41

 

 

 

Hij trok zijn badjas aan en liep de dampende badkamer uit. Zijn dommeligheid trok weg terwijl hij door de woning liep. Hij keek naar de whiskyfles in de keuken, maar liet die staan. De centimeter die hij had gehad, moest voorlopig maar genoeg wezen. Misschien moest hij vanavond of vannacht nog rijden.

Hij las de instructies in de keuken en begon aan zijn zoektocht. Elsa’s kerstcadeautje was inderdaad op een ‘lage plek’ verstopt: in een platte doos die onder het tweepersoonsbed was vastgeplakt. Tekeningen: zee, luchten, stranden. Sneeuwpoppen. Angela’s cadeautje was ‘ertussenin’ verstopt, slim: een boek in de boekenkast. Nieuw ontdekte teksten van Raymond Carver, Call If You Need Me.

Hij ging in de slaapkamer zitten en belde het nummer in Spanje.

“Siv Winter.”

“Hallo ma, met Erik.”

“Erik. We vroegen ons al af wanneer je zou bellen.”

“Nu dus”, zei hij.

“Het is al na negenen. Elsa ligt al bijna te slapen.”

“Mag ik haar even? Gelukkig kerstfeest trouwens.”

“Ben je bij Lotta?”

“Vanavond niet”, zei Winter.

“Zit je op kerstavond alleen, Erik?”

“Daarom ben ik thuisgebleven.”

“Ik begrijp er niets van”, zei Siv Winter.

“Mag ik nu Elsa even?”

Hij hoorde haar stem, ze was al half in een droom. Hij herkende Angela in haar. Het was dezelfde stem.

“Bedankt voor de pop”, zei ze. “Die is heel mooi.”

“Bedankt voor de mooie tekeningen.”

“Je hebt ze gevonden!”

“De sneeuwman leek het wel naar zijn zin te hebben op het strand.”

“Hij heeft vakantie”, zei ze.

“Mooi zo.”

“Wanneer kom je, papa?”

“Gauw. Als ik kom, vieren we nog een keer kerstavond”, zei hij.

Ze giechelde, maar het klonk als in slowmotion.

“Heb je slaap, lieverd?”

“Neeee”, zei ze, “ik mag van oma net zo lang opblijven als ik wil.”

“Kijk aan.”

“Zo laaaang ik wil”, zei Elsa, die klonk alsof ze elk moment de hoorn los kon laten en op de marmeren vloer in slaap kon vallen.

“Veel plezier vanavond, meiske”, zei Winter. “Papa houdt van je.”

“Kusje, papa!”

“Kun je mama vragen of ze even aan de telefoon komt?”

Hij hoorde “maaaamaaaa” in de verte en vervolgens de stem van Angela: “Ben je nog op je werk?”

“Nee, ik ben nog wel bezig met mijn werk, maar ik ben thuis.”

“Je klinkt moe.”

“Wat dommelig vooral, maar het gaat al wat beter. Ik heb een bad genomen.”

“Verstandig gedacht.”

“Ik dacht op dat moment niet zoveel.”

“Is er al nieuws?”

“Ik heb het boek gevonden en meteen gebeld.”

Hij hoorde haar nu giechelen, net als Elsa zojuist.

“Ik wilde trouwens ook nog wat vragen”, zei hij. “Ken jij iemand op de crèche die stottert? Een volwassene. Personeel of ouder.”

“Stottert? Als in st-st-stotteren?”

“Ja.”

“Nee. Dat heb ik daar nog nooit iemand horen doen. Waarom vraag je dat?”

“Of Lena Sköld. Toen je met haar sprak. Zei zij iets over iemand die stottert?”

“Nee, dat weet ik niet. Waar gaat het over, Erik?”

“We denken dat degene die Ellen heeft ontmoet, stottert. Ik denk dat ze ons dat probeert te vertellen. Of dat al heeft verteld.”

“Wat heeft dat met de crèche te maken?”

“Je weet dat we alles controleren wat er verband mee houdt.”

“Ik moest er vandaag nog aan denken”, zei Angela. “Wat als dit ondanks alles alleen maar fantasieën van de kinderen zijn?”

“Voor Simon Waggoner was het geen fantasie.”

“Nee. Maar voor de anderen.”

