Epiloog

 

 

Ik geloof nog steeds dat we een bemande missie naar Mars moeten sturen.

Een onbemand vehikel, hoe hoogstaand ook, kan niet meer dan wat de ontwerpers erin hebben gestopt. Zij hebben het geprogrammeerd en verteld waar het naar moet zoeken. Maar in alle andere gevallen – laat staan in onverwachte situaties – weet het niet wat het moet doen of waar het naar moet uitkijken.

Bij NASA gaat een spotprent rond, waarop een klein, onbemand vehikel net op een onbekende planeet is geland. Het heeft de bodem geanalyseerd, de temperatuur gemeten en zendt gegevens terug naar de aarde met de vermelding dat er geen levensvormen zijn aangetroffen. Ondertussen duikt achter de kleine, robot-gestuurde sonde een enorm harig monster met een flinke knuppel op.

Voordat er astronauten naar de maan gingen, hebben we sondes gestuurd die waardevolle informatie opleverden over wat er te verwachten viel. Maar de wetenschappelijke meerwaarde van de bemande missies is volgens berekeningen een miljoen maal zo groot als alle onbemande missies bij elkaar.

We zullen de komende jaren een hoop leren van het internationale ruimtestation. Het waardevolste is natuurlijk dat zo’n groot aantal naties in de ruimte zal samenwerken. Het zal op velerlei gebied een proefstation zijn. Ik ben er echter nog niet van overtuigd dat het enthousiasme bij het publiek voor het ruimtevaartprogramma opnieuw zal ontbranden door dit ruimtestation, dat door sommige nieuwscommentatoren al ‘Motel 6 in omloop’ is gedoopt.

Het deed me een groot genoegen mijn vriend en vroegere Mercury-7 broeder John Glenn naar de ruimte te zien terugkeren. Wat de meeste mensen niet weten, is dat de NASA gedetailleerde medische dossiers heeft bijgehouden van John en de andere astronauten. We hebben allen grondige medische onderzoeken ondergaan sinds de tijd van onze ruimtevluchten. Johns terugkeer naar daarboven bood een unieke gelegenheid om na te gaan hoe een ouder vatenstelsel reageert onder dezelfde omstandigheden die het decennia daarvoor heeft meegemaakt. De comparatieve data moeten fascinerend zijn geweest.

Naar wat ik heb vernomen, heeft John het in elk opzicht geweldig gedaan en medisch gezien heeft hij geen enkel negatief effect ondervonden. Zijn vlucht bewees zonder meer dat tegenwoordig ieder gezond mens ruimtereizen kan maken. We zijn een stuk verder dan de periode toen astronauten werden geselecteerd uit een groep gekwalificeerde militaire testpiloten die beter in staat werden geacht de zware omstandigheden van ruimtevluchten te doorstaan.

Johns terugkeer naar de ruimte bewerkstelligde nog iets anders: het bracht de aandacht van het publiek terug op de verkenning van de ruimte. De scènes van op Times Square samengestroomde mensen die de live-beelden van de lancering wilden zien, en duizenden op de stranden van Florida om de lancering bij te wonen, herinnerden mij aan die dagen nog niet zo lang geleden toen er geen groter nieuws was.

Toen de journalisten mij vroegen wat ik dacht over Johns terugkeer naar de ruimte op 77-jarige leeftijd, antwoordde ik: ‘Ik vind het prima, maar dan wil ik wel naar Mars gaan als ik 77 ben.’

De aandacht van het publiek kan alleen worden vastgehouden als we de verkenning van de ruimte werkelijk weer ter hand nemen en echt gaan onderzoeken wat daarbuiten aan de gang is. Daarvoor moeten we eerst terug naar de maan, vervolgens door naar Mars en ondertussen ook missies voorbereiden naar de andere planeten. We moeten ook de exploitatie van asteroïden gaan overwegen; de winning van mineralen en ertsen kan daar zo winstgevend zijn, dat dit zelfs commercieel kan geschieden.

Walter Cronkite, de gepensioneerde nieuwsman van CBS en mijn oude vriend, die lang geleden, samen met Jules Bergman van ABC en Roy Neal van NBC, geweldig werk leverde in de reportage over de eerste bemande ruimtevluchten, concludeerde onlangs dat 1969 het beste zal worden herinnerd als dé datum van de twintigste eeuw. ‘Over vijf eeuwen,’ zegt Walter, ‘zal de twintigste eeuw vooral worden herinnerd vanwege het jaar dat de mens voor het eerst van de aarde naar de sterren reisde.’ Vervolgens stelde hij dat op een dag in de verre toekomst Wernher von Braun zal worden herdacht als de ‘nieuwe Columbus’.

