De zon stond inmiddels als een gouden bol boven de boomtoppen toen Stocker en ik voor de laatste keer die avond in de terreinwagen stapten. Perkins, die de hele dag in de wasserette bij Eloise was gebleven en van haar avondeten genoten had, maakte met zijn dikke buikje een luie, tevreden indruk. Hij rekte zich geeuwend naast me uit, krabde zich en boerde tevreden en afwezig. Net als Tee Dom placht te doen na een zeldzame luie dag en een goede maaltijd.
Ik streelde Perkins' kopje en zijn puntige oortjes, en wreef over zijn strak staande buikje als hij zich wat omdraaide en het aan mij presenteerde. Zijn haar was zachter dan gewoonlijk, alsof Eloise hem gekamd had. Hij likte mijn vingers alsof hij wilde zeggen: 'Was het geen prachtige dag?' Ik had niet het hart hem tegen te spreken.
Ik leunde zelf ook wat ontspannen tegen de veiligheidsriem en liet me door de brede banden op mijn plaats houden. De radio was uit, maar de stilte in de cabine ging verloren door het lawaai van de modderbanden tegen het plaveisel. Eerder op de dag had ik het geluid van de banden niet opgemerkt omdat ik te veel in beslag genomen werd door gedachten aan thuis, aan een bezoek aan Eloise en aan het eten van de gerechten van tante Ilene. Ik had gedacht dat ik haar er misschien eindelijk van kon overtuigen me over mijn moeder te vertellen.
Nu was geen van deze half erkende dromen uitgekomen en was mijn hele leven, zelfs mijn identiteit veranderd door de dingen die ik te weten was gekomen. Nu ik erop lette, was het geluid van de banden zowel te hard als kalmerend.
We bereikten Houma, waarna we flink vaart maalden. We haalden barbecuegerechten bij een wegrestaurant, vonden een hotel en aten aan het tafeltje van de hotelkamer. We namen na elkaar een douche in de minuscule badkamer en maakten ons op om naar bed te gaan. We lagen in bed in het licht van de enige lamp in de kamer. En we hadden nog steeds niets gezegd. Stocker las in de Gideonsbijbel en deed wat administratie op haar bed. Ik lag midden op het mijne met het dagboek van Elizabeth
Diane Sarvaunt naast me. Af en toe streek ik over de omslag. Perkins lag op het kussen naast me te slapen, geheel bevredigd door een rijke maaltijd, te veel aandacht en avontuur. Om tien uur sloeg Stocker de bijbel dicht en knipte ze het licht uit. Zo lagen we in het donker terwijl de zoemende airconditioning de ruimte met koele lucht vulde. Uiteindelijk nam Stocker in het donker het woord. 'Je moet het toch echt lezen. Ze kan de enige in de wereld zijn die je moeder gekend heeft.'
'Ja,' zei ik zacht. Verder leek er niets te zeggen te zijn. Even later nam Stocker opnieuw het woord; haar woorden klonken weloverwogen.
'De vrouw in de grafkist in Petit Chenier was zeer waarschijnlijk Elizabeth Sarvaunt.' Ik zei niets.
'Dat betekent dat het heel goed mogelijk is dat je moeder, wie ze nu ook is, nog in leven is.'
Die woorden weerklonken nog in mijn geest toen ik de volgende ochtend om vier uur wakker werd. De lucht was nog steeds donkerpaars toen Perkins en ik de kamer uit glipten. De wereld sliep nog, op de nachtwerkers na: de afgematte chauffeurs op de zware vrachtwagens die op dieselwalm en cafeïne de hele nacht plankgas doorreden; de politie en de bewakingsdiensten; de arbeiders in de nachtdienst die de veiligheid van de stad waarborgden en de economie van de staat lieten doordraaien.
Achter het harmonikahek raasde het verkeer op de snelweg voorbij. Ergens loeide een sirene. Een koele wind voerde regenwolken mee waarachter de sterren voortdurend schuilgingen. Er kwam een front aan, voor eenmaal vanuit het noorden in plaats van uit de Golf van Mexico of uit de hete Texaanse vlakten. Perkins trok snuivend zijn zwarte neusje op en hield aandachtig zijn oren omhoog in het schemerlicht van de vroege ochtend en de poelen van kunstlicht die de lampen van het hotel verspreidden. Hij deed zijn plicht en markeerde diverse sierplanten voordat hij klaar was. Ik hoopte dat hondepies niet dodelijk was voor planten. We maakten nog een tweede ronde over de parkeerplaats en liepen deze keer sneller omdat we allebei wakker werden. Ik liep met grotere passen terwijl Perkins aan mijn zijde rende. Warm geworden en wakker liepen we terug. Onderweg stopte ik bij een koffieautomaat in een hoek van de hotelgang voor twee papieren koppen heet, maar smakeloos vocht. Ik nam een slokje en brandde direct mijn tong terwijl ik de hoek omsloeg naar de kamer.
Er kwam een gedaante op me af uit het duister. Zwarter dan de nacht.
Hij leek langzaam te bewegen, alsof de wereld vertraagd was, of alsof de gedaante naar binnen vloog, door de wind naar binnen geblazen. Ik moest direct aan graaf Dracula denken, die met zijn cape op een slachtoffer afsnelde.
Zijn lichaam botste tegen het mijne, verdreef de lucht uit mijn longen en duwde me naar achteren tegen de ruwe baksteen. Er werden geen tanden onder mijn kaak in mijn hals gedrukt, maar kil staal.
Ik reageerde direct. Zonder na te denken maakte ik een opwaartse beweging met mijn handen en wierp de bekers koffie in zijn gezicht.