“Drie ouders hebben aangifte gedaan van precies hetzelfde.”

“Heb je met ze gesproken?” vroeg ze. “Over het stotteren?”

“Nee. Daar zijn we vanmiddag laat pas achter gekomen. Ik moet het ze nog vragen.”

“Vanavond?”

“Ja.”

“Het is al laat”, zei ze.

“Iedereen snapt dat dit belangrijk is”, zei hij. “Feestavond of niet.”

“Geen nieuwe tips over de jongen? Micke Johansson?”

“Aldoor. Er zitten de hele dag extra mensen bij de telefooncentrale.”

“Houden jullie een zoekactie? Alhoewel dat misschien de verkeerde uitdrukking is?”

Winter dacht aan Natanael Carlström toen ze ‘zoekactie’ zei. Het eerste wat hij had gezegd, was ‘zoekactie’.

“Er zijn veel mensen op de been”, zei hij. “Zo veel mogelijk. Maar Göteborg is een grote stad.”

“Wat zeggen je wijkagenten?”

“Hoe bedoel je?”

“De mensen bij wie de eerste meldingen zijn binnengekomen. Zeggen zij iets over stotteren, of andere details?”

“Spreek ik met hoofdinspecteur Angela Winter?”

“Wat zeggen zij?” herhaalde ze. “En het is trouwens hoofdinspecteur Angela Hoffman.”

“Ik weet het nog niet. Ik heb de twee agenten uit Härlanda en Linnéstaden geprobeerd te pakken te krijgen, maar ze zijn vrij en niet thuis.”

 

Hij belde de familie Bergort op, die nog steeds niet voltallig was. Larissa Serimov nam op. Toen Magnus Bergort was verdwenen, had Winter haar opgebeld en haar gevraagd, recht op de man af. Hij had het recht niet en zij was tot niets verplicht. Ze had geen dienst.

“Ik doe vanavond toch niets bijzonders”, had ze gezegd en hij meende te horen dat ze glimlachte.

“Het is een eenzame familie”, had Winter geantwoord. “Kristina Bergort heeft niemand die vanavond bij haar en haar dochter kan zijn.”

“En als hij thuiskomt?” had zij gezegd. “Misschien wordt hij wel gewelddadig.”

Wat moest hij zeggen? Gebruik je SigSauer.

“Ik kan hem altijd nog neerschieten”, had zij toen gezegd.

“Hij komt niet thuis”, had Winter gezegd. “Wees voorzichtig, maar hij komt niet thuis.”

“Denk je dat hij zich van kant heeft gemaakt?”

“Ja.”

Hij had een rapport verwacht van iemand die op een van de oostelijke snelwegen tegen een bergwand was aangereden, of tegen een boom. Nog niets wat in die richting wees. Maar hij dacht dat Magnus Bergort deze wereld had verlaten, of dat binnenkort zou doen.

Nu antwoordde ze: “Met het huis van de familie Bergort.”

“Met Erik Winter.”

“Hallo. Gelukkig kerstfeest”, zei Larissa Serimov.

“Is Maja al naar bed?”

“Ze is net in slaap gevallen.”

“Mag ik haar moeder even spreken?”

Kristina Bergort klonk moe en … rustig. Misschien is het een opluchting, dacht hij. Wat er ook gebeurt.

“Is er iets met Magnus gebeurd?” vroeg ze.

“We weten nog steeds niet waar hij is”, zei Winter.

“Maja vraagt naar hem”, zei Kristina Bergort.

Winter zag haar voor zich, toen ze de kamer van haar vader niet binnen wilde gaan.

“Heeft ze tegen jou gezegd dat de man bij wie ze in de auto zat, stotterde?” vroeg Winter.

“Nee, daar heeft ze niets over gezegd.”

“Oké.”

“Ga je haar ernaar vragen?”

“Ik denk het wel.”

“Wanneer? Nu?”

“Morgen misschien. Als dat oké is?”

“Ja, dat is wel goed. Alles is zo …” en hij hoorde hoe de rust in haar stem verdween, niet heel duidelijk, maar hij begreep dat hij het gesprek nu moest beëindigen.

 

Zijn mobieltje ging over. Even wist hij niet waar het ding lag. Hij vond hem in de binnenzak van zijn jas in de hal.

“Je hebt me niet gebeld.”

“Daar had ik geen tijd voor, Bülow.”

“Dat heb je nooit.”

“Ik zit er op dit moment middenin”, zei Winter.

“Ik ook. Ik staar naar een leeg beeldscherm.”

Winter was zijn werkkamer ingelopen. Het scherm van de Powerbook stond leeg op zijn bureau te glimmen.

“De situatie is nu heel gevoelig”, zei Winter.

“De nachtchef heeft mensen naar Önnered gestuurd”, zei Bülow.

“Verdomme, wát zeg je?”

“Naar de familie Bergort. Nadat jullie een opsporingsberi…”

Winter drukte zo hard hij kon op het knopje met het rode symbool. Het probleem van mobiele telefoons was dat ze geen hoorn hadden die je er met een smak op kon gooien. Dan moest je het hele apparaat neergooien.

De telefoon ging weer over. Winter herkende het nummer.

“We heb…”

“Het is niet mijn schuld”, zei Bülow, “ik vind het ook niet leuk.” Winter hoorde stemmen op de achtergrond, iets van muziek. Het kon een kerstlied of zo zijn dat voor het uitschot op de redactie werd gedraaid. “Vind jij je werk altijd leuk, Winter?”

“Als ik de kans krijg het te doen”, antwoordde hij.

“In de krant van morgen staat een interview met Carolin Johansson”, ging Bülow verder.

“Ik weet niet wat ik moet zeggen”, zei Winter.

“Zie je wel? Het wordt alleen maar erger.”

“Wie is de volgende? Simon?”

“Wie is dat?” vroeg Bülow. “Wat is er met hem gebeurd?”

“Dat was maar een voorbeeld”, zei Winter.

“Daar geloof ik niets van.”

“Stuur je er nu mensen heen?” vroeg Winter.

“Ik ben hier niet de nachtchef”, antwoordde Bülow.

“Hoelang werk je vanavond nog?”

“Ik ga tot vier uur vannacht door. Dat is mijn kerstfeest.”

“Ik bel je”, zei Winter.

“Dat heb ik al eens eerder gehoord.”

“Ik bel je”, herhaalde Winter en hij verbrak de verbinding voor de tweede keer en legde de mobiele telefoon op zijn bureau en nam de hoorn van de vaste telefoon op.

Beneden loeide de sirene van een patrouillewagen. Het was het eerste geluid dat hij van buiten hoorde. Hij kon het topje van de kerstboom op het Vasaplein zien, een eenzame ster.

De familie Bergort was in gesprek. Hij overwoog om bureau Frölunda te bellen, maar wat konden zij doen? Hij belde het mobiele nummer van Larissa Serimov, maar kreeg geen contact.

Toen belde hij het nummer van Ringmars huis, maar daar werd niet opgenomen. Hij belde Ringmars mobieltje. Geen contact.

Hij voelde zich manisch zoals hij daar in de stille en donkere kamer nerveus op de cijfertoetsen stond te drukken. Hij koos een nummer dat hij in zijn adresboek had staan.

Hij wachtte terwijl de telefoon overging, drie keer, vier keer. De wereld maakte zich onbereikbaar vanavond. De telefoon ging voor de vijfde keer over, lawaai, een ademhaling.

“Car-Carlström.”

Winter zei zijn naam. Carlström klonk oneindig moe toen hij iets mompelde.

“Heb ik u wakker gemaakt?” vroeg Winter.

“Ja.”

“Het spijt me. Maar ik heb wat vragen over Mats.”

Winter hoorde een geluid in de buurt van Carlström. Het kon een houtje in het vuur zijn dat knapte. Had Carlström een telefoon in de keuken? Hij had er niet aan gedacht toen ze daar waren.

“Wat is er met Mats?” vroeg Carlström.

“Ik heb hem van… vandaag gesproken”, zei Winter terwijl hij op zijn horloge keek. Nog geen middernacht.

“O?”

“Kent hij Georg Smedsberg?” vroeg Winter.

“Smedsberg?”

“U weet wel wie dat is.”

“Ik geloof van niet.”

“Ze kunnen geen contact hebben gehad?”

“En wat dan nog?”

“De zoon van Smedsberg is een van de jongens die zijn overvallen”, zei Winter.

“Wie heeft dat gezegd?”

“Sorry?”

“Dat zegt hij zelf, nietwaar?” zei Carlström.

“Daar heb ik zelf ook over nagedacht”, zei Winter.

“Misschien nog niet genoeg”, zei Carlström.

“Wat bedoelt u?”

“Ik zeg verder niets”, zei Carlström.

“Had Mats contact met Georg Smedsberg?” vroeg Winter weer.

“Daar weet ik niets van.”

“Helemaal geen contact?” ging Winter verder.

“En wat dan nog?”

Dat hangt ervan af wat er is gebeurd, dacht Winter.

“Hoe had Mats het bij u?” vroeg Winter. Dit heb ik al eerder gevraagd. “Kon hij met anderen overweg?”

Carlström antwoordde niet.

“Had hij veel vrienden?”

Het leek alsof Carlström even lachte.

“Sorry?” zei Winter.

“Hij had geen vrienden”, zei Carlström.

“Helemaal niet?”

“De kinderen die hier waren, waren gemeen tegen hem”, zei Carlström met een dikkere stem en een zwaarder dialect. “Gemeen.”

“Is hij wel eens mishandeld?”

Weer dat lachje, koud en leeg.

“Ze zetten hem voor gek”, zei Carlström. “Misschien had hij wel kunnen blijven, maar …”

“Hij ging ervandoor?”

“Zij haatten hem en hij haatte hen.”

“Waarom was hij gehaat?”

“Daar kan ik geen antwoord op geven. Wie kan daar nou antwoord op geven?”

“Is … Smedsberg een van de mensen die lelijk tegen hem deden?”

“Misschien”, zei Carlström. “Wie kan dat nou in de gaten houden?”

“Wat vond zijn vrouw ervan?”

“Wie?”

“Gerd. Zijn vrouw.”

“Dat weet ik niet.”

“Wat betekent dat?” vroeg Winter.

“Wat ik net zei.”

“Hoe kende u Gerd?” vroeg Winter.

Carlström antwoordde niet. Winter herhaalde zijn vraag. Carlström hoestte. Winter besefte dat hij niets meer over Gerd zou zeggen, niet op dit moment.

“Zou Mats die jongens kwaad hebben kunnen doen?” vroeg hij. “Als een soort … wraak. Een indirecte wraak. Voor wat anderen hem hebben aangedaan?”

“Dat klinkt belachelijk”, zei Carlström.

“Hij heeft nooit zoiets gezegd? Dat hij het ze betaald zou zetten?”

“Hij heeft nooit veel gezegd”, zei Carlström, en Winter hoorde een tedere klank in zijn stem. Misschien dat het ook vermoeidheid was. “Hij wilde nooit veel vertellen. Vermeed alles wat moeilijk was. Zo was hij al toen hij hier kwam.”

“Hebt u met Kerstmis met hem gesproken?” vroeg Winter.

“Nee.”

Winter nam afscheid. Hij keek weer op zijn horloge. Het was nu bijna middernacht. Hij kon de stem van Carlström nog in zijn hoofd horen.

Hij kan het zelf hebben gedaan, dacht Winter. Hij kon wraak hebben genomen op Smedsberg, bijvoorbeeld, en alles wat met hem te maken had. Voor iets wat Smedsberg Mats heeft aangedaan. Of hemzelf.

Carlström had zonet ook wat anders gezegd. Winter had er op het moment niet bij stilgestaan, maar nu, een minuut later, nam hij het gesprek in gedachten nog eens door. Nee. Niets vreemds.

Hij wilde niet veel zeggen, had Carlström over zijn pleegzoon gezegd. Hij was al zo toen hij hier kwam. Maar er was nog iets. Hij vermeed alles wat moeilijk was. Wat was er moeilijk?

Winter toetste het nummer van Carlström opnieuw in en luisterde hoe de telefoon overging. Deze keer nam er niemand op in het huis op de vlakte.

Winter legde de hoorn neer en dacht na. Toen tilde hij hem weer op, belde het nummer van Mats Jerner en luisterde hoe de telefoon daar overging, net zoals zojuist bij zijn pleegvader.

Hij hing op en liep naar de keuken, waar hij een kop dubbele espresso klaarmaakte. Hij dronk de drug staande bij het keukenraam. De binnenplaats lichtte op door de dunne sneeuw en vorst. De thermometer aan de buitenkant van het raam gaf min vier aan. De kerstboom op de binnenplaats brandde en wierp licht tot in Winters woning. Hij moest aan de buurman van Bertil denken, de geschifte verlichter, en aan Bertil. Hij nam het kopje mee naar de werkkamer en belde de nummers van Bertil nog een keer, maar nergens werd opgenomen. Hij sprak een boodschap in op zijn mobiele telefoon. Hij belde de centrale meldkamer, maar daar konden ze niets over Ringmar melden. Ze hadden verder ook niets te melden. Geen bergwanden, geen jongen, geen dader.

Hij hoorde zijn maag. Wat Thaise curry een week of zo geleden, en sindsdien alleen maar whisky en koffie. Hij liep terug naar de keuken en maakte een omelet met stukjes tomaat, ui en geroosterde paprika klaar. Toen hij zat te eten, ging de telefoon. Hij kon vanaf de tafel bij het toestel in de keuken en antwoordde met volle mond.

“Spreek ik met Winter? Erik Winter?”

“Ohlm … mmm … ja.”

Winter hoorde het geluid van een motor, alsof het gesprek vanuit een auto kwam.

“Goedenav… goedenacht … u spreekt met Janne Alinder. Wijkagent Lin…”

“Hoi, Janne.”

“We komen net uit het bos. Bij ons vakantiehuisje heb je nooit bereik. Ik zag dat je geprobeerd had me te bellen.”

“Goed dat je belt.”

“Geen punt. Er is iets met de elektriciteit in het huisje, dus zijn we maar weggegaan. Ik ben niet helemaal nuchter, maar mijn vrouw wel, gelukkig.”

“Kun je je herinneren of Lena Sköld heeft verteld dat haar dochtertje heeft gezegd dat de meneer stotterde?” vroeg Winter.

“Stotterde? Nee, dat weet ik zo niet meer.”

“Of dat ze het over een papegaai had?”

“Een wat?”

“Een papegaai. We hebben het net aan de bureaus doorgegeven. We denken dat de dader een … mascotte of zoiets aan zijn achteruitkijkspiegel heeft hangen. Een … papegaai. In elk geval een vogel. Groen, of groen met rood.”

“Een papegaai? Nee. Hebben getuigen zoiets gezien?”

“De kinderen hebben het gezien”, zei Winter.

“Hm.”

“Het klinkt … geloofwaardig”, zei Winter.

“Je steekt er wel een boel tijd in”, zei Alinder.

“Jij ook”, zei Winter. “Nu, en straks ook misschien. Als je wilt.”

“Werktijd? Ja, natuurlijk, ik weet toch waar het om gaat.” Winter hoorde dat Alinder wat op had, maar zijn verstand had hij niet verloren. “Wat wil je dat ik doe?”

“Kijk je aantekeningen nog een keer na.”

“Heb je al iemand anders gesproken?”

“Ik heb geprobeerd Josefsson van Härlanda te pakken te krijgen, maar dat is nog niet gelukt.”

“Wanneer wil je dat ik het doe?”

“Zo snel mogelijk.”

“Ik kan mijn chauffeuse wel naar de Tredje Långgatan dirigeren. Als ik het niet vind, vindt zij het wel.”

 

De stilte na het gesprek was als een korte pauze die je verrast. Hij stond op en gooide de restanten van de Baskische omelet die zijn kerstmaal was geweest, in de afvalbak. Het was nu na middernacht. Hij pakte een van Angela’s cd’s die ook de zijne waren geworden en belandde zomaar ergens midden in een nummer. Hij deed de balkondeur open, ademde de nachtlucht in en zag de kerstboom en de ster die de reflecties van de stad leek te verspreiden. De herdertjes lagen bij nachte. Hij dacht aan Carlström en diens schuur en stak een cigarillo op terwijl U2 achter zijn rug weerklonk, poreuze synthesizers, de woorden: Heaven on earth, we need it now, I’m sick of all this hanging around, sick of sorrow, sick of pain, sick of hearing again and again, that there’s gonna be peace on earth.

Toen ging de telefoon.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml