12

Ufo’s en de Verenigde Naties

 

 

In de jaren zeventig werden er steeds vaker ufo’s waargenomen. Er werden talloze visuele waarnemingen en radarpeilingen van ufo’s in de nabijheid van Amerikaanse militaire installaties gemeld. In de herfst van 1975 vormden de streng beveiligde bases langs de Amerikaans-Canadese grens steeds vaker het toneel voor talloze penetraties. Dit resulteerde in een rapport dat werd uitgegeven door de opperbevelhebber van de Noord-Amerikaanse Luchtruimverdediging (North American Aerospace Defense, NORAD), waarin echter één klein, belangrijk detail werd weggelaten: veel ufo’s werden waargenomen boven plekken waar kernwapens werden opgeslagen en afgevuurd.

Een vrijgegeven bericht van het Strategische Luchtcommando over ufo’s meldt: ‘Verschillende recente waarnemingen van ongeïdentificeerde objecten boven volgens Prioriteit A afgesloten gebieden tijdens de nachtelijke uren hebben aanleiding gegeven tot de implementatie van veiligheidsoptie 3 in onze noordelijke reeks bases. Er zijn waarnemingen gedaan bij de luchtmachtbases te Loring, Wurtsmith en het meest recent Malstrom. Geen van de pogingen om deze vaartuigen te identificeren, hebben resultaat gehad.’

Er zijn onder meer de volgende waarnemingen gedaan:

 

28 oktober, luchtmachtbasis Loring in Maine: onbekend vliegtuig met een wit flitslicht en een amber en oranje licht. Rood en oranje object, ongeveer vier auto’s lang. Verplaatste zich met schokkerige bewegingen, stopte en bleefhangen. Het leek alsof alle kleuren in het object waren samengebracht. Het object was solide.

30 oktober, luchtmachtbasis Wurtsmith in Michigan. Een lichtstraal wees omlaag, met twee rode lichten dicht bij de achterkant. Bleefhangen en bewoog op grillige wijze. De bemanning van een KC-135 tankvliegtuig legde visueel en radarcontact met de ufo.

‘Elke keer dat we probeerden dichterbij te komen, snelde het object van ons weg. Uiteindelijk keerden we terug in de richting van de ufo en het vertrok definitief. Het vloog weg met een vaart van 1930 kilometer per uur.’

7 november, luchtmachtbasis Malstrom in Montana. Een sabotage-alarmteam beschreef een fel gloeiende, oranje schijf, even groot als een voetbalveld, dat de lanceerbasis van de Minuteman verlichtte. Toen een F-106 naderde om het object te onderscheppen, steeg de ufo in rechte lijn op; de radar van NORAD volgde het tot een hoogte van zestig kilometer.

8 november, luchtmachtbasis Malstrom in Montana. De radar liet zeven objecten zien op een hoogte van drie tot vijf kilometer. Ooggetuigen op de grond spraken over lichten en het geluid van straaljagermotoren, maar op de radar vlogen de objecten slechts met een snelheid van zestien kilometer per uur.

10 november, luchtmachtbasis Minot in North Dakota. Een helder, geluidloos object met de omvang van een auto zoemde boven de basis op een hoogte van zeshonderd meter.

 

Zelfs Amerikaanse presidenten hebben ufo’s gezien.

Toen hij nog gouverneur van Georgia was, diende Jimmy Carter een formeel verslag in waarin hij zijn waarneming van een ufo beschreef. Hij verliet een Lions Club in Leary in Georgia, en merkte een object in de lucht op. Een rood-groene ‘gloeiende bol’ donderde die avond in januari langs de zuidwestelijke hemel en verdween enkele minuten later uit het zicht. In de daaropvolgende jaren heeft Carter zijn verhaal meerdere malen verteld en hij werd daarmee de eerste belangrijke politicus die het aandurfde om als ‘ufo-maloot’ te worden aangeduid. Enkele jaren later vertelde Carter aan een congres van gouverneurs uit het zuidwesten: ‘Ik lach niemand uit die mij vertelt dat hij of zij een ufo heeft gezien. Ik heb er zelf een gezien.’

Ronald Reagan heeft ook een ufo-ontmoeting gehad, waarover ik hoorde van een goede vriend, Bill Paynter, een voormalige luchtmachtpiloot met 45.000 vlieguren in allerlei soorten vliegtuigen, van jagers tot bommenwerpers. Paynter verhuurde het vliegtuig dat Reagan als gouverneur van Californië gebruikte en hij trad tevens als hoofdpiloot op.

