11

Struikelend door de geschiedenis

 

 

Tijdens mijn laatste jaar bij de NASA raakte ik betrokken bij een ander soort avontuur, namelijk schatduiken in de Golf van Mexico. Ik was een partner in deze particulier gefinancierde onderneming en hielp mee geld in te zamelen voor de expeditie. Alles was goed georganiseerd, althans tot het moment dat de zaken verkeerd begonnen te lopen. Maar daarmee had ik al voldoende ervaring opgebouwd.

Vooraf waren er archieven in Spanje doorgespit. Er was een beschrijving gevonden van drie zeventiende-eeuwse, met schatten beladen galjoenen die noordwaarts naar de Mexicaanse oostkust voeren tot ze door een paar Engelse oorlogsschepen waren aangevallen. In een wanhopige poging aan hun aanvallers te ontsnappen, waren de galjoenen in de richting van het vasteland gevaren, waar ze een waterweg opvoeren die volgens hun kaarten toegang bood aan een groot binnenlands water.

De waterweg werd plotseling smaller, maar de schepen voeren door, niet in staat of bereid om terug te keren. Net op tijd kwamen ze langs een inham. Alledrie de galjoenen wendden hun steven naar binnen, maar het water was te ondiep voor hun zes meter diepgang en hun houten bodems werden verwoest. Terwijl de galjoenen begonnen te zinken, ontdekten de bemanningsleden tot hun grote schrik dat het water wemelde van de hongerige haaien. Slechts een tiental matrozen overleefde het haaienfeestmaal en nog geen handvol daarvan wist naar Spanje terug te keren om over hun nachtmerrie te vertellen.

De Spaanse regering stuurde een onderzoeksteam naar de locatie in een poging de gezonken buit te bergen, maar zodra de duikers het water ingingen, werden ze door haaien aangevallen. Het team keerde uiteindelijk onverrichter zake terug naar Spanje.

Oude kaarten lieten zien waar de galjoenen waren gezonken, maar in driehonderd jaar was er veel veranderd. Wat vroeger ondiepe kreken waren geweest, kon nu tien meter onder water liggen of hoog en droog op het land. Er was maar één manier om dat uit te vinden en dat was een expeditie organiseren.

En zo kwam het dat ik met een huurpiloot achter de stuurknuppel in een gehuurde Cessna laag over een eiland midden in een grote baai vloog. Ons team bestond uit een tiental gekwalificeerde duikers met uitrusting. Op een nabijgelegen schiereiland hadden we hier en daar met een magnetometer enkele interessante metingen gedaan, die wezen op de aanwezigheid van een of ander metaal. De landkaart liet zien dat de baai in de buurt lag van de plek waar vroeger de ondiepe inham moest zijn geweest. Het plan was een vliegtuig huren, een paar knapen met een opblaasboot op het eiland afzetten en daar rondneuzen. Ik meldde mij als vrijwilliger voor de vlucht, samen met Louis Imboten, een fotograaf van National Geographic.

We wezen aan waar we wilden landen. Op de grond begon het vliegtuig meteen in het zachte zand weg te zakken. De Mexicaanse piloot raakte in paniek. Ik probeerde hem te kalmeren door uit te leggen dat we onze uitrusting zouden uitladen en een stevig voetspoor voor het vliegtuig zouden maken. Nadat we onze spullen hadden verwijderd, liet hij de machine op volle toeren draaien en vloog weg. We hadden hardere bodem aangewezen waar hij het vliegtuig kon parkeren, maar in plaats daarvan smeerde hij hem terug naar huis. We hadden nog wat uitrusting in het vliegtuig gelaten, zoals hemden, eetketeltjes, portemonnees, hoeden, zonnebrillen. Het was daar beroerd heet en nergens was een beetje schaduw.

We waren hier gekomen om voor miljoenen dollars goud te vinden, maar binnen de kortste keren verlangden we slechts naar één ding: een koud biertje. We begonnen te lopen en liepen en liepen maar. Waarschijnlijk duurde het alles bij elkaar maar een paar uur, maar het leek wel een halve dag.

De eerste man die we tegenkwamen, was een oude man op een klein ezeltje. Ik vertelde hem dat we enorm veel dorst hadden en vroeg hem waar we iets te drinken konden krijgen. Hij antwoordde dat er langs het pad een cantina was. We liepen door totdat we een kleine uitspanning aan de waterkant bereikten. Hij was niet groter dan een kleine kamer, maar er waren stoelen, schaduw en gekoelde dranken.

