De kamer werd verlicht door een computerscherm, waarvan de groene gloed zwak weerkaatste op een glanzend bureau, een bronzen beeldje en een wijnglas, gevuld met donkere vloeistof. Papieren, zowel van een computerprint als van een schrijfblok, lagen verspreid over het bureau en de grond. Door een snel ronddraaiende ventilator aan het plafond krulden de pagina's licht op. In de verste hoek van de kamer, verborgen in het duister, stond een bewerkt antiek bed uit Italië met daarbij een kleine zithoek. Het was een achttiende-eeuws bed, waarvan de vier poten en het rijk bewerkte hoofdeinde bedekt waren met de onverzettelijke gezichten van lang gestorven heiligen. Volgens de verhalen had het bed eerst aan een klooster toebehoord; het was de nachtelijke rustplaats van het hoofd van de orde zelf geweest. Er klonk een zacht piepje uit de computer en de jonge man die ervoor zat, bukte zich over het toetsenbord, terwijl zijn vingers over de toetsen dansten. Er klonk weer een piep, het beeld wisselde en de man liet een lange zucht horen, die op een bijna sensueel genot wees. Hij haalde langzaam zijn lippen van elkaar, in een lach die even engelachtig was als de in hout gesneden heiligen op het bed achter hem.

'Mooi. Hij doet het.' Hij lachte zacht. 'Hoor je wel? Er gebeurt wat op de rekening.'

Er klonk een zacht geritsel achter hem. Het geluid van lakens die over iemands huid gleden. Een vrouwenstem antwoordde. 'Ik hoor het, mijn beste McCallum. Hoe lang duurt het voor we iets concreets weten?'

McCallum trok in het smaragdkleurige licht zijn naakte schouders op. 'Alles wat we kunnen doen is het saldo volgen. Misschien morgen, misschien volgende week. Misschien nooit. Als ze de cheque verzilvert of ermee het land uit gaat, vinden we haar wellicht nooit.'

'Als je haar vindt, is ze van jou.' Haar stem klonk vleiend, vol beloften.

McCallum glimlachte naar het scherm. Haar beloften waren alles waard. Haar beloften konden hem oneindig veel geven.

3i'Oké,' zei ze op scherpe toon. 'Kom terug hier.'

Terwijl hij zwijgend naar het bed liep, verdween zijn glimlach.

Er zat verf onder mijn nagels en op mijn handen: cadmiumrood, modderbruin en lampezwart. Bij het licht van de flakkerende pit leek mijn huid vol vlekjes te zitten, zoals de handen van een melaatse eruit moeten zien in de laatste stadia van de ziekte. Ik doorzocht voor de zoveelste keer de stapel papieren die ik nog altijd in het zwarte metalen kistje bewaarde. De twee geboorteakten, de twee overlijdensakten, een foto van twee grafstenen en twee babyfoto's, waarvan er een van mij was.

Er kon geen twijfel bestaan over mijn gelaatstrekken. Zelfs als kind had ik een lang gezicht en geelgroene ogen. Ik had ze lichtbruin genoemd toen ik mijn rijbewijs haalde, maar lichtbruin was zeker niet de juiste term om ze te beschrijven. Ze hadden de kleur van herfstbladeren, groen met geel en amber en bruine vlekken. En enorme pupillen, die zelfs in de felle zon heel wijd waren. Op een leeftijd dat de ogen van de meeste pasgeboren baby's melk- blauw zijn, staarden de mijne de camera plechtig, zelfverzekerd en schijnbaar volwassen aan... geelgroen.

Het andere kind had melkachtige blauwzwarte ogen, een vlekkerige rode huid en haar dat rechtop stond, als de kroon van een zwarte haan. Het kind leek op Tee Dom, maar hij was het niet. Grote oren en een platte neus. Op geen van beide foto's stond een verklarende tekst of datum, maar ze waren beide genomen in het Merciful Savior Hospital in Petit Chenier in Louisiana. Ik maakte een nette stapel van de papieren en de foto's en schoof ze weer in de oude bruine envelop. Er stond een adres op de envelop en een naam. M.L. DeVillier. Dezelfde naam die op de grafstenen stond. DeVillier.

Met de papieren uit het kistje had ik zes jaar lang geprobeerd mijn leven te reconstrueren, en ik had uit de schamele aanwijzingen geprobeerd voor mezelf te verklaren wie ik was. In mijn verbeelding was mijn moeder Marie L. Smith-DeVillier, die op de vlucht was voor mijn vader, William Mare DeVillier. Ze had Elizabeth Sar- vaunt ontmoet en was met haar bevriend geraakt. Ze had de identiteit van Elizabeth aangenomen toen die gestorven was en had haar eigen identiteit en die van haar baby Carin Colleen onder de graven in Petit Chenier begraven. Toen de echte Elizabeth Sarvaunt stierf, hield Marie DeVillier op te bestaan.

Dit verhaal gaf een verklaring voor alle aanwijzingen die ik tot dusverre had, maar het was alleen maar een gok. Alleen maar een droom, geen bewijs.

En het kon heel goed zijn dat ik echt Bonnie was. De overlijdensakte met mijn naam erop zou een fout van de staat kunnen zijn. Wellicht had het mijn moeder voor haar eigen dood aan tijd ontbroken die fout te herstellen. Er waren tal van mogelijkheden die bij de aanwijzingen pasten.

De Man had me beloofd de waarheid te vertellen als hij deze keer zou komen. Hij zou me alles vertellen wat hij wist over mij, mijn moeder en mijn verleden. Vandaag. Vanaf vandaag zouden er geen geheimen meer bestaan.

Mijn hart begon even snel te kloppen in een ongelijkmatige serie slagen voordat het weer tot rust kwam. Ik keek voor de honderdste keer op mijn horloge. Het was nog geen vier uur en buiten was het nog pikdonker. Ik wist wat 'pik' was. Af en toe haalde ik het spul uit mijn lamp als ik die schoonmaakte. Lampezwart, zoals de verf die op mijn huid zat. Ik sloot het kistje en deed het op slot. De sleutel hing ik aan zijn leren riem om mijn nek. Door het raam heen bewogen de schaduwen met de wind mee, heen en weer, een wals tegen de daksparren, enorme ruw omgehakte dingen, verzacht door het zwakke licht. De keet was meer dan honderd jaar oud en had orkanen, droogte, stormen en de tijd overleefd. Het bijlblad waarmee de dikke houten balken hun vorm hadden gekregen, was nog steeds zichtbaar op de eiken balken waarmee het zinken dak werd ondersteund. Ik probeerde mijn gedachten uit te schakelen en me te concentreren op het natte schilderij dat op de ezel stond. Lege Nesten. Eenzaam en verlaten in het eerste kwartier van de maan. De regen stroomde stilletjes van het zinken dak de bayou in, een zacht geluid van water op water, een vloeiende, levendige stroom. Donker, zoals het tafereel op mijn doek.

Het was lastig schaduw toe te voegen aan lampezwart, maar impulsief mengde ik een klein beetje Frans ultramarijn bij, en met een marterharen penseel streek ik langs de waterkant. Maanlicht met schaduw. Het werkte. Plotseling kwam Lege Nesten tot leven, een bewegend, door de wind beroerd tafereel waar zelfs de schaduwen leven bezaten. De nieuwe schaduw kwam overal, op de witte veren, op het water, op de zwarte nesten. En plotseling was het ochtend; er stonden langgerekte schaduwen op de balken en ik hoorde tante Ilene heen en weer lopen. Lege Nesten leek te sterven. Alleen in zwak licht leefde het. Ik rekte me glimlachend uit en zette de met verf besmeurde kwast in de eerste schoonmaakpot. En ik rekte me nogmaals uit. Ik zette de ezel een stukje naar achteren en rekte me nog verder uit in een hele serie yogabewegingen. Eerst de borst uitzetten, dan de rishi-houding, de driehoek en de dansershouding en ten slotte de ploeg.

Mijn danslerares, mevrouw Taussig, had altijd sterk in yoga geloofd als onderdeel van elke dansdiscipline. Toen ze al in de tachtig was, was de kwieke dame nog zo lenig als een kat. En bijna even vredig. Toen ze haar dood vonden, lag er een lachje over haar gezicht en bevond haar lichaam zich in volledige lotushouding. Het gerucht ging dat de begrafenis was uitgesteld tot de rigor mortis voorbij was. Dat was de enige manier waarop ze haar in een kist konden krijgen. Volgens haar testament mochten er geen botten worden gebroken om haar in de juiste liggende positie te dwingen. Ze was een koppige oude vrouw.

Ik rekte me even op de grond uit en ademde diep in voordat ik opstond. Ik opende de fles terpentine en maakte mijn handen schoon met een oude versleten luier. De scherpe lucht vulde al snel de keet, maar Tee Dom en tante Ilene hadden nooit over de geur geklaagd.

Het ontbijt bestond uit roereieren, koekjes en verse worstjes van het geslachte varken van Mishu Pilchard. Tee Dom en tante Ilene roerden de eieren en het kruidige gemalen varkensvlees tot een eigeel mengsel en lepelden de vochtige substantie op. Daarbij staken ze de koekjes erin om het overgebleven vet en eigeel op te deppen. Het zag er heerlijk uit, maar ik had nooit zo mogen eten. Ik moest Goede Manieren gebruiken. De juiste etiquette. Als ik dat niet deed, dan kreeg ik met een van de houten lepels van tante Ilene een tik op mijn hand.

Vrijwel meteen na het ontbijt begon het weer te regenen en ik ging terug naar zolder om nog een paar uur te schilderen. Tante Ilene gaf me een mok verse zwarte, sterke koffie mee naar boven. Ik vroeg me af hoe het zou zijn als je bij het ontbijt werkelijk met elkaar praatte.

Het licht was somber genoeg om verder te werken aan een avondtafereel van donkere bomen, donker water en donkere vormen die grillig leken te kronkelen. De volle maan op het schilderij zette alles in een vaal grijs licht.

Het gepruttel van een boot die door de met waterlelies bedekte bayou stroomafwaarts voer, rukte me los uit de diepten van het nachtelijk tafereel. Er trok een golf van opwinding door me heen, als een ver verwijderde bliksemflits. Half tien. Hij was vroeg. Ik waste mijn handen met terpentine, en nog eens met de kamille- zeep van tante Ilene, en verwijderde de olieachtige verf van mijn nagels en nagelriemen en de plooien tussen mijn vingers. Ik goot bronwater in de geschilferde kom en waste mijn lichaam. Naarmate de boot dichterbij kwam, werd het geluid van de motor zachter. Mijn handen trilden hevig. Ik trok de katoenen jurk aan die aan de balken van mijn provisorische kast hing, schoof mijn voeten in sandalen, maakte de vlecht in mijn haar los en haalde een kam door de dikke krullen. Lippenstift in koraalkleur, de kleur van de bloemen op de gele jurk, fleurde mijn lippen op. Terpentine was mijn enige parfum.

Ik probeerde rustiger adem te halen, maar de lessen in adembe- heersing van mevrouw Taussig waren me ontschoten. De motor van de boot sloeg af, plofte nog een keer en viel stil. Hij stootte tegen de steiger aan. Ik zwaaide mijn been over de lage reling en klom de ladder af. Op het allerlaatste moment stopte ik, pakte het zwarte kistje en nam het mee naar beneden. Tante Ilene keek op van haar koffiekop die op tafel voor haar stond te dampen. Tee Dom stond op de veranda, zo zag ik door de hor die wel licht en lucht doorliet, maar niet de muskieten en andere vervelende nachtelijke insekten. Hij tuurde naar het modderige water van de bayou; zijn lichaam leek merkwaardig gespannen. Hij spoot een lange straal tabakssap uit zijn mondhoek in het donkere water onder hem.

'De Man, die is hier.' Tante Ilene krabde aan de pokdalige huid van haar neus.

'Ja, dat heb ik gehoord.'

Er klonken zachte stemmen vanuit de portiek die ook de aanlegplaats was. Tante Ilene opende haar mond alsof ze iets kon gaan zeggen, en deed die toen onzeker weer dicht. Haar ogen keken van me weg. Ik had tante Ilene nog nooit onzeker over iets gezien, nooit. Verrast wachtte ik tot ze wat zou gaan zeggen. Toen ze dat niet deed, haalde ik mijn schouders op en wendde me van haar zwijgende gezicht af. Ik haalde mijn zonnebril te voorschijn en controleerde die op vuiltjes.

Een zonnebril was gedurende de eenentwintig jaar van mijn bestaan altijd een deel van mijn leven buitenshuis geweest. Het was een noodzakelijke voorzorg om te voorkomen dat ik vroegtijdig staar aan mijn ogen zou krijgen. Ik had fysiologische mydriasis, een geleerde term voor vergrote pupillen.

Alex Duhons korte, dikke gestalte werd door de hor heen zichtbaar. Hij bood een vreemde aanblik in zijn nette overhemd met zweetvlekken en zijn loszittende, zijden das. Hij had een jasje over zijn arm. Alleen op zondag en voor begrafenissen droegen bewoners van de bayou nette overhemden. Enkele mannen bezaten pakken, maar droegen ze zelden.

Ik pakte mijn tas, het draagnet dat ik op weg naar het moeras en naar de stad gebruikte, en liep het zonlicht in. Door de blauwe lucht met de rijen grijze wolken werden mijn ogen verblind en ik zette mijn zonnebril op, zodat de glinstering verdween. Alex stak zijn handen naar mij uit, pakte mijn polsen en gaf me een oppervlakkige knuffel. 'Bonnie, zorgt die ouwe goed voor je?' Tee Dom spuugde weer een bruine straal uit, die zich direct met het modderige water vermengde. De oude man zei niets, maar bleef over het water turen. Terwijl hij op de tabakspruim kauwde, gingen zijn kaken op en neer; met een strak gezicht bestudeerde hij het vertrouwde landschap.

Hij was nooit een man van veel vertoon geweest, zwijgzaam als hij was. Hij maakte net zo goed deel uit van het bayou-landschap als de stronken van de moerascipressen die uit het moerassige water oprezen. En hij was bijna even communicatief. Ik had in de loop der jaren geleerd zijn lichaamstaal te lezen, en leidde zijn humeur uit zijn houding af. Op dit moment was Tee Dom van streek, boos. Maar ik zou misschien nooit te weten komen waarom. Lichaamstaal was zeker geen wetenschap. Hij spuwde weer, zonder acht te slaan op De Man.

'Goed.' Duhon klopte me op mijn rug en stapte in zijn boot, die zachtjes op het water deinde. Ik gaf het zwarte kistje en mijn tas aan en terwijl De Man zijn handen vol had, stapte ik behoedzaam naast hem.

Ik had het verkeerd. Het was niet de roeiboot die Duhon gewoonlijk van Elred huurde bij de gemeentelijke steiger. Dit was een slanke speedboot met twee hoge draaistoelen naast elkaar, met aan de voorkant een motor voor een sleeplijn, met een 24 volt-accu en voetpedalen, een 150 pk Mercury-motor achterop en een echt stuurwiel. Er was een koelkast voor bier en een tweede koelkast voor vis, en in de zijwanden waren duur uitziende hengels en twee feloranje reddingsvesten opgeborgen. De bodem van de boot was groen gestoffeerd, wat goed paste bij de stoffering van de draaistoelen.

Ik had een aantal malen vissers van buiten de stad op de bayou gezien, die met een slakkegang voorbijvoeren of voorbijstoven met een vaart van schijnbaar wel honderd kilometer per uur, op weg naar de dichtstbijzijnde verscholen visstek. Maar ik had nog nooit in een van die dure boten gezeten.

Op de bayou was vissen alleen voor toeristen een sport. Voor de plaatselijke bevolking was het een kwestie van overleven. Roeiboten met buitenboordmotor en af en toe een boomkano waren het dagelijkse transportmiddel, niet dit rijkeluisspeelgoed. Ik ging op de linkerstoel zitten, hoewel ik heel graag de boot bestuurd had. Duhon startte de Mercury-motor met een sleutel - geen getrek aan touwen bij dit speelgoedje - draaide de bayou op en duwde tegen de gashendel. De keet verdween in de verte in een wolk van uitlaatgassen en met een benzinefilm overdekt modderwater.

Ik pakte het boodschappennet, maakte een van de rubberen banden van het hengsel los en deed snel mijn haar weer in een vlecht voordat de krullen door de wind verdwenen. Ik ging achterover zitten en keek toe hoe de wereld voorbijsnelde. Zilverreigers en een blauwe reiger vlogen op, verschrikt met de vleugels klapperend. Een alligator schoof snel het veilige water in, met zijn poten in de modderige aarde klauwend en diepe sporen makend aan weerszijden van de gleuf die zijn staart achterliet. Het was een groot beest, minstens tweeënhalve meter.

Er waren veel bloeiende waterlelies die er in het wisselende zonlicht lichtpaars uitzagen. Ik had altijd gehouden van het dikke tapijt van lavendelkleurige bloemen, maar ze vormden een groot probleem voor de boten omdat ze de vaarwegen verstopten en in veel delen van de bayou bijdroegen aan het afnemen van de visstand. De grote groene bladeren van de plant sloten delen van Bayou Negre af en op een dag zou er een anoniem persoon langsva- ren en ze met een herbicide besproeien, zonder te denken aan de gevolgen van de chemicaliën voor het milieu of de voedselketen. Het begon zachtjes te regenen en Duhon minderde vaart. Hij gaf me een paraplu terwijl hij voorzichtig door de nauwe vaargeul manoeuvreerde die de lelies hadden opengelaten. Hij opende een tweede paraplu boven zijn eigen hoofd en maakte weer vaart, maar deze keer voer hij met het oog op de paraplu's een stuk langzamer. De kunstmatige bries die door de voortsnellende boot veroorzaakt werd, beukte tegen de zwarte stof van de paraplu's en probeerde de zwakke bescherming weg te trekken. Ik hield de paraplu voor mijn lichaam als een schild tegen de striemende regen. Het was belachelijk om te denken datje bij vijftig kilometer per uur een paraplu kon gebruiken. Het was duidelijk dat Duhon niet in de bayou woonde.

Na een tijdje stopte De Man bij een verlaten, half gezonken steiger. Hij wierp een touw over een wankele paal en zette de grote Mercury-motor af. Terwijl de regendruppels op het water en op de planten rondom ons op de oever kletterden, dreven we op het stille water. De uitlaatgassen waaiden langzaam weg, waarna de geuren van moerassig water, rottende vegetatie en Duhons zweet zich in mijn neusgaten vermengden.

Deze langzaam zinkende, rottende steiger was de plek waar we de laatste acht zomers gestopt waren, de plek waar we onze zomerse gesprekken voerden over mijn opleiding, mijn medische behoeften, mijn plannen en Duhons plannen met mij. De verlaten Plauche Place - de zijplanken waren van het houten huis afgewaaid, het dak was ingestort - lag een stukje verwijderd van de bayou, opgeslokt door bladeren, klimplanten en struikgewas. Ik had ooit gedacht dat het huis van betekenis was voor het mysterie dat ik was. In een bepaalde zomer had ik, nadat Duhon vertrokken was, het erf en de met meeldauw bedekte kamers centimeter voor centimeter doorzocht. Niets. Wie hier ook gewoond had, ze hadden niets achtergelaten toen ze verhuisden. In de jaren daarna werd het me duidelijk dat Duhon hier eenvoudigweg stopte omdat hij vaste gewoonten had. Als hij hier eenmaal stopte, zou hij hier altijd stoppen. Duhon was niet bepaald een man met veel verbeelding.

'Vervelend voor je haar. Ik weet dat jullie jonge meiden altijd volmaakt willen zijn. Ik heb zelf twee dochters.' Hij keek me glunderend aan met zijn ronde, dikke gezicht. Duhon was het laatste jaar aangekomen. Zijn overhemd stond strak bij de knoopjes. 'Goed. Wil je nu horen wat ik over je moeder weet?' Er ging een hevige elektrische schok door me heen, en ik moest mezelf dwingen om normaal te ademen. Langzaam vouwde ik de paraplu op en hield die als een parasol over een schouder, terwijl ik De Man aankeek.

Zijn mond krulde op, zodat hij grote bolle wangen kreeg, als een blije Boeddha. Zijn rode huid was enigszins verbrand door de zon, en zijn haar zat in de war door de wind. Het leek op de lach die een favoriete oom op de verjaardag van zijn nichtje laat zien. Alsof hij een verrassing voor me had.

Mijn hart sloeg op een vreemde manier over. Er was in mijn leven weinig reden tot opwinding geweest, op mijn schilderwerk of mijn lessen na. Weinig cadeaus als kind, nog minder speelgoed, geen verjaardagen of kerstvieringen die wat voorstelden. Daarom was het vreemd, zoals mijn hart zich gedroeg. 'Vertel me over haar. Hoe jullie elkaar ontmoetten. Wanneer. Hoe ze eruitzag...'

Ik zweeg, me ervan bewust dat ik was gaan hakkelen in de haast om de woorden uitte spreken. 'Vertel me alles.' Duhon strengelde zijn vingers ineen en bewoog heen en weer in zijn hoge bootstoel. Door de regen ontstond er een ongelijk patroon van grijze plekken op zijn overhemd. 'Precies zestien jaar geleden kwam je moeder bij mij op kantoor. Je weet dat ik nu mijn hoofdvestiging in Houma heb, maar toen had ik nog een tweede kantoortje in LaRoque, twee ochtenden per week, achter in McMillans drugstore. Goed, je moeder liep dus naar binnen met een stapel papieren en het verzoek dat ik haar kind - jou - de noodzakelijke akten gaf om bij haar dood de voogdij veilig te stellen.'

'Hoe zag ze eruit?' Er was me geleerd dat het onbeleefd was iemand te onderbreken, maar Duhon leek beslist onlogisch te werk te willen gaan.

'Ze was lang en elegant, zoals jij, met blond haar. Groene ogen. Lange benen. Ze was heel goed gekleed voor LaRoque, dat kan ik je wel vertellen.'

Er lag een bepaalde toon in Duhons stem toen hij zei: 'Groene ogen, lange benen,' een toon waar mijn haren van overeind gingen staan. Ze was bij hem geweest, mijn moeder. 'Grote pupillen zoals de jouwe. Het moet een familietrekje zijn, die ziekte van jou.' Ik knipperde verrast met mijn ogen achter de donkere lenzen. Was fysiologische mydriasis erfelijk...? Mijn oogarts had die mogelijkheid nooit geopperd. Duhon sprak nog steeds. 'Ze wilde een vermogensfonds stichten en ze wilde dat ik het voor haar namens jou beheerde tot jij eenentwintig werd.' In een lang, onsamenhangend betoog, dat precies paste bij een advocaat die zich per uur liet betalen, legde Duhon vervolgens de bepalingen van het fonds uit - niets bijzonders - en de bepalingen van mijn voogdij bij de Sarvaunts. Maar dit was allemaal niet wat ik wilde horen. Ik wilde meer over die vrouw te weten komen, mijn moeder. Ik wilde meer weten over haar haar, of dat van nature blond of geverfd was. Wat voor kleur kleding ze aan had toen ze bij hem op kantoor kwam. Hoe ze rook, hoe ze liep... Ik wilde dat hij me vertelde dat ze nog steeds in leven was. Duhon wilde de juridische bepalingen uiteenzetten. Ik wilde antwoorden.

Ik had weinig ervaring met het voeren van gesprekken, maar ik had de kneepjes van het onderhandelen in de loop der jaren bij mijn leraren geleerd. Ik zal leren tapdansen, als u me de tango leert. Ik zal goed Engels leren als u me leert te vloeken in het Frans en Spaans. Ik zal naar die vervelende buitenlandse film met ondertitels kijken en er een opstel over schrijven als u met me meegaat naar A Feu; Good Men of The Firm of een andere film met Tom Cruise of Harrison Ford erin. En daarom luisterde ik en zocht ik tussen de zelfverheerlijkende juridische prietpraat naar de brokjes waarheid die ik wilde weten.

Hij kende mijn moeder als Elizabeth Sarvaunt. Hij had nooit gehoord van DeVillier, dat was geen naam die mijn moeder tegen hem genoemd had. Ik probeerde mijn ontzetting niet te tonen toen hij mijn hoop terloops de bodem insloeg. 'Ze was langer dan jij, maar niet zo elegant als jij. Door al je lessen is jouw natuurlijke elegantie zo'n beetje tot die van een professionele danseres bijgeschaafd. Maar die van haar...' Zijn ogen stonden op oneindig. 'Die van haar was van een onstuimiger soort...' Hij stopte, krabde op zijn hoofd en veegde zijn gezicht af met een zakdoek die hij uit zijn zak trok. Hij schraapte zijn keel. Die van haar was van een onstuimiger soort van wat? Hij keek verlangend om naar de koelkastjes en ik wist plotseling dat in één ervan bier zat. Duhon zuchtte en draaide zijn stoel weer naar mij toe. 'Ze leek soms bedroefd; als ik bijvoorbeeld tegen haar praatte, leek ze soms ver weg te zijn met haar gedachten. Diep in gepeins. Het is een paar keer gebeurd dat ze bij mij op kantoor kwam om papieren te tekenen, en verfvlekken onder haar nagels had.'

Mijn hart maakte een vreugdesprongetje. Mijn moeder had geschilderd. Net als ik.

'Ze had een zweem van parfum bij zich. Als een soort bloem. Ze was eenentwintig, denk ik, of misschien tweeëntwintig, dat zou ik moeten nakijken, toen ze de voogdij over jou overdroeg aan haar oom en tante. Het was geen zaak voor de rechter; er waren alleen een paar eenvoudige officiële formulieren nodig om de bijzonderheden te regelen, zodat je aan je naaste verwanten overgedragen werd. Ze was toen namelijk al stervende.'

Mijn hart sloeg over en mijn handen klemden zich om de armen van de draaistoel terwijl mijn wereld begon te vervloeien en te verduisteren. Nee! Nee! NEE! En zijn stem zweefde om me heen in deze vloeibare wereld en vertelde me meer over mijn dode moeder terwijl er in mijn binnenste een lach ontstond. Ze had zelfs hem voor de gek gehouden. Zelfs haar eigen advocaat. Ik wist dat ze leefde. Ik wist het.

Ja, hij vond het vreemd dat ze zo weinig op een Sarvaunt leek, maar daar waren verklaringen voor. Misschien had tante Ilenes zuster elders een vader voor Elizabeth gevonden, niet in de kleine Cajun-eilandgemeenschap Khoury. Beleefd zinnetje. 'Elders een vader gevonden.'

Ik liet De Man de inhoud van het zwarte kistje zien in de hoop dat de foto's en de officiële documenten iets bij hem naar boven zouden brengen. Hem zouden helpen zich iets te herinneren. Mijn moeder was niet dood. Ze kon niet dood zijn. Hij bekeek beleefd de kaartjes voor toneelstukken en jazzconcerten in New Orleans, en de luciferboekjes van Felix en The AbsintheHouse Bar. Niets. Hij had geen commentaar en geen veronderstellingen. Ze was dood, dat wist hij zeker. Elizabeth Sarvaunt was in Gloree in Louisiana overleden. Hij had een overlijdensakte om het te bewijzen en het was 'zinloos en nutteloos om over de mogelijkheid te speculeren dat ze nog in leven kon zijn'. Hij had een overlijdensakte... Ik vroeg of ik het officiële document kon zien, en hij haalde het te voorschijn. Het was een fotokopie, maar ik nam aan dat Duhon het origineel bezat. Hij was een veel te consciëntieus jurist om een fotokopie te accepteren. Met het bewijs van het overlijden van Elizabeth Sarvaunt viel mijn theorie over mijn eigen afkomst in duigen. Maar toch, als mijn moeder mij verborg, dan kon ze ten tijde van haar dood iemand anders geworden zijn; een andere jonge vrouw had met de identiteit van Elizabeth Sarvaunt kunnen sterven. Het was mogelijk. En ik had al zo lang geleefd met het idee dat ik niet Bonnibelle was, dat ik de gedachte niet van me afkon zetten.

Duhon wilde de mogelijkheid van een fout in de officiële documenten niet overwegen. Zelfs niet toen ik hem de overlijdensakte voor Bonnibelle Sarvaunt liet zien. Zijn gezicht werd enigszins rood toen hij de akte bevoelde en hij tuitte zijn lippen alsof hij een reden voor het bestaan van het papier probeerde uit te spuwen. Ten slotte haalde hij slechts zijn schouders op en legde hij het weg, terwijl hij zijn vingers zorgvuldig aan zijn zakdoek afveegde. Hij had in het geheel geen belangstelling voor de foto's van de graven met de naam DeVillier.

Daarna streelde Duhon meevoelend mijn hand, zoals je een kind streelt dat in de war is. Een koter die feeën of kabouters ziet. Een 'jaja' om de misleide geest te kalmeren. En dat was alles, meer niet.

Niets over het soort vrouw dat ze was geweest of wat ze van het leven had gewild of zelfs hoe ze dan gestorven zou zijn. Hoe aantrekkelijk ze ook geweest was, zijn belangstelling voor mijn moeder was reeds lang geleden verdwenen.

Het gesprek duurde bijna twee uur, en in de tussentijd was de achterkant van de speedboot van de steiger weggedreven en was de hemel opgeklaard. Ik stelde vragen over mijn moeder, en Duhon antwoordde. Ik stelde vragen in andere bewoordingen, en Duhon antwoordde in andere bewoordingen. En ik kwam niets te weten. Duhon en ik smeerden zonnebrandolie op onze huid en overhandigden elkaar diverse malen de roze plastic fles tijdens het gesprek, terwijl mijn ogen verborgen bleven achter de donkere zonnebril. Na een uur bezweek Duhon ten slotte en hij liep naar de koelkast, opende een fles bier en leegde die in één teug voor helft. Geen wonder dat zijn overhemd strak zit bij de knoopjes, dacht ik onvriendelijk.

Toen ik uiteindelijk geen onbeantwoorde vragen meer wist te stellen, merkte Duhon iets aan me en zweeg hij zelf ook. Hij streelde mijn hand weer, troostend, en zei iets stoms, zoiets als dat ik er wel overheen zou komen en dat het leven voor mij verder ging. Ik negeerde hem en slaagde er maar net in hem niet in zijn gezicht te krabben vanwege die holle frasen. Hij interpreteerde mijn zwijgen als berusting en wellicht uitgesteld verdriet om de moeder die ik nooit had gekend en nooit zou kennen. Ik denk niet dat hij een vermoeden had van de woede, de kille razernij die in mij woedde. Ze is niet dood! wilde ik gillen. Ze verborg me. Ze was op de vlucht voor iets. Ze was bang! Maar ik kon het niet. Ik kon haar niet weggeven aan deze opgeblazen kwal. En trouwens, wat wist ik werkelijk over mijn moeder?

Er waren wel duizend onbeantwoorde vragen. Vragen over mijn moeder en haar verleden. Wie was Marie L. DeVillier? Was zij mijn echte moeder? En zo ja, waarom had ze mij dan de identiteit van een dode baby gegeven?

Maar Duhon had honger en ik had het gevoel dat hij altijd alles opzij zette voor een goede maaltijd, of desnoods voor een slechte. Duidelijk met de lunch in gedachten startte hij de motor en stuurde hij de boot stroomafwaarts de Golf op, een tweede bayou in. Ik was de weg kwijt, maar Duhon leek precies te weten waar we heen voeren. De regen was opgehouden, en we schoten flink op. Waarschijnlijk haalden we bijna vijftig kilometer binnen een uur, in niet- vertrouwd gebied.

We voeren op Bayou Frivole, verder noordelijk dan ik ooit was geweest. Bayou Frivole was dieper dan Bayou Negre, een thuisbasis van vissers, waaronder garnalenvissers, drugsdealers die vanuit de Golf opereerden en toeristen. Frivole stroomde dwars door LaRo- que Parish in Moisson Parish en verschafte levensonderhoud en een transportader aan verscheidene plaatsen. We passeerden kaden waar garnalenvissers en andere kleine beroepsvissers hun vangst aan wal brachten. Koelhuizen en sorteer- schuren schoten voorbij. En over alles lag de scherpe stank van dode vis en schelpdieren.

Er waren restaurants, jachthavens en kampeerterreinen voor de toeristen. Er waren zelfs diverse kleine motels die zowel vanaf het land als het water bereikbaar waren en dokken voor de boten van de vissers. Bayou-land in een economische hausse. De betere tijden waren nog niet tot Khoury doorgedrongen. Wellicht zou dat nooit gebeuren.

We legden aan bij een bescheiden steiger en maakten de boot aan een vrije pijler vast. Er lagen nog drie andere speedboten aangemeerd aan dezelfde steiger, uitgerust met de allerbeste visserijap- paratuur. Dieptepeilers, viszoekers en elektronische vislokkers. Alle attributen die de rijke sportvisser meende nodig te hebben om een grote vangst te doen.

Ik liep achter Duhon de gammele trap op en via een met hibiscus omzoomd pad kwamen we bij een klein huis, een cafeetje met vier zaaltjes. Het bestond uit weinig meer dan verweerde, ongeschil- derde houten wanden, smerige ramen en een doorzakkend dak. Het café lag op een landtong waar de Bayou Frivole langs stroomde. Er lag een smalle verharde weg aan de voorkant. Het was even oud en versleten als het echtpaar dat het dreef en het was alleen een café omdat ze volhielden dat het er een was. Duhon bestelde boudin en kaantjes, jambalaya en gebakken meerval. Hij bestelde zelfs een biertje voor mij en een enorme portie gebakken uienringen.

Er was me altijd verteld dat ik er jong uitzag voor mijn leeftijd, als een puber en niet als een volwassene, maar de oude vrouw vroeg geen enkele keer zelfs maar om een identiteitsbewijs. Hoewel Louisiana zich officieel confirmeert aan de federale bepaling dat eenentwintig de minimumleeftijd is om alcohol te mogen drinken, houdt niemand zich er in de praktijk aan. Als je minstens achttien lijkt, kun je altijd alcohol kopen. Vooral met Mardi Gras, als de agenten al helemaal de andere kant op kijken. De boudin was leverachtig: vol met fijngemalen orgaanvlees en rijst, de kaantjes knapperig en het bier koud. Ik had nog nooit donker bier gedronken en ik vond de dikke gistachtige smaak van de Saint Pauli Girl erg aangenaam. We aten een tijdje zwijgend, terwijl de lunchgasten het café verlieten. De jukebox zweeg nu. De rook verdunde zich. Met veel gekletter, dat veel te luid leek voor die paar borden, ruimde de oude vrouw papieren servetten, afgeschilferde borden en goedkoop bestek van de verlaten tafels om ons heen.

'Nu.' Duhon nam een hap en veegde zijn mond af, waarbij een veeg ketchup net boven zijn mondhoek bleef zitten. Zijn lip trilde toen hij begon te praten. 'Ik heb iets voor je.' Hij overhandigde me twee enveloppen. Op de ene stond voorop SARVAUNT getypt, geheel in hoofdletters. Op de andere stond voorop BONNIBELLE SARVAUNT getypt. Geen van beide was dichtgeplakt. Uit de envelop met Sarvaunt erop haalde ik een cheque.

Duhon gniffelde toen hij mijn gezicht zag. 'Wegens verleende diensten,' zei hij en dronk zijn glas leeg. Hij bestelde een tweede.

Ik keek naar hem en kreeg de neiging de ketchup af te vegen. Het zag eruit als bloed, glimmend in de rokerige lucht. 'Vijftigduizend dollar voor je oom en tante die op de tiende augustus van het jaar waarin je eenentwintig wordt, moet worden afgegeven, volgens de aanwijzingen van je moeder.' Ik voelde een vreemde sensatie diep in mijn borst, een pijnlijk schokje, een scheut van verdriet. Gevoelens die ik niet te na wilde komen, die ik niet van al te dichtbij wilde aanschouwen. Ik stopte de cheque zorgvuldig terug in de envelop en legde deze naast mijn bierglas. Het donkergroene glas zat vol waterdruppels die op de verweerde tafel dropen. Ik tilde het glas op en leegde het in één keer voor de helft, waarbij ik het naar gist smakende vocht naar binnen moest dwingen. Ik probeerde de eigenaardige gevoelens die zich in mijn binnenste opdrongen weg te slikken. 'Wegens verleende diensten'!

Ik zette het bier terug op tafel en pakte langzaam de envelop met BONNIBELLE op. Mijn vingers waren bleek en trilden licht in de schemering van het café. Er zat een tweede cheque van vijftigduizend dollar in. De schok die nog in mijn bloed natrilde begon minder hevig te worden, begon weg te zakken toen ik naar de cheque tuurde. Ik draaide hem om en tuurde naar het gladde, lichtgroene papier. Ik hield hem ondersteboven. Het bedrag was nog steeds hetzelfde. Vijftigduizend dollar.

Diep in me was iets ontvlamd. Hitte. Boosheid. En nog iets, dat ik niet kon benoemen.

Het stuk papier rook naar Duhon, naar zweet, koffie en tabak, alsof hij het een tijdje dicht op zijn lichaam had gedragen. Mijn vingers gleden over de opdikkende letters van het bedrag. Rode stippen, puntjes als mazelen over het papier, in de vorm van woorden en cijfers. Mijn toekomst.

Ik vouwde de cheque dubbel en stopte hem in mijn zak; hij voelde warm aan tegen mijn dij, als de aanraking van een geliefde, die ik nooit gevoeld had. Ik wilde lachen, of huilen. Of iets ka- potslaan.

Het begon weer te regenen, een zachte zomermist die heel even neersloeg en dan verdampte. Een veel voorkomende regen, kenmerkend voor subtropische gebieden. Zacht. De druppels gleden langs de buitenkant van de ramen en verdwenen dan weer. Duhon veegde zijn mond af.

Ik slikte en haalde diep adem. De lucht leek te branden als die in mijn longen kwam, alsof ik rook inademde. Er pompte iets heets en zoets door me heen. En ik weerstond de drang om als een kind te giechelen. Weerstond de drang op te springen en het café uit te rennen, terwijl ik met mijn armen zwaaide en de wereld toeschreeuwde dat er eindelijk iets in mijn leven gebeurd was. Er was iets veranderd. Eindelijk, na al die jaren vol Khoury's eentonigheid. Khoury's onbeduidendheid... Ik weerstond de drang te gaan huilen.

Duhon keek niet eens op. Hij doopte een gebakken uienring in de ketchup en propte die in zijn mond. Ik deed mijn ogen dicht en haalde nog eens huiverend adem.

Tijdens de maaltijd opende Duhon mijn dossier. Hij probeerde iets uit te leggen over groeifondsen en lange-termijninvesteringen, over dividend. Zaken waar ik waarschijnlijk evenveel van af wist als hij. Halverwege zijn kleine referaat leek ik wakker te worden en hoorde ik plotseling wat hij vertelde.

Mijn kleine vermogensfonds was eigenlijk helemaal niet zo klein. Ik was rijk. Niet vreselijk rijk - niet de rijkdom van iemand als prinses Diana - maar ik zat er warmpjes bij. En plotseling begreep ik de reden achter mijn exotische opvoeding. Ik was mijn hele leven erop voorbereid om met geld om te gaan. Om me te bewegen in een maatschappij die geheel anders was dan die in Khoury, Louisiana. Om anders te leven dan in de arme, gesloten levensstijl die me door tante Ilene en Tee Dom geboden werd. En dit was de reden. Dit vermogensfonds.

Als ik op een dag de controle over het vermogen zou hebben, als ik het geld uit de greep van Duhon kon losrukken, dan zou ik de fondsen op een veel minder behoudende manier beheren. Ik zou mijn vijftigduizend dollar in drie tot vijfjaar kunnen verdubbelen; op papier had ik dat allemaal al gedaan, door jarenlang speelgoed- geld te gebruiken. Ik had gevoel voor de markt en was slim als het op investeren aankwam. Als ik het fonds in zijn geheel beheerde, dan kon ik het zelfs nog beter doen. Ik kon... 'Over drie jaar, vlak na je vierentwintigste verjaardag op 10 augustus, zul je het beheer krijgen over je portefeuille. Die dan, verondersteld dat de groei zich zo voortzet als ik voorspel, vijfhonderdduizend dollarwaard zal zijn.'

De trage werveling van emoties die in me had gewoeld, gekronkeld en gebrand vanaf het moment dat ik de cheque van Tee Dom en tante Ilene had gezien, bedaarde en trok weg, zoals de wind die na een storm gaat liggen. De gevoelens verdwenen bij het geluid van zijn woorden. Het zou van mij zijn. Alles. Over drie jaar. 'Ik wil van alles een kopie,' hoorde ik mezelf zeggen. 'En ik zou het op prijs stellen als u me van alle toekomstige transacties in kennis stelde. Dat zou mij een kans geven...' Mijn stem zonk weg. Duhon legde zijn vork neer terwijl een mondvol kruidige jamba- laya onberoerd bleef. Zijn ogen stonden vreemd, alsof ik hem net geslagen had of een schuine mop had verteld. 'Voor mijn financiële opleiding,' voegde ik eraan toe. 'Als ik over drie jaar beslissingen moet nemen hoe ik met investeringen moet omgaan, dan moet ik zien hoe u ze beheert.' Duhon keek nog steeds wat vreemd. Slecht op zijn gemak. Alsof zijn boord te strak zat. Ik vroeg me plotseling af hoeveel geld Duhon verdiende met het beheer van het fonds voor mij. En of hij nogal gewetenloze manieren had gevonden om er meer uit te halen dan waarop hij recht had. Of had ik hem gewoon in zijn trots gekrenkt toen ik vroeg de boeken te mogen inzien? Duhon tuitte zijn lippen en slikte, met zijn blik op zijn bijna lege bord. 'Ik denk dat dat een natuurlijk vervolg op je studie zou zijn. Hoe gaan je lessen op de bank met meneer Kirby?' Duhon vroeg naar mijn financiële lessen, de cursus die ik eenmaal per week in het nabije LaRoque volgde en waar ik de kneepjes van de nationale en internationale financiële markten leerde. In de loop der jaren had ik van alles geleerd over goederen- en termijn- markten en de arbitragehandel op de internationale markten. Ik had de Newyorkse effectenbeurs bestudeerd, de Amerikaanse beurs, de Texaanse Beurs, de Pacific Beurs, NASDEQ en de markten in vreemde valuta. Zelfs het handelen op de NIKO, de Japanse markt.

'Best goed,' zei ik kortaf. Hoewel hij een goede leraar was, had ik Rufus Kirby nooit aardig gevonden. Hij legde al te vaak zijn handen op me toen ik pas bij hem les had over financiële zaken. Op de dag dat ik naar het bankkantoor kwam met het .20 kaliber-geweer van Tee Dom en dreigde zijn vingers eraf te schieten, en daarbij alles wat groot genoeg was om op te richten, was hij gestopt met de knuffels, strelingen en liefkozingen. Ik denk dat hij me vanwege allerlei bedreigingen in de gevangenis had kunnen laten stoppen, maar dat deed hij niet. Ik denk zelfs dat Kirby nooit met iemand over het voorval gesproken heeft.

'Hij zegt anders dat je in je werk buitengewoon veelbelovend bent.' Ik glimlachte. Kirby zou hetzelfde tegen Duhon gezegd hebben als het niet waar was geweest. Kirby was doodsbang voor me.

Het was iets dat ik bij enkele van mijn leraren had opgemerkt. Niet dat ik ooit gewelddadig of zelfs maar brutaal tegen een van hen was geweest. Zelfs toen ik Kirby bedreigde, was ik beleefd geweest. Maar ze hadden allemaal van me verwacht dat ik een kind was. Typisch een tiener, die geïnteresseerd was in MTV, Madonna en de laatste trends.

Ze verwachtten dat ik als een tiener dacht, maar ik was een onaangename verrassing geweest. Zelfs als kind was ik een volwassen denker geweest met een goed ontwikkelde eigen geest. Ik had een mening en was spits, tenminste als het om de onderwerpen ging die me interesseerden.

Nee. Ik had me nooit als een tiener gedragen. Misschien omdat ik nooit te midden van kinderen van mijn leeftijd had verkeerd, zelfs niet toen ik nog klein was. Ik was alleen geweest, of met oudere kinderen zoals Elred of de meisjes Gastineau of de jongens Boud- reaux, met wie ik viste, krabben ving en kattekwaad uithaalde bij pater Alcede.

Maar dat was allemaal in de tijd geweest dat ik nog opgroeide, voordat Louise Gastineau voor het eerst zwanger werd, haar zus naar het zedeloze Los Angeles vertrok en de jongens Boudreaux anders naar me begonnen te kijken. Dus uitgezonderd de twee jaar voordat ik twaalf werd, had ik me altijd tussen volwassenen of boeken bevonden. Ik was nooit kind geweest. Ik had nooit als een kind gedacht. En mijn leraren respecteerden en erkenden dat feit, of ze waren nerveus en voelden zich niet op hun gemak bij me. Duhon kletste door over mijn studie, mijn uitgebalanceerde opleiding en het feit dat ik met mijn middelbare schoolopleiding en de vervolgcursussen die ik gevolgd had sinds ik achttien geworden was, toelatingsexamen bij elke universiteit in de staat kon doen en zou worden aangenomen. En zeer waarschijnlijk als gevorderd student.

Ik lachte en bevoelde de cheque die nog steeds warm tegen mijn dij aan lag. 'Ik ga niet naar de universiteit.'

Duhon verstijfde plotseling, halverwege het sluiten van zijn akten- tas. Hij hield zijn hand doodstil in de lucht, terwijl zijn mond openviel en zijn wenkbrauwen wel over zijn neus getrokken leken. Het leek alsof ik het ondenkbare had gezegd. 'Maar daar is het geld voor bedoeld.'

'De cheque is op mijn naam gesteld.' Ik klopte ertegen in mijn zak, hoewel hij de beweging niet kon zien omdat mijn handen onder de tafel verborgen waren. 'Ik ben eenentwintig en ik zal het geld gebruiken op de manier die ik wil.' Ik zei het kalm, zelfs vriendelijk. Maar ik meende het. Ik meende het evenzeer als toen ik Kirby met het geweer bedreigd had. En misschien wel meer. Duhon streelde mijn schouder en ging achterover in zijn stoel zitten. Ik haatte dat vaderlijke maniertje, die pose vol zogenaamd vanzelfsprekende superioriteit. Goed, Duhon was ouder dan ik. Maar niet noodzakelijkerwijs ook slimmer. 'Kom, Bonnie. We weten allebei datje moeder altijd de bedoeling had datje naar de universiteit ging. Daarom heeft ze je opvoeding zo geregeld. Je kunt nu niet gewoon...'

Ik boog me naar Duhon, zette mijn zonnebril af en onderbrak hem abrupt midden in een zin.

'Meneer Duhon, mijn moeder had geen enkele interesse in mijn opleiding. Ze heeft me zo laten opvoeden omdat ze me voor iemand verborg. Dat weet u. Dat weet ik.'

Duhons ogen werden iets groter, en hij ging wat verder van me af zitten in de gammele stoel. Hij haalde zijn hand van mijn schouder alsof ik plotseling vlam had gevat en hij zijn huid had verbrand.

'Als ze gewild had dat ik het geld alleen voor mijn opleiding zou gebruiken, dan zou ze u de fondsen wel op die manier hebben laten beheren en alleen uitbetalingen aan een onderwijsinstelling hebben laten doen. En ze zou daarmee begonnen zijn toen ik achttien werd, niet nu. In plaats daarvan heeft ze het geld aan mij gegeven, om het te gebruiken zoals ik zou verkiezen. Om te zinken of te zwemmen. Nietwaar, Duhon?'

Hij had er een hekel aan als ik alleen zijn achternaam gebruikte en hij tuitte zijn lippen weer. Het kwam me voor dat Duhon een geweldige ongetrouwde tante zou zijn geweest, die het nooit ergens mee eens was en adviezen gaf die een generatie oud en volkomen uit de tijd waren.

'Ik heb vijftigduizend dollar om de komende drie jaar van te leven. Mijn moeder wilde dat ik die kreeg. En ik ga niet naar de universiteit.'

Duhon knipperde met zijn ogen en keek me op een vreemde manier strak aan. Ik had een gevoel dat hij me voor het eerst zag, zoals tante Ilene toen ik voor het eerst 'nee' zei. Geen van beiden had ooit echt verwacht dat ik volwassen zou worden. Maar ik was al jaren geleden volwassen geworden. En dankzij de ongebruikelijke opvoeding die mijn moeder voor me had bedacht, had ik altijd een eigen wil gehad.

Het bleef lang stil. Duhon trommelde enkele malen met zijn vingertoppen op de tafel, en toen, alsof hij met die beweging iets aangaf wat ik niet mocht zien, legde hij zijn hand op zijn schoot onder tafel. We zagen er erg fatsoenlijk uit, dat wist ik zeker, zoals we daar aan de tafel met het geruite plastic kleed zaten met onze handen in onze schoot.

'Geen universiteit.' Hij keek me onderzoekend aan. 'Wat ga je dan doen, in plaats daarvan?'

Ik ging wat verder van hem weg zitten. Duhon haalde diep adem. Hij leek opgelucht te zijn toen ik afstand nam, en liet een ingehouden ademtocht ontsnappen. Ik sloeg zijn reactie op in mijn geheugen om die later te analyseren.

'Ik weet het nog niet zeker.' Maar ik wist het best. Op het moment dat ik de cheque gezien had, had ik geweten wat ik zou gaan doen. 'Ik neem contact met u op als ik een besluit genomen heb.' Duhon knikte.

'Mijn moeder. Ze verborg me, hè? Ze beschermde me tegen iets. Of iemand.'

'Dat heeft ze nooit gezegd.' Ik wachtte geduldig.

'Inderdaad, ja. Ik kreeg de indruk dat ze zich voor iemand verborg. En iemand probeerde haar te vinden. Ze verborg jou voor iemand. Dat weet ik wel.' 'Mijn vader.' 'Ik denk het niet.'

Ik was verrast. Ik opende het zwarte kistje en haalde een huwelijksvergunning uit de stapel papieren. 'Marie L. Smith trouwde met een zekere William Mare DeVillier op 7 juli...' 'Ja,' onderbrak hij me, 'maar toen was je al geboren. Kijk naar het jaar, Bonnie. En trouwens, je moeders naam luidde Elizabeth.' De vaderlijke toon lag weer in zijn stem en ik kreeg de aanvechting hem te slaan. Omdat hij gelijk had. Bonnibelle Sarvaunt was één jaar voordat Marie L. Smith trouwde, geboren. Maar stel dat ik Bonnibelle Sarvaunt niet was. Stel dat ik Carin DeVillier was, en dat Marie L. Smith-DeVillier, mijn echte moeder, niet dood was. Stel dat ze me gewoon verwisselde met een overleden baby en haar eigen dood fingeerde...

Zelfs ik wist dat dit grotesk klonk, als een detectiveroman met een te onwaarschijnlijk plot.

Ik kreeg hoofdpijn van dit gesprek. Ik zette de zonnebril weer op mijn hoofd en sloot de trouvwergunning weer in het zwarte kistje. Duhon streelde mijn schouder weer en ik was plotseling emotioneel te zeer uitgeput om me eraan te ergeren. De zon was door de wolken heen gebroken en alle grassprieten en bladeren glansden en dampten nu in het licht.

'Luister, Bonnie, ik weet dat je een mysterie in je opvoeding wilt vinden. Dat is logisch. Volstrekt logisch.'

Ik legde mijn hoofd tegen de hoge houten rugleuning van de stoel. Sloot mijn ogen. Zo was het niet. Ik verzon helemaal niets. Er was hier wel degelijk sprake van een mysterie. Ik was een mysterie. Maar dat zei ik niet.

'Je moeder was enig kind. Je vader was onbekend. Ik denk zelfs dat hij niet eens wist dat jij bestond.' Duhon wachtte even en zei: 'Ik weet niet zeker of je moeder zelfs maar wist wie je vader was.' Zonder mijn ogen te openen zei ik: 'U zegt dat mijn moeder een hoer was. Dat ze met zoveel mannen het bed deelde, dat ze ze niet uit elkaar kon houden.' 'Dat is mogelijk.'

Ik had geduldig op antwoorden van De Man gewacht. Jarenlang. Hij wist van haar, maar hij had haar nooit gekend. En hij dacht dat ze dood was. Dood!

Ik wist dat ze leefde. Ik kon haar net zo duidelijk voelen als ik de wind op mijn huid kon voelen en de regen in de lucht kon ruiken. Ik liep zoals zij, had ogen zoals zij, schilderde zoals zij. Ze maakte deel uit van de magie waarmee ik al die jaren geleefd had. Ze is niet dood, wilde ik gillen.

En ze moest wel van me gehouden hebben om me zó te onderhouden, om me al die jaren zó te beschermen tegen datgene waarvoor ze zo vreselijk bang was.

Diep in me kwam een grote woede op. Een zo sterke, zo doordringende woede, dat ik verrast was dat mijn huid niet rookte en dat er geen vonken uit mijn ogen sprongen. 'Mijn moeder was geen hoer,' zei ik zacht. 'Je weet niet wat je moeder was.' 'Nee. En u ook niet.'

Ons gesprek was voorbij, doodgelopen in een massa beschuldigingen, frustraties en in mijn moeders misleiding. Duhon had mijn moeder nooit werkelijk gekend. Alleen de Sarvaunts hadden haar gekend. En ik was er lang geleden achter gekomen dat ze niets zeiden. Niet over de vrouw die volgens mij mijn echte moeder was, de onbekende vrouw die alleen bekend was als Marie De- Villier. En niet over Elizabeth Sarvaunt.

Later bracht hij me naar huis, terwijl de regen weer in stromen neerviel, zodat de bodem van de speedboot een modderpoel werd. De cheque van vijftigduizend dollar zat veilig in de portefeuille met investeringsinformatie. Ik had erop gestaan dat Duhon die fotokopieerde. We waren bij een van de betere hotels aan het water gestopt, waar hij een klein fortuin had betaald om hun apparaat te gebruiken. En de regen kon niet doordringen tot de papieren in de met een rits afgesloten leren tas die ik hem had laten kopen. Met het fortuin dat Duhon vergaarde met het beheren van mijn vermogensfonds, kon hij zich dat best permitteren. Een paar bijkomende uitgaven zouden hem niet ruïneren. Tegen de tijd dat we weer bij de keet van de Sarvaunts waren, was het opgehouden met regenen, maar mijn jurk was nat geworden en de rode patroontjes kleefden tegen mijn borsten en schouders.

Langzaam ging ik staan op de vlakke bodem van de boot en stapte ik de steiger op, terwijl de planken onder mijn sandalen kraakten. Duhon tuurde naar mijn borsten. Zijn blik bleef op mijn tepels hangen, die door de transparante stof goed zichtbaar waren. Hij begon te blozen en draaide zich om, terwijl hij zijn lippen tuitte alsof hij op iets zuurs had gezogen. Hij leek op die alles afkeurende ongetrouwde tante met wie ik hem vergeleken had. Zonder iets te zeggen ging ik naar binnen. Ik liet de deur zachtjes achter me dichtgaan. Ondanks het vroege avondlicht was het al donker binnen: de ondergaande zon ging schuil achter de wolken. De stormlamp van tante Ilene kon de duisternis in de kleine ruimte niet echt verdrijven. Ik liet de cheque van vijftigduizend dollar voor de Sarvaunts in tante Ilenes schoot vallen. Daar bleef hij on

aangeraakt liggen.

Haar ogen staarden naar de envelop. Haar handen, gerimpeld als vogelklauwen, klemden zich om de armleuningen van haar schommelstoel. Eenmaal. Tweemaal. Ze leek in het geheel niet te ademen. Op de tafel naast haar stond een dampende kop koffie, misschien wel haar twaalfde kop van die dag.

Tee Dom stapte uit de duistere ruimte van zijn slaapkamer de kamer in, met zijn gedrongen lichaam dat zo stijf was als een plank. Ze keken elkaar langdurig aan, terwijl hun ogen iets overbrachten wat ik niet kon volgen. Maar zo was het nu eenmaal altijd geweest. Ik stond erbuiten.

Stilletjes klom ik de ladder op naar de donkere zolder en stak mijn lamp aan. Ik dimde het kousje tot het zacht gloeide. Met snelle bewegingen kleedde ik me uit en stopte ik mijn kleren in een kleine canvas zak. De natte jurk rolde ik op zodat de andere kleren niet drijfnat zouden worden door het vocht. De rest van mijn garderobe, voorzover je daarvan kon spreken, propte ik er ook in. Ik trok een spijkerbroek, T-shirt en canvas gymschoenen aan, merkloos schoeisel van dun materiaal, dat slecht gelijmd was op nog dunner rubber, en keek mijn privé-domein nog eens rond. Daarna liet ik de canvas plunjezak over de rand van de zolder vallen. Die miste Tee Dom ternauwernood. Hij brulde een stel Cajun- vloeken naar me die ik mijn hele leven al genegeerd had. Ik begon te lachen. Het was een vreemd, zacht en gelijkmatig geluid dat de keet vulde. Het was niet een geluid dat iemand van ons vaak gehoord had. Ik had zelden een reden gehad om te lachen, hier in de keet of in de stacaravan. Lachen had ik bewaard voor mijn leraren, mijn kunstwerken en mijn eenzame tochten op de bayou.

Het kwam ineens in me op dat Tee Dom en tante Ilene me misschien meer geopenbaard hadden over de geheimen van mijn verleden als ik maar meer met ze gelachen had. Als ik hun maar meer van mezelf had gegeven. Als ik maar... Ik zette het van me af. Ik had honderden keren geprobeerd hen zover te krijgen me iets te vertellen. Niets dat in mijn macht lag had iets uitgemaakt. Niets. Mijn doeken bracht ik voorzichtiger naar beneden. Ik zette ze tegen de schommelstoel, de tafel en de muren en probeerde de nog natte doeken te beschermen; in de vochtige zomerhitte betekende dat de meeste.

Mijn verf en kwasten, het statief voor de oude camera en de Nikon, de rollen ongebruikte film en de foto's die aan de dakspanten bevestigd waren, kwamen in een oude gehavende Pepsi-krat terecht, een houten krat waarin ooit glazen literflessen hadden gezeten, elk in een eigen houten compartiment. Behalve het onopgemaakte bed, de provisorische ezel, een stuk of zes pockets, waaronder de niet uitgelezen Momo, en wat toiletspullen die ik niet langer nodig had, was er verder niets. De zolder was leeg. Ik blies de geschilferde lamp uit en greep nog een kleed dat rond de hete schoorsteen hing en dat ik mee naar beneden nam. Mijn voeten vonden zonder moeite de sporten in het donker. Mijn voetstappen bezaten een heel zekere tred toen ik voor de laatste maal de ladder afklom.

Nog steeds zonder iets te zeggen laadde ik alles wat ik bezat in de boot van Tee Dom, die aan de steiger vastgebonden was en zachtjes op het traag stromende water dreef.

Bij nadere overweging nam ik ook de .20 kaliber mee die aan de muur hing. Hij was niet van mij, maar ik voelde me veiliger als ik 's avonds gewapend reisde. Alligators, drijvende boomstammen en vuil dat door de regens van de laatste tijd stroomafwaarts dreef, konden gevaarlijk zijn. Een knal uit een geweer schrikte de alligators af en trok tegelijk een hoop aandacht als die in het donker werd afgevuurd.

'Wat denkie dattie aan het doen ben, meissie?' Ik gaf geen antwoord, maar liet de stilte tussen ons in voortglijden, zoals het diepe water tussen de oevers van de bayou. Voor hem was ik altijd 'meissie' geweest. Langzaam begon er woede op te borrelen. Een borreling van lang onderdrukte emotie. Geheimen. Te veel geheimen.

Toen ik het laatste doek had neergezet, bleef ik even staan, met de ene voet op de bodem van de boot en de andere op de steiger. Tee Dom en tante Ilene stonden zwijgend en oud boven me, alsof elk echt gevoel uit hen verdreven was tijdens de tientallen jaren dat ze in het moerasland van Louisiana hadden gewoond. Toch stonden ze daar stijfjes en verontrust, met gespannen lichamen, alsof ze een klap verwachtten. Tante Ilene greep met beide handen Tee Doms arm.

'Als ik goed begrijp wat er net gebeurd is, dan is jullie werk klaar. Duhon heeft jullie betaald om me op te voeden. Klopt dat?' Geen van beiden antwoordde. Ze staarden met zwarte ogen en strakke lippen zwijgend voor zich uit. Ik haalde mijn schouders op. 'Daarom ga ik weg.' 'Das mijn boot, meissie.' Ik had het gevoel dat hij iets anders wilde zeggen, en dat de woorden niet kwamen, tegengehouden door trots of door de barrière van een levenslange zwijgzaamheid. Tante Ilenes knokkels waren wit van het omknellen van Tee Doms arm.

Ik lachte weer, een kort onsamenhangend geluid. 'Elred kan hem morgen naar je terugsiepen. Ik zal zorgen dat dat voor hem de moeite waard is.'

Toen geen van de Sarvaunts nog iets te zeggen had, draaide ik me om en bukte me om het touw los te maken. Een zachte hand greep mijn bovenarm en trok eraan, de vage druk van nerveuze vingers. Ik draaide me om en keek in tante Ilenes zwarte ogen, die me intens en vochtig aankeken, als de bayou na regen. Onverwachte tranen welden daar op. Haar mond hing open, haar lippen trilden, en in haar kwabbige nek was een nerveus en onregelmatig kloppende slagader zichtbaar.

Ze tuurde in mijn ogen alsof ze naar iets zocht. Er trilde een traan, die langs de ongelijkmatige vouwen van haar huid omlaagliep. Hij viel van haar kaak. Ze liet mijn arm los, stapte dichterbij en gooide haar armen om me heen in een omhelzing die door lange jaren hard werken kracht had kunnen krijgen. Tante Ilene bestond uit zacht vlees over pezige spieren. Ze rook naar uien, lavendel en babypoeder, en daaronder lag de lucht van zelfgemaakte zeep. Ik greep haar even vast, en voelde tot mijn verbazing dat haar lichaam schokte toen ze een keer snikte.

Ze duwde me van zich af en liep snel de schaduw van de portiek in, nog eenmaal snikkend. Tee Dom spuwde een lange straal in de donkere nacht, terwijl hij nauwkeurig keek waar die terecht zou komen. Zijn gezicht had harde trekken. Zijn lippen krulden zich terwijl ik keek. Hij hield iets in, maar wat?

Ik maakte het touw los van de steiger en duwde af. Niet bepaald een echt afscheid, maar dat verwachtte ik ook niet. Het schemerde en de schaduwen die door de ondergaande zon geworpen werden, lagen lang en donker over het lege zwarte water. Mijn gezichtsvermogen was in het donker beter dan gemiddeld en als tiener had ik dat aan mijn oogafwijking toegeschreven; aan het feit dat mijn pupillen onder elk type verlichting groter waren dan die van een normaal persoon.

Ik kwam pas later te weten dat fysiologische mydriasis niet echt tot gevolg had dat je 's nachts beter zag. In plaats daarvan had ik tijdens al mijn nachtelijke tochten in de bayou mijn ogen getraind om in het donker te zien. Als een succesvolle jager had ik mijn ogen getraind om horizontale vormen in een verticaal landschap op te merken. Omdat de meeste dingen in de natuur, zoals bomen, gebouwen en zelfs laag struikgewas, verticaal zijn, zullen jagers het land onder zwakke belichting bestuderen, en op zoek gaan naar de dingen die tegengesteld zijn aan de gewone verticaal gerichte zaken. Zoals het punt waar hemel en land elkaar ontmoeten. Of de beweging van een dier. Of een lopend mens. Ik had mezelf geleerd waar te nemen waar anderen alleen naar konden raden.

Ik maalde de duistere tocht door de bayou zonder ongelukken. Er was geen regen die mijn olieverfschilderijen kon beschadigen. Er waren wel wolken, die vooruitsnellend het volgende front aankondigden. De lucht voelde nachtelijk koel aan in mijn gezicht, de muskieten waren te langzaam om te steken en de maan scheen helder achter de snel bewegende wolken.

Ik legde aan bij de openbare steiger, betaalde Elred tien dollar om mij en mijn doeken met zijn vrachtwagen naar de caravan te brengen, en nog tien om de boot terug te slepen naar de Sarvaunts. Elred was behulpzaam op de enige manier waarop hij dat kon zijn, en bood aan de betaling te laten zitten als ik 'vriendelijk' voor hem was. Mooi, maar nee, bedankt.

Alleen in de caravan ging ik achteroverliggen op de sprei van mijn lits-jumeaux, en gedurende de lange nachtelijke uren keek ik naar het lage plafond. Tegen vieren had ik alle mogelijkheden die voor me openlagen, overdacht. Vijftigduizend dollar hadden me de vrijheid gegeven te leven op elke manier die ik verkoos, om te gaan waarheen ik wilde, om de dingen te schilderen die ik in mijn dromen had geschilderd, om te doen wat ik wilde. En wat ik wilde, was weten wie ik werkelijk was.

Naarmate het lichter werd, werd het plan duidelijker. Het was brutaal en gedurfd en paste zo weinig bij me, dat ik nauwelijks kon geloven dat ik het zou overwegen.

In mijn geldkistje - het zwarte metalen kistje dat De Man me zovele jaren geleden gegeven had - had ik 1700 dollar die ik van mijn toelage gespaard had. Daarmee kocht ik de oude Chevrolet-bestel- wagen van Elred, bouwjaar '72.

Elred vond het prachtig dat ik met mijn vervoersprobleem bij hem kwam. Hij leek te denken dat ik snel terug zou komen. Dat deze reis van huis slechts tijdelijk was en dat ik, als ik terugkwam, de bestelwagen met winst weer aan hem zou verkopen. Elred had altijd in zijn eigen wereldje geleefd. Ik liet hem denken wat hij wilde, zolang hij maar akkoord ging. En zolang hij daardoor zijn handen van me afhield terwijl we bezig waren.

Voor een luttel bedrag bracht hij houten steunplanken aan zodat ik mijn doeken veilig kon vervoeren. Ik liet hem helpen met het inladen van mijn weinige bezittingen. De spullen uit mijn slaapkamer in de caravan laadden we in de schamele ruimte die er overbleef.

Ik stuurde hem naar de hengelsportwinkel om munitie voor het .20 kaliber-geweer en de .38 te kopen die ik uit de caravan haalde. Ik had geen toestemming, maar ik kon snel genoeg een cheque terugsturen. Ik had vijftigduizend dollar om Tee Dom en tante Ilene te betalen voor alles wat ik wegnam.

Er was niet veel dat ik wilde. Alleen de geweren en de stapel buitenlandse kunst- en modetijdschriften die de bodem van mijn kast vulde. Een rol dunne, losjes geweven stof die tante Ilene had gekocht om bekleding voor mijn slaapkamer te maken. Mijn bed met matras en de latafel, die ik lang geleden van mijn toelage had gekocht. Mijn weinige kleren en boeken. Niet veel. Ik maakte de slaapkamer schoon en Elred laadde de bestelwagen in, waarbij zijn handen steeds bleven treuzelen op de dingen die hij aanraakte. Hoewel hij een stiekemerd was, en niet bepaald schoon, en hoewel hij duidelijk gek was op mij en mijn spullen, was hij ten minste consequent in zijn gedrag. Het was een vreemde combinatie.

Terwijl we bezig waren stopte er op een gegeven moment een bestelwagen. Een opgeknapte wagen die lichtgroen geschilderd was en zelfs in het vale zonlicht glansde. Het was echt een oude bak, veel klassieker van vorm dan de oude Chevy van Elred uit '72. Er was een lange man met een cowboyhoed uitgestapt, die met Elred praatte terwijl ik bezig was. Ik bemoeide me niet met Elred om hem zijn zaken te laten afwikkelen, en keek af en toe uit het raam naar het onduidelijke duo terwijl ik dozen vulde. Ik kon de vreemdeling geen een keer goed zien, maar ik hoopte dat Elred niet bezig was met een verhuurtransactie met een van zijn rijke vissersvriendjes, die hij altijd de bayous op gidste naar de beste visstek- ken. Tenminste niet tot ik klaar was met inpakken. Maar het was wèl een huurder. Ik hoorde dat de vreemdeling Elred vijftig dollar bood om hem de Bayou Negre op te gidsen. Ik wist wat dat betekende.

Elred zou voor mijn tien dollar de Bayou Negre op gevaren zijn. Nu was het alles bij elkaar zestig dollar. Elred had een geweldige klapper gemaakt, geheel belastingvrij. Je kon het Elred altijd toevertrouwen wat extra's te verdienen.

Terwijl we snel de klus afmaakten zodat Elred kon vertrekken, vertelde hij me over zijn huurder, de man met de dure hoed en de grijze laarzen van struisvogelhuid met zilveren punten aan de tenen. Hij was erg onder de indruk van de zilveren punten. Ik durfde hem niet te vertellen datje tegenwoordig heel vaak zilveren punten zag; dat 'zilver' zilverkleurig betekende. Geld had altijd indruk gemaald op Elred.

Ik vroeg me af wat hij zou doen als ik hem de cheque van vijftigduizend dollar in mijn zak zou laten zien. Ik besloot verstandig genoeg dat discretie hier op zijn plaats was. De gedachte aan een moetje met Elred - terwijl Elred met het geweer zwaaide zodat hij beslag op mijn geld kon leggen - was een heel reële mogelijkheid. De plaatselijke kantonrechter was hem heel wat verschuldigd, zo luidden de geruchten tenminste.

Een half uur later stond ik naast de bestelwagen terwijl Elred naar mijn gezicht keek om te zien of hij enige tederheid zag. De caravan zag er hetzelfde uit als altijd. Verroest. Enigszins troosteloos. Hij leek erg op Elred. Ik schudde Elred de hand en verstijfde alleen een beetje toen hij me in zijn armen trok en me op de mond kuste. Het was bepaald geen zoen om op te snoeven voor een eerste zoen. Niets om naar dromenland mee te nemen aan het einde van een lange dag. Zeker niets om de hartstocht aan te wakkeren. Zijn lichaam rook naar vet, vis en uien. Heel anders dan tante Ilene. Ik verdrong de gedachte aan haar gezicht zoals ik dat voor het laatst gezien had en vertrok naar New Orleans, terwijl de cheque van vijftigduizend dollar tegen mijn huid brandde.