De financiële opbrengsten van het ruimtevaartprogramma zijn goed gedocumenteerd. Men schat dat de technologische spin-offs een winst op investering hebben opgeleverd van twintig op één. Minstens even belangrijk is de enorm snelle uitdijing van de high-tech-sector, een rechtstreeks resultaat van de enorme investeringen in vernieuwende research en ontwikkeling voor het ruimtevaartprogramma.

Onlangs maakte ik een trip naar Houston en bezocht daar het Johnson Space Center. Net als de duizenden toeristen die hier jaarlijks naartoe komen om een stukje van de ruimtegeschiedenis van dit land te zien, betaalde ik voor het toegangskaartje van het museum. Allebei mijn ruimtevaartuigen – Mercury en Gemini – zijn er te zien. Ze hangen aan een met sterren bezaaid plafond, niet ver van het ruimtevaartuig dat ik altijd had willen vliegen, de Apollo.

Buiten wierp ik zijdeling een blik op het grootste ‘tuinornament’ ter wereld: een Saturnus-5-raket van 225 miljoen dollar, die daar op zijn zij ligt als een aangespoelde walvis. Dit exemplaar had Apollo-18 begin jaren zeventig naar de maan moeten brengen, maar was te rusten gelegd omdat de Verenigde Staten zonder geld en inspiratie waren komen te zitten. Ik geloof dat het de laatste in zijn soort is en zelfs in deze vernederende positie maakt hij een overweldigende indruk.

Vanaf de spitse neus tot de vier stompe vinnen meet hij meer dan 120 meter; bovendien is hij door een goede vriend van mij ontworpen op een schaal waaraan slechts de grootste publieke werken kunnen tippen. Maar: dit schatje was gebouwd om naar de sterren te gaan.

Ik liep terug naar mijn auto en dacht: wat een enorme verspilling.

 

Ik verliet Disney in 1980 en werd adviseur bij een paar hightech-bedrijven voor speciale projecten. Ik deed ook presentaties voor het bedrijfsmanagement over toekomstige technologie en industrieën.

Ik ben nog steeds actief in de luchtvaart en krijg de kriebels als ik minder vaak vlieg dan ik volgens mezelf zou moeten doen. Sinds 1989 ben ik partner in een aëronautische firma, Galaxy Aviation, in Van Nuys in Californië. Een van de luchtvaartuigen waar we momenteel aan werken, de zogenaamde Swift 2000, wordt een verticaal opstijgend vehikel met schotelvormige vleugels aan de romp. Het heeft vier ventilatoren voor een verticale lift-off en zal hoogstwaarschijnlijk zeer efficiënt werken. Het vehikel zal naar boven, naar onder en zijwaarts kunnen vliegen, net als een helikopter, maar dan beter. Het zal over een fantastisch hefvermogen beschikken en zware gewichten kunnen vervoeren in gondelachtige compartimenten: cargo, bluswater enzovoort. Ik werk zelf ook nog aan een echte snelheidsduivel, een onbegrensde pyloonachtige racer in schotelvorm en voorzien van een grote Chevy-motor. Ik wil hem inzetten voor de jaarlijkse Nationale Luchtracekampioenschappen in Reno met de bedoeling de eerste prijs in de wacht te slepen.

Ik ben nooit vergeten wat ik in de hemel boven Europa heb gezien...

... en in de schuur van Wendell Welling.

 

Niet lang geleden werd me gevraagd wat ik zou doen als een buitenaards ruimtevaartuig in mijn achtertuin landde en me een ritje aanbood. ‘Ga je of blijf je, Gordo?’

Als je de kans krijgt aan boord te gaan van een schip uit een verre wereld, blijf je waarschijnlijk langer dan een middagje weg; dat weet ik. Maar als interdimensionaal reizen tot de mogelijkheden behoort, wat ik ook geloof, kan ik dus in de ‘aardse tijd’ terugkeren om mijn lang overleden geliefden en vrienden terug te vinden.

Ik houd van mijn vrouw en dochters. Ook geniet ik ervan tijd door te brengen met mijn vrienden en oude vluchtmaten. Ik zou iedereen missen. Maar in mijn hart ben ik nog steeds een astronaut.

Ik ga.