Overal waar we kwamen trok Perkins de aandacht. Hij stimuleerde het gesprek en wekte vervolgens medelijden op bij de toehoorders als ze mijn verhaal over de zoek geraakte hond hoorden. Maar niemand herkende hem. Niemand. Van de verkoper in de uitdragerij in Ursuline Street tot de eigenaar van de panama-hoeden en -tas- senwinkel op Burgundy bij Iberville en een boetiek in sieraden voor ouderwetse kleding en baljurken op Chartres, de 'Twice is Nice'. Perkins en ik liepen door het grootste deel van het Quarter terwijl we geld uitgaven aan kleding, schoenen en accessoires en naar zijn eigenaar zochten. Tevergeefs. Maar mijn garderobe was er erg op vooruitgegaan.
Met pijnlijke voeten en een hongerig gevoel liepen Perkins en ik naar huis, mijn tweewielige boodschappenwagentje achter ons aan slepend. De schaduwen werden langer en wierpen een roze gloed op het Quarter terwijl de winkeliers hun zaken sloten en hun kostbaarheden met luiken afschermden. Toeristen die op weg waren naar hotels en cafés zorgden voor drukte in de trams en verstopten de nauwe straten.
Ik kocht een fles wijn en wat speciale koffie van een vermoeide verkoper. Hij vroeg me geen enkele keer naar mijn legitimatie. Hij had het te druk met een praatje met Perkins. Ik had een hele doos moeten kopen.
Het schemerde toen we het sierlijke straathek openden en de trap opklommen. Eerst, zelfs voor ik ging eten, verzorgde ik Perkins. Ik behandelde hem met vlooienspray, kamde zijn vacht uit, deed wat hondebrokjes en water in zijn nieuwe dubbele bak. Hij negeerde de brokjes en haalde er letterlijk zijn neus voor op, precies zoals een gourmand zou doen als hem een bord met worst en bonen zou worden voorgezet. Ik lachte. En ditmaal klonk het geluid niet zo hol, niet zo leeg en grimmig als eerst. Het leek alsof de echo's verstomd waren, geabsorbeerd. Het moet het meubilair zijn geweest.
Ik had zin in een bad in de ouderwetse badkuip en liet eerst het water lopen tot het niet langer roestbruin was. Daarna goot ik er een flinke scheut badschuim met granaatappelgeur in. Ik schonk een glas wijn in, opende een pakje volkorentoost, sneed wat cheddar af en liet wat brie in de open lucht op temperatuur komen. Daarna zette ik eten en drinken op een plateau op de toiletpot binnen bereik van de badkuip.
Ik kleedde me uit, gooide mijn vuile kleren in een hoek en stapte in de diepe porseleinen kuip. Ik werd ondergedompeld in het water, dat zo heet was als de pot koffie die tante Ilene om vijf uur 's ochtends maakte. Het bad stond te dampen in de airconditioning van het appartement en de stoom voerde de geur van granaatappels mee.
Met een decadent gevoel nipte ik van de warme rode wijn, at cheddar en brie op toost en liet me doorweken. Ik had geen idee of de wijn goed was - tante Ilene had nooit wijn bij de maaltijd geserveerd - maar net als de illegaal gestookte sterkedrank die ze me door de keel goot als ik verkouden was, gaf de wijn me een prettig slaperig en tevreden gevoel.
Perkins, die opgerold op mijn vuile kleren lag, keek met een verveelde blik toe. Zijn ogen waren op de kaas en de toost gericht in plaats van op mij. Hij leek hongerig en uit medelijden maakte ik een toostje met wat brie voor hem klaar. Eentje was duidelijk niet genoeg voor de kleine veelvraat, maar ik had geen idee welk effect een overmaat aan brie op de spijsvertering van een hond kon hebben en ik had ook geen behoefte erachter te komen. Hij at het tot de laatste kruimel op en likte daarna met een hondse lach op zijn kopje zijn lippen af.
Hij was zo'n lief duiveltje. Veel te lief. 'Ik zal het nog moeilijk gaan vinden afscheid van je te nemen, hondje.' Perkins spitste zijn oren.
'Maar als ik je kon inruilen voor een lange, donkere knappe vent die terug kon praten, dan zou ik het doen. Sorry.' Perkins knipperde met zijn ogen, gaapte en legde zijn kopje op zijn pootjes. Ik dronk een halve fles wijn in de badkuip en verorberde de kaas voordat het water te koud werd. Ik voelde me plezierig aangeschoten en vrolijk. Ik liet de kuip leeglopen, droogde me af en trok mijn nieuwe oude zijden nachtpon aan. Het was een model uit de jaren vijftig, met zwaar borduursel rond de halsopening en langs de bandjes, dat ik voor twintig dollar tweedehands had gekocht. Hij was crèmekleurig met goudkleurig zijden borduursel en kwam helemaal tot aan de grond. Ik had nog nooit in zijde geslapen - had zelfs nog nooit zijde gedragen - en vond het zachte geruis van de gladde stof tegen mijn huid erg prettig. Perkins keek naar mijn zoom alsof het een nieuw stuk speelgoed was dat hij kon beetpakken en in flarden kon scheuren.
'Vergeet het maar, hondje.' Perkins snoof.