Hij gaf een gil, viel naar achteren en was verdwenen, terwijl zijn voetstappen op de betonnen gang in het duister weerklonken. Het ging allemaal zo snel. Het ene moment was hij er, het volgende moment was hij weg.
Ik stond met mijn rug tegen de bakstenen zijkant van het hotel weer op adem te komen. Perkins blafte woest en viel uit naar het punt waar de man - was het een man? - had gestaan. Er lag een pistool, net zichtbaar in het vage ochtendlicht. Het staal dat hij tegen mijn hals had gedrukt. Met knipperende ogen staarde ik er enkele momenten naar.
En toen begon ik te rennen, terwijl Perkins springend achter me aan kwam. Onze kamer was maar twee deuren verderop. Te ver, voor altijd weg. Ik viel ertegenaan en sloeg met mijn vuist op het geschilderde staal. De wereld bewoog weer op normale snelheid voort. Het was onverwacht, die vreemde tijdsversnelling. Zelfs nog onverwachter was de intense drang om te braken, een brandend gevoel achter in mijn keel.
Stocker smeet de deur open met een pistool in haar hand en trok me naar binnen, waarna ze de deur dichtsloeg. Ik weet niet wat ze uit mijn gebrabbel opmaakte, maar ze duwde me met één hand naar de telefoon en droeg me op de politie te bellen. Ze opende de deur weer. Daar stond ze, beschermd door de stalen deur, terwijl ze het pistool in haar handen naar het plafond gericht hield. Ze tuurde enkele momenten in het duister voordat ze naar buiten sprong en terugkwam met het pistool dat mijn belager had laten vallen. Ze hield het bij de punt van de loop vast, van haar lichaam af. Kalm legde Stocker het pistool op het nachtkastje en sloot de deur weer. Ze nam me de telefoon uit handen en bracht orde in het verwarde verhaal dat ik de politie had verteld.
Totaal onaangedaan stond ze op haar blote voeten en in een zijden
pyjama voor me op het tapijt, met nog altijd haar pistool in haar ene hand. Ze sprak met een politieagent en gaf ons kamernummer. Ze had net zo goed met een glas wijn in haar hand met een pizzabezorger kunnen staan praten. Zo verdomd kalm. Ik giechelde hysterisch.
Perkins draafde met zijn lijn achter zich aan langs de hoeken van de kamer. Hij stak zijn neus onder de bedden, in de koffers en tegen de stoelkussens om zich ervan te overtuigen dat onze schuilplaats veilig was.
De drang om te braken werd steeds heviger en plotseling zat ik met mijn gezicht voorover in het toilet van de hotelkamer, voortdurend kokhalzend. Het zurige vocht bleef aan mijn tanden plakken en brandde als azijn in mijn keel. Stocker legde een koude handdoek in mijn nek en toen ik kalmeerde, droeg ze me min of meer terug naar mijn onopgemaakte bed en sloeg ze de dunne deken over me heen.
De politie arriveerde in twee auto's met zwaailichten. Mijn tanden begonnen te klapperen. Stocker stak haar pistool in de holster en liet de agenten de kamer binnen. Daarna volgde de bewakingsdienst van het hotel, waardoor het vol werd in de toch al te kleine kamer. Perkins sprong op het bed en begroef zijn kop onder mijn arm, terwijl zijn warme lichaam op mijn schoot lag. Ik beefde vreselijk. Stocker legde nog een deken over me heen en speelde voor moederkloek, nu ze niet langer met het pistool in de aanslag voor lijfwacht hoefde te spelen.
Ik vertelde mijn verhaal zo samenhangend mogelijk en liet het pistool en mijn verbrande handen als bewijs zien. Toen ik de bekers in het gezicht van de aanvaller had geworpen, was de koffie ook over mij heen geslagen; mijn handen en polsen waren vuurrood verbrand.
De agenten stelden een aantal vragen, onder meer over het tijdstip, waar ik stond en wat ik buiten deed. Ze vroegen me om precies te vertellen hoe de aanval verlopen was. Ze overlegden met de bewakingsbeambte en splitsten zich. De mannelijke agent ging naar buiten om het terrein te doorzoeken.
'Kun je ons een beschrijving geven?' vroeg de vrouwelijke agent, hoewel ze de enige politieagent in de kamer was. Ze was klein en stevig, met een bos zwart haar en zachte gelaatstrekken. Een babyface op het lichaam van een gewichtheffer.
Ik sloot mijn ogen en dwong mezelf me het ogenblik te herinneren waarop het staal tegen mijn hals gedrukt werd. Hij was geen vampier geweest. Geen graaf Dracula die even een nachtelijke snack ging halen. Gewoon een man.
Ik was een kunstenaar. Alles wat ik kon zien, kon ik me ook herinneren, nietwaar?
In mijn herinnering voelde ik de bakstenen muur door mijn T- shirt heen over mijn rug schrapen. Perkins kromp ineen tegen mijn enkels.
'Het pistool bevond zich onder mijn rechterkaak.' Ik betastte de plek op mijn hals. 'Dat betekent dat hij het in zijn linkerhand hield. Hij was vijf centimeter langer dan ik, zijn neuspunt kwam ongeveer tot hier.' Ik wees op mijn eigen neusbrug, die ik voor mijn geestesoog zag. Mijn kunstenaarsoog voor detail. De aandrang om te braken kwam terug en ik drukte mijn mond met mijn gebalde vuist dicht. Zowel mijn lippen als mijn vingers trilden. Ik wist niet waarom ik zo van streek was. Ik was niet gewond geraaid of zo... En toch reageerde mijn lichaam niet volgens de wetten der logica.