Op een avond tijdens een vlucht naar Los Angeles haalde een ufo het vliegtuig in en bleef ter hoogte van de vleugel hangen. Gouverneur Reagan en de rest van het gezelschap keken door hun raam naar het object, terwijl Paynter een aantal voorzichtige manoeuvres ondernam om vrij te komen van het schotelvormige vaartuig dat ongemakkelijk dicht naast hen vloog. De ufo volgde zijn manoeuvres nog enkele minuten en verdween toen met grote snelheid uit het zicht.

Ik geloof niet dat dit voorval ooit is gemeld, maar ik weet dat president Reagan – als het onderwerp ufo’s ter sprake kwam – een aantal keren heeft toegegeven zelf‘een prima uitzicht’ op een te hebben gehad. Tegen het einde van zijn tweede termijn speculeerde hij in het openbaar over wat er zou gebeuren als de aarde werd aangevallen door ‘een buitenaardse macht van een andere planeet’. Hij liet het voorkomen alsof zo’n buitenaardse bedreiging ‘alle naties van de wereld in een gemeenschappelijke verdediging’ zou verenigen. Dacht Reagan aan de ufo bij de vleugeltip?

De Amerikaanse senator Barry Goldwater, een ervaren piloot en reservist-generaal van de luchtmacht, kwam op een dag boven de woestijn van Arizona zijn eigen ufo tegen. Als gouverneur gebruikte hij regelmatig voor privé- en staatszaken een eenpersoons F-86-jachtvliegtuig; hij was als gouverneur alleen tegenover zichzelf verantwoording verschuldigd voor het gebruik van het toestel van de Nationale Reservisten. Tijdens het ruimtevaartprogramma had ik diverse informele ontmoetingen met hem gehad. Tijdens een van die gelegenheden vertelde hij mij over zijn ufo-ervaring.

‘Ik joeg hem na over de woestijn, maar ik kon er niet dichterbij komen,’ vertelde hij. ‘Zoiets had ik nog nooit gezien. Maakte van mij een gelovige.’

Goldwater beschreef de ufo waarmee hij die dag krijgertje had gespeeld als een ‘glimmende schotel’. Het vloog stukken sneller dan zijn F-86, kon abrupt tot stilstand komen en maakte zwenkingen die de zwaartekracht leken te tarten.

Ik vertelde de senator over mijn ervaringen met ufo’s.

We waren het met elkaar eens dat het moeilijk voor te stellen was dat de aarde de enige planeet in het universum was waar intelligent leven bestond.

Wereldwijd nam in de jaren zeventig het aantal waarnemingen van ufo’s en ooggetuigen toe. Als onze eigen regering weigerde een serieus onderzoek naar ufo’s te verrichten – en met de bevindingen daarvan naar buiten te treden –, bleef er maar één invloedrijke wereldorganisatie over die het beste een wetenschappelijk onderzoek kon instellen.

Wij veronderstelden dat de Verenigde Naties een goede optie waren om als centrale instantie – op neutrale grond, zo u wilt – zorg te dragen voor het verzamelen en de correlatie van rapporten over voorvallen en ooggetuigenverslagen met betrekking tot waarneming van ufo’s rondom de wereld.

De VN besloot in 1978 een hoorzitting over dit onderwerp te houden en ik werd uitgenodigd om een getuigenis af te leggen over mijn eigen ufo-ervaringen in Europa, waarover ik in de afgelopen jaren talloze mensen had doorgezaagd. Tot de overige getuigen behoorden de meest gerespecteerde ufo-onderzoekers van de wereld, onder wie dr. J. Allen Hysek. Hij was een bekend astronoom die was opgetreden als wetenschappelijk adviseur bij Project Blue Book van de luchtmacht.

Ik ging in het openbaar mijn geloof in het bestaan van ufo’s verkondigen en ik was daar ook klaar voor. Ik wist dat de regering zaken over ufo’s achterhield en naar mijn mening werd het hoog tijd dat zij een tipje van de sluier moest oplichten.

Door mijn betrokkenheid bij de lucht- en ruimtevaart was ik tamelijk goed op de hoogte van allerlei soorten luchtvaartuigen op deze planeet en van hun mogelijkheden en prestaties. Ik geloofde dat in ieder geval sommige ufo’s – minstens de werkelijk onverklaarbare gevallen – afkomstig waren van een andere technologisch geavanceerde beschaving en ik was niet bang om daar voor uit te komen.

Voordat ik mijn getuigenis aflegde, had ik een ontmoeting met dr. Hynek, de voorzitter van de afdeling Astronomie van de universiteit van het noordwesten. Het was duidelijk dat hij de onderste steen boven wilde krijgen door een hoogwaardig, wetenschappelijk onderzoek naar ufo’s in te stellen. De voormalig adviseur van de luchtmacht bekritiseerde nu openlijk Project Blue Book, noemde het een ‘non-onderzoek’ en deed hun statistieken over ufo’s af als een parodie.

Volgens Hynek had de luchtmacht nooit voldoende geld, mankracht en aandacht beschikbaar gesteld om allerlei raadselachtige zaken tot op de bodem uit te zoeken. Het militair hoofd van Blue Book had nooit een hogere rang dan kapitein gehad en er was slechts een handjevol personeel beschikbaar om de duizenden rapporten per jaar af te handelen.

‘Ik mocht niet eens de bestanden inzien of zelf rapporten bestuderen,’ stelde Hynek. ‘Ze gaven mij die rapporten die zij wilden dat ik bekeek. En natuurlijk waren ze op geen enkele wijze verplicht om mijn bevindingen over te nemen.’

Ik stemde in met Hyneks beoordeling van het Blue Book en bevestigde dat de luchtmacht haar eigen ‘ufo-onderzoek’ vooral had gebruikt om het publiek te sussen. Ik heb het een ‘doofpotaffaire’ en ‘vergoelijking’ genoemd; je kunt Blue Book noemen wat je wilt, maar terwijl de luchtmacht het bestaan van ufo’s blijft ontkennen en haar eigen onderzoek heeft stopgezet, heeft zij nimmer geprobeerd een geloofwaardige verklaring te geven voor de waarneming van vliegende objecten, waarvan de vluchtkarakteristieken leken te bevestigen dat ze niet tot ons eigen leger of enig ander leger op aarde behoren.

Ik behoorde niet tot de richting die vond dat we ons de enorme inspanning moesten getroosten om alle oude waarnemingen te correleren. Naar mijn mening konden we meer te weten komen als we nieuwe ufo-waarnemingen zorgvuldiger onderzochten en in de toekomst een gecoördineerde en onbevooroordeelde analyse ondernamen. Mij leek het de beste benadering om een responsteam te vormen dat meteen bevestigde, betrouwbare waarnemingen in het veld ging onderzoeken en inlichtingen en bewijsmaterialen ging verzamelen.

Hyneks baan voor de luchtmacht was erop neergekomen om ufo-rapporten te bestuderen en te beslissen of hun beschrijving deed denken aan bekende astronomische verschijnselen. Had iemand niet gewoon de planeet Venus of een vallende ster gezien? Het was hem geleidelijk duidelijk geworden dat veel verslagen niet door ‘zotten en malloten’ waren ingestuurd, iets wat hij nog wel had geloofd toen hij pas aan Project Blue Book was begonnen. Er bleken nogal wat geloofwaardige militaire en civiele ooggetuigen te bestaan.

Hynek had al jaren geprobeerd de VN ertoe te bewegen het ufo-onderwerp te behandelen. In de jaren zestig had hij een beroep gedaan op de toenmalige secretaris-generaal Oe Thant voor een openbare hoorzitting. Maar het VN-protocol verlangde dat het onderwerp eerst door een lidstaat in de Algemene Vergadering naar voren werd gebracht voordat er actie kon worden ondernomen. Het had een decennium geduurd, met honderden nieuwe ufo-waarnemingen, voor het zover was gekomen.

‘Het doet mij genoegen door de missie van Grenada te zijn uitgenodigd om namens talloze wetenschappelijke collega’s te mogen spreken over het onderwerp van ongeïdentificeerde vliegende objecten,’ vertelde Hynek aan het bijzondere panel dat door secretarisgeneraal Kurt Waldheim werd voorgezeten. ‘Hoewel het een van de kleinste naties ter wereld is, heeft Grenada op moedige wijze het onthutsende onderwerp van ufo’s aan de Algemene Vergadering voorgelegd en aldus het pad betreden waarvan máchtiger naties hebben afgezien.

Er bestaat vandaag een wereldwijd fenomeen,’ vervolgde Hynek, ‘waarvan de omvang en de reikwijdte in het algemeen niet worden erkend. Het gaat om een verschijnsel dat zo vreemd en onbekend is voor onze alledaagse aardse denkwijze, dat het vaak wordt bespot en belachelijk gemaakt door personen en organisaties die niet van de feiten op de hoogte zijn. Niettemin houdt het verschijnsel aan; het is niet verdwenen, zoals velen onder ons jaren geleden dachten toen men het als een voorbijgaande gril of waan zag. In plaats daarvan is het leven van een toenemend aantal mensen rond de wereld erdoor beïnvloed.