Ik trok de bijpassende goudkleurige zijden kimonojurk aan en liep naar het voorste deel van het appartement in dubbele-salonstijl. Ik was een maand achter met Marie Claire en Paris Elle, mijn favoriete Franse modetijdschriften. Ik ging met opgetrokken benen op de bank zitten met de tijdschriften en begon te lezen. Ik stelde me op de hoogte van de nieuwste trends in de modewereld en las artikelen over kunstenaars en ontwerpers.
De geur van drogende olieverf vulde de voorkamer, maar ik was veel te uitgeput en te dronken om te schilderen. Perkins sprong op de bank en ging naast me op een kussen zitten. Ik besloot dat hij te welgemanierd was om chagrijnig te zijn. Rond tien uur las ik een passage in Elle die me overeind deed schieten, waardoor Perkins uit zijn diepe slaap ontwaakte en van de kussens tuimelde. Taber Rhame, de kunstenaar, was verhuisd. Het tijdschrift had vele maanden gespeculeerd over zijn verdwijning en had beweerd dat hij zich uit de kunst had teruggetrokken, of dat hij zijn inspiratie was kwijtgeraakt, of dat hij, naarmate hij ouder werd, aan het afbouwen was. Sommige commentatoren waren vals geweest, andere ronduit gemeen. Nu beweerden de onderzoeksjournalisten van het tijdschrift dat hij verhuisd was. De half Franse, half Cajun expressionist woonde niet langer in Parijs, maar had zich in The French Quarter in New Orleans gevestigd. Ik was niet gek op Rhame's latere werk. Maar zijn vroege werk, de quasi-politieke doodsserie die hij tijdens zijn Spaanse jaren had gemaakt, had me altijd geïntrigeerd. Rhame wist het menselijk lichaam zo voor te stellen, dat het marteling, hartstocht, dementie en extase uitschreeuwde. Zelfs zijn moderne serie, met dat krachtige, levendige palet van kleuren en vormen, bezat zo'n intense emotie, dat zelfs zijn grootste politieke critici het stimulerend vonden. En nu was hij hier, vanavond, slechts een paar straten verderop.
Ik vroeg me af of de verhuizing een nieuwe periode in zijn kunst inluidde. Rhame had zich nooit gespecialiseerd, maar er de voorkeur aan gegeven zich elke paar jaar helemaal in een nieuw spectrum te werpen, waarbij hij zijn oude stijl en zijn oude verblijfplaats in één grootse verhuizing achter zich liet. Er was gemeld dat Rhame dan op een dag na een periode van intensieve arbeid zijn atelier binnenliep, met een woeste blik naar zijn voltooide doeken of beeldhouwwerken keek, een paar sarcastische opmerkingen maakte en verdween. Met achterlating van zijn kunstwerken, zijn persoonlijke bezittingen, zelfs zijn kleren en meubilair verdween hij dan voor maanden, om duizenden kilometers verderop weer te verschijnen met een nieuwe richting, waarbij hij zichzelf en zijn kunst hernieuwde en beide tot nieuwe niveaus van excentriciteit voerde.
Taber Rhame steeg boven het onconventionele uit in een wereld waarin onconventionaliteit de norm was. Rhame was intrigerend, grillig, exotisch en mysterieus. Bijna mystiek. Hij verkende het onvertrouwde in zijn leven en zijn kunst. Onbevreesd voor zowel de bekrompen kunstwereld als het wrede publiek. Taber Rhame was de man die op een lentedag in 1987 in het niets was verdwenen en twaalf maanden later weer was opgedoken met een gewelddadige serie werken die hij samen Terreur noemde. De serie schilderijen en kleine beeldhouwwerken was gebaseerd op het jaar dat hij ondergronds in Beiroet had doorgebracht met een radicale groep terroristen, de Vlammende Vuist. Hoe Rhame levend de stad uit was gekomen, was een mysterie. Dat hij ook de schilderijen nog had kunnen vervoeren, was een wonder. De serie had hem heel wat narigheid bezorgd, want het publiek had zijn afkeer van het geweld en de pure bruutheid van de werken luid uitgeschreeuwd. En toch waren het tot nu toe zijn financieel meest lonende werken geweest, waardoor hij zo rijk geworden was, dat hij een lange neus kon trekken tegen de wereld in het algemeen en het Christelijke volksdeel in de VS in het bijzonder.
En nu was hij hier, maar een paar straten verderop. New Orleans was het nieuwste mekka voor kunstenaars, waar zich nu een deel van het ongepolijste talent en de artistieke genieën gevestigd had dat tevoren alleen in New York en San Francisco aangetroffen werd. Maar Taber Rhame was de eerste Europeaan die zich hier vestigde.
Het tijdschrift was het julinummer, wat betekende dat Rhame hier al minstens drie maanden zat. Slechts een paar straten verderop. De plannen die ik had gemaakt om aan enkele universitaire leergangen kunstgeschiedenis deel te nemen of om privé-les te nemen, waren verdwenen alsof ze er nooit waren geweest. Ik wist wat ik wilde. Ik wilde de onderzoeks- en artistieke assistente van Taber Rhame worden.
Ik besteedde de rest van de avond aan het doorbladeren van mijn verzameling kunsttijdschriften om artikelen te vinden waarin de beroemde kunstenaar genoemd werd en verzamelde een indrukwekkende lijst feiten over de man, zijn verleden en zijn kunst. Tegen tweeën was ik uiteindelijk genoeg gekalmeerd om wat te slapen. Maar zelfs in mijn dromen maakte ik plannen voor mijn
aanval op Rhame en probeerde ik de meest effectieve manier te bepalen waarop ik hem kon benaderen en om een baan kon vragen.