'Maar hij hield zijn knieën een beetje gebogen, dus je moet er misschien nog vijf centimeter bij doen.' Ik beet op mijn lip, nog steeds met gesloten ogen. Ik had vreselijke behoefte mijn tanden te poetsen. Ik wilde wakker worden uit deze afschuwelijke droom. 'Hij had donker haar en een normaal postuur. Hij had een snor, een dunne snor. En acne-littekens op zijn wangen. Ik kon de kleur van zijn ogen niet onderscheiden, maar ze waren misschien donker.'
Ik zag hem voor me terwijl hij schreeuwend wegliep. 'Hij was jong. Zijn stem sloeg over terwijl hij schreeuwde. Hij droeg een spijkerbroek met iets van een lichte kleur op zijn... linkerbil. Misschien een slijtplek of een scheur. En een donker T-shirt. Gymschoenen. Geen hoed.'
Ik opende mijn ogen en zag dat Perkins zijn gebogen kopje tegen mijn hoofd hield. 'Sorry, jongen. Ik kan ze niet vertellen hoe hij rook. Ik rook alleen maar de koffie.'
De agente vulde een formulier in dat ze op een aantekenboekje had gelegd. De standaardadministratie.
'Bekijken jullie het pistool op vingerafdrukken?' Stocker kwam met een verstandige vraag.
'Jazeker, mevrouw,' zei de agente zonder op te kijken. 'Omdat dit wellicht niet zomaar een poging tot beroving met geweld is.'
De agente en ik keken Stocker aan. 'Waarom?' vroegen we beiden vlak na elkaar.
Ik keek naar haar naamplaatje onder haar badge. Hoofdagent Tamporello. Sigaartje? Sigaret? Tamporello's? Ik probeerde niet stompzinnig te gaan giechelen.
'Daarom. Een van haar lijfwachten werd een paar dagen geleden gedood bij wat een beroving leek. Maar er werd niets weggenomen. Zelfs zijn pistool niet.'
Mijn ogen werden groot van ontzetting toen ik de aanval op Cooter Bug met de aanval op mij in verband bracht. Ik trok de deken strakker en bedekte Perkins en mezelf onder de behaaglijke plooien. Hij ging nog wat gemakkelijker op mijn schoot liggen en liet een krachtige hondezucht uit zijn bekje ontsnappen. Ik streelde hem, waardoor ik wat rustiger werd. Stocker praatte nog steeds en vertelde de agente bijzonderheden over de moord. 'Het is misschien goed met de afdeling Moordzaken in New Or- leans te praten over deze man, als jullie hem kunnen identificeren. Jullie kunnen proberen erachter te komen of hij de nacht waarin haar lijfwacht werd gedood, in New Orleans was.' 'Wacht even, dit moet mijn collega horen.'
Tamporello pakte een radio die aan haar zwarte leren riem hing en riep haar partner weer naar binnen. Ze luisterden samen nogmaals naar Stockers verhaal en riepen daarna de recherche op. Terwijl we wachtten, poetste ik mijn tanden en trok ik schone kleren aan zodat de politie mijn bevlekte kleren mee kon nemen. Terwijl ik me aankleedde, overlegde Stocker zachtjes met Tamporello. Ik kon hen niet verstaan.
De schone kleren leken te helpen en ik begon minder te beven. Ik merkte dat ik normaal kon ademhalen. Ik dacht met smart aan de gemorste koffie. Gelukkig maar dat die zo heet was geweest. De rest van de dag ging voorbij met een stroom van geüniformeerde politiefunctionarissen, vragen en telefoontjes naar de politie van New Orleans. Het pistool dat mijn aanvaller had laten vallen werd overgedragen aan de politie, evenals de koffiebekers, mijn kleren en een stapel papieren van bijna een halve decimeter hoog. Het was niet waarschijnlijk dat de man die me aangevallen had dezelfde was die Cooter Bug had vermoord. Maar stel dat... De woorden van Stocker. Stel dat.
De agenten gingen de kentekens na van Miles' wagen en van de wagen die aan de man behoorde die Elred naar Baton Rouge had gestuurd. De wagen van Miles bleek geregistreerd te staan op naam van Mousseau Collections, Inc. De bruine Dodge stond op naam van Aucoin Investigations, een eenpersoons detectivebedrijf in Remy, een stadje in het district St. James. De eigenaar nam niet op toen de politie zijn nummer belde en later antwoordde niemand op het geklop van de politie.
Anthony Aucoin had een antwoordapparaat. Met een welluidende stem vroeg hij de beller een boodschap achter te laten. Stocker
belde het nummer tweemaal zodat ik de stem kon horen. Die klonk niet vertrouwder dan zijn gezicht op de foto's was geweest. Ik zag hoe de blauwe ogen van Stocker steeds meer begonnen te glimmen naarmate de dag vorderde. Ze was met een fascinerende puzzel bezig met tal van kronkelingen en afgesneden mogelijkheden. Zij had er lol in, ik was aan vakantie toe. Verder vond ik dat ze tante Ilene en Tee Dom moest opsporen. Het was verrassend hoe betrokken ik me bij mijn oom en tante voelde. Ze waren tenslotte niet echt familie. Ze hadden me in Khoury gehouden, geïsoleerd van de rest van de wereld, en we hadden bijna in armoede geleefd. Maar wel veilig, fluisterde een verstandig stemmetje in me. Ik was altijd veilig geweest. In de loop van de dag vond ik de tijd om tante Ilene en Tee Dom toe te voegen aan de lijst van mensen die Stocker moest vinden. Ze leek niet verrast, en ik denk dat ze het in het geheim wel leuk vond een nog grotere puzzel te moeten oplossen. Ik voelde me beter nadat ze me beloofd had naar ze op zoek te gaan. Kalmer. Ik kon gewoon zitten luisteren als Stocker met de politie over mijn leven sprak, alsof het om een vreemde ging. Misschien de vreemde die ik was geworden.
Toen we terugkwamen in New Orleans zagen we MacAloon voor mijn appartement staan wachten. De straten waren vol feestvierders, want het was weer tijd voor een van New Orleans' vele festivals, met straatmuzikanten op elke hoek en overal stalletjes met eten, bier en frisdrank. MacAloon keek bezorgd toen we langs de stoeprand parkeerden. Hij liep stijfjes heen en weer voor Cee Cee's winkel en keek met argwaan naar de feestvierders. In plaats van 'Hallo, hoe was de reis,' waren zijn eerste woorden: 'Bonnie's huis is overhoop gehaald.'
'Mijn schilderijen!' In luttele momenten was ik de auto uit en rende ik met twee treden tegelijk de trap op, Perkins aan mijn voeten. Maar de deur was op slot en niets wees erop dat hij geforceerd was. MacAloon en Stocker klommen zacht pratend en met hun gezichten vlak bij elkaar langzamer naar boven, terwijl ik naar sleutels zocht en de zware deur openduwde.
'Ze zijn aan de achterkant binnengekomen,' zei MacAloon. De twee volgden me door de deur het appartement in. 'Ze hebben de airconditioning eruit gehaald en zijn door het gat gekropen. Maar het ziet er niet als een doorsnee-inbraak uit. Ze hebben de tv en de radio laten staan.' Het was een enorme rotzooi. Overal verspreid lagen mijn kleren, tijdschriften en schildersbenodigdheden. De lakens waren van het bed gehaald. De keuken zag eruit alsof er een orkaan doorheen getrokken was; blikken waren van de kastjes gegooid en er lagen borden op de vloer. Vreemd genoeg was er niets kapot. Maar het was een enorme rotzooi.
'Ik heb de politie gebeld. Jullie hebben ze net gemist. Ze willen dat je een lijst maakt van wat er gestolen is en die aan deze man geeft.' MacAloon gaf me een visitekaartje waarop in zwarte letters de naam van een politieman stond. Ik schoof het kaartje in mijn achterzak. Ik had het gevoel dat er niets was weggenomen. Ik had het gevoel dat ik wist waarnaar ze op zoek waren: mijn zwarte kistje dat nog altijd op de vloer van de terreinwagen van Stocker stond. Het mysterie van mijn identiteit. Het mysterie van mijn moeder en de mensen voor wie ze me al die jaren verborgen had, daar waren ze naar op zoek. De antwoorden in het zwarte kistje. Door de koude rillingen gingen mijn nekhaartjes overeind staan. Waar ben je? Waar verberg je je? wilde ik vragen. Want ik wist nu zeker dat ze in leven was. Hoewel ik mijn overtuiging niet had kunnen verklaren, wist ik zeker dat iemand me gevonden had, en dat ik in gevaar was. Hetzelfde gevaar waartegen mijn moeder me zovele jaren had geprobeerd te beschermen. En ik vroeg me af of mijn daden haar eveneens op de een of andere wijze in gevaar hadden gebracht.
In de voorkamer, het atelier, zag ik dat mijn schilderijen nog in goede toestand waren. Onaangeroerd, somber en levenloos stonden ze in de felle middagzon. Amateurwerk. Ik sloot mijn ogen. Ik had er een hekel aan als mensen mijn werk bij daglicht zagen. 'Nog niet naar de schilderijen kijken.' Goed. Misschien was het vergeefs, gezien alle verschrikkingen van de laatste achtenveertig uur, maar ik wilde dat mijn kunst alleen in de juiste omstandigheden bekeken werd.
Ik stapte over de spullen op de grond heen, opende het raam naar het balkon en sloot de luiken. Ik deed hetzelfde bij de andere twee ramen, waardoor het voorste deel van het appartement in de schaduw gezet werd. Het effect werd gecompleteerd door de drie deuren te sluiten die de voorste helft van het appartement van het achterste deel scheidden. Het was niet hetzelfde als kaarslicht in het volledige donker, maar het was genoeg om het proces op gang te brengen. Mijn handpalmen zweetten. Het was dwaas, maar het was tenslotte mijn kunst. 'Goed. Nu.'
Maar Stocker en MacAloon liepen al langzaam van de ene ezel naar de andere.
'Verdomme.' Stocker tuurde naar het tafereel van de chenier achter de keet, aan drie zijden door zwart water omringd. Ik had die door mijn slaapkamerraam geschilderd op een hete, van muskie- ten vergeven avond. Het was een mystiek, zacht geheel, met sprekende schaduwen en vreemde vervormingen van het perspectief. Je werd er bijna duizelig van als je schuin van bovenaf naar een boom keek. Het schitterde als je door de takken heen naar het stille water omlaagkeek, naar de heldere nachtlucht en de maansikkel die in de takken gevangen zat en weerkaatst werd in de bayou. 'Verdomme,' zei ze weer, maar deze verwensing was als compliment bedoeld.
Ik streek met mijn handpalmen langs mijn dijen.
'En die artiest voor wie je werkt heeft dit hier niet gezien?' vroeg
Stocker.
'Nee,' zei ik fluisterend.
'Mijn ex-schoonmoeder zou een beroerte krijgen als ze dit werk zag. Ze beschouwt zichzelf niet alleen als verzamelaar, maar ook - hoe noem je zo iemand? - als iemand die nieuwe kunstenaars ontdekt en financieel steunt. Ze zou deze in elk geval heel mooi vinden.' 'Een mecenas.'
'Ja, mecenas.' Stocker deed een stap opzij en bekeek het doek vanuit een andere hoek. Ze zei bijna in zichzelf: 'Deze vind ik prachtig.'
Ik opende een van de luiken, zodat het doek met zonlicht overgoten werd.
'Tjee zeg. Je hebt het vermoord.'
Ik lachte, omdat ik het vreemd vond dat iemand anders de analogie van dood en leven voor mijn werk gebruikte. Dat was namelijk de manier waarop ik het altijd zag. In het donker leefden ze, ademden ze. In het licht stierven ze, werden ze leeg. 'Waar exposeer je?' vroeg MacAloon.
'Beneden. In de winkel van Cee Cee. Nou ja, ik zal ze daar neerhangen zodra het licht geregeld is.' Ik herinnerde me vaag dat Cee Cee beloofd had een donker hoekje voor mijn werk te reserveren, en hoopte dat ik niet iets beweerde wat niet waar was. Iets wat ik me, door een alcoholische waas, maar half en half herinnerde.
'Je moet deze aan je baas laten zien. Nodig hem uit voor een etentje of zo.'
Dat was niet iets waar ik eerder over gedacht had. Gluiperig, maar misschien doeltreffend. Ik opende de rest van de luiken, waarmee ik de andere schilderijen vermoordde, en de rotzooi in het appartement zichtbaar werd.
Stocker keek op haar horloge. 'Ik vind het vervelend je in deze troep te moeten achterlaten, maar ik heb niemand geregeld om vanavond de paarden te voeren.' 'Geeft niet, ik krijg het allemaal wel weer op orde.' Welwillende woorden, maar innerlijk voelde ik me knap ellendig bij het idee om zo'n troep op te ruimen, en ik vond het idee alleen te zijn vreselijk.
'Ik blijf wel en zal ervoor zorgen dat de airconditioning stevig vastzit. Een paar schroeven moeten genoeg zijn,' zei MacAloon. Ik haalde enigszins opgelucht diep adem. En dat was nog dwazer, want het enige wat ik tenslotte had was MacAloons woord dat mijn belangen hem ter harte gingen. Het was niet zo dat ik hem betaald had om me te beschermen.
Dezelfde gedachte moest ook bij Stocker zijn opgekomen. Ze was met veel lawaai van haar laarzen op de houten vloer tot halverwege de deur gekomen, toen ze stil bleef staan en zich omdraaide. Het zonlicht streek over haar blonde vlecht. 'MacAloon, wie is de man die je betaalt om op Bonnie te letten? Ben je daar al achter?' 'Neuh. Maar gisteren zat de cheque bij de post met een getypte serie instructies.' Hij keek Stocker aan en grijnsde. 'Hij zit in het handschoenenkastje als je je zorgen maakt.' Hij wierp haar een sleutelbos toe die ze met één hand opving. 'Geef maar toe aan je verdenkingen, dame. En gooi mijn sleutels dan naar boven op het balkon. Ik heb strikte orders niemand bij haar in de buurt te laten komen. En ik heb Josh Campos ingehuurd voor de nachtdienst.' 'Campos. Een Indiaans type? Paardestaart? Degene die een kogel in ontvangst nam voor die rechter, hoe heette ze, Cortinez?' 'Precies dezelfde.'
'Ik zal de sleutels opgooien.' Ze draaide zich gedeeltelijk om voor de deur en stopte, waarna ze zich weer omdraaide. 'En ik zal Campos even bellen. Alleen maar om zijn aanstelling te controleren.' 'Verstandige zet.'
MacAloons ogen glommen van ingehouden pret aan het einde van het gesprek. Terwijl hij in het licht van de ondergaande zon stond en mijn schaduw een streep trok op de vloer, zei hij: 'Stocker is een goede detective. Ze wantrouwt iedereen.' Ik knikte en wachtte. Het leek wel of ik zelf wantrouwend werd. 'Hé, Bonnie.' De stem klonk vlak, gedempt door de louvredeuren. Ik opende er een en stapte naar buiten. Stocker wierp me de sleutelbos toe, maar ik kon hem in het felle licht niet opvangen en de sleutels kwamen aan mijn voeten terecht. 'Hij is oké. Vertel hem over Aucoin Investigations en Mousseau Collections en de aanval op jou van vanochtend. Ik spreek je wel weer zodra ik je iets te vertellen heb.'
'Bedankt, Stocker.' Perkins sprong vrolijk het balkon op en ging met kwispelende staart naast me staan.
'Je hebt je tas vergeten,' riep ze.
Ik zag haar de gehavende tas die ik voor de reis gepakt had openritsen, er het dagboek en het kistje in stoppen en hem weer dicht- ritsen. Met één hand steun zoekend, sprong ze achter op de wagen met de dubbele wielen. Met de bewegingen van een honkbalwerper wierp ze me de tas toe. Deze keer ving ik wel. En toen was ze vertrokken.
De avond duurde nog lang na het vertrek van MacAloon; hij was lang en eenzaam. Ik was volstrekt afhankelijk van Perkins voor gezelschap, terwijl buiten mijn balkonramen iedereen aan het feestvieren was. En later hoorde ik de geluiden van succesvolle ondernemers die het voor die dag voor gezien hielden. Menselijke stemmen, menselijke geluiden.
Ik zat binnen en ruimde mijn appartement op, wat niet zo erg was als het leek. De indringers waren niet vernielzuchtig geweest, ze waren alleen gedegen te werk gegaan. De tijdschriften lagen nog steeds op volgorde, mijn kleren waren niet kapotgescheurd, zelfs mijn matras was niet opengesneden zoals de misdadigers in de film altijd doen. In de drie uur dat het opruimen van de rommel duurde, was het buiten donker en stil geworden. Niet onder de indruk van de wanorde bracht Perkins de tijd door met kauwen op een kalfspoot, een geschenk van Stocker dat ik in mijn tas naast het dagboek had gevonden.
Terwijl ik in een van de deuropeningen tussen de slaapkamer en het atelier stond, draaide ik me langzaam om en keek ik rond of ik misschien iets gemist had. De vloer was weer schoon, net als de keuken, en ik had honger.
Ik douchte snel, kamde mijn haar en lijnde Perkins aan. In de spiegel van het scherm bij de deur vormden we een onwaarschijnlijk duo. Ik in een vormeloze jurk tot halverwege mijn kuiten, met mijn haar in modieuze wanorde, donkere ogen en vol blauwe plekken, en Perkins een uitgeblust speeltje, dat er snobachtig en verwijfd uitzag. Volmaakte slachtoffers.
Ik deed lippenstift op en wierp mijn tas over mijn schouder. Het was een zware, bolle tas, in jaren zestig-stijl met franjes en opzichtig beschilderd leer, die nog zwaarder werd door mijn .38 kaliber. Goed. Niet helemaal een slachtoffer. Niet meer, nooit meer.
We liepen het donker in, het fatterige hondje en ik. In de ene hand had ik zijn riem, in de andere het pistool in mijn tas. Ik zou geen tijd hebben het te voorschijn te halen om daarna te schieten, maar dat zou me er niet van weerhouden de trekker over te halen. Wat maakte het uit als ik een tas vernielde die tiptop in orde was? Ik sloot de deur van het appartement achter ons. Toen we de trap afliepen, zag ik iets bewegen in het duister aan de overkant. Er kwam vaag zichtbaar een man te voorschijn. Lang, wit T-shirt en spijkerbroek. Cowboylaarzen. Miles? Nee, niet Mi- les. Gewoon een man met laarzen. De halve staat draagt cowboylaarzen. Dit was tenslotte het zuiden. Hij had zwart haar dat naar achteren in een paardestaart zat. MacAloons beschrijving van Josh Campos.
Maar ze had nooit gezegd dat hij zo mooi was. Hij had een lang gezicht met uitstekende jukbeenderen, zwarte ogen, volle lippen en een slank, lenig lichaam. Ter hoogte van zijn middel zat een bobbel van een pistool. Ik liep bijna sprakeloos de straat op. Ik had gedacht dat Tito mooi was. En dat was hij ook; op een zachte, onbeproefde manier. Jong, dat was Tito. Jeugdig, een jongeling. Groen. Deze man niet.
Ik stak de straat over, mijn hond en mijn pistool vasthoudend, en keek naar de manier waarop hij bewoog terwijl ik op hem afging. Hij observeerde oplettend de straat, met gespannen spieren. Hij maakte absoluut geen passieve indruk, maar toch leek hij niet openlijk agressief te zijn. Hij was bedaard, beheerst en waakzaam. Ik realiseerde me dat ik naar hem staarde en had geen idee wat ik tegen mijn nieuwe lijfwacht moest zeggen. Ik opende mijn mond in de hoop dat er iets intelligents uit zou komen. 'Ik heb honger, ben eenzaam en wil iets eten.' O, wat vreselijk. Waarom zei ik niet gelijk: 'Ik ben maagd, wilt u iets aan die toestand doen?' Ik ratelde verder; mijn mond werkte onafhankelijk van mijn hersenen. 'En ik wil wat kopen. Hebt u enig idee wat er open is?' Dat was beter, denk ik. Ik haalde diep adem. Josh liet breed grijnzend zijn meer dan witte tanden zien. 'Jawel, mevrouw. Houstons op Saint Charles.'
Ik knikte, blij dat het licht van achteren kwam zodat hij mij niet kon zien blozen. 'Rijdt u of zal ik rijden? Ik moet u waarschuwen dat mijn wagen een hoop roest is die met garen, paperclips en kauwgum bij elkaar wordt gehouden.'
'In dat geval zal ik rijden. Maar wilt u niet eens weten hoe ik heet? Dat is geloof ik toch normaal onder deze omstandigheden.' Hij trok spottend zijn rechter mondhoek op. Mijn maag draaide om en ik had moeite een antwoord te bedenken. Tot mijn eigen verrassing zei ik: 'Niet echt. Ik denk niet dat dit normale omstandigheden zijn, Josh. En eerlijk gezegd ben ik te hongerig om me er druk om te maken.'
Hij knipperde met zijn ogen. Hij had ongelooflijk lange wimpers. 'Daar heb je misschien gelijk in, Bonnie. Laten we wat gaan eten.' Hij pakte me bij mijn arm, die met de hand waarin ik het pistool hield. Ik meende dat ik veilig was bij Josh Campos, en daarom liet ik het los en ging ik naast hem lopen.
'Hoe wist je dat ik het was?' Een terloopse vraag. Geamuseerd. Ik keek naar hem op, en een flink stuk ook. Hij moest met zijn laarzen aan wel een meter negentig lang zijn. Het was een tamelijk nieuwe ervaring voor me, aangezien de gemiddelde bayou-bewo- ner van mijn lengte of kleiner was. Er lag een glimlach om zijn lippen. Zijn ogen schoten heen en weer over de straat. Ik realiseerde me dat hij mijn elleboog niet amicaal, maar stevig vasthield, alsof hij mij op elk moment achter hem tegen de grond kon duwen en zijn wapen kon trekken. 'Hè?'
'Hoe wist je wie ik was?' Nog meer geamuseerdheid. Hij keek me even aan en observeerde toen de straat weer. Links, rechts, een blik in de etalages aan de overkant.
Ik voelde me onhandig en naïef en vreselijk onervaren. Ik probeerde aan Josh te denken als een zeventigjarige leraar met levervlekken op zijn kale hoofd, in de hoop dat ik zo mijn gedachten weer kon ordenen en vrijuit kon spreken. Het werkte niet. Dat fantasiebeeld maakte me alleen maar aan het lachen. 'MacAloon heeft het me verteld.' 'O.'
Een blok van mijn appartement vandaan stond een glanzende klassieke sportwagen. Een donkerblauwe Corvette uit 1965 met gepoetst chroom. Josh leidde me naar de passagierskant, opende het portier en hielp me bij het instappen. Als Josh Campos een ander was dan hij leek, was ik mezelf in gevaar aan het brengen. Slimme zet, Waldo. De woorden neurieden in mijn hoofd; Dr. Long, die half stoned en half dronken en volstrekt met het gelijk aan zijn zijde tegen me uitvoer vanwege een nogal stomme zet, en met zijn paard mijn koningin in gevaar bracht, of met zijn loper mijn koning bedreigde, zo'n drie zetten verder. Slimme zet, Waldo.
Maar Josh schoof op de bestuurdersstoel en startte de motor. Terwijl hij wegreed, flitsten zijn ogen van de achteruitkijkspiegel naar de straat en vervolgens naar mij. Mijn ademhaling ging iets te snel en mijn polsslag was nogal hoog. 'Mooie auto.' Sprankelende conversatie.
'Fastback uit 1965,' zei hij kameraadschappelijk. 'Ze heeft vierhonderdvijfentwintig paardekracht, vier gesynchroniseerde versnellingen, luchtinlaten, lichtmetalen velgen en een twee komma twee litermotor.' Hij ratelde de getallen met gemak en precisie af, bijna alsof hij verwachtte dat ik geïnteresseerd was. 'Haar topsnelheid is 220 km per uur.'
'O, ja.' Mijn indruk van Josh Campos wijzigde zich honderdtachtig graden. Die vent was autogek. Alles wat ik over auto's wist, was hoe je moest starten en hoe je naar de dichtstbijzijnde garage moest rijden als er iets verkeerd ging. En dat was alles wat ik wilde weten. Maar de beschrijving van de auto leek me ook wat te kalmeren. Ik haalde diep adem, waarbij de lucht deze keer werkelijk in mijn longen kwam, en ging ontspannen tegen de rugleuning aan zitten.
'Niet dat ik autogek ben of zo.'
'Neuh,' zei ik, terwijl ik mijn verkreukelde jurk gladstreek. 'Net als wanneer ik mijn schilderijen bij formaat, materiaal en inhoud zou beschrijven en een paar honderd mooie kunstzinnige uitdrukkingen zou gebruiken en mijn doeken zou strelen zoals jij het stuurwiel streelt, dan zou ik nog geen kunstgek zijn.' Dat was beter. Mijn mond en hersenen begrepen elkaar weer. Ik wilde alleen dat ik wat meer zorg aan mijn uiterlijk besteed had. Hij mocht dan wel een autogek zijn, maar hij zag er goed uit, verschrikkelijk goed zelfs. En mannen die aan die omschrijving beantwoordden, waren een zeldzaamheid in mijn leven. Josh lachte. 'Punt gescoord. Ik houd van mijn auto. Een jaar geleden heeft 'ie me het leven gered. Wat kun je anders verwachten?' Hij reed Royal Street uit, en plotseling bevonden we ons op Lee Circle op Saint Charles Avenue. Ik werd door de acceleratie in mijn stoel gedrukt terwijl Josh een cd opzette. Het was iets ouds; het geluid stond niet hard. Volgens mij zou het Carol King kunnen zijn die een hit uit de jaren zeventig zong. Perkins, die me meestal zo probeerde te beschermen, lag om mijn voeten heen gekronkeld en staarde bewonderend naar Josh' gezicht. Ik wilde hem vragen hoe een auto zijn leven had gered, maar door de pijnscheuten van de honger dacht ik er niet meer aan. Plotseling doemde de neonreclame van Houstons voor de auto op. Even later schoot die voorbij en stonden we geparkeerd. 'Wat doen we met de hond?' vroeg hij, terwijl hij naar Perkins om- laagkeek.
'Hij zal niet in je dure auto piesen,' zei ik met een lachje. 'Hij wacht wel.'
Josh lachte met een diep baritongeluid, wierp me een blik toe en stapte uit. Het was een aardige lach en mijn hart maakte een dansje. Ik had gehoord dat harten dat deden in de boeken die ik las, maar dacht dat de schrijvers dan beeldspraak gebruikten. Ik was blij dat het donker was in de auto, want ik voelde een warme blos op mijn gezicht.
Toen hij bij het portier aan mijn kant kwam, verdedigde ik Perkins nog eens. 'Trouwens, hij ziet er misschien wel uit als een opgezet speelgoedbeest, maar Perkins blafte en gromde wel in de nacht dat Cooter Bug, je voorganger, stierf. Hij heeft waarschijnlijk de moordenaar gezien.' Ik stapte de wagen uit en was blij dat ik tenminste nog een jurk aanhad. 'Blijf, Perkins.' Ik keek even op naar het fraai gebeeldhouwde profiel van Josh Campos en veroorloofde me een frivoliteit. 'Bewaak de auto, jongen. Bewaak hem goed. We willen niet dat er een lijfwacht met een gebroken hart over ons waakt.'
Perkins hief zijn kopje op alsof hij dacht dat ik kierewiet geworden was. Josh lachte en boog zich naar me toe. 'Ik zei al: punt gescoord! Ik moet toegeven dat ik gek ben op die auto.' Ik localiseerde zijn accent. Het was het trage, slepende Texaans. 'En het was niet mijn bedoeling je leuke hondje te beledigen. Ik weet zeker dat hij zich keurig gedraagt en daarnaast uiteraard een woeste waakhond is.'
Ik werd geplaagd, een ervaring waarmee ik niet vertrouwd was. Ik lachte en begon te blozen terwijl mijn maag weer rommelde van de honger. Ik geneerde me en liep voor mijn lijfwacht uit het restaurant in, hopend dat hij het niet gehoord had. In Houstons was het donker en lawaaierig, en er hing een lucht van verschroeid vlees, uien en chilisaus. We hoefden niet te wachten, wat volgens Josh niet vaak voorkwam, en werden snel bediend. De ene ober nam de bestelling op, een tweede bracht onze drankjes, een derde het voorgerecht en de vierde de maaltijd. Snel verschenen er heerlijke beefburgers met hete, dikke chilisaus waar het water je van in de mond liep, en ik dronk mijn eerste cola sinds ik van huis weg was. Honderd keer beter dan de gewone fast-food- tent, een gastronomisch genoegen. En door het eten in mijn lichaam werd ook de gespannenheid wat minder die zich had ontwikkeld nadat ik Josh Campos voor het eerst gezien had. Het was vreemd hoe mijn lichaam gereageerd had, gezien het feit dat mijn geest helemaal geen belangstelling had gehad... Tot mijn verrassing moest ik aan Taber Rhame denken. De kunstenaar zou het leuk vinden in Houstons. Ik zou hem een keer hierheen kunnen meenemen als ik niet wilde koken. Ik herinnerde me het naakt dat Rhame van me geschetst had. Ik had het op mijn nachtkastje gevonden op de plek waar ik het had laten liggen, onaangeraakt door de vandaal. De tatoeage van de slang met de roos liep van mijn linkerbil over mijn rug. De bloem zat onder mijn rechter schouderblad en de staart van de slang zat rond mijn linkerdij gedraaid. Een erg mooi naakt. Door de gedachte aan de tekening voelde ik mijn gezicht weer opgloeien. Ik was Rhame een maaltijd schuldig voor die tekening. We slaagden erin een gesprek te voeren tijdens de maaltijd. Josh sprak over auto's en ik luisterde. Ik herinnerde me dat ik tegen Perkins gezegd had dat ik hem wilde inruilen voor een lange, donkere knappe vent. Het leek erop dat de goede genius die over mij waakte het gehoord had en hem afgeleverd had. Jammer dat ik op mijn lijstje van eisen ook niet had vermeld dat je met hem moest kunnen praten.
Nadat ik enorme hoeveelheden rood vlees, koolhydraten en vet had verorberd, ging ik volkomen zonder berouw en bevredigd achterover zitten. Ik dronk mijn cola en dacht helemaal nergens aan. Met Josh was dat ook niet nodig.
We namen geen dessert en reden naar huis. We hadden weinig te zeggen en nog minder gemeen. Mijn contactuele vermogens met autogekken lieten nog veel te wensen over. Ik vroeg me af of ik dat gebrek in mijn opvoeding moest betreuren. Perkins was de enige die op weg naar huis geluid maakte; hij at restjes uit een stuk aluminiumfolie bij mijn voeten. Ik zorgde er wel voor dat de bekleding schoon bleef.
Josh controleerde het appartement toen we terugkwamen, verklaarde het veilig en zag eruit alsof hij bereid was mijn lichaam te beschermen tegen alles wat te dichtbij kwam. Blozend joeg ik hem de deur uit zoals ik een lastige huisvlieg zou hebben weggejaagd, en kwam tot rust tegen de deurstijl.
Voor de eerste keer die avond werd mijn gezicht wat koeler. Josh mocht dan een autogek zijn en intellectueel niets voor me in petto hebben, hij deed wel vreemde dingen met een ander deel van mij. Ik zuchtte en lachte naar Perkins.
Het hondje rolde zich op zijn kussen op. Zijn vlamkleurige vacht lichtte op tegen de twee schakeringen wit van de stof over mijn bed. Er lag duidelijk een hondse tevredenheid op zijn behaarde kopje. Zijn aandacht was gericht op zijn voorpoten, die hij met zijn tong aan het schoonmaken was.
Ik trok mijn lange T-shirt aan, opende de luiken en deed het licht uit. Bij het licht van één kaars begon ik te schilderen. De gevolgen van alle emotionele gebeurtenissen in mijn leven - de aanval, het doorzoeken van mijn appartement, de verdwijning van tante Ilene en Tee Dom, en mijn reacties op Josh - zouden me vanavond hebben moeten treffen. Ze zouden als een emotionele vloedgolf over me heen hebben moeten slaan en me met onbeheerste, chaotische gevoelens vervuld moeten hebben. En dat gebeurde misschien ook terwijl ik schilderde. Misschien golfden alle schokken, alle woede, alle angst en teleurstelling inderdaad door me heen. Zo ja, dan werden ze door mijn kunst, door de geur van olieverf en de hypnotische bewegingen van het penseel op het doek in iets anders omgezet. Werden ze van iets vreselijks tot iets goeds omgevormd door de magie van de bayou die ik schilderde. Tegen vier uur waren alle gedachten aan Josh Campos en mijn gebrek aan sociale vaardigheden uit mijn geest gewist, waren alle zorgen en angsten verdwenen. Ik was nu klaar met al mijn bestaande doeken, waaronder de nieuwste van Perkins, en ze konden nu in La Demoiselle Verte geëxposeerd worden. Ze moesten natuurlijk wel worden ingelijst...
Uitgeput, omringd door de geur van uien en knoflook van mijn maaltijd en de geur van de verfverdunner van mijn atelier, viel ik in bed.