Louis en ik telden ons kapitaal na: 35 dollarcent.

Voor dat bedrag konden we twee grote flessen sinasprik kopen. We gingen zitten, namen een flinke teug en, o jongen, dat was het beste wat ik ooit heb gedronken.

Ik vroeg de eigenares of zij iets wist van gezonken schepen en verborgen schatten in deze omgeving.

‘O, señor, veel schatten hier,’ zei ze.

Ze beweerde dat er regelmatig gouden beeldjes en andere waardevolle zaken op het strand aanspoelden.

Nadat we onze sinasprik hadden opgedronken, maakten we een wandelingetje naar het strand.

Terwijl we voortboemelden, vonden we pijlpunten en lemmeten van een zwart, vuursteenachtig materiaal. We begonnen onze zakken te vullen. Terwijl we daarmee bezig waren, keek ik op en zag boven het gebladerte van de jungle het hoofd van een man die ons vanaf een uitkijkpunt gadesloeg.

Ik zwaaide naar hem en hij zwaaide terug. Spoedig riepen we over en weer vriendschappelijke begroetingen naar elkaar in het Spaans. Hij wenkte ons te komen en wij liepen landinwaarts de jungle in. De man, een indiaan van middelbare leeftijd, stond tussen twee aarden heuvels met primitief gereedschap maïs te planten.

De heuvels waren tamelijk groot, vijftien tot achttien meter hoog en vijfendertig meter in doorsnee, en bezaten een typische piramidevorm. Het leken rotsformaties die lang geleden waren verweerd. Toen we ze van dichterbij zagen, realiseerden we ons dat deze heuvels een soort oude ruïnes moesten zijn.

En op die manier deden wij – geheel per toeval – onze belangrijke ontdekking.

De andere teamleden waren zich ondertussen zorgen gaan maken over ons lot en hadden er een boot opuit gestuurd om naar ons te zoeken. Ze vonden ons uiteindelijk vlak voordat het donker werd. We namen onze collega’s de volgende dag mee naar de ruïnes en begonnen te graven aan de voet van de heuvels. We vonden nog meer artefacten en ook wat botresten, en deden alles in zakken. We namen de spullen mee terug naar Texas, waar we ze, samen met de pijlpunten en lemmeten die we op het strand hadden gevonden, volgens de C-14-methode op hun ouderdom lieten testen in een privé-laboratorium. Het spul bleek minstens drieduizend jaar oud te zijn!

We waren van plan met zwaar graafmateriaal terug te keren naar de vindplaats en de heuvels geheel af te graven. Wie wist welke schatten we daar konden ontdekken! We zagen allemaal grote dollartekens voor onze ogen dansen. We zouden gewoon als eerlijke vinders een of twee vliegtuigen met onze rijkdommen volladen. Maar toen we vernamen hoe oud de artefacten waren, begrepen we dat dit niets met galjoenen uit het zeventiende-eeuwse Spanje van doen had.

En we begrepen dat we de oude geschiedenis niet mochten verkrachten.

Ik nam contact op met de Mexicaanse overheid en werd doorverwezen naar het hoofd van het nationale departement voor archeologie, Pablo Bush Romero. Ik zei hem dat ik hem over twee weken in de kustplaats Tampico wilde ontmoeten, waar ik hem iets belangwekkends kon laten zien.

Samen bezochten we de ruïnes, waar de overheid niets vanaf bleek te weten. Onderweg stuitten we, enkele kilometers van de heuvels langs de waterweg, op het mooiste dorpje dat ik ooit in mijn leven heb gezien. Je kon er alleen per kano of over smalle voetpaadjes komen. In de kerk stond een Spaans uit hout gesneden heiligenbeeld uit 1503 en naast de kerk bevond zich een klein museum met oude artefacten.

De overheid stak wat geld in de archeologische opgravingen. De ouderdom van de ruïnes werd inderdaad vastgesteld op drieduizend jaar v.C. In vergelijking met andere vroege beschavingen was er tamelijk weinig bekend over de zogenaamde Olmeekse cultuur. De Olmeken bewoonden een groot gebied langs de Golf van Mexico, dat in het oosten werd begrensd door het Tuxtlagebergte en in het zuiden door de Siërra Madre. Het was vochtig terrein door een overvloed aan water: meren, rivieren en moerassen. Pas in de negentiende eeuw zijn voor het eerst Olmeekse artefacten gevonden; het grootste deel is pas halverwege de twintigste eeuw ontdekt. De Olmeken worden niettemin beschouwd als de moedercultuur van alle Midden-Amerikaanse beschavingen.

Aan hen wordt onder meer de ontwikkeling van het schrift in Mexico toegeschreven. Zij kenden concepten, zoals het getal nul en rangtelwoorden, al duizend jaar voor de Europeanen. Ze stimuleerden talrijke agrarische gebruiken, waardoor ze op relatief kleine gebieden hoge opbrengsten kenden en hun stedelijke centra konden voeden. Ze stonden ook bekend om de aanleg van grote publieke werken.

De Olmeekse cultuur was een van de vier grote beschavingen die in dit deel van de wereld tot ontwikkeling zijn gekomen en die met Griekenland en Rome konden wedijveren. De Olmeekse beschaving resulteerde in de eerste natiestaat, die ongeveer vijfhonderd jaar langer heeft bestaan dan de Verenigde Staten tot op heden bestaan. Bekend om hun grote bouwprojecten leverden de Olmeekse politieke, sociale, religieuze en econorpische ontwerpen de blauwdruk voor de latere pre-Columbiaanse beschavingen, te weten die van de Maya’s, Tolteken en Azteken.

Bij onze vindplaats werden veel hiëroglyfen gevonden, die tot enkele nieuwe ontdekkingen hebben geleid over dit interessante volk dat een lettergreepschrift gebruikte. Deze hiëroglyfen lijken veel op Egyptische hiëroglyfen, maar het waren Olmeekse syllabische tekens die werden gebruikt om een beeldschrift te vormen. De gevonden Olmeekse beelden waren onderverdeeld in voorstellingen van bovennatuurlijke wezens en mensen.

Met hun kundige ingenieurs, die voor hun beeldhouwwerken enorme basaltblokken en andere stenen vanuit steengroeven over afstanden van meer dan tachtig kilometer lieten vervoeren, hun succesvolle landbouwers, hun getalenteerde ambachtslieden en hun slimme handelaren vertegenwoordigden de Olmeken een opmerkelijke beschaving. Maar het is nog altijd niet bekend waar de Olmeken vandaan kwamen of wie hun voorouders waren.

Ik kreeg enkele artefacten cadeau, maar het meeste van wat werd opgegraven is uiteindelijk bij Mexicaanse musea en universiteiten beland, waar het wordt tentoongesteld.

Tot de vondsten die mij het meest intrigeerden, behoorden symbolen en formules voor navigatie met behulp van hemellichamen, die na vertaling bleken neer te komen op wiskundige berekeningen die tot op de dag van vandaag voor navigatie worden gebruikt. Ook waren er nauwgezette tekeningen van sterrenconstellaties, waarvan sommige pas zijn ‘ontdekt’ in de tijd van de moderne telescopen.

Ik was mij ervan bewust dat archeologen over de hele wereld plekken, artefacten en geschreven verslagen hadden gevonden die elke rationele benadering tartten. Dit gaf vanzelfsprekend aanleiding tot speculaties dat bepaalde oude beschavingen moesten worden toegeschreven aan astronauten afkomstig uit een andere wereld. Sommige vragen waren even oud als: ‘Wie heeft nu werkelijk Stonehenge gebouwd?’

Maar nu raakte ik geboeid door de Olmeekse symbolen voor navigatie met behulp van hemellichamen. Zij hadden op ongeveer hetzelfde moment in de geschiedenis dezelfde sterren gebruikt als de Egyptenaren en de Minoïsche beschaving op Kreta; niettemin was het onwaarschijnlijk dat zij ooit onderling contact hadden gehad. De sterren die door deze culturen werden gebruikt voor navigatie, bestaan nog altijd. In feite gebruikte Apollo dezelfde sterren om naar de maan te vliegen en terug.

Ik begon me af te vragen: wat heb je aan symbolen voor navigatie met behulp van hemellichamen als je daar geen gebruik van maakt? Kwam deze geavanceerde navigatiekunde tegelijkertijd en onafhankelijk op drie verschillende plekken op aarde tot ontwikkeling? En als dat niet het geval was, hoe kwam die kennis dan van Egypte naar Kreta en naar Mexico of andersom? En als het laatste het geval was, wijst alles erop dat ze hulp moeten hebben gehad.

Als ze hulp hebben gehad, van wie dan?