Hij hield van open en eerlijke mensen, die zeiden wat ze dachten en niet bang waren een mening te uiten, of die nu goed was of fout. In mijn dromen was ik eerlijk en open, kon ik me briljant uitdrukken en was ik meer getalenteerd dan Rhame in zijn wildste dromen had kunnen bevroeden. Ik werd om acht uur wakker om voor Perkins en zijn sanitaire behoeften te zorgen en had mijn plannen geheel uitgewerkt.
Terwijl ik me aankleedde, zag ik de vreemde man voor het eerst. Hij stond tegen een portiek geleund tegenover de winkel van Cee Cee en mijn appartement naar de voorbijgangers te kijken. En ik realiseerde me dat ik de man twee keer eerder had gezien, terwijl hij steeds op dezelfde plek stond te dralen, met een vlezige schouder tegen de muur geleund en met zijn enkels gekruist in wat een karakteristieke pose leek.
Het genot dat nog steeds door mijn aderen stroomde na een dag van inkopen doen, leek van aard te veranderen en weg te vloeien, waarna ik me slechts... vreemd voelde. Ik probeerde mijn gevoelens te analyseren terwijl ik mijn bespieder door de kieren in de voorluiken bekeek.
Hij was hier gisteravond geweest toen ik thuiskwam. En nu was hij er weer. Mogelijk gewoon een zwerver die de nacht in een portiek doorbracht...
Toen ik met snelle passen op mijn gymschoenen van het appartement wegliep, terwijl Perkins naast me de ochtendlucht opsnoof, deed ik net alsof ik hem niet zag. Hij deed net alsof hij niet naar me keek. Maar ik herinnerde me zijn gezicht en dat verontrustte me. Ik had geen Tee Dom om indringers met zijn geweer weg te jagen. Geen tante Ilene om met een ijzige blik door de deur heen te kijken naar een vreemdeling die niet helemaal oké leek. Geen enkele vrouw wilde zich als een prooi voelen die beslopen werd, of als een doel dat op de pijl wachtte.
Maar mijn bespieder volgde mij niet. Hij verroerde zich niet, zelfs niet nadat ik de hoek omgeslagen was en omkeek. En plotseling voelde ik de behoedzaamheid en de angst van de heel eenzamen. Ik begreep de fobieën en de bezorgdheid van mijn oudere leraressen; alleenstaande vrouwen die gemakkelijk ten prooi vielen aan domme angsten en intens wantrouwen.
Ik was geïsoleerd van mijn verleden, mijn huis, mijn mensen. De enige familie die ik ooit had gekend, hoe koel en zwijgzaam ze ook geweest waren. Ze waren er altijd voor me geweest. Altijd. Nuzou ik kunnen verdwijnen zonder dat iemand het wist. Ik begon sneller te lopen.
Hoewel hij me niet leek te volgen en ik me enigszins belachelijk voelde vanwege mijn ontsteltenis, leek ik mijn hartslag of ademhaling niet tot rust te kunnen brengen. Perkins, die mijn gevoelens beter aanvoelde dan ik me had gerealiseerd, jankte en hijgde naar me.
'Het is al goed, jongen. Ik doe gewoon raar.' Maar in zijn zwarte ogen stond bezorgdheid te lezen en hij likte mijn enkel toen ik langs hem liep.
Vlak voordat ik een andere zijstraat insloeg, keek ik weer om. Er liep niemand achter me. Zeer waarschijnlijk was hij een forens, zei ik tegen mezelf, die wachtte op een rit naar het werk. Dat leek logisch in het licht van de vreemde tijdstippen waarop ik hem had gezien. Het leek er niet op dat hij daar de hele tijd stond. Toen stond ik plotseling op Chartres. De zon brak door de wolken en zette het Quarter in een zachtroze gloed. Ik lachte met trillende stem en Perkins, die de spanning in mijn lachen bemerkte, maakte een kleine pirouette. Ik begon langzamer te lopen toen de straat achter me leeg bleef.
Misschien had Duhon gelijk. Misschien zocht ik een mysterie waar er geen was. Ik haalde diep adem en zwoer niet meer achterom te kijken. Ik was trots toen ik daarin slaagde en duwde de domme angst weg, alsof ik bij zonsopgang een nachtmerrie uit mijn gedachten zette.
Ik at weer in het Café du Monde en voerde Perkins kleine brokjes terwijl ik de Picayune doorzocht op nieuws over Rhame. Wat ik aantrof was zeer teleurstellend. Taber Rhame had verleden week gesprekken gevoerd voor een assistent. Als ik het kunstkatern van de krant had gelezen in plaats van alleen de rubriek zoekgeraakte huisdieren, dan zou ik ontdekt hebben dat er elke dag sollicitanten in rijen op het trottoir gestaan hadden, dicht opeengepakt op de overdekte trap die naar het appartement van Rhame op de eerste verdieping leidde. Ik was tijdens mijn strooptocht door de stad tweemaal langs de rij gekomen en had niet geweten waar die voor was... en ik had het ook niet gevraagd.
