Vandaag, de middag rustig en de hemel stil, 

Vandaag, de middag rustig en de hemel stil, 
En nu de avond valt zonder dat ik het merk, 
Wil ik mijzelf beschouwen, mijzelf en mijn werk, 
En zien dat wat ik ben, en wat dat zeggen wil.

Ik kijk terug en zie in mijn verleden 
Dat ik degeen was die was wat rondom mij was, 
Behalve wat het vaag en onbekend begeren 
Mijzelf te zijn mij van mijzelf mij gaf.


Als over reeds herlezen regels buig ik 
Mijn aandacht over wie ik was van mij, 
En niets in mij, 't is waar, herberg ik 
Dan hunkering, zonder begin of eind.

Als reizend door een land zonder verwantschap 
Ging ik langs twee parallelle wegen. 
Volgde de wereld, deel van 't landschap; 
Volgde mijzelf, niet ziend, zonder geheugen.

En ik, tot hier gekomen, ik erken
Dat ik verscheiden ben in vormeloosheid.
'k Ontmoet mijzelf waarheen mijn weg mij leidt.
Herken niet wie ik was in wie ik heden ben.

Ben ik misschien-niets is onmogelijk-
Meer wezens uit andere werelden, 
En op dit punt, tastbaar en ruimtelijk, 
Mijzelf omdat ik hier, niet elders ben?

Ben ik misschien-want als ik in mijn denken 
Alles bevatten kan, kan ook dat wezen-
Een langgerekt en mompelend moment
Van wezens-tijd waarvan ik ben het leven?

(1.8.1931)