37

 

 

 

De stad was nog steeds wit toen hij in zuidelijke richting reed. Metheny en Haden verspreidden rust via de cd, The Moon Is A Harsh Mistress.

Toen hij de tunnel inreed zag hij even helemaal niets. Er was geen licht. Op weg naar de duisternis aan het eind van de tunnel, dacht hij. Een rotgedachte.

Hij realiseerde zich dat hij was vergeten de cadeautjes van Angela en Elsa te gaan zoeken.

Op het veld lag de sneeuw als een laagje koud poeder. De zee verhief zich als een concave spiegel achter het veld en bewoog niet.

De twee-onder-een-kapwoning van het gezin Bergort werd door een eerste zonnestraal geraakt toen hij uit de auto stapte. Voor twee ramen stonden adventskandelaars.

In de hal rook het naar versgezette koffie.

Kristina Bergort hield een hanger voor hem op.

“Sorry dat ik jullie op kerstavond stoor”, zei Winter.

“Het is belangrijk”, zei ze. “Ach, het is ook zo verschrikkelijk.”

Hij zag de krant die opengeslagen op de keukentafel lag: waar is micke? elk spoor ontbreekt.

Hij rook de scherpe lucht van de kersthyacinten die in het bakje op de tafel stonden. Misschien de duidelijkste kerstgeur, vol herinneringen.

“Ik heb net koffiegezet …”

“Lekker.”

Winter ging zitten. Hij kon door de deur naar de woonkamer de kerstboom zien. De lampjes brandden. Had Elsa een kerstboom in Nueva Andalucía? Iets zou zijn moeder toch wel hebben verzonnen? Lichtjes in de palmbomen in de tuin? Hij moest aan de buurman van Bertil denken. Waar zou Bertil vanochtend ook alweer naartoe gaan?

Smedsberg. De andere jongens.

“Wat is Maja aan het doen?” vroeg hij.

“Ze kijkt naar een kinderprogramma op tv.”

“Waar kunnen we zitten?”

“Tja … je wilde niet in haar kamer zitten … dus ik dacht … misschien Magnus’ kamer? Dat is een kleine werkkamer. Ik zit er ook wel eens te naaien.”

“Oké.”

“Zal ik Maja vragen te komen?”

“Graag.”

De procedure, als je het zo kon noemen, was net als anders en net als bij Simon Waggoner thuis: Winter op zijn hurken, een echte belangstelling voor het kind. Een mens. Vrolijk kerstfeest, Maja. Ik heb een dochtertje dat een jaar jonger is dan jij en zij heet Elsa.

Ze keek naar beneden. Ze had haar naam heel stilletjes gezegd toen ze zich aan elkaar voorstelden.

Hij ging als eerste de kamer binnen.

“Hier is het dus!” zei hij.

Ze wilde niet naar binnen gaan.

“Erik wil alleen maar even met je praten”, zei Kristina Bergort tegen haar dochter.

Het meisje schudde haar hoofd. Ze stuiterde met een balletje dat opzij vloog en achter Winter de kamer in verdween.

“Moet je je bal niet pakken, Maja?”

Ze schudde weer haar hoofd.

“Het is papa’s werkkamer”, zei Kristina Bergort.

“Waar is papa?” vroeg ze.

“Hij moest nog even naar zijn werk, liefje. Dat heb ik je vanochtend toch gezegd?”

Op kerstavond, dacht Winter. Wie moet er op kerstavond nou werken?

“Ik wil niet”, zei Maja.

“We kunnen wel in de keuken gaan zitten”, zei hij. “Kun je ook wat tekenpapier en potloden meenemen, Maja?” Hij wilde haar volledige aandacht hebben, maar hij wilde ook iets anders.

Hij installeerde de camera bij de deur.

 

 

Ze zat als een vogeltje op haar stoel. De geur van koffie was verdwenen, maar die van de hyacinten hing er nog.

Zijn vragen gingen nu over de ontmoeting met de onbekende man.

Winter had Maja naar haar lievelingskleuren gevraagd. Ze hadden er net mee getekend. Toen hadden ze met de kleuren getekend die ze niet zo mooi vond. Ze kende alle kleuren.

“Heb je je bal verloren, Maja?”

Ze keek naar de bal die op de tafel tussen hen in lag.

“De andere bal”, ging Winter verder. “De groene bal.”

“Die is weg”, zei ze. “De groene bal is kwijt.”

“Waar ben je die kwijtgeraakt?”

“In de auto”, zei ze.

“Wat was dat voor auto?”

“Van de meneer.”

Winter knikte.