Er waren een hoop sollicitanten met het vliegtuig gekomen, en de verslaggever had een tiental hoopvolle lieden geïnterviewd, sommigen uit Frankrijk, Engeland, Scandinavië en Duitsland. Enkele minder grote namen uit de kunstwereld hadden verscheidene dagen buiten in de hitte gestaan, in de hoop op een baan voor het minimumloon zonder extra's, maar waardoor de succesvolle kandidaat wel de kans zou krijgen met de beroemde kunstenaar te werken, van hem te leren en de cliënten van Rhame te ontmoeten. Heel wat jonge kunstenaars begonnen zo hun carrière. Toen ik in interviews de verdiensten en de capaciteiten van de hoopvolle talenten las, wist ik dat ik niet tegen hen op kon. Tenminste niet op artistiek niveau. Het gerucht ging zelfs dat Michelle Gray naar de baan gesolliciteerd had, en dat zij de kandidaat met de beste papieren was. Michelle Gray hoorde al jaren tot de vaste kern van kunstenaars in New Orleans.
Gezien de concurrentie zou ik verpletterd moeten worden. Een zware nederlaag moeten lijden. Maar ik had een opleiding gehad in strategie en tactiek van dr. Tammany Long, die als wetenschapper in revoluties gespecialiseerd was. Hij had me bewijzen laten zien van verloren veldslagen die plotseling in winst werden omgezet omdat een inventieve commandant het onverwachte had gedaan. Zoals Washington, die midden in de winter de Delaware over was gestoken om op een feestdag zijn uitgeputte troepen een onmogelijke aanval te laten doen. Het onverwachte. Ook beschouwde ik alleen Rhame zelf als de vijand, niet de kandidaten, die waren alleen obstakels. Hij was zowel de prijs die gewonnen moest worden als de werkelijke strijd. Rhame had een reputatie als vastbesloten denker. Als hij de kandidaat ontdekt had die hij voor de baan wilde, dan zou hij hem aangenomen hebben en verder geen sollicitatiegesprekken hebben gevoerd. Dat had hij niet gedaan. En dus had ik nog steeds een kans. Als ik maar het juiste instrument kon vinden.
Ik at de laatste beignet op, veegde de kruimels van mijn witte T- shirt en bekeek mezelf. Zoals ik nu gekleed was, met een spijkerbroek en versleten gymschoenen, mijn haar in een paardestaart, geen make-up en met een hond aan de lijn, zag ik er niet uit als een kandidaat voor een baan als de assistent van een beroemde schilder. Ik zag eruit als een tiener die een wandelingetje maakte.
'Perfect,' zei ik. 'Hé, Perkins.' De hond keek op. 'Kun je je een beetje lief en charmant gedragen?' vroeg ik met mijn allerbeste vrouwelijke, zuidelijk lijzige stem. Het had bij Claude Michau gewerkt, dus waarom niet bij Rhame?
Perkins kwispelde met zijn staart en keek me met zijn zwarte ogen aan. 'Dat dacht ik wel. Kom, jongen, we gaan op zoek.' Ik stapte over de gelaarsde voeten van de vroege klant heen die twee tafeltjes verderop was gaan zitten. Onder de zoom van zijn spijkerbroek waren houtskoolgrijze laarzen van struisvogelleer zichtbaar met zilveren punten aan de tenen. Dure laarzen. Laarzen van tweeduizend dollar. Het was maar een flits, maar iets beviel
me niet aan die laarzen. Heel even, en weg was de gedachte, die slechts half gevormd en duister was. 'Leuke hond.'
Ik keek op van de laarzen naar de zwarte ogen van de man. Frans- zwart. Zwart-op-zwart. Het leek een aardige man. Een lichte huid, kraaiepootjes bij zijn ogen als hij lachte, asbruin haar en jong. Misschien vijfentwintig, misschien jonger.
Hij zat het eerste katern van de New York Times te lezen en had een USA Today naast zich op tafel liggen. Er stonden twee lege koffiekoppen en een half verorberde beignet van zijn ontbijt op tafel. En op zijn T-shirt zat overal witte poedersuiker. Niet het leesvoer of het ontbijt van de typische verkrachter. Ik lachte onzeker. 'Hij heet Perkins.'
De man bukte zich en stak zijn gekromde vingers naar de hond uit om ze te laten bevoelen. Behoedzaam, met staart en oren omlaag, snoof Perkins er even aan. Voorzichtig proefde hij de huid van de man en richtte zich toen op de fraaie laarzen. Hij snoof er overal aan alsof er een teefje onder de hakken zat, of beter nog, iets doods. Hij kwispelde uiterst waarderend met zijn staart. 'Hij ruikt mijn paarden,' zei de man, alsof hij mijn gedachte over iets doods gehoord had. 'Ik kom hier elke ochtend, meteen nadat ik ze heb laten lopen en ze voer heb gegeven. Honden lijken van de geur van schuren te houden, of misschien is het de mest.' Hij had een prettige stem, een gematigd Louisiaans accent, bijna elegant. En toch voelde ik even weer die vreemde onzekerheid.
'Vreselijk mooie laarzen om in een schuur te dragen.' Ik had de woorden er al uit geflapt voordat ik me echt bewust was van de oorzaak van mijn onbehaaglijke gevoel. Niemand droeg laarzen van tweeduizend dollar als hij in een schuur ging werken. 'Struis- vogelleer,' zei ik.
Rond de lachende zwarte ogen van de man verschenen kraaiepootjes. 'Ik trek werklaarzen aan als ik daar ben. Ze liggen in de vrachtwagen, als je ze wilt zien. Maar hoe voorzichtig ik ook ben, er komt altijd wel iets hierop voordat ik ze aantrek.' Zijn stem klonk enigszins afkeurend, alsof hij mijn onuitgesproken beschuldiging voelde. Ik bloosde. Ik had hem tenslotte een leugenaar genoemd. Zoiets tenminste. Iets aan hem ergerde me, en dat had ik blijkbaar laten merken.
'Inderdaad, ze zijn van struisvogelleer.' Hij stak zijn hand uit. 'Ik heet Miles.'
Met een ongemakkelijk gevoel vanwege mijn gebrek aan manieren schudde ik hem de hand. 'Bonnibelle.'
'Ik kom hier elke ochtend ontbijten, Bonnie. Misschien vinden jij en Perkins het af en toe leuk bij me aan te schuiven.' En op dat moment trof het me. Zwart-op-zwarte ogen. Ik reageerde op de ogen van de man. Ogen die zo op die van Tee Dom en tante Ilene leken. Het gevoel 'dat er iets niet helemaal in orde was' vervloog. Ik voelde me lomp en onhandig. En geneerde me vreselijk.
'Dat doen we graag, dank je.'
Miles lachte weer, met volle en toch goedgevormde lippen. Een sensuele mond. 'Mooi. Ik heb een hekel aan alleen eten.' En daarop richtte hij zijn aandacht weer volledig op zijn krant en negeerde hij me volkomen. Niet bepaald het gebaar van een verkrachter of een straatrover. Gewoon een aardige man die kennis wilde maken. Een knappe, aardige man. Zonder ring aan zijn vinger. Niet dat de afwezigheid van een ring iets zei over het al dan niet getrouwd zijn van Miles.
Perkins en ik liepen terug naar Conti Street, van de rivier vandaan. En ik richtte mijn gedachten weer op Rhame en dacht niet meer aan Miles en zijn zwart-op-zwarte ogen.
Terwijl de zon grijs opging tegenover de wolken vol te late regen, liep ik langs Taber Rhame's appartement van twee verdiepingen. Het was op de hoek van Conti Street en een nauwe steeg, waarnaast de overdekte trap steil omhoogliep naar de ingang aan de achterkant van het appartement.
Aan het eind van de nauwe steeg was een binnenplaats, vol met bougainvillea en klimrozen, een grote bananeplant en een alles overkoepelende oude levende eik. Om de hoek van een oude stenen muur was een deel van een bank zichtbaar. Het geluid van klaterend water gaf aan dat er buiten het zicht ook een fontein was.
Drie meter hoge ramen met daarachter luiken bevonden zich aan de voorkant, langs Conti Street en verder langs de zijkant van het appartement, en gaven uitzicht op de steeg. Het appartement was minstens twee keer zo groot als het mijne.
Visioenen van het decor schoten door me heen. Rhame had overal gewoond. Rome, Wenen, Bonn, Glasgow, Madrid, Londen, Stockholm, Genève en natuurlijk Beiroet. Hij was een fervent verzamelaar. Vrijwel de enige dingen die Rhame liet ophalen als hij verdween en zichzelf artistiek gezien opnieuw verwekte, waren zijn verzamelingen. Hij had een enorme verzameling kunstvoorwerpen en meubilair waarmee je heel wat kleine musea zou kunnen vullen.
Maar ik zette de visioenen van meubilair opzij en concentreerde me op de mogelijkheden. De mogelijkheden om Rhame ervan te overtuigen dat hij mij moest aanstellen.
Rhame gebruikte zijn dakruimte. Het appartement had een plat dak, net als het mijne, met een hoge muur eromheen. In één hoek zag ik een ezel, een tafel en de arm van een hoge stoel. Ik vroeg me even af of ik het dak van mijn appartement op kon, en zo ja, waar en hoe. Net als mijn appartement was Rhame's verblijf een appartement boven een winkel. Deze was gespecialiseerd in antiek linnengoed. Door de etalage zag ik duizenden tafelkleden, lakens, slips, nachtjaponnen, lappen kant en vergeelde en geborduurde zakdoeken liggen. Prachtig vakmanschap in een veel grotere zaak dan het winkeltje van Cee Cee.
Een ivoorkleurige zijden babydeken, die geheel met klaverblaadjes geborduurd was en achter glas was geborgen om hem tegen de lucht en dieven te beschermen, leende de winkel zijn naam. Le Trèfle d'Irlande. Het klaverblad.
Terwijl ik rondliep en de zichtbare delen van het nieuwste huis van Rhame bestudeerde, kwam de winkelier met grote stappen door de straat aanlopen. Ik wist dat hij het was, want de kleine, bolle man droeg een enorme stapel gevouwen kleden over zijn arm. Hij liep zo energiek, dat zijn buik bij elke stap op- en neerging. Een kalende, maar jonge kerstman, met roze wangen, energiek, en overduidelijk homoseksueel.
Ik volgde hem de winkel in, waarbij ik Perkins in mijn armen nam. De hond legde zijn kop onder mijn kin en zuchtte, een wellustig geluid voor zo'n klein hondje.
Het te dikke mannetje riep me toe: 'Kijk maar rond, schatje' terwijl hij naar achteren ging en de lichten aandeed. Zijn stem klonk hoog, zijn accent deed meer aan Boston dan aan het Zuiden denken en leek toch net zo in de Crescent City thuis te horen als Frans of een lijzige zuidelijke stem. De resterende echo's van een Yankee-invasie na de Burgeroorlog.
