Proloog

 

 

Cape Canaveral, 15 mei 1963

 

Ze maakten me om drie uur ’s morgens wakker. Het was nog donker.

Ik was die avond laat opgebleven en iets voor elf uur naar bed gegaan in Hangar S, het astronautenhoofdkwartier op de Cape. Deze hangar is omgebouwd voor onze trainingsapparatuur; verder zijn er een drukkamer, appartementen, een eetkamer, een kamer voor medisch onderzoek, een vertrekruimte en al het andere wat wij nodig hadden voor de voorbereiding van een missie. Hier zaten ook de kantoorruimten van de NASA (National Aeronautics and Space Administration; Nationaal Bureau Lucht- en Ruimtevaart) en er werd constant door werktuigkundigen en technici aan ons ruimtevaartuig gewerkt.

Ik nam een douche en genoot daarna van een ‘afscheidsontbijt’ (verse jus d’orange, filet mignon, roereieren, toast, druivenjam en koffie) met enkele sleutelpersonen van het team, onder wie de verantwoordelijke medicus van de vlucht en enkele collega-astronauten die, door hun geplaag ervoor zorgden dat ik ontspannen bleef.

Hiervandaan liep ik door de hal naar de aankleedkamer, een steriele ruimte die verboden terrein is voor ongedierte, afval en al het andere wat wij niet in de ruimte wilden meenemen. Iedereen die hier werkte, ging gekleed in een witte jas, droeg een witte kap en papieren wegwerpsloffen over de schoenen.

Ik kleedde me uit en een medisch technicus plakte zes biosensoren op verschillende plekken op mijn lichaam die hij eerst had schoongeboend met alcohol. Ik trok lang ondergoed aan en werd in mijn logge ruimtepak geholpen.

De circa dertien kilometer naar lanceerplatform 14 legde ik af achter in een NASA-bestelbusje.

Ik vond de manier waarop ik enkele dagen eerder naar het lanceerplatform was gereden voor de allerlaatste controle van alle systemen eigenlijk veel beter: achter het stuur van mijn nieuwe blauwe Corvette (driehonderd paardenkrachten) die ik met 50 procent korting had gekocht. Net zoals de andere astronauten had ook ik mijn ‘Vet’ aangeschaft via het General Motors-plan dat was ingesteld voor werknemers en een beperkt aantal vips. Die dag had ik met succes mijn NASA-bazen zover gekregen dat ik zelf naar het platform mocht rijden, als ik tenminste beloofde voorzichtig te zijn. Ik had niet eens de moeite genomen om deze ochtend toestemming te vragen. Ik wist wat hun antwoord zou zijn.

Mijn raket stond al klaar: de Atlas nummer 130D, van meer dan tien verdiepingen hoog. In het pikdonker stond hij als een eenzame soldaat op wacht, griezelig verlicht door zuilen wit licht die door enorme schijnwerpers erop werden geworpen.

Drie jaar daarvoor had ik voor het eerst de lancering van een Atlas bijgewoond; dat was slechts enkele maanden nadat wij zeven als de eerste astronauten van de Verenigde Staten waren uitgekozen voor het Mercury-project. Ze namen ons mee naar de Cape voor een lancering. Onze groep – de ‘Mercury-7’ zoals we later bekend raakten – stond buiten in de klamme nacht: kortgeknipte gevechtsvliegers, gekleed in hemden met korte mouwen, monter en arrogant, zoals alle goede gevechtsvliegers moeten zijn. Op de interne memo’s zou men naar ons gaan verwijzen als ccggsss, want onze namen werden altijd in alfabetische volgorde gegeven: Carpenter, Cooper, Glenn, Grissom, Schirra, Shepard en Slayton. Wij waren daar voor een proefvlucht van de Atlas, de nieuwe raket waarvan werd verwacht dat die ons in de toekomst in een baan rond de aarde zou brengen. We zagen hoe de enorme raket, drie dikke vuurkolommen uitspuwend, zich langzaam van het lanceerplatform verhief. Het was een oorverdovende start; de aarde beefde onder onze voeten. De raket vloog veertig à vijftig seconden recht omhoog en was bijna recht boven ons toen zijn neus langzaam overhelde en hij aan zijn lange boogbaan naar de horizon begon. Er waren een paar honderd vips aanwezig, onder wie veel congresleden en enkele voorzitters van commissies die van essentieel belang waren voor de financiering van het ruimtevaartprogramma. Wij stonden daar allen en rekten onze nek om de magnifieke zilveren vogel te kunnen volgen toen plotseling de hemel ontplofte met een enorme knal. De raket explodeerde in triljoen brandende stukjes. Enkele toeschouwers zochten instinctief dekking, maar de brandende brokstukken zouden door de vaart van de raket enkele kilometers van de kust in de oceaan vallen.

