschaamde pup.'

Terwijl ze elkaar nog steeds in het Italiaans pestten, stonden de mannen op, de vuile borden achterlatend. Terwijl ik de rommel opruimde kon ik horen hoe het meubilair verschoven werd en hoe het stil werd toen ze andere kleren gingen aantrekken. Naast Rhame's bord lag het servet waarop hij tijdens het eerste, zwijgende deel van de maaltijd had zitten schetsen.

Het was een ruwe schets van mij, met mijn rug naar de mannen toe, terwijl ik druk bezig was bij de espressomachine. Mijn kleren lagen op een hoop op de grond en over mijn lichaam liep een kronkelende tatoeage. Onder de schets was een lijst gemaakt van dingen die Rhame vandaag gedaan wilde hebben. Voor een kunstenaar was die opmerkelijk gedetailleerd. Er stonden telefoonnummers en namen van personen en bedrijven bij. Als het om materiaal ging dat besteld moest worden, stond zelfs het verzendbe- drijf op de lijst genoemd. Taber Rhame was een zeer ordelijke man.

Nadat ik uit mijn tas een notitieboekje had gepakt dat ik voor dit doel had gekocht, noteerde ik de lijst en de verdere informatie op de gelinieerde pagina's. Daarna ging ik aan het werk. De schets vouwde ik zorgvuldig op en legde ik in de tas naast het pistool. Ik wilde hem inlijsten en hem aan de muur in mijn slaapkamer ophangen. Dat leek de beste plaats om zo'n fantasievol naakt op te hangen.

Twee uur lang vielen de mannen grommend op de grond, vloekten ze in het Italiaans en daagde de een de ander uit zijn kundigheid in de een of andere techniek te laten zien. Ze wierpen elkaar op de grond, waarbij het gebonk door het matras op de houten vloer heen als een enorme basdrum klonk. Ik vroeg me af wat de klanten van Charles Stuart van het tumult vonden. Ondertussen ging ik al werkend op in de klussen van die dag.

Het duurde vier uur om alle telefoontjes te plegen en alle materialen te bestellen die Rhame nodig had. Ik bestelde onder andere was in Italië, terracotta in Mexico, een elektrische pottenbakkersoven in Noorwegen en houten kisten die hij hier in de stad volgens zijn specificaties wilde laten maken. Ik werkte in de keuken en stopte alleen om snel langs de marlet en twee gespecialiseerde levensmiddelenzaken te gaan waar ik inkopen deed voor de lunch. Vandaag zou het eenvoudig zijn: stokbrood met veel boter en van kalkoenkarkas getrokken soep met kalkoenbotten en knoflook en rode wijn, ham en hete worst, geserveerd met een betere rode wijn dan de goedkope die ik kocht om mee te koken. Daarna dessert beneden met Charles, geurige koffie en restjes sticky buns. Toen we na de lunch met zijn drieën de wenteltrap aan de achterkant van het appartement afliepen, wist ik dat mijn baan als Taber Rhame's persoonlijk assistente en kok veilig gesteld was. De maaltijd was een succes en hij was blij dat ik zoveel telefonisch had geregeld. Zo blij, dat hij me de twee volgende dagen vrij gaf. In die tijd wilde hij New Orleans aan zijn zoon laten zien... en in die tijd kon ik het onderzoek naar mijn verleden voortzetten. Voordat ik bij Rhame vertrok, belde ik Stocker om plannen te maken. We zouden de volgende ochtend om acht uur naar Khoury vertrekken. Ik probeerde het gevoel van verwachting te negeren dat ik voelde opkomen bij de gedachte aan naar huis gaan. Ik probeerde niet aan de keet als thuis te denken; ongeschilderd hout, beschimmeld paalwerk, modder, miljoenen muskieten, de stank van het moeras. Niemand wilde een dergelijke plek een thuis noemen.

Maar de herinnering aan de met tranen gevulde ogen van tante Ile- ne bleef aan de rand van mijn bewustzijn hangen, opgeweld door Stockers woorden in het restaurant gisteren. 'Vijfentwintighonderd dollar per jaar. Er moet nog een reden voor ze geweest zijn om twintig jaar van hun leven aan jou te besteden.' Moest er echt nog een reden zijn? En zo ja, welke dan? En waarom had tante Ile- ne gehuild toen ik van huis vertrok?

Ik liep naar mijn appartement met mijn hand op de .38 kaliber in mijn handtas, maar niemand leek me te volgen. Zelfs mijn bespieder, MacAloon, de man met de bierbuik, was er niet. Misschien had de dood van zijn partner hem ertoe gebracht elders emplooi te zoeken, waar het veiliger was.

Perkins blafte eenmaal en rende de trap af toen ik mijn deur opende. De drang zijn behoeften te doen was zo groot, dat hij me niet eens begroette. Hij deed nu buiten zijn behoefte en liet zijn ontlasting op de bodem van de binnenplaats achter. Tot nu toe had hij alle vier de hoeken gemerkt en nu was hij bezig met de poten van het meubilair op de patio. Ik hoopte dat niemand over de stank zou klagen. En ik was blij dat hij mijn appartement niet op gelijke wijze merkte.

We hadden een rustige avond, Perkins en ik, die we doorbrachten met tv kijken, schilderen, dutten en het eten van restjes. Vlak voor het donker werd keek ik door de ramen aan de voorkant naar de straat. MacAloon stond tegen de muur van de winkel aan de overkant van de straat geleund, met zijn armen over elkaar. De naden van zijn T-shirt stonden strak rond zijn bierbuik. Hij was duidelijk onzeker en observeerde met schokkerige bewegingen van zijn hoofd de straat, het trottoir en de donkere portieken van alle winkels in de buurt.

Hij kon niet langer doorgaan voor een rondslenterende zwerver die een plek zocht om wat rond te hangen. Nu was hij een man met een missie, met een taak. Toen zijn ogen de mijne troffen, die in het duister gehuld waren, knikte hij me toe, terwijl hij zijn ogen even op me liet rusten. Hij wist dat ik het nu wist, en hij probeerde me niet langer te negeren. Daarna richtte hij zich weer op zijn taak: het observeren van de straat, van de voorbijgangers, en het beschermen van mij, als je dat tenminste mocht geloven. Want waartegen beschermde hij mij, en tegen wie? Vreemd genoeg stelde zijn aanwezigheid mij op mijn gemak. Maar toen ik om twee uur het licht uitdeed, legde ik het pistool binnen handbereik naast het bed. Ik legde Perkins naast me op het bed, met zijn zelf uitgekozen kussen als matras. Als ik 's nachts wakker gemaakt werd, wilde ik niet de hond neerschieten in plaats van een indringer. Op deze manier merkte ik het als de hond zich verroerde. Met mijn bespieder, mijn woeste waakhond en mijn pistool voelde ik me redelijk veilig en sliep ik, gezien de omstandigheden, goed.

De Grande Dame keek over de lange tafel, over het lage middenstuk, het glanzende porselein en het glinsterende kristal. Keek even naar de gezichten die voor de maaltijd bijeengekomen waren. De haren. Allemaal de haren, op de een of andere manier. Ze waren allemaal bijeengekomen voor deze maaltijd, de laatste. Het was geen formeel gebeuren met menu's bij elk bord en lakeien die in de kamer op hun post stonden. Slechts twee mensen, in witte dienstkleding in plaats van de formelere grijze uniformen, waren er om de twintig te bedienen die hier bijeengekomen waren. Slechts twee. Niet bepaald de meest exquise maaltijd die ze zich voor haar plan had voorgesteld, maar... het zou goed genoeg zijn. Goed genoeg.

Ze keek glimlachend over de lange tafel en knikte Jenkins toe, die bij de keukendeur stond. Vorstelijk. Koninklijk. 'Je leunt beginnen, Jenkins.' 'Jawel, mevrouw.'

De eerste gang werd gebracht, gevolgd door de tweede, opgediend met vlotte, moeiteloze precisie. De bedienden waren galant, de maaltijd volmaakt. En daarna, met de voornaamste gang, kwam de thee.

Pas onlangs was ze ermee akkoord gegaan dat er thee werd geserveerd. Ze had er altijd op gestaan dat water en wijn de enige twee dranken waren die aan tafel gedronken werden. Het plebs mocht dan ijsthee bij een maaltijd serveren, maar een DeLande nooit. Nooit, tot vorige week, toen hij op de wijziging had gestaan. Hij had al het andere al van haar afgenomen en nu nam hij haar plichten als Grande Dame ook al over. Hij nam haar de taken af die zij als heerseres over het landgoed als haar domein beschouwde.

Ze was gezwicht voor die ene eis, dat er ijsthee bij de maaltijd geserveerd werd. Ze was gracieus en vriendelijk geweest, tot vandaag. En vandaag zou de laatste keer zijn.

Ze glimlachte naar hem die aan het hoofd van de tafel zat, op de plaats van de Oudste. Ze liet een nog wat bredere glimlach zien toen hij zijn eerste slok thee nam. Zijn tweede. Hij leegde zijn glas en dronk uit het opnieuw gevulde glas.

Uitstekende service. Ze zou de bedienden moeten complimenteren.

'U eet niet, mevrouw,' zei hij met bezorgd opgetrokken wenkbrauwen vanaf de andere kant van de kamer. 'Voelt u zich wel goed?' Ze begon te lachen. Ze kon het niet helpen. 'Ja, Oudste. Ik voel me heel goed.'

'En uw thee. Ik heb gemerkt dat u die helemaal niet aangeraakt hebt. Als u bang bent voor uw veiligheid, dan kan ik u verzekeren dat de geruchten volledig onterecht waren.' En nu lachte hij; het was een geamuseerde, licht honende lach. Het werd stil in de kamer.

'Geruchten?' Haar handen begonnen te trillen. Slechts een heel lichte trilling, die ze in bedwang hield door haar handen in haar schoot op elkaar te leggen.

'Ja, de geruchten over de thee en de... merkwaardige smaak ervan. De kok heeft geklaagd over de geur. Hij dacht dat de thee misschien... bedorven was. En daarom heeft hij de thee weggegooid en nieuwe gezet. Ik verzeker u dat het werkelijk heerlijk is.' Hij nam weer een slokje, terwijl hij over de rand van het glas heen glimlachte. Iemand kuchte. Niemand verroerde zich verder. En ze staarden haar allemaal aan. Ze staarden.

Van de overzijde van de tafel keek McCallum naar haar, met glanzende ogen vol ongetemde woede. Hij maakte zich vrolijk over haar kleine fout. Hij gniffelde zachtjes, maakte zich vrolijk ten koste van haar.

Langzaam, o zo langzaam stak ze een vinger omhoog en krabde ze op haar schedel. Weer die jeukende plek waar ze de laatste tijd last van had. Echte jeuk.

Het onprettige gevoel werd door één haar veroorzaakt. Eén enkele haar in de zilvergrijze massa. Als ze die eens kon vinden... McCallum keek toe, terwijl zijn ogen, die zoveel op die van Royal DeLan- de leken, zich vernauwden. Zijn blik vulde haar wereld. Met een perfect gemanicuurde nagel woelde ze in haar haar en zocht ze de gevoelige wortel tot ze die gevonden had. De haar die plotseling brandde, plotseling bijna ondraaglijk jeukte. Voorzichtig maakte ze de haar los uit de volle haardos die als een kroon op haar hoofd prijkte. Ze trok de haar uit.

Lachend legde ze de zilveren haar plat en recht tussen twee zilveren lepels naast haar bord.

En ze dronk haar eigen thee. Tot de laatste druppel.

De volgende ochtend zat Miles in het café. Hij droeg zijn oude laarzen en had de fraaie laarzen met de zilveren punten op de stoel naast hem gelegd. Hoewel hij ze nooit ter sprake bracht, waren de laarzen die hij vandaag droeg het bewijs voor zijn vorige bewering over de paarden. Ik geneerde me, maar aangezien hij de laarzen niet noemde, deed ik het ook niet. Ik was alleen maar blij vanochtend gezelschap te hebben bij het ontbijt, en ik had geen zin de eenzame ervaring van de ochtend van de moord nog eens mee te maken. Eenzaamheid was nieuw voor me, en ik ontdekte dat ik er helemaal niet van hield.

Miles zat aandachtig in het financiële katern van de Times Picayune te lezen, een deel van de krant waar ik ook heel graag in las. Met Perkins aan onze voeten, die als een waanzinnige op de naden van de oude laarzen van Miles aan het knauwen was, deelden we zacht pratend het ontbijt en de krant, terwijl de zon opkwam en het café zich met toeristen vulde.

Halverwege de maaltijd, toen ik de bladzijde over de beurs van New York omsloeg, de bladzijde over NASDEQ opsloeg en ik even afgeleid was, zei Miles: 'Heb je het gehoord van die moord een paar straten verderop? Het zijn ellendige tijden waarin een man 's nachts niet eens veilig over straat kan lopen.' Hij zat het hoofdartikel over de moord in Royal Street te lezen. Ik zocht naar mijn investeringen in de Franse aandelenmarkt. Ik had het gevoel dat

Stocker me de komende weken een hoop geld zou gaan kosten en dat ik krap zou komen te zitten.

Maar toch, toen de dode ter sprake kwam, ging er een vreemd gevoel van opwinding of gealarmeerdheid door me heen. Er was een man gestorven voor mijn appartement. Een man die was ingehuurd om me te beschermen. Mijn plotselinge reactie was heel intens en deed me verstijven. Er was een man gestorven om mij... Ik keek op en bestudeerde het gezicht van Miles, die aandachtig de krant las.

'Ja, het is recht voor mijn appartement gebeurd,' zei ik. 'Ik werd wakker door Perkins en een sirene.'

Miles legde de krant neer en pakte Perkins op. Hij zette de hond op zijn schoot en keek naar zijn eigen hand terwijl hij het lange haar streelde. Er stond een dom lachje op zijn gezicht, het soort lachje dat een dierenliefhebber laat zien wiens hand door een liefhebbende roze tong wordt afgelebberd. 'Echt? Kende je die man?' Het was een terloopse vraag. Een vraag die kennissen elkaar konden stellen wanneer ze beleefd van hun oppervlakkige bekommernis blijk wilden geven. Als die bekommernis enige bedekte sensatiezucht verhulde, dan was dat niet meer dan normaal. Ik vertelde hem een deel van het verhaal. Hoe ik een privé-detecti- ve had ingehuurd om mijn achtergrond te onderzoeken en hoe de lijfwachten uit het niets waren verschenen, maar hoe zelfs het beveiligingsbedrijf niet wist wie hen had ingehuurd om me te beschermen. Ik vertelde Miles geen details, en vertelde hem alleen dat ik op zoek was naar mijn moeder, maar hij leek heel begaan met het verhaal en stelde me vragen over mijn verleden en de mensen in mijn omgeving.

Dit was een typisch zuidelijke eigenaardigheid, dat traceren van familiebanden en de afkomst, dat uitweiden over de banden met de hogere kringen en het negeren van de gewonere of lagere klasse. Als je wat beter kennismaakte met iemand, dan ging het altijd ook over afstamming en nageslacht, alsof mensen niet beter waren dan hun stamvaders of -moeders. Alsof het om volbloedpaarden of fokvee op een boerderij ging.

'Er zit een tak van de Sarvaunts in mijn familie,' zei Miles op een gegeven moment met fonkelende zwarte ogen, terwijl hij met zijn lange vingers Perkins streelde. De kleine verrader zuchtte en sloot zijn ogen in een soort extase, die door de kalmerende strelingen opgewekt was.

'De naam van mijn oom luidt Robert James Sarvaunt,' zei ik uit eigen beweging, 'en de meisjesnaam van mijn tante is Ilene Sarvaunt. Ze waren achterneef en -nicht of achterachterneef en -nicht, en hadden daarom dezelfde achternaam voordat ze trouwden.' Ik was geen Sarvaunt. Elizabeth Sarvaunt was niet mijn moeder. Maar aangezien ik geen andere naam wist, hield ik het maar bij deze.

'De moeder van mijn moeder was een Sarvaunt. Misschien zijn we verre familie van elkaar. Ik zou het moeten vragen.' 'Misschien,' zei ik. 'Zou dat even een toeval zijn.' Dat was het natuurlijk niet. Als je een paar generaties terugging, dan was iedereen wel ergens familie van elkaar, hetzij aan deze kant van het bed, hetzij aan de andere kant. Maar je moest het nu eenmaal zeggen en zulke zinnetjes waren een tweede natuur voor me geworden na de lessen in goed gedrag van madame Willoby. Daarna bespraken Miles en ik de financiële pagina's, met name de laatste gebeurtenissen in de Europese Unie en de invloed van de veranderingen in het Europese sociale leven op de wereld als Frankrijk, Engeland en Duitsland een gemeenschappelijke marlet zouden vormen. Hij was eveneens goed ingevoerd in de handelspraktijken in de meeste kleinere markten die tot de Europese Unie toetraden, en het was leuk om met iemand van mijn eigen leeftijd te praten die iets begreep van de situatie in de wereld. Ik was bang geweest dat de meeste jongeren die ik in New Orleans zou ontmoeten, alleen belangstelling zouden hebben voor MTV, Hollywood en het laatste sportnieuws.

We praatten te lang, en naarmate het café zich met toeristen vulde, werd het lawaaiiger. Meer dan een uur later schoot het me te binnen dat ik plannen had voor die dag, en mijn adem stokte letterlijk toen ik op mijn horloge keek. Ik stond te snel op, waardoor er koude koffie uit een kop spatte. 'Als ik mijn hond van je schoot kan halen, dan vertrekken we. Perkins en ik gaan vandaag naar La- Roque en Khoury.' 'Op familiebezoek?'

Diep in me voelde ik iets draaien en mijn goede ochtendhumeur verdween. Familie, dat was nou juist wat ik niet had. 'Zoiets,' zei ik. Ik verdrong het onrustige gevoel en toverde een glimlach op mijn gezicht. Miles stond op en zette een geheel tot rust gekomen Perkins op de tegelvloer van het café. We paleten allebei onze spullen en Miles bood me de krant aan, die hij naar zijn zeggen had uitgelezen. Ik nam het cadeau aan en we gingen vriendschappelijk uit elkaar, ik met de krant onder mijn arm, Miles met zijn mooie laarzen onder de zijne.

Ik keek nog een keer om en zag de slanke man naar een geparkeerde auto lopen. Het was een oude auto, die opnieuw gespoten was in glanzend aardbeirood. Boven de bumper prijkte een zilveren jaguar. Een klassieker, waarvan zelfs ik wist dat hij heel duur was. Maar het was niet de auto waardoor mijn aandacht werd vastgehouden. Het was de man. Er was iets vertrouwds aan zijn loop. Iets elegants en lenigs in de manier waarop hij zijn voeten neerzette, die soepele pas. Het irriteerde me om hem te zien lopen. Het irriteerde me nog meer dat hij in de auto stapte en wegreed zonder om te kijken of te zwaaien. Toen de oude Jaguar de hoek omsloeg en vaart maakte, liep ik snel verder. Ik was ontevreden en voelde me ongemakkelijk, maar wist niet precies waarom.

Bij het volgende blok stond MacAloon te wachten, maar ditmaal was hij in het geheel niet ontspannen. Hij had zijn vuisten gebald en er lag een woedende trek op zijn gezicht. 'Ik dacht dat die privé-speurder had gezegd datje niet wist wie me ingehuurd had.' Een dronkelap die op een stoepje zat keek met wazige ogen maar geïnteresseerd op.

Ik keek MacAloon verrast aan. 'Hè?' Een flitsend antwoord. Madame Willoby zou haar tong hebben ingeslikt. 'Eergisteravond, toen de politie me kwam vertellen dat Cooter Bug dood was, vertelde die mevrouw Stocker me dat je niet wist wie ons ingehuurd had om je te bewaken.' Perkins zette zacht grommend zijn nekharen op en posteerde zich voor mijn voeten om me te beschermen. Als de man met zijn grote teen een geweer te voorschijn zou halen, zou ik veilig zijn. Bij elke dreiging van daarboven zat ik in de problemen. 'Ja. Ik bedoel, nee. Ik weet niet wie...' 'Vertel me geen rotsmoezen.'

Het pistool. Het zat in mijn tas, klaar voor gebruik, maar niet binnen handbereik. Ik had nu al de gouden regel genegeerd om het pistool altijd bij de hand te hebben. Ik deed een stap naar achteren, maar schepte daarna weer moed. Het was klaarlichte dag en hij werd betaald om me te bewaken, niet om me iets aan te doen, nietwaar? 'Sorry?'

'Die man. Die man met wie je zat te eten. Dat is Jenkins, de man die me heeft ingehuurd om je te bewaken.' De dronkelap hikte en ging eens goed zitten voor de voorstelling.

Ik keek snel om, maar de glimmende rode wagen was allang weg. 'Miles? Miles huurde...'

Perkins trok blaffend aan de lijn en probeerde MacAloon bij zijn knieschijven te onthoofden. Zijn boze gekef klonk alsof er iemand op hem stapte in plaats van dat hij voor waakhond speelde. Ik trok de riem terug en nam Perkins in mijn armen. Daar bleef hij met ontblote tanden en woedend opgetrokken lippen liggen kronkelen. Een zacht gegrom waarschuwde MacAloon op afstand te blijven. In een andere situatie zou het komisch geweest zijn. 'Miles?'

'Dat is dezelfde als Jenkins die me ingehuurd heeft om je te bewaken.' Hij tuurde in mijn gezicht. 'Wist je niet.' Het was geen vraag, meer een verraste constatering.

'Nee, dat wist ik niet.' Ik knipperde met mijn ogen. Plotseling voelde ik me lichter in het hoofd dan tijdens mijn etentje van twee avonden tevoren, toen de wijn mijn gewone gevoel voor decorum had vertroebeld. Ik had hetzelfde onbeheersbare verlangen te giechelen, hetzelfde duizelige gevoel. Ik haalde diep adem, maar was niet in staat mijn longen te vullen. Ik probeerde het nogmaals en mijn vingertoppen begonnen te tintelen. 'Ik wil niet tot last zijn,' zei ik zwak, 'maar ik geloof dat ik flauw ga vallen.' MacAloon schoof de dronkelap met een duim naar het trottoir, pakte me bij mijn schouders en zette me neer op de plek waar de dronkelap gezeten had. Mijn mond klapte dicht, met een gepijnigd gegrom viel Perkins stil en ik kwam met mijn hoofd tussen mijn knieën terecht. MacAloon hield me in deze houding terwijl Perkins, die tegen mijn knieën geperst zat, en ik probeerden adem te halen. Een zeer onvrouwelijke houding, maar misschien toch beter dan languit op straat liggen.

Toen ik weer bij mijn positieven kwam, schoot het door me heen dat ik me in een veiliger positie had kunnen bevinden als ik de cheque van vijftigduizend dollar nooit geïnd had en in Khoury was gebleven bij Tee Dom en tante Ilene.

Ergens ver weg in mijn geest was een ander deel van me het daar niet mee eens. Deze verwikkelingen, wat ze ook precies inhielden, waren nog voor mijn geboorte in gang gezet. Ik zou misschien later gevonden zijn, maar mijn ontdekking was onvermijdelijk geweest.

Ik negeerde beide innerlijke stemmen en concentreerde me erop niet flauw te vallen. Perkins kroop uit zijn precaire positie en sprong voor mijn voeten op de grond. Het trottoir was leeg. Ik vroeg me af waar de dronkelap heen was gegaan. Toen ik weer bij mijn positieven was gekomen, vergezelde MacAloon me op de rest van de weg naar huis. Het was al acht uur geweest en Stocker stond voor Cee Cee's winkel naast het trottoir te wachten. MacAloon ging op de passagiersstoel zitten om met mijn detective te beraadslagen, terwijl Perkins en ik de trap opliepen en een kleine tas inpakten. Hondevoer en vlooienspray voor hem, mijn zwarte kistje, schoon ondergoed en een stel kleren voor mij. Toen ik weer op straat kwam, waren MacAloon en Stocker

klaar met hun zaken. Ik nam zijn plaats in op de voorstoel van Stockers Chevrolet met vierwielaandrijving en zette Perkins naast me, waarna we over Royal Street wegreden. Er was weinig verkeer en ik bedacht dat het zaterdag moest zijn. Geen forenzen die de stad in kwamen, geen schoolbussen of vuilniswagens, geen gemeentevoertuigen. Het klaarde op, het was lekker warm en we zouden tegen twaalven in Khoury zijn. Stocker nam weg nummer 12 in westelijke richting en daarna de 90 naar het zuiden. Toen we veilig in de juiste richting reden, gaf Stocker me een enorme thermosfles koffie en twee plastic bekers. 'Heb je zo genoeg koffie, Stocker?' 'Ik kan er tot de middag mee doen.'

Ik beschouwde het als een grapje, begreep dat de kan een hint was en schonk ons beiden een zwarte beker koffie in. Een halve minuut later schoof ze haar beker naar me toe voor een nieuwe kop. Goed. Misschien was het toch geen grapje geweest. Ik schonk nog een beker voor haar in en deze keer dronk ze hem maar halfleeg voordat ze hem in een plastic houder op het dashboard plaatste.

'Goed. Vertel me eens over Miles of Jenkins of hoe hij ook moge heten.'

Ik gaf haar een beschrijving van Miles, zijn auto, zijn laarzen en zijn kledingvoorkeuren en een kort verslag over hoe we elkaar ontmoet hadden en waarover we gepraat hadden. Toen ik klaar was, dronk ze de rest van haar koffie en gaf ze haar kop terug voor een derde. Terwijl ik inschonk, zei ze: 'Dus als ik het goed begrijp, dan heb je die knappe vent alles verteld over jezelf, waar je woont, voor wie je werkte en hoe je op zoek bent naar je moeder, en toch heb je verzuimd zijn achternaam, zijn beroep, zijn adres of een ander hard gegeven over hem te weten te komen.'

Ik plaatste de kunststof beker tussen haar wachtende vingers en probeerde niets van de dampende vloeistof te morsen. Ik hoopte dat ze me niet zag blozen. Nu ik het haar zo onomwonden hoorde zeggen, klonk ik werkelijk ongelooflijk naïef. De puberale blinde vlekken die ik juist had gedacht te vermijden. 'Dat is het wel ongeveer, denk ik.'

Stocker lachte. 'Ik had mijn hond Cassie mee moeten nemen. Het is een miniatuur pincher, een beetje groot voor haar ras, echt een terugslag, maar ik wed dat zij en Perkins een dolle tijd zouden hebben.' Ze praatte verder over haar hond en de boerderij, maar had het geen enkele keer meer over mijn loslippigheid. Later, toen we door de buitenwijken van New Orleans reden, begon ik weer over Miles.

'Zeg, wat doen we nou met de man die voor mijn lijfwachten betaald heeft?'

'Niets. Helemaal niets. Maar MacAloon gaat maandag zijn kentekenplaat natrekken, en dan weten we maandagavond wel wie hij is.' Ze keek me aan vanuit haar ooghoeken, waarin enige geamuseerdheid school. 'Gefopt.'

Ik lachte naar Stocker en ze lachte mee. Ze had een lage, muzikale stem, die rustgevend klonk. Haar stem maakte deel uit van die rustige vastberadenheid die ik bij haar had opgemerkt. Gevoel voor paarden. Het was waarschijnlijk niet erg slim om luid te lachen in de buurt van een halve ton snel bewegend vlees. Toen ik wat meer over Stocker nadacht, realiseerde ik me dat alles aan haar langzaam en ontspannen was, alsof ze alle snelle en plotselinge bewegingen door de jarenlange omgang met paarden was kwijtgeraakt. Ik had een gevoel dat als Stocker schrok, ze met vertraagde bewegingen terug zou deinzen.

We praatten rustig, tot we op een gegeven moment zwegen en Stocker bij een benzinestation stopte om de lege tank te vullen. De rustgevende stem van Clint Black vulde de wagen. Naarmate we verder reden, veranderde de omgeving; de typische historische stijl van het Quarter maakte plaats voor de slecht geplande buitenwijken van het almaar uitdijende New Orleans. En plotseling keerde na een afrit van de hoofdweg mijn oude wereld terug. De wereld van mijn kindertijd, de wereld van mijn kunstwerken, de wereld van duisternis en eenzaamheid die ik achter me had gelaten.

Stronken van moerascipressen die uit het zwarte water staken, vissende zilverreigers en een oude man die in de bayou die langs de tweebaansweg stroomde, op krabben viste. Ongeschilderde schuren, afgetobde vrouwen die de was ophingen en halfnaakte kinderen die in de modder speelden. Spaans mos dat over de gekronkelde takken van oude cheniers gedrapeerd lag. Het groen van levende eiken met hun donkere kronkelende takken tegen de helderblauwe lucht. Een familie wasberen die over de weg holde. Een buizerd, even lelijk en vettig als de prooi op de weg waarin hij zat te pikken, richtte zijn kop op, en zag wellicht zijn spiegelbeeld in de lak van de auto. Op hoger gelegen land, dat van bomen ontdaan en weer opgevuld was om er weiland van te maken, stond vee te grazen of te slapen. De witte vogels die parasieten uit de vacht en de oren van luie ossen haalden, maakten zich op voor het eerste insektenrijke maal van de dag. Paarden rolden in het zachte zand en schopten met hun lange benen in de lucht of steigerden in het ochtendlicht met door de zon gedroogde modder op hun rug.

En aan beide zijden van de weg was zwart water. Zwart water dat langzaam en glad door de bayous kronkelde, of stilstaand zwart water, slijmerig van de groene algen. Er staken stompen boven het water uit, door de zon verwarmde zitplaatsen voor tientallen kikkers, slangen en schildpadden.

De zon kwam te voorschijn en zette de wereld in een fel licht. Ik trok mijn zonnebril uit mijn tas om mijn gevoelige ogen te beschermen, die plotseling door het felle licht begonnen te tranen. Stocker vroeg de richting en leidde me af, en alsof ze mijn verdriet voelde, begon ze een verhaal te vertellen over de manier waarop ze haar hond Cassie had gekregen. Ik slaagde erin mijn tranen weg te knipperen en de vereiste reacties te geven, maar ik denk niet dat ik haar ook maar een moment voor de gek kon houden. Het was moeilijk om naar huis te gaan.

Hoe verder we reden, des te kleiner en ouder werden de plaatsen die we passeerden en des te uitgestrekter en verlatener werd het landschap ertussenin. Het vlakke landschap werd beheerst door suikerrietvelden. Een enorme landbouwmachine die traag over de weg reed, hield het schaarse verkeer op. De bestuurder was een zwarte jongen van misschien vijftien jaar oud, die een Nike-honk- balpet op had. Hij bestuurde het massieve monster met één hand en gaf het verkeer dat wilde passeren met de andere hand aanwijzingen.

In sommige staten mocht een vijftienjarige zelfs nog geen autorijden, maar op het platteland van Amerika komt de verantwoordelijkheid vroeg. De drang van een jongere naar onafhankelijkheid resulteerde vaak in meer werk, niet noodzakelijk in meer vrijheid. Perkins, die naast me lag te slapen, werd wakker door het lawaai van de tractor. Hij sprong op mijn schoot en blafte tegen het gesloten raampje terwijl we de tractor passeerden. Ik zette hem met kracht terug op zijn plek en zei hem stil te zijn. Tot mijn verrassing gehoorzaamde hij en ging hij liggen om weer te gaan pitten.

Tegen de tijd dat we het district LaRoque in reden, werd ik nerveus. Zo springerig als een kat met twee staarten in een toonzaal van schommelstoelen, zoals tante Ilene altijd zei, de zin in haar Cajun-dialect licht verminkend.

We reden langs de La Farge-raffinaderij, waarvan de roestige metalen gebouwen en de bevlekte petroleumtanks een grimmige indruk maakten in het felle zonlicht. Het plaveisel achter het drie meter hoge gaashek zat vol scheuren en gaten die met onkruid gevuld waren. Ze waren een verblijfplaats voor konijnen, buidelratten en reusachtige ratten. We passeerden een bord met de half verbleekte tekst WELKOM IN KHOURY. Iemand had het bord onlangs als schietschijf gebruikt; de K was nu een gat ter grootte van mijn handpalm.

We reden langs de gesloten baptistenkerk; het bordje 'Te Koop' was tussen het onkruid omgevallen. We passeerden de oude school, die leegstond aangezien het door de verplichte rassenintegratie op school en de verminderde belastinginkomsten aantrekkelijker was geworden een schoolbus in te zetten dan een nieuwe school te bouwen.

De tinteling die ik had gevoeld toen ik ontdekte dat Miles de man was die mijn lijfwachten had ingehuurd keerde terug, te zamen met het gevoel alsof ik geen adem meer kon halen. Zonder haar ogen van de weg te halen zei Stocker: 'Je ademt te snel. Je moet langzamer ademen, anders kun je een paniekaanval krijgen. Zoiets heet hyperventilatie en dan voel je tintelingen, je wordt nerveus en je hart klopt sneller. Als je besluitje voer uit te kotsen, wil je dan wel het raam openen?'

Ik lachte, en Perkins werd wakker door het plotselinge geluid. Het woord 'voer' zoals Stocker dat zei, leek de juiste uitwerking te hebben terwijl ik probeerde mijn zelfbeheersing te hervinden. De yogatechnieken van mevrouw Taussig deden de rest. Mijn ademhaling ging langzamer, mijn hartslag werd weer trager en hervond zijn gewone ritme. Het tintelen verminderde. Perkins rekte zich geeuwend uit en klom weer op mijn schoot om Khoury te zien. Hij leek niet onder de indruk. 'Voer,' zei ik zachtjes.

'Ik heb Wayne's World gezien en af en toe kijk ik naar Beavis and Butthead om mijn jargon op peil te houden. Daarmee en door de middelbare scholieren die ik inhuur om op de boerderij te helpen, blijf ik bij de tijd. Waar nu heen?'

We moesten stoppen bij het enige verkeerslicht van Khoury op de hoek van Main Street en Khoury Avenue. Op de ene hoek stond een minuscuul kantoor van de LaRoque National Bank met daartegenover het onbruikbare Center-theater, en op de andere hoek stonden een Texaco-pomp en de Main Street Bar and Grill. Ze vormden met elkaar een kenmerkend geheel.

'Links, dan de vierde straat rechts, dat is Meaves Street.' Ik wees haar de weg door de plaats, voor zover die er was, in de richting van het caravanpark aan de zuidkant.

Ooit hadden er meer dan dertig caravans gestaan in Reedy Trailer Park. Nu waren het er minder dan tien, die verspreid stonden over een terrein van drie hectare, gescheiden door bomen, struikgewas dat nooit met de scherpe kant van een heggeschaar bewerkt was,

en de lege betonnen platjes waarop ooit de onderkomens van de financieel onvermogende gezinnen van Khoury hadden gestaan. De onverharde weg kronkelde door het caravanpark en was zelfs na de regen van gisteren droog en stoffig. De terreinwagen van Stocker wierp grote wolken wit poeder de hete lucht in toen we naar de voorkant van het winterverblijf van de Sarvaunts reden. Er stond een bordje 'Te Koop' op de stoep ervoor. Ik had niet verwacht dat ze hier zouden zijn. Niet voor het eind van de maand. Maar dat bord...

Voordat Stocker de motor afzette, was ik met de sleutel in de hand uit de auto gestapt en snelde Perkins de drie treden naar de stoep op. Het slot draaide moeilijk om en de deur kraakte bij het openen. Binnen was alles leeg. Geen meubilair, geen tapijt. Daar stond ik in de lege voorkamer, en ik probeerde niet langer weerstand te bieden aan de hyperventilatie die mijn hart en longen op de proef stelde. Ik probeerde niet langer de tranen te verbergen die ondertussen vielen. Ze waren vertrokken.