Ik was niet van plan nog meer geld te besteden, maar toch bleven mijn ogen direct rusten op een oud kanten tafelkleed dat honingachtig geel geworden was, op een witte zijden sjaal met franjes in een jacquardstof en een wit kussen met crèmekleurige strepen. Ik nam mijn keuzes mee naar voren zonder de prijskaartjes te bekijken en rechtvaardigde deze uitgave als 'investering'. Linnengoed in ruil voor informatie. Dat leek me eerlijk. Ik hoopte alleen dat de eigenaar wilde meewerken.
Perkins liet kronkelend merken dat hij neergezet wilde worden, maar ik probeerde hem te kalmeren door zijn lange haren glad te strijken. De kogelronde eigenaar was nog steeds bezig de winkel te openen en rommelde achterin rond. De geur van donker gebrande koffie drong door tot de voorkant terwijl ik rondkeek. Perkins en ik snoven goedkeurend, lieten de spullen bij de kassa liggen en volgden de geur naar de bron.
Achterin lag een kleine kitchenette verscholen, waar het licht en netjes was. De ruimte was behangen met een kleurrijk motief van tropisch fruit en versierd met kostbaar antiek linnengoed en donkergroen vlechtwerk. Het soort ruimte waar een Victoriaanse grootmoeder dol op zou zijn geweest; ook op de zilveren samovar en bijpassende porseleinen kopjes.
'Gaat u zitten, dame. Ik ben absoluut niets waard tot ik een kop koffie op heb. En nu er regen komt, heb ik die nog meer nodig. Aderverkalking, weet u.'
Ik nam een kop aan en ging aan tafel zitten. Perkins zette ik buiten het zicht op mijn schoot. Ik brandde mijn tong aan zijn donkere brouwsel.
'Ah...' Het woord uitrekkend, boog hij tegenover me aan de tafel ontspannen zijn hoofd achterover, en sloot gelukzalig zijn ogen. Even later deed hij ze weer open, en hij keek me aan. 'Charles Stuart, om u te dienen.'
'Bonnibelle Sarvaunt, mijnheer. Vergeef me dat ik geen révérence maak.'
Charles begon hard te lachen. De hoge tonen weerkaatsten tegen de muren. 'Een snelle kwinkslag! Welkom, mevrouw Sarvaunt,' zei hij, waarbij hij de woorden op de oude Engelse manier uitsprak en verwijfd met zijn vingers gebaarde.
Een lachje verbergend, hield ik mijn hoofd een beetje schuin en nam ik nog een slokje koffie over mijn verbrande tong. Het was sterke koffie, zoals tante Ilene die het liefst dronk. Je kon er de verf mee van de muren weken.
'Ik vind het een mooie zaak. Ik heb een paar spullen uitgezocht om mee te nemen. Ze liggen voor in de winkel.' Charles knikte, met het kopje tegen zijn lippen gedrukt en met nog steeds vrolijke blauwe ogen. Hij moest begin zestig zijn, maar de paar haren op zijn schedel waren nog steeds bruin, en waar er al rimpels op zijn gezicht mochten zijn gekomen, werden die door het vet eronder gecamoufleerd.
'U zult hier zeker goede zaken doen. U heeft zulke mooie spullen en de winkel zeifis zo...' Ik stopte. Plotseling versomberde het gezicht van Charles en hij zette zijn kop koffie neer. 'Meestal heb ik het hier bijzonder druk, maar mijn nieuwe huurder boven met zijn vervloekte advertentie ruïneert de zaak. De laatste week staat er een hele rij op het trottoir voor mijn zaak en niemand wil door een rij van malloten lopen om mijn linnengoed te kopen.'
Plotseling realiseerde Charles zich dat hij wellicht niet helemaal begrepen werd. 'Sinds die huurder boven die vervloekte advertentie heeft gezet, heb ik bijna helemaal geen zaken meer gedaan. Artistieke types met groene plekken in hun haar en veiligheidsspelden door hun tepels in gerafelde kleren en namaakleer houden de ingang naar de winkel tien uur per dag geblokkeerd.' Charles schonk zich nog een tweede kop in en gaf mij ook nieuwe koffie. 'Artistiek, mijn hemel. Ze zijn stapelmesjogge en houden allerlei levendige verhandelingen. En het klinkt alsof het Engels moet zijn maar het lijkt helemaal nergens naar. Zoiets als "zelfs het palet dat hij kiest duidt op de intense dichotomie tussen de fascistische fundamentalisten en de neo-nazi's." Ik vraag u wat dat dan wel betekent. Wat het betekent? Het ruïneert mijn zaak.' Ik lachte, maar zijn volgende woorden hadden een ontnuchterend effect op me.
'Ik zou er vijfhonderd dollar voor over hebben om de juiste assistent voor die man te vinden. Dat wil hij namelijk, ziet u. Gewoon een praktisch, efficiënt jong persoon die wil werken. En in godsnaam een schoon iemand...'
Ik hoorde met een half oor aan hoe Charles uitlegde wat ik al wist, en overdacht zijn opmerking. Vijfhonderd dollar voor de juiste kandidaat. Hij wilde echt dat Taber Rhame een assistent koos, en snel ook. Hij wilde het zo graag, dat hij er geld voor over had. Waarschijnlijk genoeg om te helpen dat de juiste persoon de baan kreeg.
Toen Charles even met klagen stopte, zei ik: 'U heeft dus echt een hekel aan die Rhame, nietwaar?'
'Taber? Nee, mijn beste. Taber is een prima vent. We drinken meestal samen koffie na de lunch. Het zijn die vervloekte artistieke types die voor hem willen werken.' Charles huiverde, wat bij hem lang duurde omdat de beweging van het skelet door de lagen vet naar de huid overgebracht werd.
Ik haalde diep adem en vroeg me af hoe Charles zou reageren als ik mijn belangstelling voor de baan van assistent van Rhame kenbaar zou maken. 'Goed, u denkt dat meneer Rhame graag iemand heeft die praktisch en verstandig is in plaats van ziekelijk artistiek.' Ik wachtte even en zei: 'Misschien zoals ik?' Ik speelde even met mijn kopje voordat ik naar Charles opkeek. Zijn blauwe ogen glinsterden.
'Ik vroeg me al af of je daarom buiten stond te wachten tot ik openging. Mijn gewone klant is een yuppieachtig type van halverwege de veertig met te veel geld en niet genoeg smaak. Niet dat ik ze dat ooit vertel, uiteraard.'
Ik lachte wat en aaide Perkins onder de tafel. 'Ik kan wel werk gebruiken. En ik werk liever voor een kunstenaar dan dat ik serveerster word of bordenwasser. Ik ben niet opgeleid voor veel andere dingen.'
'Taber springt nogal hard om met zijn werknemers. Dat betekent lange werktijden en... onvoorspelbaar werk voor het minimumloon, en geen extra's, laat me je dat wel zeggen.' Toen ik niet reageerde, ging hij verder. 'Ik weet niet hoe ik je van dienst kan zijn om de baan te krijgen, maar ik zal een goed woordje voor je doen als je dat wilt. Niet dat het je veel zou helpen. Ik ben bang dat Taber zijn eigen idee heeft over wat hij zoekt. Hij zegt dat hij het weet als hij het ziet. En ik heb geen idee wat dat zou kunnen zijn.' Ik haalde diep adem. 'Eigenlijk hoopte ik dat u me vanochtend zou laten rondkijken. Ik dacht dat ik misschien iets zou kunnen zien waarmee hij bezig is of dat ik zou zien dat hij ergens heen ging, zodat ik een aanwijzing zou krijgen hoe ik me moet presenteren.'
'Beter nog, ik zal je op het dak laten. Taber schildert 's avonds meestal daarboven, en hij doet er 's ochtends meestal aan oosterse gevechtskunsten.' Charles stak zijn linkerarm op en keek op zijn horloge. 'Waarschijnlijk is hij daar nu. Kom, het is een hele voorstelling.'
'Vindt hij dat niet erg?'
'Die man concentreert zich zo sterk op zijn bewegingen, dat hij zich waarschijnlijk niet eens van ons bewust is. Ik moet alleen even de winkel sluiten. Het is trouwens toch te vroeg voor klanten. Ik ben alleen vroeg gekomen om wat nieuwe voorraad neer te leggen en te prijzen. Ik ben gisteravond naar een veiling geweest en je zult niet geloven wat een schitterende dingen ze daar hadden.' Zijn stem klonk hol en gedempt door de stapels en kasten vol linnengoed vanuit de voorkant van de winkel.
'Ik zie hier die stapel mooie spullen bij de kassa. Hoopte je me om te kopen om hulp te krijgen bij Taber?'
Ik verslikte me bijna in de hete koffie. Dat was precies wat ik gehoopt had te doen.
'Zo ja, dan ben je slimmer te werk gegaan dan die artiestentypes. Kom mee.' Charles stond opgewonden te snuiven in de deuropening naar de keuken. Ik zei: 'Wat zal ik met de hond doen?'
'Perkins? O, die gedraagt zich altijd als een volmaakte heer. Zeg hem in de keuken te blijven, dan doet hij dat ook.'
Ik verstijfde. Niet zomaar, terwijl ik uit de stoel opstond, maar van binnen. Alsof mijn hart en mijn longen, mijn zenuwstelsel, mijn spieren en botten ook verstijfden. Het was alsof de tijd zelf onderbroken werd en bleef hangen. Er ging een koude golf van ontzetting door me heen. Alsof ik plotseling bevroor. 'Kent u Perkins?'
'O ja, natuurlijk. De oude mevrouw Freidham kwam hier altijd winkelen.' Charles stond met zijn rug naar me toe een deur achter in de keuken open te maken. Het gerinkel van sleutels en het gebons op hol hout vulden de kitchenette. 'Het was zo jammer toen ze ging, weet je. En de arme dame kon nooit besluiten aan wie ze Perkins naliet. Dat was de reden dat ze zonder testament stierf.'
De tijd begon weer te stromen. Traag, met een langzame polsslag. 'Prissy Freidham had geen familie, behalve die stiefzoon in het noorden, en er was niemand die de hond kon nemen.' Het woord stiefzoon werd met afkeer uitgesproken, alsof de titel een belediging was. 'Op de veiling hoorde ik fluisteren dat Perkins waarschijnlijk naar het asiel zou gaan. Perkins haatte Randall, weet je. De stiefzoon.' Charles Stuart stopte de sleutels in zijn zak en liep naar mijn stoel. 'Ik hoor dat hij de idioot zelfs beet. Dat deed hij, ja. En dat was een goede hond, zeker,' voegde hij de hond toe, terwijl hij Perkins onder de kin krabde.
Ik realiseerde me dat ik Perkins in mijn gevoelloze handen aan het knijpen was. Hij stribbelde zachtjes tegen en keek met afkeurende ogen naar mij op, in de hoop dat ik de druk zou verminderen. Geen testament. Het asiel. Perkins had geen eigenaar, geen baasje, geen huis. Niemand behalve ik.
Ik stond op en zette het hondje op de grond. Hij schudde zijn te lange vacht uit en sprong op een stoel. Hij ging onmiddellijk liggen en ik streek het fijne haar op Perkins' schedel glad. Charles was de open deur door gelopen. Zijn stem klonk echoënd en ik liep snel achter hem aan, omdat ik geen woord wilde missen. Het leek erop dat ik op het antwoord op de meeste van mijn vragen en dilemma's gestuit was. En dat antwoord was druk bezig een wenteltrap naar het dak te beklimmen. 'Ik heb overigens een paar heel fraaie dingen op de kop getikt bij de veiling van Freidham. Help me eraan herinneren dat ik je ze straks laat zien.'Anders dan veel dikke mannen was Charles Stuart niet kortademig en hij pufte of hijgde niet toen hij de twee oude eikehouten trappen met smeedijzeren leuningen besteeg. Voortdurend pratend ging hij de hoge trap op, langs het tweede dakplat met de twee deuren, een die aan Taber behoorde en een waarachter een kleine opslagruimte lag, zo merkte hij tegen me op toen we erlangs kwamen op weg naar het dak.
Er was niemand. Ik wist niet of ik opgelucht of teleurgesteld moest zijn dat de beroemde kunstenaar er niet was. Nu er regen op komst was, stond er geen onafgemaakt doek op het dak, geen penselen in water of terpentine, geen palet, niets dat me de richting kon laten zien die de kunstenaar na zijn verhuizing naar de VS ingeslagen was. Niets dan een in plastic gewikkelde ezel en een kruk, een tafel met een paraplugat in het midden, van het soort dat rijke mensen aan de rand van het zwembad gebruikten, en de geraamten van stoelen en banken, zonder kussens. Op de tafel stond een aangekoekt blikje Campbell's kippe-vermi- cellisoep, dat op een kleverige lepel na uitgedroogd en leeg was, een kop met een half opgedroogd bodempje koffie, een kom melk en een rood aangeslagen wijnglas. Vreemd eten voor een gourmand.
Charles moet hetzelfde hebben gedacht. 'Nou, nou, nou. Hij eet helemaal niet goed als hij schildert, zie je. Hij kan niet genoeg nadenken om iets voor zichzelf klaar te maken. Te veel met zijn kunst bezig. Hij maakt gewoon open wat er staat en dat eet hij koud, direct uit het blik.'
De woorden klonken hoogst verbaasd, alsof nog nooit iemand zoiets gedaan had. Ik haalde oppervlakkig adem en hield mijn adem even in, terwijl ik me de artikelen die ik bestudeerd had, herinnerde.
Taber Rhame's reputatie als gourmand was gebaseerd op de veelbesproken braspartijen die hij organiseerde na een succesvolle voorstelling. Braspartijen waarbij hij naar elk driesterren-restaurant in de omgeving ging en enorme hoeveelheden eten verorberde. Maar niemand had ooit gemeld wat hij tijdens het schilderen at.
Terwijl ik mijn ingehouden adem uitblies, kwam er een idee bij me
op. 'Waar gebruikt Rhame de lunch, Charles?'
'De lunch? Nou, hierboven. En daarna drinkt hij met mij koffie.
De man is gek op koffie.' Charles lachte en keek van mijn gezicht
naar het stilleven van blikjes en borden op de tafel. 'Bravo, meisje,
bravo.'Plotseling begon ik te lachen en ik kuste Charles Stuart vol op zijn mond. De blik waarmee hij me aankeek terwijl ik naar de trap snelde, was half geschokt, half geamuseerd, en ik kon hem horen lachen toen ik rondjes draaiend de trap naar de straat afdaalde. Toen Charles ook beneden kwam, had ik een cheque uitgeschreven voor het bedrag van het kussen en het linnengoed en was ik druk bezig een menu te krabbelen op de achterzijde van een envelop die ik uit zijn prullenbak had gehaald. Perkins lag aan mijn voeten aan zijn voorpoot te likken.
'Er is een kleine vleesmarkt op Market Street waar je andouillettes of sjalotjes-alligatorworst leunt kopen. Taber's moeder was Cajun, weetje,' zei hij.
Dat wist ik. Ik wist meer over Taber Rhame dan wie ook van de artistieke types die zich vanochtend voor de deur zouden verzamelen.
'Jij zou echt Cajun kunnen koken.' Dat was mijn bedoeling ook.
'En ik weet toevallig dat Taber heel erg van sticky buns houdt, met veel pecannoten erop. Jij zorgt voor de maaltijd, dan maak ik het dessert en zet mijn speciale koffie. Heb je die ooit gedronken? Kenia dubbel A en Santos Bourbon, ahhh.' Snel schrapte ik het dessert. 'En Bonnie...'
Ik stopte met het noteren van ingrediënten en keek op. Charles was bijna even opgewonden als ik.
'Als je de baan krijgt, dan verscheur ik de cheque voor het kussen en zo. Ik ben nog niet vergeten dat ik er vijfhonderd dollar op gezet heb. Hoe klinkt dat? Afgesproken?'
'Afgesproken. Ik ben tegen twaalven terug. Kun je op Perkins passen voor me?'
'Natuurlijk, natuurlijk. Perkins en ik zijn oude vrienden.' Na deze belofte snelde ik de deur uit, met achterlating van het linnengoed, de krant die ik gekocht had en Perkins. Mijn hond.