We keken elkaar aan. ‘Moeten wij daarop naar boven?’ zei een van ons op effen toon.

Twee maanden later vond een andere rampzalige mislukking plaats en in de daaropvolgende maanden volgden nog meer mislukte pogingen.

Eind jaren zestig organiseerde de NASA opnieuw een show als bewijs dat het Mercury-ruimtevaartuig en de kleinere Redstoneraket, die voor twee ballistische vluchten zouden worden gebruikt, klaar waren voor toekomstige bemande missies. Deze vluchten zouden niet hoog genoeg komen of snel genoeg zijn om een baan rond de aarde te bereiken, maar ze moesten het ruimtevaartuig eenvoudigweg katapulteren tot een hoogte van honderdzestig kilometer, het officiële begin van de ruimte (ongeveer tachtig kilometer boven de dampkring). Daarna werd met een snelheid van achtduizend kilometer per uur een afstand van vijfhonderd kilometer afgelegd en vervolgens geland in de oceaan bij Bermuda. Voor deze gebeurtenis had de NASA ons alle zeven uitgenodigd, samen met honderden vips. Deze keer, terwijl de vlammen uit de raket schoten, verhief hij zich slechts enkele centimeters voordat de motoren op mysterieuze wijze afsloegen. De raket viel terug op het platform en er volgde een diepe stilte.

Het automatische signaal voor lift-off was echter al naar de raket gestuurd, zodat ongeveer zestig seconden later – precies volgens het vluchtplan – de ontsnappingstoren zich scheidde van het ruimtevaartuig en als een vuurpijl de lucht inschoot. Deze toren was ontworpen om de capsule en zijn inzittende in veiligheid te brengen als zich een probleem voordeed tijdens de eerste minuut na lift-off. Terwijl de menigte zwijgend naar het enige bewegende ding keek dat die dag door het luchtruim vloog, steeg de ontsnappingstoren naar een hoogte van circa duizend meter en kwam ongeveer vierhonderd meter verder weer neer.

Wat de Atlas betreft: voordat John Glenn in 1962 een baan rond de aarde vloog – de eerste bemande missie die gebruikmaakte van de nieuwe, krachtige raket –, hadden in totaal dertien ontploffingen plaatsgevonden; sommige op het lanceerplatform, andere terwijl de Atlas de lucht inklom. Voor testpiloten betekenden nieuwe technologieën: opstijgen in razendsnelle, ongeteste toestellen terwijl we ons leven in de waagschaal stellen. Wij hadden ervaring met het najagen van de uiterste limiet, vervolgens weer terugkeren en de volgende dag dan maar weer hetzelfde doen. Als het moment aanbrak, zou ieder van ons op zijn beurt boven op hetzelfde type raket gaan zitten dat wij voor onze ogen hadden zien uiteenvallen in duizenden stukjes. En daartoe waren we bereid omdat we piloten waren en niet omdat we zelfmoordneigingen hadden of getikt waren.

Al toen het ruimtevaartprogramma nog in de kinderschoenen stond, was er uitgebreid over gediscussieerd of de bemande vluchten live op televisie moesten worden uitgezonden of dat een opgenomen en geredigeerde versie later aan het publiek moest worden getoond. Live televisie zou alles laten zien wat fout ging. In geval van een tragische mislukking kon de publieke opinie zich eventueel tegen het programma keren. Ik neem aan dat we net zo hadden kunnen doen als de sovjets: onze mislukkingen verdoezelen en onze successen van de toren schreeuwen. Maar kon een vrij land dat wérkelijk doen? Wij waren de vertegenwoordigers van een open maatschappij en we zouden de gok wagen voor het oog van de hele wereld, op televisie.

Op de morgen van de lancering ging ik met de lift van het verplaatsbaar platform naar boven, terwijl ik de kofferachtige, draagbare fles droeg die mij van zuurstof voorzag totdat ik kon worden aangesloten op het systeem van het ruimtevaartuig. Boven werd ik begroet door Günther Wendt die in zijn ‘steriele kamer’-kleding — een witte overall en een wit hoedje – eruitzag als een ijscoman. In feite was hij een van de briljante Duitse raketwetenschappers die de Verenigde Staten hielpen in de ruimterace met de Russen, die overigens ook werden bijgestaan door Duitse raketdeskundigen.

Ik salueerde naar Wendt en maakte een grapje.

‘Soldaat vijfde klas Cooper meldt zich voor zijn taken.’

Hij salueerde terug. ‘Soldaat vijfde klas Wendt staat paraat.’

Wij waren ‘gedegradeerd’ na een poets die we een paar jaar eerder een televisieploeg hadden gebakken. We hadden allemaal lange uren gemaakt om klaar te zijn voor de eerste ballistische vlucht toen, ongeveer drie dagen voor de lancering, de hoge pieten besloten dat de televisieploeg van een nieuwsprogramma de ‘lanceringsdag in het leven van een astronaut’ mocht filmen. Ik werd uitgekozen als de ‘hoofdpersoon’. Ze volgden me overal en filmden me zelfs toen ik het lange ondergoed aantrok, nadat de biosensoren op mijn lichaam waren bevestigd. Wij vonden deze geënsceneerde show allemaal een enorme tijdverspilling, maar de NASA probeerde altijd bij de media in de gunst te komen. We waren in een bestelbus naar het lanceer-platform gereden, waar we werden begroet door Günther. Toen we bij de lift aankwamen, ging de deur open en liep iedereen naar binnen. Ik klemde me opeens aan de liftdeur vast en schreeuwde: ‘Nee, nee! Ik ga niet!’ Günther trok aan me en probeerde me wanhopig naar het gereedstaande ruimteschip te slepen. De media en de persvoorlichters van de NASA konden deze grap niet waarderen. Een journalist stelde voor dat Günther en ik moesten worden gedegradeerd tot ‘soldaat vijfde klas’ en met dat etiket bleven we sindsdien opgezadeld.

Terwijl ik boven op de raket zat – ergens tijdens het laatste uur van de bijna drie uur durende standaard lanceringprocedure, nadat ik al mijn werk had gedaan en wachtte op technici die bezig waren met de radar en andere volgapparatuur voor hun laatste ijkingen en het opwarmen van de motor –, merkte ik dat ik begon weg te dommelen. Ze hadden me ook zo ongelooflijk vroeg gewekt!

Omdat ik wist hoe druk ik het binnenkort zou hebben, leek me dit een ideaal moment voor een klein dutje.

En zo viel ik, terwijl ik boven op een raket zat die volgetankt was met brandstof, in slaap.

‘Gordo!’

Ik schoot met een ruk wakker en wist meteen waar ik me bevond.

‘Aha.’

‘Ik vind het verschrikkelijk dat ik je moet storen, Gordo,’ zei Wally Schirra, die tijdens mijn lancering de ‘capsule communicator’ (capcom: verbindingsman met de capsule) was, ‘maar we willen hier iets lanceren.’

‘Lijkt me een goed plan. Ik ben klaar als jij klaar bent.’

Als laatste Mercury-astronaut kreeg ook ik mijn kans op een reis in de ruimte. Ik denk graag dat zij me al die tijd hadden achtergehouden voor de laatste en beste missie. Ik was er in ieder geval klaar voor...