Ik verwijs hier naar het fenomeen ufo’s. Ik wil die hier simpelweg definiëren als: iedere waarneming aan de lucht of aan het oppervlak, of iedere melding van instrumenten zoals radar en fotografie, die niet kan worden verklaard door conventionele methoden, zelfs niet na deskundige bestudering door gekwalificeerde personen.’

Hynek benadrukte dat er ‘in belangwekkende aantallen’ verslagen over ufo’s waren opgesteld ‘door uiterst verantwoordelijke personen, zoals astronauten, radarexperts, militaire en civiele piloten, velen van hen als beambten in dienst van de regering, en wetenschappers, met inbegrip van astronomen’.

Hij verklaarde dat er meer dan 1300 zaken met ‘fysiek bewijsmateriaal’ bekend waren. ‘Dit zijn wellicht de hardste data waarover we tot dusver beschikken, de zogenoemde nabije ontmoetingen (close encounters) van de tweede soort, waar er fysiek bewijsmateriaal van de onmiddellijke aanwezigheid van een ufo optreedt.’ Hij legde uit dat dit de vorm aannam van een onmiddellijk fysiek effect op bezielde wezens en dode materie. ‘Fysiologische effecten op mensen, dieren en planten zijn op betrouwbare wijze vastgelegd, evenals de interferentie met elektrische netwerken in de omgeving, en de constatering van sporen op de aarde vlak bij het gemelde ufo-voorval.’

Hynek zei dat hij in de wetenschappelijke wereld niet alleen stond in zijn overtuiging dat het ufo-fenomeen, ‘wat de oorsprong er ook van mag zijn, ongetwijfeld nadere bestudering waard is’. Hij verwees naar het groeiend aantal wetenschappers in tal van landen die in het openbaar of privé hun interesse hadden uitgesproken in het verder uitspitten van het onderwerp.

Hynek merkte op dat er behoefte was aan een vergelijkbare instelling als de Wereldgezondheidsorganisatie of de Wereldmetereologische dienst, waar ufo-onderzoekers hun bevindingen konden samenbrengen en de resultaten van hun inspanningen konden delen. Hij drong er bij de VN op aan dat zij een organisatie voor wetenschappers en andere specialisten moesten creëren om te kunnen samenwerken en hun ideeën en onderzoeksresultaten uit te wisselen met collega’s over heel de wereld.

‘Het is mijn weloverwogen mening, als een wetenschapper die vele jaren onderzoek hieraan heeft gewijd, dat het ufo-fenomeen reëel is en niet het waanbeeld van gestoorde geesten, en dat het zowel ernstige als belangrijke implicaties heeft voor de wetenschap en voor het politieke en sociale welzijn van de volkeren op aarde.’

Hynek keek op van zijn aantekeningen en gaf toe dat hij er niet altijd van overtuigd was geweest dat ufo’s ‘werkelijk een wetenschappelijke bestudering waard’ waren. Hij legde uit dat hij zijn werk als wetenschappelijk adviseur van de luchtmacht als ‘openhartig scepticus’ was begonnen, in de vaste overtuiging dat ‘we te maken hadden met een geestelijke afwijking en een openbare plaag. Slechts doordat ik werd geconfronteerd met hardnekkige feiten en data werd ik gedwongen mijn mening te herzien’.

Met trillende stem vervolgde hij: ‘De wetenschapsgeschiedenis levert tal van voorbeelden van niet-gezochte voordelen die voortkwamen uit het onderzoek naar het onbekende. Wie weet welke voordelen wij zullen behalen uit de studie van ufo’s? Misschien leiden onze inspanningen wel tot de oplossing van tal van nijpende problemen waarmee de mensheid tegenwoordig heeft te kampen.’

Hyneks verklaring maakte diepe indruk op mij, omdat zij afkomstig was van een eminente stem uit het veld van de wetenschap.

Toen was het mijn beurt. Ik ging aan een lange tafel achter een microfoon zitten en begon met de verkondiging van de kern van mijn geloof in ufo’s: ‘Ik geloof dat buitenaardse vehikels en hun bemanningen deze planeet bezoeken vanaf andere planeten, die technologisch klaarblijkelijk een stuk verder zijn ontwikkeld dan wij hier op aarde.’

Ik benadrukte de noodzaak van een gecoördineerd programma dat met hoge prioriteit op wetenschappelijke wijze overal op aarde gegevens moest verzamelen en analyseren met betrekking tot dit soort ontmoetingen. Op die manier kon worden vastgesteld hoe we het beste op vriendelijke wijze met deze bezoekers konden omgaan.

‘We moeten misschien eerst laten zien dat we hebben geleerd op vredige wijze met onze problemen om te gaan, in plaats van door oorlog, voordat we worden geaccepteerd als volwaardige universele teamleden. Deze acceptatie kan geweldige mogelijkheden bieden voor de vooruitgang op aarde op velerlei gebied. Ongetwijfeld zou dan blijken dat de VN er een gevestigd belang bij heeft om dit onderwerp op de correcte wijze zo voortvárend mogelijk af te handelen.’

Ik wees erop dat ik geen ervaren, professionele ufo-onderzoeker was zoals enkele andere getuigen. ‘En ik heb ook nog niet het voorrecht gehad om een ufo te vliegen of de bemanning ervan te ontmoeten, maar naar mijn bescheiden mening kom ik wel in aanmerking om deze onderwerpen te bespreken, omdat ik in de periferie ben geweest van het uitgestrekte domein waarin zij reizen.

Ik wil er ook op wijzen dat de meeste astronauten uiterst terughoudend zijn om zelfs maar ufo’s te bespreken, wat te maken heeft met de enorme aantallen lieden die in den blinde nepverhalen hebben verteld, documenten hebben vervalst en zomaar hun goede naam en reputatie te grabbel hebben gegooid. De paar astronauten die zijn blijven participeren in het ufo-veld, hebben dat uiterst voorzichtig moeten doen. Ik ben altijd eerlijk geweest in mijn mening over dit onderwerp. Ieder van ons moet voor zichzelf uitmaken waarin hij gelooft. Er zijn verschillenden onder ons die in ufo’s geloven en die in de gelegenheid zijn geweest een ufo vanaf de grond of vanuit een vliegtuig waar te nemen.’

Ik opperde dat nog veel meer gekwalificeerde mensen bereid zouden zijn om informatie en assistentie te verlenen, zodra de VN besloot dit project door te zetten en hun geloofwaardigheid eraan te verbinden.

Toen ik klaar was, stelde een van de panelleden mij een vraag die ik al honderden keren had gehoord. Had een van de Amerikaanse astronauten ooit een ufo in de ruimte gezien? Ik vertelde over een voorval in de ruimte (Gemini-4), dat misschien een ufo-waarneming was geweest.

Er legden nog meer deskundigen een verklaring af, maar de hoorzitting eindigde zonder dat het panel een aanbeveling deed voor een te volgen koers. Spijtig genoeg heeft de VN zich nadien niet meer met ufo’s beziggehouden.

Misschien had dat meer met prioriteiten en lopende zaken in de wereldpolitiek te maken dan met iets anders, aangezien er meer dan genoeg ‘aardse’ problemen waren die onmiddellijk aandacht vroegen. Misschien dachten de VN-leden dat er geen financiële middelen of een politiek mandaat voorhanden waren om het globale ufo-fenomeen aan te pakken.

Wat de redenen ook waren, ufo’s verdienen nog altijd een nadere bestudering, zoals dr. Hynek zo welbespraakt duidelijk wist te maken. Het moet vanuit een internationaal perspectief gebeuren, zodat wetenschappers en onderzoekers wereldwijd hun bevindingen kunnen delen. Het was een droom die dr. Hynek niet bewaarheid heeft zien worden.

Twintig jaar later verscheen op 29 juni 1998 het volgende artikel in de Washington Post.

 

Volgens panel vragen ufo-mysteries om wetenschappelijke bestudering

Enkele veronderstelde waarnemingen van ufo’s gingen vergezeld van onverklaard fysiek bewijsmateriaal dat een serieuze wetenschappelijke bestudering verlangt, zo heeft een internationaal panel van geleerden vastgesteld.

In het eerste onafhankelijk wetenschappelijke overzicht over dit controversiële onderwerp in bijna dertig jaar, onder leiding van fysicus Peter Sturrock van Stanford University, heeft het panel voorvallen aangehaald die dermate intrigerende en onverklaarbare details bevatten, zoals brandwonden bij ooggetuigen, radarmeldingen van mysterieuze objecten, vreemde lichten die herhaaldelijk aan de hemel worden waargenomen boven bepaalde locaties, storingen in de werking van automobielen...

 

Ik blijf me afvragen: wat moet er gebeuren?

Schenkt de wereld er pas aandacht aan als er een ufo tijdens de wereldkampioenschappen voetbal landt?