Lisbon revisited (1926)
Lisbon revisited (1926)
Niets hecht mij aan niets.
Ik wil vijftig dingen tegelijk.
Ik hunker met een drang van honger naar vlees
Naar iets, ik weet niet wat-
Begrensderwijze door het onbegrensde...
Ik slaap onrustig, en ik leef in het onrustig dromen
Van wie onrustig slaapt, half dromend.
x\lle abstracte en noodzakelijke deuren heeft men voor mij
dichtgedaan.
Gordijnen getrokken voor alle hypothesen die ik van de straat
zou kunnen zien.
In de gevonden steeg bestaat het nummer niet dat mij gegeven
was.
Ik ontwaakte voor hetzelfde leven waarvoor ik was
ingeslapen.
Zelfs mijn gedroomde legers werden overwonnen.
Zelfs mijn dromen voelden onwaar in het dromen.
Zelfs het slechts verlangde leven staat me tegen-zelfs dat
leven...
Ik begrijp op onsamenhangende momenten; Ik schrijf in
tussenpozen van vermoeidheid;
En een weerzin van mijn eigen weerzin werpt me op het
strand.
Ik weet niet welk lot of welke toekomst mijn stuurloze wanhoop
past;
Noch welke eilanden van het onmogelijke Zuiden wachten op mijn
schipbreuk;
Of welke palmbossen van literatuur mij althans één vers zullen
geven.
Nee, dat weet ik niet, ik weet ook niet iets anders, ik weet
niets...
En, in het diepst van mijn geest, waar ik droom wat ik
gedroomd heb,
In de verste velden van mijn ziel, waar ik nodeloos
herdenk
(En het verleden is een natuurlijke mist van valse
tranen),
Op de wegen en de paden van de verre wouden
Waar ik mijn bestaan veronderstelde,
Vluchten ontredderd, laatste resten
Van de allerlaatste illusie,
Mijn gedroomde legers, verslagen zonder geweest te
zijn,
Mijn nog onbestaande cohorten, verpletterd in God.
Weer zie ik u terug,
Stad van mijn kinderjaren zo angstig verloren...
Trieste en blijde stad, weer droom ik hier...
Ik? Maar ben ik dezelfde die hier heeft geleefd, en hier is
teruggekeerd,
En weer is teruggekeerd, en nog een keer?
En weer een keer is teruggekeerd?
Of zijn wij allemaal het Ik dat ik hier was of wij hier
waren,
Krans van kraal-levens geregen aan een
snoer-herinnering,
Krans van dromen over mij van iemand buiten mij?
Weer zie ik u terug,
Met het hart verder weg, met mijn ziel minder mijn.
Weer zie ik u terug—Lissabon en Taag en al—,
Zinloze voorbijganger aan u en mij,
Vreemdeling hier als overal,
Toevallig in het leven zoals in de ziel,
Een spook dat dwaalt door zalen van herinnering,
Op het gerucht van muizen en planken die kraken
In het vervloekt kasteel van moeten leven...
Weer zie ik u terug,
Schim die tussen schimmen dwaalt, en éven
Oplicht in een onvertrouwd, doods schijnsel,
En de nacht in gaat zoals het kielzog van een schip
verdwijnt
In 't water dat men niet meer hoort...
Weer zie ik u terug,
Maar mij, mijzelf, zie ik niet terug!
Gebroken is de toverspiegel waarin ik mij zag zoals ik
was,
En in elke noodlotsscherf zie ik nu slechts een stuk van
mij-
Een stuk van u, een stuk van mij!...
(26.4.1926)