Het was gemakkelijker dan ik dacht om in New Orleans een appartement te huren, met name omdat ik Claude Michau als referentie gebruikte. Het parmantige mannetje van Royal Securities was blijkbaar welbekend in de straten van New Orleans. De plaatselijke middenstand kende hem als een betrouwbaar en geloofwaardig arbiter in tal van financiële geschillen. Het leek erop dat Michau een erkend expert was als het om de waarde van antiquiteiten ging, zowel kunst, juwelen als kleine kunstvoorwerpen. Of het nu om de gangbare prijs voor een acht- tiende-eeuws rococo-portret van Fran^ois Boucher ging, om een vroege Lalique-vaas, een Victoriaanse hanger of een klein terracotta standbeeldje van Clodion, Claude Michau was de onbetwiste connaisseur. Met zijn recommandatie mocht ik niet alleen het appartement bekijken, maar werd me ook een vermindering van het sleutelgeld aangeboden.
Ik denk dat het loont om belangrijke vrienden te hebben. Het was ook nuttig dat ik Frans sprak. Mijn tweede taal was niet het Parijse Frans, maar eerder de lossere versie van Zuid-Frankrijk, het Frans van het platteland van na de Tweede Wereldoorlog. De taal die door boeren, wijnboeren en handelaars werd gesproken. De taal die ik twaalf jaar lang elke donderdag met madame Willoby had gesproken. Madame Willoby was een Française die met een Amerikaanse soldaat getrouwd was en na de oorlog met hem mee naar huis was gegaan.
Ze had zes kinderen en twintig kleinkinderen en fokte mopshonden als ze geen les gaf aan mij of aan haar andere privé-studenten. Van haar leerde ik goede manieren, etiquette en wereldgeschiedenis, en ze leerde me buitenlandse films te appreciëren. En natuurlijk leerde ze me Frans.
Madame Willoby was een mollige vrouw, met mollige armen, een mollige, ronde derrière en zelfs mollige enkels, en zwaar beringde dikke vingers. Ze glimlachte eeuwig en droeg ouderwetse linnen jurken, en ik heb haar benen nooit zonder kousen gezien. Zelfs niet toen haar airconditioning kapotging en we bij een temperatuur van dertig graden zwetend een les goede manieren doornamen. Ze was erg veeleisend, maar ze was tegelijk mijn vriendin geweest.
Ze stierf toen ik in mijn laatste jaar was, vlak voor Kerstmis. Haar familie kwam en verkocht haar eigendommen, haar meubilair en kristal, haar porselein en boeken, haar kanten tafelkleden, haar verzameling handbeschilderde borden en haar geliefde mopshonden. Ik had een paar dingen op de boedelveiling gekocht, waaronder een serie kleine houtskooltekeningen van het vooroorlogse Parijs. Nachtelijke straattaferelen. Heel elegant en fijnzinnig en zorgvuldig geconserveerd. Zoals het oude Frans van madame Wil- loby.
De eigenaresse van La Demoiselle Verte, Cee Cee Gaudet, herinnerde me aan mijn oude lerares. Cee Cee was in de tachtig, en hoewel haar Frans een zuiverder versie van het beschaafde Parijse Frans was, gebruikten we beiden veel uitdrukkingen die niet langer in zwang waren. Miss Cee Cee Gaudet was een kleine, slanke fee met vuurrood haar, lichtgroene ogen en een bleke, fijngerim- pelde huid. Ze zag eruit als een wandelende kerstversiering, een Lucille Ball-achtige kerstboomengel in haar groene gemoireerde zijden jurk, met smaragden aan elke vinger en een dubbele ketting van smaragden en parels om haar hals. Ze was een en al glinstering.
Cee Cee stond onder aan de trap, slechts een paar meter van het verkeer in Royal Street vandaan, en leverde luid commentaar terwijl ik naar boven liep. 'Mon neveu a habité en haut, Ia.' Mijn neef heeft hierboven gewoond. 'II a trouvé une position, il y a un mois il est alle' a San Francisco. Lui et son bien aimé, si vous comprenez.' Hij heeft een maand geleden een baan gekregen en is naar San Francisco verhuisd. Hij en zijn vriend, als u begrijpt wat ik bedoel. 'C'était un vrai amour. Si doux.' Het was een schatje. Zo lief. Haar woorden werden onverstaanbaar toen ik naar binnen liep. Ik stond daar wat bij de deur, niet wetende wat ik moest verwachten. Voor driehonderdvijftig dollar per maand waarschijnlijk een vervallen hok met vlooien, geen stromend water, en verf die overal van de muren afbladderde. In plaats daarvan stokte mijn adem bijna in mijn keel.
De ingang was links achteraan in het appartement, met een aangebouwde kitchenette naast de deur, en daarachter de badkamer. Het sanitair dateerde uit de jaren vijftig, met grote massieve kranen in keuken en badkamer, zwaar glanzend wit porselein en zwart-witte tegels op de vloer. Deze ruimtes waren erg klein, maar ze waren glimmend schoon en het rook er erg fris. Ik kon de neef van Cee Cee niets verwijten als het om zijn schoonmaakcapacitei- ten ging. Zelfs tante Ilene, die zulke hoge eisen stelde, zou dit hebben goedgekeurd.
Rechts van de ingang was het hoofdgedeelte van het appartement, een ruimte van tachtig vierkante meter, verdeeld in twee grote kamers aan de voor- en achterzijde. De plafonds waren vier meter hoog met brede ornamenten langs plafond en vloer. De rand tussen plafond en muur was versierd met rozetten en houten guirlandes. De houten rozen en het lijstwerk waren in zo'n donkere roomkleur geschilderd, dat ik alleen al bij de aanblik van de verf hongerig werd. De muren... die waren mat geelgroen met amberkleurige accenten... precies de kleur van mijn ogen. Een vreemd déja-vu-gevoel nam bezit van me, alsof ik de kamer in mijn dromen had gezien. Alsof die met mij in gedachten was geschilderd en slechts wachtte tot ik zou verschijnen. Ik stond midden in de enorme kamer en draaide me langzaam om in het schemerachtige licht. En lachte zachtjes. Het geluid werd versterkt door de kale pleistermuren en de vurehouten vloer. Een zacht, zangerig geluid, dat helemaal niet klonk zoals ik was. En toen de lach wegstierf, heerste er een vreemde leegte in de grote kamer. Een bepaalde somberheid. Een afwachtende stilte. Het appartement was gebouwd in de dubbele-salonstijl, als één grote lange kamer van de straatkant tot de binnenplaats aan de achterkant. De kamer was halverwege in de breedte verdeeld door een uitspringende dwarsbalk die het dak ondersteunde. In sommige appartementen in dubbele-salonstijl was de dwarsbalk vrijgelaten, in andere was in de breedte een wand met een deur geplaatst om de grote kamer in tweeën te delen. Hier waren er drie aparte openingen in de scheidingsmuur, met daarin telkens twee smalle louvredeuren van drie meter hoog; deze bevonden zich tegenover de drie openslaande ramen die op het smalle balkon boven de straat uitkwamen. Voor de ramen zaten luiken die met klemmen dichtzaten.
Ik liep de voorkamer in, waarbij mijn voetstappen luid weerklonken op de vloerbalken, opende de ramen naar binnen toe en duwde de luiken weg. Ze kwamen met een klap tegen de oude bakstenen voorgevel aan en trilden nog even na. Het felle daglicht dat de kamer in stroomde deed de vurehouten vloerplanken glanzen en werd op de lak van de sierbalken weerkaatst. De kamer was geheel in crème- en honingkleuren uitgevoerd; het pleister was in een driekleurig motief geschilderd en werd geaccentueerd door een zware behangrand aan het plafond. Vier lange, smalle boekenkasten van de grond tot aan het plafond vulden de weinige muurruimte van de scheidingswand tussen de kamers. De lege, stofvrije planken kon ik vullen met mijn kunsttijdschriften en de paar dingen die ik aan de wereld zou willen laten zien. Het plafond bestond uit metalen platen in een blok- en streepmotief met een ovaal in het midden van elke kamer, waar draden voor ventilatoren of lampen uitkwamen.
Er waren gebreken aan het pand, zo ontdekte ik snel. Er waren geen kasten. Er was slechts één grote airconditioner aan het raam achter in het appartement om de hele ruimte te koelen. Slechts twee kleine gaskachels om de ruimte in de winter te verwarmen. Bijna geen stopcontacten, geen rookdetectoren, geen isolatie. Er kwam roestbruin water uit de oude, gammele kranen en het oude toilet bleef voortduren doorlopen. Allemaal problemen, zeker. Maar ik hield onmiddellijk van het appartement. Zoals de stad zelf leek het appartement al die jaren op me gewacht te hebben. Het was alsof ik thuisgekomen was. Toen ik een besluit genomen had, sloot ik de luiken en de ramen aan de straatkant en liep ik de trap af.
Cee Cee stond onderaan te wachten, terwijl ze een tengere langharige hond streelde die net zo vuurrood was als haar eigen haar. Ze pasten perfect bij elkaar, de kleine roodharige vrouw en het nuffige hondje. Baas en huisdier.
'Ik neem het,' zei ik, lang voordat ik onder aan de trap gekomen was. 'Het is perfect. Kan ik er vandaag in?' 'Bevalt het woninkje van mijn neefje? Ik ga niet vaak naar boven, alleen met Kerstmis en Thanksgiving om van zijn heerlijke kookkunst te genieten. Zijn vriend was kok, weetje.' Cee Cee spreidde een hand over haar borst en zuchtte, een diepe theatrale zucht, vol pathos. Ze knipperde diverse malen snel met haar groene ogen, iets wat meer iets voor een jong meisje was, maar toch precies bij de oude dame paste. 'Wat een eten, aah...' Ze leek haar herinneringen aan de gastronomische feestdagen opzij te zetten terwijl ze lachend met haar beringde vingers naar me zwaaide. 'Ja, meid, je mag erin wanneer je wilt. Ik zal de huur van de eerste maand naar verhouding berekenen. Alle servicekosten zijn in de maandelijkse huur inbegrepen, heb ik je dat gezegd?' Cee Cee draaide zich om en liep al pratend in haar rappe Frans de koele winkel in.
Ik volgde haar en stapte om het hondje heen. Hij kefte een keer en ging op zijn achterpoten staan. Een snelle pirouette en weer kefte hij. Cee Cee sloot de deurwinkel voor de hond en liet hem buiten staan. 'Uw hond...'
'Het is niet mijn hond, Bonnie, maar het is een lief beestje en ik ben dol op honden. Weet je, in Parijs laten ze de honden gewoon aan tafel eten in de restaurants...' En daar begon ze weer, ze vertelde me over Parijs zoals het was geweest bij haar laatste bezoek, in de jaren zeventig. Cee Cee had een prettige, zangerige stem, en evenals madame Willoby hield ze nooit haar mond. Wellicht was het een trekje van de Fransen, hoewel tante Ilene nooit zo welbespraakt was geweest. Tante Ilene had zelden wat gezegd.
Terwijl Cee Cee doorkletste, schreef ik een van de cheques van Royal Securities uit en nam ik de sleutelring aan van mijn eerste appartement. Het was een doffe koperen ring met drie sleutels eraan. Een kleine sierlijke sleutel voor de luiken van het balkon, een grote ouderwetse koperen sleutel voor de poort aan de straat en een gewone moderne sleutel voor het huisslot. De sleutels moeten met iets geladen zijn geweest, met elektriciteit, hitte of magie. Toen ze de huid van mijn handpalm raakten, waren ze al warm en roken ze naar heet metaal. Er gebeurde iets vreemds in mijn binnenste. Er borrelde iets op... Iets rijks, heets en wilds. Zodra het gesprek dat toeliet, ontsnapte ik uit de winkel en liep de van uitlaatgassen vervulde, drukkende augustuslucht in, terwijl ik de sleutels als een brandijzer in de palm van mijn hand hield. De deur ging achter mij dicht en ik bleef even met gesloten ogen tegen de deur geleund staan.
Het hondje wachtte hijgend en met grote ogen geduldig naast de drempel. Ik aaide hem even over zijn kopje, dat niet groter was dan mijn vuist, en was verrast hoe zacht het haar aanvoelde. Ik had maar weinig ervaring met honden; ik had Tee Dom geholpen ze te begraven, en de broodmagere zwerfhonden die hij met het .20 kaliber neerschoot waren nooit zo schoon en zacht. De meeste waren schurftig, uitgehongerd en ziek, op een verlaten weggetje achtergelaten door onverschillige eigenaars die niet langer de verantwoordelijkheid voor een huisdier op zich wilden nemen. Met zijn roze tongetje likte hij tussen snelle kleine pirouettes door mijn vingers nat. Ik zocht naar een label of halsband, maar vond alleen een dunne band in de vacht, waarop in gekleurde kunststeentjes het woord 'Perkins' stond. Verder droeg hij geen bewijs van zijn identiteit. Omdat hij alleen leek, krabde ik zijn borst tussen zijn voorpoten en aaide ik hem over zijn puntige oren. Zijn vacht was warm door de zon en rook een beetje naar vlooienspray. 'Perkins, hè. Je lijkt niet op een Perkins.' De hond draaide weer rond met zijn voorpoten vlak onder zijn kop en dansende achterpoten. 'Ik wed datje baasje het niet leuk vindt datje los rondloopt. Ben je bij iemand naar buiten geglipt en achter een dameshondje aan gegaan? Ben je verdwaald? Zeg? Ben je verdwaald?'
De uitdrukking op zijn kopje deed me denken aan een tekening waarop je een hond zag die volkomen tevreden en blij keek nadat hij flink geknuffeld was. Ik verwachtte half en half dat Perkins alleen al door de aandacht in extase naar boven zou zweven. Ik stond op en liep naar mijn bestelwagen. Perkins ging op de drempel van Cee Cee's winkel zitten hijgen. Ik keerde de wagen en laadde mijn doeken uit terwijl de hond toekeek, ogenschijnlijk perplex dat iemand in de smoorhitte zware spullen ging versjouwen. Het was niet erg verstandig, en eerlijk gezegd had ik tot de schemering moeten wachten, maar de opdrogende olieverf kon niet wachten en ik was trouwens ook te opgewonden. Ik droeg de natte doeken met twee tegelijk de zijtrap op en zette ze vooraan in de grote kamer tegen de muren. Door het schemerige licht dat door de voorluiken drong kwamen de nachtelijke taferelen tot leven.
Mijn kunstwerken hadden er altijd het best uitgezien in schemerlicht. Levendiger, vibrerender. Het licht in dit appartement was precies wat ik nodig had.
Voordat ik afsloot, sleepte ik de rest van mijn bezittingen eveneens de trap op en de voorkamer in, waaronder het kleine matras en het bed met de springveren. Het eenvoudige bed zette ik in een hoek bij de ramen neer. Mijn kleren en tijdschriften gooide ik op een hoop op de grond. Mijn oude bed zou een geweldige bank zijn. Er hoefde alleen nog maar een goed overtrek op. Tevreden sloot ik af en ging winkelen. Perkins was verdwenen.
Ik had jarenlang tijdschriften bestudeerd. Tijdschriften die een betere, meer verfijnde manier van leven toonden dan ik ooit had gekend. Ik had gestudeerd, gehoopt en gedroomd op een kans om iets anders te bezitten dan de versleten oude spullen van een keet aan de bayou. Gebaseerd op de prijzen die ik had gezien tijdens al die jaren dat ik Metropolitan Home, Architectural Digest en zelfs tante Ilenes Better Homes and Gardens had doorgebladerd, had ik tweeduizend dollar gereserveerd voor de meubilering van het appartement.
Aan het eind van de dag was dat bedrag fors overschreden. Misschien was het dwaasheid geweest, of de onstuimigheid die bij jeugdpuistjes paste, maar als ik in de winkels kwam, was ik niet meer in staat om 'nee' te zeggen tegen de verkopers. De overheid zou teleurgesteld in me zijn geweest.
Op advies van een zestal tevreden verkopers kocht ik een tweepersoonsbed met bijpassende lakens en een rieten nachtkastje. Verder twee oude art deco-kleerkasten met afgeronde deuren en spiegels die er gewoon om smeekten met me mee te mogen. Het knoestige hout sierde de deuren op fantasievolle wijze op; de lak had in de loop der jaren een zachte oranje gloed gekregen. Ik was bekend met art deco en de invloed ervan op de kunstwereld in het verleden, en de kracht ervan in de markt toen en nu. De kleerkasten waren in werkelijkheid even mooi als op de gelikte foto's in mijn tijdschriften.
Tot vermaak van de verkoper deed ik een uur lang niets anders dan met mijn handen het knoestige hout bevoelen en in laden en spleten kijken.
Madame Willoby had erg van art deco gehouden. Toen ze stierf, had ik het prachtige art deco-bureau willen kopen waaraan we jaren Frans idioom bestudeerd hadden, maar haar dochter had het bureau opgeëist. Tegen de tijd dat de boedelverkoop gehouden werd, stond het bureau in Illinois. Nu ik de kleerkasten had, leek het of ik iets van madame Willoby bij me had in New Orleans. Een kleine keukentafel en twee stoelen, twaalf kleine ezels, twee gestoffeerde stoelen voor de voorste helft van het appartement en een kamerscherm met aan de ene zijde een spiegel en aan de andere zijde bekleding, alsof het uit een oude western-film kwam, kwamen allemaal uit één antiekwinkel. Een grote stoel en een pa- letsteun voor het schilderen completeerden mijn voornaamste aankopen.
Ik kocht couverts van porselein met kleurfouten waar een oude verkoopster in een tweedehandswinkel gewoon lyrisch over was, en oude koperen pannen die gedeukt en verweerd waren. Voor de tafel vond ik glazen die nergens bij pasten en dof, vaak gebruikt verzilverd bestek, van het soort waarbij de bovenlaag op strategische plekken afgesleten is.
Vrijwel alles wat ik kocht was oud, gebruikt of antiek. Alles had zijn eigen karakter, zijn eigen aura, alsof er van de verweerde oppervlakken iets van de geschiedenis afstraalde. Ik kocht linnengoed en gestoffeerde kussens en een deken om van mijn oude bed een bank te maken. Ik kocht twee versleten tapijten en spiegels en lampen. Ik kocht twee plafondventilatoren om de kleine airconditioning ten volle te kunnen benutten, een radio en een kleine tweedehands tv.
Ik winkelde in tweedehandszaken en uitdragerijen, warenhuizen en antiekwinkels en regelde dat de zwaardere stukken thuisbezorgd werden. Het meeste dat ik kocht was afgeprijsd, maar toch besteedde ik een klein fortuin, tot het onmiskenbare genoegen van alle op commissie werkende verkopers in de stad. Ik was dolblij met de spullen die ik gekocht had en ook wat in de war; ik voelde dat er diep in me iets ontbrand was. Het was alsof ik tijdens het winkelen voor het eerst tot leven kwam. Alsof elk meubelstuk, elk stuk porselein en elk laken of elke pan een deel was van het nieuwe leven dat ik hoopte te creëren. Eclectisch. Zo zou Metropolitan Home het noemen. Zo was ik. Geen bepaalde periode, geen bepaalde stijl. Gewoon een allegaartje van spullen die naar ik hoopte het appartement, elkaar en mij goed zouden doen.
Ik had voortdurend problemen met het gebruik van de cheques, en ik was ervan overtuigd dat Michau voortdurend gestoord werd door telefoontjes om mijn liquiditeit te controleren, maar ik genoot van de dag, het onderhandelen over de prijs en de vrijheid mijn eigen levensstijl te kunnen kiezen. Het was een onstuimige ervaring. Bijna net zo leuk als het neerzetten van de oude nieuwe spullen in het appartement zou zijn.
Tegen zessen, toen de bestelwagen vol zat met spullen die ik kon dragen, keukenbenodigdheden en de tweedehands tv, reed ik naar het appartement. Cee Cee was allang weg, de winkel was een duister hol en het verkeer reed vrijwel bumper aan bumper. Wonderbaarlijk genoeg vond ik niet meer dan twee deuren van het appartement vandaan een parkeerplaats. Het was een vreemd gevoel dat zoveel dingen zo soepel liepen. Alsof ik een verkenner had die voor me uitkeek en de weg plaveide. Ik vroeg me af hoe lang dat zou duren.
Met een lamp in elke hand en kussens onder elke arm klom ik de trap op, rommelde wat om de sleutel van het slot te vinden en vond het sleutelgat op mijn gevoel. Toen ik uiteindelijk de dikke houten deur openduwde, flitste er iets wolligs langs mijn voeten. Ik gilde bijna, tot ik een glimp van iets roods zag: Perkins. Hij moest me naar binnen zijn gevolgd voor de lunch en de hele dag zonder eten of water opgesloten hebben gezeten. Zelfs als ik het deksel van de toiletpot omhoog had laten staan, was hij nog te klein geweest om eruit te kunnen drinken.
Ik snoof even terwijl ik op de overloop stond. Geen stank binnen, alleen de muffe lucht van een niet-gelucht huis, mijn schilderijen en de airconditioning.
Ik legde de lampen en kussens neer en controleerde het appartement. Geen verrassinkjes, alleen een paar lange rode haren op mijn vuile spijkerbroek. Die rook vaag naar hond. Een half uur later had ik de bestelwagen leeggehaald. Het appartement leek de restanten van een rommelmarkt te bevatten, lampen op de grond, half afgemaakte schilderijen op goedkope ezels, overal kussens en tafeltjes. Allemaal van mij. De opwinding waarmee ik de dag begonnen was leek nog te groeien en ook de lege plekken in mij te vullen. Plekken die af en toe bezocht werden door een visioen van tante Ilenes inktzwarte, met tranen gevulde ogen.
Terwijl ik me ervan overtuigde dat er geen wollige diertjes binnen waren opgesloten, sloot ik af en stapte in de bestelwagen voor de van uitlaatgassen vergeven rit naar het Ponchartrain. Perkins vertoonde zich nergens.
Ik zette koffie in de suite van het Ponchartrain en hoopte dat R.T. Stocker te laat zou komen. Terwijl de koffie doorliep en de elegante suite met een geurige, sterke lucht van gebrande bonen vulde, nam ik een douche en trok ik andere kleren aan, te weten een gerafeld joggingpak en sokken die vol met gaten zaten. Ik had geen idee wat de juiste kleding was voor een ontmoeting met een detective - madame Willoby had dat niet behandeld tijdens de lessen in goed gedrag - en daarom koos ik voor comfort in plaats van modieusheid. Het bleek een verstandig besluit te zijn. R.T. Stocker was niet zoals ik verwacht had. Ze was geen grijsharige dame van het Murder She Wrote-type, en geen keiharde kettingrokende speurder. Stocker beantwoordde alleen aan haar eigen beeld. Ze was lang, meer dan een meter tachtig, en elegant, met lange benen en brede heupen. Ze zag eruit alsof ze direct uit een boerenschuur kwam, en zo rook ze ook. Ze was gekleed in een spijkerbroek, bruine cowboylaarzen en een T-shirt, ze had een aktentas in de ene hand en een cowboyhoed in de andere. Ze had Noordeuropese gelaatstrekken met haar blauwe ogen, en een gezicht met geprononceerde kaken, zongebleekt blond haar, dat ze net als ik in een vlecht droeg, en volmaakt witte tanden. Ze bracht de hoed over naar de hand met de aktentas en schudde mijn hand. Ik kreeg een stevige handdruk van een hand die eeltig aanvoelde. Bij elke beweging werd de geur van een paardestal heviger.
'R.T. Stocker, maar noem me maar Stocker. Dat doet iedereen. Sorry dat ik te laat ben. Ik had een merrie die de hele dag bezig was een veulen te baren, en ik kon nu pas weg.' De opwinding die me de hele dag als een schaduw gevolgd had, veranderde plotseling. Een vreemde verandering van binnen, een ruwe overgang, zoals bij de bestelwagen van Elred als die in een andere versnelling schakelde. Ik was plotseling gewoon weer mezelf. Een onervaren kind, een wees met valse voorspiegelingen van grandeur en visioenen van mysteries.
De paardelucht verspreidde zich achter Stocker door de suite en was vreemd genoeg erg kalmerend.
'Heb je al gegeten?' vroeg ik. 'Ik kom net binnen en wilde juist een tonijnsandwich gaan maken.' Typische zuiderlinge. Als je onzeker bent, vlucht dan in eten.
'Heel graag. En een kop van die heerlijke koffie.' Stocker snoof, zuchtte alsof de geur volstrekt hemels was en legde haar aktentas en hoed op de kleine keukentafel. 'Zal ik inschenken?' Ik knikte en keek in de koelkast, waar ik de overblijfselen van de tonijnsalade en mayonaise van gisteren vond. Ik smeerde beide dik op het brood. Ik hoorde het gorgelen van de koffie in kopjes, een intiem geluid, dat me herinnerde aan tante Ilene, die dagelijks twee of drie potten sterke cichoreikoffie had gedronken. Koffie was een typisch Frans-Louisiaanse hartstocht. Stocker zette een kop dampend vocht naast mijn hand, ging met haar heup tegen het aanrecht geleund staan en begon me over haar paarden te vertellen.
Ze had een Paso Fino-paardenfokkerij voor een Argentijns conglomeraat. Een nieuw bedrijf, pas twee jaar oud, met zevenentwintig merries en drie jonge hengsten waarmee wellicht gefokt kon worden, als ze alle beloften inlosten en het goed deden bij de tentoonstellingen.
Ik reed zelf niet, en wist bijna niets over paarden, en daarom luisterde ik, zei 'hmm' op de juiste momenten en liet me door het geluid van haar stem kalmeren. Toen we het lichte maal verorberd hadden, had ik een uitnodiging gekregen de manege op elk gewenst moment te bezoeken en was ik wat tot rust gekomen. Ik was nooit een emotioneel persoon geweest. Ik viel niet ten prooi aan woedeaanvallen, maar raakte ook nooit in extase. Ik was volgens de meeste leraren evenwichtig en goed aangepast en bezat een kalme persoonlijkheid. Ik weet het. Ik kreeg regelmatig steelse blikken bij mijn rapporten. Maar sinds ik de cheques van vijftigduizend dollar had gezien, was ik ten prooi gevallen aan aanvallen van emotie, sensatie en hartstocht. Een zalig geluksgevoel, woede, onzekerheid. Boosheid. Droefenis. Ik was er niet aan gewend, aan deze wisselende stemmingen, en ik vond het niet prettig, helemaal niet.
Daarom liet ik Stocker praten tot ze geen gespreksstof meer had. Ik liet haar mij geruststellen, in de wetenschap dat het met opzet was. Ze probeerde me op mijn gemak te stellen en dat lukte. Na een half uur en ieder drie koppen koffie duwde Stocker haar kopje weg en zuchtte ze weer. Ze had de dunne lippen van een Scandinavische voorvader, de blauwe ogen van een bevroren noordelijke zee. Ze lachte. 'Goed. Wat kun je me vertellen over die vermiste persoon?' 'Het is echt stom, weet je,' zei ik langzaam. 'Ik bedoel, ik denk dat ik het nu zie. Maar ik kan het gewoon niet... loslaten. Ik moet echt...' Het was op geen enkele manier uit te leggen. Ik moest het haar laten zien. 'Wacht hier.' Ik liep door de keuken de slaapkamer in en kwam terug met het zwarte metalen kistje en de stapel papieren.
Terwijl Stocker aantekeningen maakte, legde ik alles op tafel, de geboorteakten, de overlijdensakten, de huwelijkstoestemming, de foto's van de grafsteen en de pasgeboren baby's, de toegangskaartjes. Alle stukken en brokken van het mysterie van mijn twee wezens.
'Heb je ergens een afbeelding van je tante en oom? Iets wat ik met deze babyfoto's zou kunnen vergelijken?'
Ik kwam met een portret aan, een van de foto's die ik genomen had toen ik op mijn veertiende probeerde te leren tekenen met houtskool. Ik had een paar vrij goed gelukte portretten van Tee Dom en tante Ilene. De tekeningen hingen in de slaapkamer in de caravan, in goedkope zwarte lijsten uit een warenhuis. Ze leken niet slecht voor een veertienjarige kunstenaar die met één enkel stukje houtskool werkte.
Stocker bestudeerde de foto's van de Sarvaunts en vergeleek het oudere echtpaar met de babyfoto's. Ondertussen vertelde ik haar over De Man, de financiële regeling die voor mij getroffen was en de indrukken die Duhon had van de vrouw die beweerde Elizabeth Sarvaunt te zijn. Stocker maakte aantekeningen en zei af en toe 'hmm' of 'oh' en 'echt'. En toen ik klaar was, tikte ze met het gummetje van het potlood tegen de blocnote. 'Goed,' zei ze na enkele momenten. 'Er kan misschien iets in zitten, en misschien ook niet.' Ze lachte. 'Is dat voldoende ontwijkend voor je? Ik wil je niet graag je geld afnemen in een wilde klopjacht, maar er zijn een paar dingen die ik kan doen. Voorbereidende dingen. Zoals de overlijdensakten controleren, kijken wie de lichamen geïdentificeerd heeft, beschrijvingen van de lichamen verzamelen, met de lijkschouwer of de arts spreken, als die er nog is. Met de artsen spreken die bij de bevalling van de baby's waren. Als de moeders geregelde patiënten waren, dan herinneren de artsen zich hen wellicht en kunnen ze ons een beschrijving geven. We moeten vrijwaringsformulieren hebben, zodat de artsen toestemming hebben met mij te praten. Om dat in orde te maken, moet ik naar Petit Chenier, laten we zeggen twee, drie dagen werk. Maar wat ik te weten zou komen, zou genoeg moeten zijn om je gerust te stellen of om ten minste de mogelijkheid van een verwisseling te bewijzen.
Mijn honorarium voor de effectenbank is tweehonderdvijftig dollar per dag plus onkosten. Kilometers, hotels, maaltijden, dat soort dingen. Als je zegt dat ik van start mag gaan, dan vraag ik een voorschot voor drie dagen.' Stocker liet het potlood vallen en leunde achterover in haar stoel, terwijl ze haar handen over haar buik vouwde.
'Goeie koffie. Vannacht slaap ik niet.'
'Is het stom? Om uit te willen zoeken of ik ben wie ze zeggen dat ik ben?'
'Welnee. Ik heb met al deze dingen maar één probleem. Als je moeder echt probeert je voor iemand te verbergen, dan bestaat er een mogelijkheid dat het gevaarlijk is als je gevonden wordt. Of de mogelijkheid van problemen, juridische problemen, als je onverwacht opduikt en een lang vermiste erfgenaam of het kind van een lang vermiste misdadiger bent. We weten niet waar het geld voor je vermogensfonds vandaan is gekomen. Denk erover na. Misschien moetje alles teruggeven.'
Dat bracht me aan het twijfelen. Mijn moeder een misdadiger? Dat was maar weinig beter dan het idee van Duhon, die mijn moeder als hoer zag. Ik stond op, nam de koffiekoppen mee naar de gootsteen en spoelde ze met heet water om. Ik maakte de koffiepot schoon en zette hem ondersteboven om te drogen. Terwijl ik nadacht, bleef het stil in het appartement.
R.T. Stocker had geen moeite met stiltes. Ze hoefde die niet op te vullen met kletspraat of algemeenheden. Ze zou zich in de stilte van het Sarvaunt-huishouden best op haar gemak hebben gevoeld. Zij en tante Ilene zouden koffie kunnen drinken, ondertussen naar het getjilp van de krekels luisterend. Ik glimlachte flauwtjes toen ik mijn spiegelbeeld zag in het bolle plastic oppervlak van de magnetron.
Ik droogde mijn handen aan een handdoek en draaide me om zodat ik de privé-detective kon aankijken. Ze keek me aan, met haar gezicht halfin de schaduw. De zon was tijdens ons gesprek ondergegaan en de kamer werd alleen verlicht door de lamp op het fornuis. Te fel op sommige plekken, harde schaduwen elders. 'Ik wil graag dat je eraan begint. Ik zal een cheque van zevenhonderdvijftig dollar uitschrijven.' De opwinding was teruggekeerd. Over enkele dagen zou ik op zijn minst mijn naam weten. Bonni- belle Sarvaunt of Carin Colleen DeVillier.
Het papierwerk kostte nog een half uur: een standaardcontract, diverse vrijwaringsformulieren die ondertekend en gewaarmerkt moesten worden, kopieën die van de foto's gemaakt moesten worden. Het Ponchartrain had een notaris en een fotokopieerapparaat in het gebouw, wat ons tijd bespaarde. En nadat alle formaliteiten vervuld waren, vertrok Stocker, in de suite de geur van hooi en paarden achterlatend, en ook een leegte die ik eerder niet had opgemerkt.
Leegte was een gevoel waarmee ik vertrouwd begon te raken. Een bijna tastbare ervaring. En ik wist niet waarom. Ik was tenslotte altijd alleen geweest. Waarom was de eenzaamheid van New Orleans dan anders?
In het licht van de ondergaande zon stond de vrouw naar de rij grafstenen van haar familie te kijken. Een laatste rozige gloed gaf kleur aan de witmarmeren gewelfde grafmonumenten; trillende schaduwen waren zichtbaar boven de vleugels van de engelen, duistere vredige gezichten die over de doden waakten. Vijftien generaties lagen er in het familiegraf. Vijf generaties ervan behoorden haar toe. Vier achterkleinkinderen lagen erin begraven. Vijf kleinkinderen. Haar man en zijn broer, en een van de kinderen die de twee mannen bij haar hadden verwekt. En natuurlijk was er het graf van hun vader, de vader van haar man en zijn broer. Royal De- Lande. Hij was ook haar vader, hoewel ze dat niet geweten had op het moment dat de oude man haar voor het eerst verleid had. Maar hij had het geweten. Hij had het altijd geweten. Zij was elf en zelfs toen al mooi, toen hij haar van haar moeder wegnam en haar in zijn bed nam.
In de verte riep een vogel, een treurig geluid dat het einde van de dag aankondigde, de komst van de nacht. Ze keek omlaag naar haar voeten op het punt waar ze het pad raakten. Haar schaduw leek naast haar met haar mee te springen, de stappen ervan raakten de hare, de langere benen dansten over de grafstenen. En toen ze dertien jaar was en vier maanden zwanger, had hij haar aan zijn zonen gegeven om te gebruiken. Ze huiverde even terwijl de herinneringen door haar heen trokken. Elegante handen, mooie slanke lichamen. Genot en schaamte, terwijl de jongens haar gebruikten. Grotere schaamte omdat de man die ze was gaan liefhebben de hele nacht door naar het tafereel keek, ondertussen drinkend, lachend en obscene voorstellen naar zijn zoons roepend. Schaamte omdat ze ervan genoot. Schaamte als hij na afloop bij hen kwam staan en hun vertelde over de verwantschap die ze allemaal deelden. Ja, ze had het overleefd.
Zelfs toen Royal DeLande haar gedwongen had met een van haar halfbroers te trouwen, had ze weten te overleven. Overleven en overwinnen, zelfs in alle schaamte.
En pijn. Altijd was daar de pijn. Ze knipperde enkele malen met haar ogen terwijl de schaduwen langer werden en de rossige lucht donker werd. De engelen werden zwart en duister. Kwade engelen. De gevallenen. De schaduwen bleven nu op het marmer en de begroeiing rusten.
Schaamte en pijn. Maar ze had gewonnen, toen en nu. Ze was nog steeds aan het winnen, en haar beide doelen waren eindelijk in zicht, net buiten bereik. Het waren werkelijk eenvoudige doelen. Ze zou een ander scheppen zoals zijzelf, waardoor de noodzakelijke karaktertrekken zich zouden voortplanten. Een Grande Dame om de traditie van de DeLandes in de wereld voort te zetten. En zij zou de familie DeLande vernietigen.
Dat haar twee doelen elkaar uitsloten, was nooit bij haar opgekomen. Dat haar vernietiging van haar eigen familie tot een begin van zelfvernietiging had geleid, was al even duister gebleven. Ze had de oude man overleefd, één broer vergiftigd en met de andere in doodzonde samengeleefd. Ze had hun rijkdom gestolen en hen allemaal gestraft. En wat een elegante straf was het geweest. Ze had het idee van de oude man gestolen. Maar ze was er zoveel beter in dan hij. Zoveel verfijnder. Zoveel gepolijster en beschaafder.
In een koel windje liep ze over de begraafplaats, waarbij haar vingers een naam of een datum in het door de zon verwarmde marmer beroerden. Ze stopte en vond de roos die in het graf van haar man gegraveerd was. Ze miste hem nog altijd. Miste hem hartstochtelijk. Zelfs al had ze het voorval gearrangeerd dat tot zijn dood leidde. Zelfs al had ze het geweer aan haar zoon gegeven en toegekeken hoe de jongen zijn vader doorzeefde. Haar man. Ze had hem gemist terwijl hij daar lag te sterven en met zijn rode bloed een oud, kostbaar Aubusson-tapijt bevlekte. Ze had hem gemist toen hij zijn laatste adem uitblies. Had hem gemist toen ze hem naast zijn broer begroef. Ze had op haar eigen wijze evenveel van hem gehouden als ze hem had gehaat.
Het graf van de oude man doemde op in het duister. Een enorm, monstrueus graf. Een lompe crypte, bewaakt door donkere paren engelen die meer dan manshoog waren. Zwarte marmeren duivels boven het zwartmarmeren graf, dat glanzend gepoetst was. In die toestand moest het blijven, zo glimmend als een spiegel, zodat ze als ze hier 's avonds kwam, haar eigen spiegelbeeld in het graf van Royal DeLande kon zien.
Langzaam liep ze de treden op die in de crypte waren uitgehouwen, en toen ze bovenop was gekomen, keek ze, aan zijn voeten staand, uit over het grafcomplex. Dit was verreweg de beste en indrukwekkendste crypte van het complex, die boven de andere uittorende en over de mindere doden heerste.
Ze glimlachte toen de maan begon op te komen en een vaal licht met donkere schaduwen over de dodenstad wierp. Toen het licht volmaakt was, een ideale mengeling van zilverkleurig licht en onheilspellende duisternis, strekte ze zich op de crypte uit en zette haar lippen op de piekwaar de zijne zouden zijn. Ze drukte haar lichaam tegen het nog steeds warme marmer. 'Ik haat je,' fluisterde ze door het marmer heen, het ritueel vervolmakend. 'Ik haat je diep.
Ik vervloekje, jij en de jouwen, tot in de eeuwigheid. Ik vervloekje waar je brandt. Ik vervloek je waar je lijdt. Ik vervloek je kinderen en de kinderen van je kinderen. Ik zal ze allemaal vernietigen. Allemaal.'
De woorden werden door het zwakke windje meegenomen. Elektronisch versterkt en opgenomen voor latere analyse. Het tafereel werd vanuit drie verschillende hoeken op video opgenomen. De camera's werden op afstand bediend vanuit een bestelwagen op meer dan anderhalve kilometer afstand. Het particuliere recher- chebedrijf dat was ingehuurd om het materiaal te verzamelen, was gewaarschuwd om de menselijke aanwezigheid, menselijke bemoeienis, te beperken. Ze waren gewaarschuwd dat zij, de vrouw op het graf, hen gewaar kon worden als ze te dichtbij kwamen. Ze hadden die mystieke flauwekul natuurlijk niet geloofd, maar het ging nu eenmaal niet om geloof. Ze waren vakmensen, betaald om te doen wat de cliënt wilde. Goed betaald. Goed genoeg om opdrachten uit te voeren en hun mond stijf dicht te houden over wat ze te weten kwamen, over wat ze hoorden.
Om middernacht stond de vrouw stijfjes en zacht kreunend op van de zwartmarmeren grafsteen, alsof haar gewrichten oud en versleten waren, stijf geworden door het contact met de dood en de steen. Eventjes schuifelde ze voort als een vrouw die veel ouder was dan de zesenzestig jaar die ze telde, zwakjes, oud en beverig. Maar toen ze langzaam de treden afliep leek ze soepeler te worden, en op het moment dat ze op het grindpad kwam, liep ze als een jonge vrouw: lenig, soepel en gracieus. Zo verdween ze over het pad in de duisternis. Anderhalve kilometer verderop schakelden twee handen de camera's en opnameapparatuur uit. Morgen zou een ploeg de spullen in het geheim weghalen en daarmee een klus afmaken die vanaf het begin bizar was geweest.Het was vroeg, even na negenen. Thuis, in de keet, zou ik nu mijn olieverfschilderijen en foto's klaarzetten, ondertussen luisterend naar de zachte Cajun-zinnen van Tee Dom en tante Ilene, die te zacht klonken om ze te verstaan, het geklik van hun go-stenen, een spel dat ze voortdurend speelden, of het zachte geritsel van een versleten stok kaarten.
Hier heerste alleen stilte. Ik nestelde me tegen de grote kussens en zapte van kanaal naar kanaal. Ik genoot van het nieuwe van de afstandsbediening en MTV, het Kunstkanaal en Discovery. Ik zag Madonna over een podium kronkelen met een tiental mannenhanden op haar lichaam en dacht aan de beroerte die pater Alcede bijna had gekregen toen hij over haar en de schending van de naam van de Heilige Maria sprak.
Arme pater Alcede. Hij zou eraan gestorven zijn als de kabel en daarmee MTV waren gebleven. De oude priester had het als een persoonlijke geestelijke overwinning beschouwd toen de kabelmaatschappij ons afsloot. Voor pater Alcede was uiteraard vrijwel alles een persoonlijke geestelijke overwinning. Toen de Baptistenkerk dichtging nadat de predikant, dominee Pi- carazzi, was gestorven, was dat een overwinning. Ketters verhuisden of gingen helemaal niet meer naar de kerk. Toen de Picou Brothers' Bar and Grill gesloten werd vanwege drughandel en prostitutie, had de oude pater zichzelf wekenlang gefeliciteerd. En toen de broers Walker elkaar in een dronken bui hadden vermoord om een losbandige vrouw, raakte pater Alcede in vervoering.
Ik bleef tot na enen zitten zappen, terwijl ik nadacht over mijn nieuwe leven en wat ik ermee kon doen. Ik had eigenlijk niet echt veel verder nagedacht dan dat ik een privé-detective zou inhuren en op mezelf zou gaan wonen. Hoe verder ik van huis wegraakte, hoe meer ik deed en dacht als iemand van mijn leeftijd. Weinig beter dan de vernauwde blik van een tiener. In de lange uren vol herhalingen en talkshows op de late avond, misdaadprogramma's en comedy's, dacht ik na over mijn mogelijkheden. En dat waren niet dezelfde mogelijkheden als waartoe ik mezelf had beperkt toen ik in de donkere nacht op mijn lits-jumeaux in Khoury had gelegen.
Ik kon nu leven zoals ik wilde. De mogelijkheden waren oneindig, de alternatieven grenzeloos. Ik kon naar Frankrijk of Spanje verhuizen en kunstgeschiedenis gaan studeren bij de beroemde namen. Ik kon naar New York of de westkust verhuizen, of naar Antarctica, als ik echt op avontuur uitwas.
En toch ontdekte ik dat ik eigenlijk helemaal niet zoveel wilde. Behalve schilderen. En dat had ik in Khoury kunnen doen... Dat was een ontnuchterende waarheid.Ik stond op toen het licht werd, ruimde de hotelsuite op en reed in de richting van het Quarter in de oude bestelwagen van Elred, die een vreselijk lawaai maakte. De zonsopgang stelde niet veel voor in New Orleans, want de vuile nevel verduisterde de zon, waardoor er op zijn best een perzikachtige gloed of goudkleurige wolken te zien waren. Vandaag was er zelfs niet zoveel kleur te zien. Alleen een grijze mist, en vuil licht.
Nadat ik in het Café du Monde ontbeten had en de stad had zien ontwaken en versuft de nieuwe dag had zien begroeten, ging ik naar mijn appartement op Royal Street, opende het hek aan de straat en klom de trap op. Mijn trap. Bovenaan lag Perkins te slapen, een ineengerolde bontachtige bal. Hij leek moe en de zachte vacht onder zijn ogen was vochtig, alsof hij zichzelf in slaap gehuild had. Toen ik de eiken deur opende, werd hij wakker, strekte zich uit en gaapte, terwijl hij met zijn ogen naar me knipperde. Hij volgde me naar binnen.
Ik gaf hem water in een Royal Dalton-schotel en een stuk van een overgebleven beignet. Terwijl hij met kieskeurige hapjes at met zijn roze tongetje uit zijn bek, opende ik de luiken aan de voorzijde van de dubbele salon, zodat het vale zonlicht de rotzooi goed zichtbaar maakte.
Ik probeerde enige orde in de chaos te scheppen en praatte ondertussen tegen de hond, waarbij mijn stem tegen de kale muren en het hoge plafond weerkaatste. 'Ik wil geen hond, Perkins. Ik heb geen idee hoe ik ervoor moet zorgen, en daarom moet je er maar niet op rekenen dat dit een blijvende regeling is. Ik weet zeker dat er ergens een baasje overal naar je op zoek is.' Perkins keek op bij het geluid van zijn naam, likte zijn bek en neus af en liep terug naar de waterkom. De beignet was op. Zelfs geen restje poedersuiker was overgebleven om het bestaan ervan aan te tonen. Het geluid van water weerklonk door het appartement terwijl hij dronk.
Ik stapelde mijn kunsttijdschriften op de onderste plank aan de muur die de voorkamer van het slaapgedeelte aan de achterzijde scheidde, en bedacht dat ik het nieuwe postadres moest doorgeven. Het oude bed zag er heel chic uit met de gevlamde geborduurde deken, en de enorme gestoffeerde kussens die ik verspreid had neergelegd gaven het de aanblik van een gemakkelijke bank. De tv ging naar de hoek, op een oude tafel vol krassen en pitten. Een koopje. Door de tv te draaien kon ik er vanuit elke kamer naar kijken, maar op het moment had ik geen zin hem aan te zetten. Ik ruimde de keuken in en zette mijn niet bij elkaar passende schatten in de wit gelakte kastjes. De lege verpakkingen gooide ik de grote kamer in. En ik bleef tegen Perkins praten. Ik vertelde hem alles over R.T. Stocker en haar manege, haar plan om mijn geboortegegevens te traceren en haar band met Michau. Ik vertelde hem ook over Claude Michau en Royal Securities en mijn investeringsplannen. Het hondje zat in de hoek onder een keukenstoel, veilig voor rondvliegende dozen en mijn voortdurend heen en weer geloop, en luisterde. Zijn oren en ogen volgden me door de kamer.
Het was erg kalmerend om tegen het hondje te praten en hem zijn kop opzij te zien draaien als hij op mijn stembuigingen reageerde. Omdat hij uiteraard geen Engels verstond, nietwaar. Was ik er maar niet zo zeker van geweest dat Perkins het zoekgeraakte huisdier van iemand anders was...
Ik zette die gedachte uit mijn hoofd, evenals gedachten aan tante Ilene en Tee Dom. Maar toen hij naar de deur liep en begon te blaffen om toestemming om weg te mogen, voelde ik direct teleurstelling.
Ik zag hem de trap af springen met zijn langharige staart over zijn rug gekruld. Perkins was zelf maar een centimeter of twintig hoog, nauwelijks meer dan de treden, en woog misschien zes a acht pond. En hij kende totaal geen angst. Hij wrong zich door het sierlijke smeedijzeren hek onder aan de trap en verdween om de hoek. Ik sloot de deur met een zachte, holle plof en ging weer aan het werk.
Het enorme bed werd voor elf uur gebracht, en even daarna kwamen de kleerkasten en een paar grotere meubelstukken. Voor één uur kwam een man van het warenhuis mijn elektrische ventilatoren bevestigen. Ze waren licht, van crèmekleurig hout en in Victoriaanse stijl uitgevoerd. Met een crèmekleurige verlengingsbuis werden de bladen van de ventilatoren een meter van het plafond af opgehangen. De luchtstroom was direct een verbetering ten opzichte van het beetje frisse lucht dat door de airconditioning in het keukenraam werd verspreid.
Ik had enorme honger, maar in plaats van naar de markt te wandelen nadat de laatste transpirerende bezorger was vertrokken, legde ik splinternieuwe lakens op het bed en ging ik diagonaal gestrekt op het enorme oppervlak liggen. Het bed alleen al was groter dan mijn kamer in de stacaravan in Khoury.
De ventilatorbladen wierpen traag bewegende schaduwen op de plafondplaten. Een zacht gezoem van de motor van de ventilator vulde het appartement. Verkeerslawaai, gedempt door de dikke muren, drong slechts zelden binnen. En om de een of andere vreemde reden wilde ik plotseling gaan huilen.
Het was dom en onzinnig en vooral onvolwassen om nu in treurigheid weg te zinken. Maar het leek niet te helpen als ik dat tegen mezelf zei. Ik wilde... iets. Ik wilde mijn moeder. En ik begon door de tranen heen bijna te lachen toen de gedachte in me opkwam. Over volwassen gesproken. En toch, wat zou ze van mij vinden, nu ik hier zo lag in een appartement in New Orleans? Wat zou ze van mijn kunstwerken vinden, mijn schilderijen die overal in de voorkamer stonden, in het deel dat ik al tot atelier bestempeld had? En waar was ze voor gevlucht? Wie had haar zoveel angst aangejaagd dat ze me zoveel jaar verborgen had? Ik zonk snel weg in treurigheid, maar werd gestoord door het geluid van poten die tegen de eiken deur tikten. Ik dwong mezelf van het enorme bed op te staan om Perkins het appartement binnen te laten. Hij huppelde naar binnen alsof hij eigenaar was van de ruimte, dronk wat water uit zijn bak in de keuken en ging op onderzoek uit. Ik stond stilletjes bij de deur en zag, met mijn vingers tegen mijn lippen gedrukt, hoe hij rondscharrelde. Hij stak zijn neus in elk hoekje en spleetje, onderzocht het nieuwe meubilair met al zijn zintuigen, proefde de tafels, snoof aan de kleerkasten, volgde de geursporen van de verschillende bezorgers van de deur naar het meubilair en weer terug en luisterde naar de ventilatoren aan het plafond. Na een gedegen rondgang trippelde hij weer naar mij toe en ging hij naast mijn voet zitten. 'Ik hoop datje geen vlooien hebt.' Perkins kwispelde met zijn staart.
'Als je een baasje had, dan zou je denk ik niet zomaar over straat mogen lopen. En als je geen baasje had, dan zou je je denk ik niet zo goed gedragen en er zo verzorgd uitzien.' Perkins bezat zowel lang, zijdeachtig haar als kort, dik pluis. Zijn vacht was een combinatie van die van een chow-chow en van Cousin It van de Ad- dams Family. Hij moest eens flink geborsteld worden, maar ik wilde mijn enige haarborstel niet beschikbaar stellen om zijn ijdel- heid te strelen.
'Ik heb honger, zullen we een stukje gaan wandelen?'
Perkins maakte weer een snelle pirouette, gevolgd door nog een.
Toen ik lachte, draaide hij weer rond.
'Ik heb geen lijn, dus als je zomaar het verkeer in rent en doodgereden wordt, moetje niet mij de schuld geven, hondje.' Perkins blafte.
We liepen over Royal Street, terwijl Perkins opgewonden naast mijn linkervoet huppelde; samen sloegen we de hoek om naar de rivier en de markt. De openluchtmarkt bevond zich al heel lang op dezelfde plaats langs de werf en bestond uit permanent opgebouwde stallen. Als je goed genoeg keek, dan kon je hier bijna alles te koop vinden. Ik kocht vers eten, rijst, kruiden en spullen voor de hond, waaronder een etenskom, een riem, een bot om op te kauwen, en een opvouwbare boodschappenwagen om het allemaal mee te slepen. Ik kocht ook een krant, de Times Picayune, zodat ik de rubriek zoekgeraakte huisdieren kon napluizen. Ik stopte bij een terrasje, waar ik me volstopte met kreeftesoep, en donker gebrande koffie dronk. Perkins kreeg de stukjes stokbrood, gedoopt in restjes kreeftesoep. Hij was een kieskeurige eter, maar er waren geen kruimels meer te zien toen hij klaar was. Gulzig beestje. Hij was zo lief, dat niemand er iets over zei dat ik een hond bij me had in het café. Er was ook niemand die hem herkende.
We bleven even in het appartement om eten in kasten te bergen en mijn zwaar verkreukelde kleren in de kleerkasten te stoppen. Ik had de vochtige jurk gewassen die ik had gedragen op de dag dat Duhon me vijftigduizend dollar gaf, maar er kwam nog steeds een sterke zurige lucht van af. Er moest meer zorg aan besteed worden dan ik kon, zodat mijn schamele garderobe met één kledingstuk verminderd was.
Werkelijk treurig. Al die ruimte en al die lege hangers. Maar goed, ik had nu geld. En er waren plaatsen om alle kleren te dragen waar ik nooit om gegeven had toen ik opgroeide. Wat dat betreft was het tijd enkele investeringen te doen, zowel in mijn garderobe als bij Claude Michau.
Misschien had ik geen idee wat ik met mijn leven moest doen nu ik een leven bezat, maar geld en kleding leken een goed begin te zijn. Na een douche genomen te hebben en schone kleren te hebben aangetrokken ging ik met Perkins de straat op. Perkins gedroeg zich erg deftig aan een lijn en liep met een schommelende gang die voortdurend 'vrouwtje!' leek te roepen. Alleen de extra attributen achteraan bewezen dat hij een reu was. Hij snuffelde onderweg aan alles, rook aan elke poedel die we passeerden en markeerde elk uitsteeksel op het trottoir met zijn geur. Ik hoopte dat hij dat niet met mijn appartement zou doen. De zurig ruikende jurk was al geurig genoeg.
Ik liet Perkins bij Royal Securities achter bij de receptioniste met het gebleekte blonde haar, in de overtuiging dat hij bedorven zou zijn als ik terugkwam. Belinda kirde en keuvelde tegen hem en gaf hem rozijnen uit haar bureaula, en Perkins maakte zich mooi als een hondse Casanova, terwijl hij zijn pootjes in de lucht stak en aan haar benen snuffelde. Typisch mannelijk. Ik liep naar het kantoor van Claude Michau en investeerde vijfentwintigduizend dollar in zeer speculatieve aandelenopties. Dat wil zeggen zo speculatief als opties kunnen zijn. Tegen het advies van Michau in kocht ik opties op vier verschillende aandelen. Niet hier in de VS, waarover hij me kon adviseren, maar in Frankrijk. En daarna ging ik winkelen. Ik zou succesvol zijn, of niet. Ik maakte me er geen zorgen over alles te verliezen. Ik was jaren arm geweest. Zo erg was het niet.