Hoor haar zingen, arme maaiersvrouw,
Hoor haar zingen, arme maaiersvrouw,
Ze waant zich gelukkig, of niet;
Ze zingt, en maait, en haar lied,
Vol blijde en naamloze rouw,
Door d'als een drempel schone lucht,
Met buigingen, van toon en klank,
In wat zij zingt, zacht als een zucht.
In haar stem is het werk en de velden,
En ze zingt als had ze voor haar lied
Meer redenen dan 't leven zelve.
Dat wat in mij gevoel is, denkt.
Stort uit over mijn hart het zwevend
En onzeker zingen van uw stem!
Te leven in uw blij niet-weten
En dat te weten! O hemelgewelf!
O velden! O lied! Het weten
Dring in mij binnen! Maak mijn ziel
Uw lichte schim! En ga dan voort
En neem mij op, en heen, van hier!