“Zat je in de auto van de meneer?” vroeg hij.

“Ja.”

“Welke kleur had die auto, Maja?”

“Zwart”, zei ze, maar ze leek onzeker.

“Als deze?” vroeg Winter en hij tekende zwarte strepen.

“Neeee, niet zo zwart.”

Hij tekende met blauw.

“Neeee …”

Een andere blauw.

“Ja!”

“Had de auto van de meneer die kleur?”

“Ja! Blauw.”

Misschien hadden ze het goed. Maar hoe een getuige zich een kleur herinnert, is een van de onzekerste factoren, om het over het automerk nog maar niet te hebben. Iemand kon zweren dat er bij de plaats delict een witte Volvo V 70 was weggereden, terwijl later bleek dat het een rode Chrysler-jeep was. Het was moeilijker om de verschillende merken uit elkaar te houden sinds de kloonmethoden van de fabrikanten steeds verfijnder waren geworden. Ze hadden allemaal hetzelfde gladde design, dezelfde ontwijkende vormen. Hij had erover nagedacht, had dat wel moeten doen.

Ze hadden geprobeerd de kinderen verschillende modellen te laten zien, maar het was niet mogelijk geweest te achterhalen om welk merk het nu ging.

Hij pakte een vel papier en tekende een auto met het blauwe potlood. Misschien een Volvo of een Chrysler. De auto had in elk geval een carrosserie en vier wielen.

Maja schaterde het uit.

“Was het deze auto?” vroeg hij.

“Nee, dompie”, zei ze, maar zacht, een beetje heimelijk.

“Kun jij hem tekenen?”

“Kan ik niet”, zei ze.

Winter schoof zijn tekening naar haar toe.

“Misschien kunnen we het samen doen”, zei hij. “Je kunt jezelf tekenen! Waar zat je in de auto?”

“Het is een andere auto”, zei Maja.

“We doen net alsof het de auto van de meneer is”, zei Winter.

Ze pakte een geel potlood en tekende een hoofd in het voorste raam. Met een zwart potlood tekende ze een oog, een neus en een stukje mond. Het gezicht was en profil.

“Waar zat de meneer?” vroeg Winter.

“Je kunt hem niet zien”, zei Maja.

“Hoe had hij eruitgezien als we hem wel konden zien?” vroeg Winter.

Ze tekende een hoofd met zwart potlood en bovenop zat iets wat een pet kon zijn.

“Wat is dat?” vroeg Winter.

“Dat is de muts van de meneer.”

Voordat Winter de volgende vraag had kunnen stellen, tekende ze een groene stip voor haar zelfportret in de auto.

Haar bal, dacht Winter. Misschien lag die op het dashboard voordat hij hem meenam. Als die inderdaad daar is verdwenen. Als dit inderdaad is gebeurd.

Hij vroeg het toch, wees op de groene stip: “Wat is dat, Maja?”

“Dat is de vogel van de meneer”, zei ze.

 

 

Aneta Djanali sprak voor de tweede keer met Kalle Skarin. Tijdens het eerste gesprek was ze te weten gekomen dat van hem, de jongste van de kinderen met wie ze spraken, misschien iets was afgepakt: “Oto”, had Kalle gezegd.

Ze hadden gekeken welk speelgoed bij hem thuis lag en wat hij miste.

“Hij had hem meestal bij zich”, had Berit Skarin gezegd. “Ik heb hem niet gevonden, dus misschien …”

Nu reed Kalle met een nieuwe auto over het vloerkleed. Aneta Djanali zat naast hem. Kalle bleek expert op het gebied van auto’s te zijn en had misschien de auto van de dader als Japanner benoemd, misschien een Mitsubishi. Hij had op de Lancer gewezen alsof hij het combimodel had herkend, maar over de kleuren was hij niet zo duidelijk geweest.

Hij had geen lelijke woorden op de radio gehoord.

“Had de meneer ook speelgoed, Kalle?” vroeg Aneta Djanali.

“Kalle kreeg snoeoeoep”, zei de jongen, terwijl hij al broemend met de Chrysler-jeep rondreed.

“Had de meneer snoep?” vroeg Aneta Djanali.

“Veel snoep”, zei Kalle.

Ze vroeg wat voor snoep het was geweest, hoe het eruit had gezien, welke smaak het had gehad. Eigenlijk zou ze dit deel van het verhoor in de beste snoepwinkel van de stad moeten houden, zodat Kalle het snoep kon vergelijken, maar misschien dat dat te veel afleiding bood.

“Snoeoep!” zei Kalle, die niet zo precies was. Helaas.

“Was er speelgoed in de auto van de meneer, Kalle?”

“Brrrrroeoeoem.”

Hij maakte rondjes met de auto, achtjes. Ze zag zijn hoofdje en dacht aan Simon Waggoner die gewond was en Micke Johansson die verdwenen was. Was er een verband? Dat wisten ze nog niet, dus wat konden ze doen? Ze deden op dit moment wat ze konden.

Kalle Skarin had misschien … dezelfde persoon ontmoet als Micke Johansson. Ze moest er nu weer aan denken. Zijn hoofdje over de auto gebogen en het grijze vloerkleed, dat dun maar zacht was.

Een zeer korte ontmoeting. Waarom? Wat wilde hij van Kalle? Was Kalle onderdeel van een patroon? De andere kinderen: Ellen, Maja en toen Simon. Zat er een patroon in al die ontmoetingen? Werd híj er anders door? Waarom vergreep hij zich aan Simon? Was dat een … volgende stap? Was hij zich aan het voorbereiden? Waarop? Op … Micke Johansson? Ze wilde er niet aan denken, nu niet, eigenlijk nooit. Ze hadden het besproken, zij en Erik, Fredrik, Lars en Bertil, Janne, Sara.

Erik had met de rechtspsycholoog gesproken. Er waren verschillende scenario’s, maar ze waren allemaal beangstigend.

Er is een doel en dat is het vinden van Micke Johansson. Help me, Kalle.

“Brrrrroeoeoem”, zei Kalle en hij keek op: “Voge Bille.”

“Wat zei je, Kalle?”

“Voge Bille, zei Kalle.”

“Had de meneer een vogel?”

“Voge Bille”, zei Kalle, die zijn auto aan de rand van het vloerkleed had geparkeerd.

“Heette de vogel Bille?”

“Voge Bille.”

“Bille”, herhaalde ze.

“Zei Kalle. Voge Bille zei Kalle!”

“Ik hoorde dat je vogel Bille zei”, zei Aneta Djanali.

“Zei Kalle!”

Berit Skarin had tijdens het verhoor in een fauteuil gezeten. Kalle was haar vergeten, net als Aneta Djanali. Nu hoorde ze haar stem: “Ik geloof dat hij bedoelt dat die vogel zijn naam zei. Dat die Kalle tegen hem zei.”

 

Winter had Maja Bergort gevraagd naar de vogel van de meneer. Ze herinnerde zich geen naam. Was het een papegaai? had Winter gevraagd. Hij kreeg geen eenduidig antwoord. We moeten alle plaatjes van vogels die we kunnen vinden maar tevoorschijn halen, dacht hij. Te beginnen met de papegaaien. Waar verkopen ze die hier in de stad?

De papegaai waarover Maja Bergort had gesproken hing aan de achteruitkijkspiegel, dat meende hij te begrijpen na een reeks vervolgvragen. Als het inderdaad een papegaai was. Een papegaai kon een Wunderbaum zijn die aan de achteruitkijkspiegel hing. Nee, niet nu, niet hier.

Maja maakte een vreemde beweging met haar arm.

“Heb je pijn in je arm, Maja?”

Ze schudde haar hoofd.

Winter hoorde Kristina Bergort elders in huis. Hij had haar gevraagd niet in de keuken te komen terwijl hij met Maja sprak. Hij hoorde haar weer, vlakbij. Misschien luisterde ze. Maja kon haar niet zien.

“Heb je pijn in je arm, Maja?”

Het meisje knikte ernstig.

“Was de meneer gemeen?” vroeg Winter.

Ze antwoordde niet.

“Heeft de meneer je geslagen?” vroeg Winter.

Ze tekende nu cirkels met het zwarte potlood, cirkels, cirkels over cirkels.

“Heeft de meneer je geslagen, Maja? De meneer bij wie je in de auto was? De meneer met de vogel?”

Ze bewoog nu haar hoofd, omhoog en omlaag, maar zonder Winter aan te kijken.

“Zijn die plekken daarvan?” vroeg Winter.

Hij pakte zijn eigen arm aan de binnenkant beet.

Ze knikte zonder hem aan te kijken.

Er klopte iets niet. Ze maakte nu nog meer cirkels, over elkaar heen, als een zwart gat waarvan het centrum bij elke draaiing kleiner werd. De duisternis aan het eind van de tunnel, dacht Winter weer. Dezelfde rotgedachte.

Er klopte iets niet.

“Wat zei de meneer toen hij je sloeg?” vroeg Winter.

“Hij zei dat ik gemeen was”, zei Maja.

“Dat was een stomme opmerking”, zei Winter.

Ze knikte ernstig.

Hij dacht aan het verschil tussen waarheid en leugen. Maja had nu iets ontwijkends. Een leugen, ook al had hij haar in dat geval daarheen geleid. Had de meneer haar geslagen? Welke meneer? Als kinderen niet zeggen wat ze weten, kan dat allerlei redenen hebben. Als kinderen liegen kan dat ook allerlei redenen hebben. Maar meestal voelen ze zich bedreigd, dacht hij terwijl Maja haar tunnel opvulde en met een nieuwe begon. Kinderen zijn bang, ze willen straf voorkomen. Soms willen ze iemand beschermen van wie ze afhankelijk zijn. Het komt ook voor dat ze door de traumatisering geen onderscheid kunnen maken tussen werkelijkheid, fantasie en droom.

“Heeft de meneer je vaker geslagen?” vroeg Winter. De meneer was nu meer mensen geworden, misschien twee.

Ze antwoordde niet. De tekenbeweging was in een half voltooide tunnel gestopt. Winter herhaalde zijn vraag.

Ze tilde haar hand op, langzaam. Winter zag drie vingers naar het plafond wijzen.

“Heeft hij je drie keer geslagen?” vroeg Winter.

Ze knikte, eindeloos ernstig nu, keek hem aan. Hij hoorde een diepe inademing achter zich, draaide zich om en zag Kristina Bergort, die zich niet langer kon verbergen achter de halfopen keukendeur.

 

Terwijl hij terugreed sprak hij met Bertil, die op het politiebureau was en de verhoren doornam die alle kanten op wezen, of mogelijk gedeeltelijk in dezelfde richting.

“Het is hier heel rustig”, zei Ringmar. “Je kunt jezelf op de trap horen lopen.”

“Is Aneta al terug?”

“Nee.”

“Weet ze dat ze moet wachten tot ik er ben?”

“Aneta wil vast net zo graag met jou praten als jij met haar, Erik.”

Hij reed over de Näset-rotonde. Boven op de auto voor hem lag een kerstboom. Het leek haast wanhopig, zo op het allerlaatste moment.

“Ik geloof dat Bergort zijn dochter slaat”, zei Winter.

“Moeten we hem ophalen?” vroeg Ringmar meteen.

“Ik weet het verdomme niet, Bertil.”

“Hoe waarschijnlijk is het?”

“Ik weet het eigenlijk zeker. Het meisje vertelde het tussen de regels door heel duidelijk. Met haar lichaamstaal.”

“Wat zegt de moeder?”

“Die weet het. Of vermoedt het.”

“Maar heeft niets gezegd?”

“Je weet hoe dat gaat, Bertil.”

Het gesprek viel stil.

Grote goden, dacht Winter.

“Zo bedoelde ik het niet, Bertil.”

“Oké, oké.”

“Ik heb geprobeerd met haar te praten, maar ze leek bang. Of ze wil hem beschermen. Of het is een combinatie van die twee dingen.”

“Zijn alibi’s lijken te kloppen”, zei Ringmar.

Ze hadden alle betrokken ouders gecontroleerd voorzover dat mogelijk was. Het probleem met Bergort was zijn relatief vrije werk.

Meneer, meneer, dacht Winter. Zou ze haar vader een meneer noemen? Het was een afschuwelijke gedachte. Was Magnus Himmler Bergort, zoals Halders hem – onder andere – had genoemd, behalve mogelijk een kindermishandelaar ook nog iets anders?

“Haal hem op”, zei Winter.

“Is hij op zijn werk?”

“Ja.”

“Oké.”

“Ik ga nu naar de Waggoners”, zei Winter.

Ze verbraken de verbinding. Winter reed de snelweg op die naar het andere deel van Änggården voerde. Hier komt de kerstman, dacht hij. Zijn hier ook zoete kinderen?

Het verkeer was drukker dan hij had verwacht. Normaal gesproken zat hij nu achter een lekkere kop koffie met een flinke boterham met versgegrilde ham; zo was het in elk geval de afgelopen drie jaar gegaan. We eten hem nooit op, zei Angela altijd. We eten sowieso amper. Het gaat om de eerste, zei hij. De eerste plak na het grillen.

Dit jaar geen ham, niet hier. Geen kerstboom, in elk geval nu niet. Hij zag meer wanhopige mensen met kerstbomen op het dak, een merkwaardig gezicht voor bijvoorbeeld iemand uit Andalusië die hier voor het eerst was. Dit is Zweden: pak een boom en rij. Waarheen? Waarom? Porqué ? Plotseling verlangde hij enorm naar stilte, wat eten, wat drank, een cigarillo, muziek, zijn vrouw, zijn kind, zijn … leven, het andere. Hij zag het gezicht van Maja, de foto van Micke thuis bij Bengt Johansson. Simon Waggoner. En even plotseling was het verlangen verdwenen, was hij terug in zijn werk. Hij was onderweg, in beweging. Je mag nooit stilstaan, zoals Birgersson altijd zei, maar tegenwoordig steeds minder vaak. Nooit stil zijn. Nooit de moed opgeven, nooit aarzelen, het nooit persoonlijk laten worden, nooit vluchten, nooit huilen, nooit lijden. Bullshit , dacht Winter. Birgersson had het ook begrepen, maar later.

Bij knooppunt Margreteberg sloeg hij af. De fraaie houten huizen waren nu op hun mooist. In het voorzichtige daglicht brandden toortsen in de tuinen. Het was een heldere dag. Her en der waren op de huizen vlekken van de zon te zien. Er lag nog een dun laagje sneeuw op de paden en de grasvelden. God glimlachte.

In het centrum zag Winter kinderen spelen in een speeltuin. Er waren veel volwassenen. Twee mannen keken zijn zwarte Mercedes na toen hij langzaam langsreed: wie is dat en wat doet hij hier?

Hij parkeerde voor het huis van de familie Waggoner.

Er hing een distel aan de deur.

In de gang rook het naar exotische kruiden.

“Voor ons is morgen de grote dag”, zei Paul Waggoner met zijn Engelse accent toen hij Winters jas aannam en die op een hanger hing. “ Tomorrow’s Christmas Daaaay.”

“Is dat wat ik ruik de pudding?” vroeg Winter.

“Welke pudding ruik je?” vroeg Waggoner. “We maken er meerdere.” Hij maakte een uitnodigend gebaar. “Mijn ouders zijn overgekomen uit Engeland.”

Ik bel Steve als ik thuis ben, dacht Winter. Of misschien ook al wel vanaf het bureau. Gelukkig kerstfeest en zo, maar misschien kan hij ook nog een beetje nadenken voordat alle pudding zijn vaten heeft verstopt.

“Hoe gaat het met Simon?”

Rather well”, zei Paul Waggoner. “Hij praat op dit moment alleen maar Engels. Al een paar dagen. Dat ging vanzelf. Misschien wilde hij zich voorbereiden op de komst van zijn grannies .”

“Dan moet ik maar Engels met hem praten”, zei Winter.

“Misschien”, zei Waggoner. “Is dat een probleem?”

“Dat weet ik niet. Misschien is het juist wel goed.”

 

Ze zaten in dezelfde kamer als de vorige keer. Simon leek meer ontspannen, herkende Winter.

Will you get any Christmas gifts already this evening? ” vroeg Winter.

Today ánd tomorrow ”, zei Simon.

Wow .”

Grandpa doesn’t really like it.

And this is from me ”, zei Winter en hij gaf Simon een pakje dat in zijn schoudertas had gezeten.

De jongen pakte het met zijn open gezicht aan. Zijn ogen glommen.

Oh, thank you very much.

You’re welcome.

Thank you ”, zei Simon weer.

Hij opende het pakje, dat klein was. Winter had overwogen de jongen een horloge te geven ter vervanging van het horloge dat weg was. Hij had er lang over nagedacht. Ten slotte had hij het idee verworpen. Het kon op omkoperij lijken. Alsof hij Simons informatie wilde kopen. Misschien was dat ook wel zo.

Simon hield de politieauto omhoog. Het was een van de nieuwste modellen. Het was een dure variant met veel details. Op de zijkant stond het woord politie. Hij kon de jongen moeilijk een Mercedes-model geven. Het recherchemodel.

De politieauto kon je overal laten rijden waar geen drempels waren.

Want to try it? ” vroeg Winter en hij gaf Simon het bedieningspaneel aan dat nauwelijks groter was dan een luciferdoosje.

Simon zette de auto op de grond en Winter liet hem zien hoe hij werkte zonder dat hij zelf iets aanraakte. De auto reed weg, botste tegen het eerste het beste voorwerp. Winter liep erheen en zette de auto goed. Simon reed achteruit en weer naar voren. Hij drukte op de sirene, die boos klonk voor zo’n klein autootje.

Ik vraag me af of hij er een hoorde toen hij op de grond lag, dacht Winter. Toen ze hem hadden gevonden.

Great ”, zei Simon en hij keek glimlachend omhoog.

Let me try it ”, zei Winter nu.

Dit was leuk.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml