38
Winter zat op de vloer en liet de politiewagen door tunnels van stoelen en tafels en een bank rijden. Op het dak zat een blauw licht dat ronddraaide. Hij zette de sirene aan toen de auto langs de deur reed. Daarna zette hij die weer uit.
Simon had ermee ingestemd mee te gaan naar de plek waar hij was gevonden. Zo had Winter het willen zien: Simon had ermee ingestemd mee te gaan. Winter had het gevoel dat dat belangrijk was.
Hij wist dat het voor kinderen onder de zeven vaak veel te moeilijk was om een bepaalde omgeving buiten terug te halen.
Hij had over verschillende wegen gereden, heen en weer. Waar had de dader Simon mee naartoe willen nemen? Naar zijn eigen huis? Werd hij gestoord? Was er iets gebeurd? Had hij iets gezien? Iemand? Had iemand hem gezien? Had hij Simon er in de buurt van zijn huis uitgegooid?
De politie had een buurtonderzoek gedaan; ze hadden het gevoel dat ze echt overal hadden aangebeld. En dat ze waren teruggekeerd naar alle huizen waar de eerste keer niemand had opengedaan.
Ze hadden langs mogelijke reisroutes vragen gesteld: over automerken, tijden, gezichten van bestuurders. Siervoorwerpen. Achteruitkijkspiegels. Voorwerpen die aan achteruitkijkspiegels hingen. Groen, misschien. Een vogel, misschien. Een papegaai, misschien.
Ze hadden er contact over gehad met de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Met garages. Autodealers. Vastgoedmakelaars, conciërges. Bewaakte parkeergarages.
Ze hadden alle auto’s van de werknemers van de crèches gecontroleerd. De auto’s die daar geparkeerd hadden gestaan, de auto’s die daar geparkeerd stonden.
Simon had geprobeerd iets uit te leggen. Ze zaten op de vloer.
Winter probeerde het te interpreteren. Hij wist dat diverse onderzoeken hadden aangetoond dat de herinneringen van kinderen heel consequent waren en … geloofwaardig als het om stresssituaties ging die gevoelens hadden opgeroepen. Hij wist dat. Onderzoekers van de universiteit konden zeggen wat ze wilden over de onkunde van hem en zijn collega’s.
Vanaf een jaar of drie herinnert een kind zich met name de dingen in een situatie die beladen en centraal zijn, terwijl ze details die in het geheel minder belangrijk zijn kunnen vergeten.
Kinderen die waren gekidnapt, konden zelfs een paar jaar later nog heel precies details weergeven die cruciaal waren geweest in de gang van zaken, maar ze vergisten zich vaak als het om perifere dingen ging.
Dat betekende dat de details die kinderen noemden, van belang waren.
Maar ze moesten alles met scepsis aanhoren, alles nauwkeurig afwegen. In een zaak waarover hij had gehoord zou een vijfjarige jongen tijdens een verhoor beschrijven wat hij bij de dader had gezien en meegemaakt. De jongen gebaarde en zei dat hij ‘zo’n ding met allemaal telefoondraden’ had gezien. De ondervrager nam hem mee voor een autoritje, misschien zou de jongen kunnen aanwijzen wat hij bedoelde. En uiteindelijk wees hij naar een elektriciteitsmast met een brede basis en een smalle top.
Maar hij had geprobeerd iets anders te beschrijven. Bij de dader thuis vond de politie een souvenir van de Eiffeltoren. Dat had de jongen bedoeld.
Simon had niets aangewezen, niets gezegd. Was er iets? Dat wilde Winter nu weten.
Hij had geprobeerd het weer over die verschrikkelijke reis te hebben. Simon had er tot nu toe niets over gezegd.
“ Did you see anything from the window in the car? ” vroeg Winter.
Simon had niet geantwoord. Winter had voorgesteld dat ze de auto in de parkeergarage onder een van de stoelen zouden parkeren.
“ You’re a good driver ”, zei Winter.
“ Can I drive again? ” vroeg Simon.
“ Yes, soon ”, zei Winter.
Simon zat op het vloerkleed, bewoog zijn voeten alsof hij aan het droogzwemmen was.
“ When you went with that man … ” zei Winter. Hij zag dat Simon luisterde. “ Did you go for a long ride? ”
Simon knikte nu. Hij knikte!
“ Where did you go? ”
“ Everywhere ”, antwoordde Simon.
“ Did you go out in the countryside? ”
Simon schudde zijn hoofd.
“ Did you come close to home? ”
Simon schudde weer zijn hoofd.
“ Do you think you could show me? If we went together in my car? ”
Simon schudde zijn hoofd niet, hij knikte niet.
“ Your mom and dad could go with us, Simon .”
“ Followed ”, zei Simon plotseling, alsof hij Winter niet had gehoord.
“ What did you say, Simon? ”
“ He said follow ”, zei Simon.
“ Did he say follow? ”
“ Yes .”
“ I don’t quite understand ”, zei Winter.
Simon keek weer naar de auto en toen naar Winter.
“ We followed ”, zei hij toen.
Winter wachtte op een vervolg dat niet kwam.
“ What did you follow, Simon? ”
“ Follow the tracks ”, zei Simon.
“ The tracks? ” vroeg Winter. “ What tracks do you mean? ”
Hij zat tegenover een jongen die dat wat iemand in het Zweeds tegen hem had gezegd, in het Engels moest vertalen. Als ze Zweeds hadden gesproken. Hadden ze Engels gesproken? Hij kon het nu niet vragen.
“Wat waren dat voor sporen, Simon?” vroeg Winter nu, in het Zweeds.
“ Follow the trácks ”, herhaalde Simon in zijn duidelijke Engels en Winter zag dat de opwinding van de jongen toenam, het trauma kwam terug.
Plotseling begon Simon te huilen.
Winter wist heel goed dat je een huilend kind tijdens een verhoor niet op schoot moest nemen, het niet vast moest houden, niet moest aanraken. Dat was niet professioneel. Daar had hij nu lak aan en hij tilde Simon op zijn schoot. Net zoals hij gisteren had geprobeerd Bengt Johansson te troosten, probeerde hij nu Simon Waggoner te troosten.
Hij wist dat hij het niet zou kunnen opbrengen, het zou niet lang meer moeten duren. Hij zou zelf troost nodig hebben. Hij zag zichzelf in het vliegtuig naar Málaga, een fractie van een seconde een toekomstbeeld. In wat voor stemming zou hij dan zijn?
De ouders van Simon uitten geen woord van beschuldiging toen hij wegging, maar hij voelde zich wel heel schuldig. Wat had hij met het kind gedaan?
“We willen dit net zo graag oplossen als jij”, zei Barbara Waggoner. “Het komt wel goed.”
Simon stak zijn hand op toen hij wegging, in zijn andere hand hield hij de auto vast. Een man op leeftijd, opa, bestudeerde Winter van onder borstelige wenkbrauwen terwijl hij in een dialect zijn naam zei toen hij Winter een hand gaf. Tweed, portneus, slippers, een zure, onaangestoken pijp. The works . Winter legde zijn Zegna-jas over zijn arm, knoopte een knoop van zijn colbertje los, pakte zijn spullen en liep naar de auto. Hij had de videoapparatuur wel mee naar binnen genomen, maar niet gebruikt.
Zijn mobieltje ging over voordat hij het Linnéplein had bereikt.
“Heb je iets nieuws?” vroeg Hans Bülow. “We zouden elkaar toch helpen? Elkaar serieus helpen.”
“Komen er morgen kranten uit?” vroeg Winter.
“ Göteborgs-Tidningen verschijnt tegenwoordig elke dag”, zei Bülow. “Elke dag van het jaar.”
“Kunnen ze daar geen wet tegen maken?”
“Hoe gaat het, Erik? Je klinkt een beetje … moe.”
“Ik moet nadenken”, zei Winter. “Over het publiceren. Ik bel je vanmiddag.”
“Echt?”
“Ik zal wel moeten, nietwaar? Jij hebt het kostbare nummer van mijn mobieltje, nietwaar? Je kunt me altijd bereiken, nietwaar?”
“Ja, ja. Rustig maar. Tot straks.”
Ter hoogte van de economische faculteit werd hij al weer gebeld. Winter meende de ademhaling te herkennen nog voordat de ander wat had gezegd.
“Weten jullie al wat meer?” vroeg Bengt Johansson.
“Waarvandaan bel je, Bengt?”
“Van … huis. Ik ben net thuis.” Hij hoorde de ademhaling weer. “Er heeft niemand gebeld.” De ademhaling. “Weten jullie al meer? Iets nieuws?”
“Er komen aan de lopende band tips binnen”, antwoordde Winter.
“Zijn er geen getuigen?” vroeg Bengt Johansson. “Er waren daar toch massa’s mensen. Heeft geen van hen zich gemeld?”
“Er melden zich veel mensen”, antwoordde Winter.
“Ja?”
“We kijken naar alle tips.”
“Misschien zit er iets tussen”, zei Johansson. “Jullie kunnen ze niet zomaar terzijde leggen.”
“We leggen niets terzijde”, zei Winter.
“Misschien zit er iets tussen”, herhaalde Johansson.
“Hoe gaat het met Carolin?” vroeg Winter.
“Ze leeft”, antwoordde Johansson. “Ze redt het wel.”
“Heb je haar gesproken?”
“Ze wil niet praten. Ik weet niet of ze het wel kan.”
Winter hoorde de pauze. Het klonk alsof Bengt Johansson rookte. Winter had vandaag nog niet gerookt. Ik heb vandaag niet gerookt. Die behoefte verdween helemaal.
“Kan zij … iets hebben gedaan?” vroeg Bengt Johansson. “Kan zij het toch zijn geweest?”
“Ik denk het niet, Bengt.”
Nee. Carolin was er niet bij betrokken geweest, dacht hij. Ze hadden de mogelijkheid wel overwogen. Alles, hoe verschrikkelijk ook, was mogelijk. Maar ze hadden niets gevonden wat daarop wees, niet bij haar en niet in de omstandigheden. Haar schuldgevoelens waren groot, maar van een ander soort.
Hij reed over de Allén. Op de bomen lag nog een beetje sneeuw. Het was druk, de winkels waren nog open. De dienstverlening was goed. Op de Avenyn waren meer voetgangers dan op een gewone doordeweekse dag, met meer pakjes. Uiteraard. Langzaamaan worden we een volk van consumenten in plaats van burgers, maar daar hoef je vandaag niet over te jammeren, Erik.
Hij stopte voor een rood licht. Een kind met een kerstmuts en een vrouw liepen voor zijn auto langs. Het kind zwaaide. Winter keek op zijn horloge. Over twee uur begon op tv het jaarlijks terugkerende uurtje tekenfilms. Zou dit kind nog op tijd thuis zijn? Vonden kinderen van nu het nog wel net zo leuk als vroeger? Zelf zou hij niet op tijd thuis zijn. Elsa zou de aflevering van vorig jaar bij oma op de video zien. Hij had de band zelf in een koffer gestopt.
Het licht was nog steeds rood. De tram ratelde vliegensvlug voorbij. Veel passagiers. Hij volgde ze met zijn blik. Vanaf de andere kant kwam ook een tram, lijn 4. Een beetje sneeuw tussen de rails. De tram reed hier midden op straat, had geen eigen baan. Een automobilist kon zo op de rails gaan rijden en het spoor volg…
Het spoor.
The tracks.
Had Simon Waggoner het over een tramspoor gehad? Misschien dat Winter die vraag had gesteld als hun gesprek verder was gegaan, maar de jongen was verdrietig geweest en hij had die gedachten, dat gedachtespoor, niet verder gevolgd.
Hij kon de Waggoners over een tijdje bellen: Please ask Simon if …
Waren ze een tramspoor gevolgd, Simon en de dader? Van een speciale tram? Was het een spel? Betekende het iets? Of was the tracks iets heel anders? Ging het om muziektracks? Een treinspoor? Andere sporen? Ziekelijke sporen in de fantasie van de dader? Simons eigen sporen? Hij kon …
Nijdige signalen uit de auto achter hem. Hij keek op en zag dat het licht groen was en trok op.
Op Heden was een groepje jongeren aan het voetballen. Het zag er gezellig uit.
Hij parkeerde in zijn vak. De adventskandelaars stonden zoals gebruikelijk voor elk tweede raam te branden, de budgetsymmetrie waar Halders het over had gehad.
De receptie was leeg; ontdaan van de gebruikelijke groep van hoog en laag: eigenaars van gestolen fietsen, politieagenten, pro-Deoadvocaten en openbare aanklagers die als een horizontale jojo in- en uitliepen op weg van of naar verhoren, eigenaars van auto’s, dieven van auto’s, andere criminelen met een wisselende mate van professionaliteit, slachtoffers van verschillende categorieën.
Het echode in de gangen naar Kerstmis, de eenzame variant van Kerstmis. De lichtjes in de kerstboom bij de rechercheafdeling waren uit. Winter frummelde aan de stekker en ze gingen weer aan.
Ringmar kwam uit zijn kamer.
“Hoe gaat het, Bertil?”
“Geen nieuws van de familie, als je dat bedoelt.”
“Dat vroeg ik niet.”
“Ik heb geprobeerd de jonge Smedsberg te pakken te krijgen, maar dat is niet gelukt”, zei Ringmar.
“Slaap je vanavond bij mij?”
“Denk je dat je zelf naar huis gaat?”
“Als het lukt wel, ja.”
“Ik hoop van niet”, zei Ringmar.
“Slaap je liever hier?”
“Wie heeft er nou slaap nodig?”
“Jij, afgaande op hoe je eruitziet.”
“Alleen jonge mensen als jij moeten aldoor slapen”, zei Ringmar. “Maar we kunnen een film huren en in jouw woonkamer kerstavond vieren.”
“Jij mag kiezen”, zei Winter.
“ Festen ”, zei Ringmar. “Een steengoede film. Die gaat over een vader …”
“Ik weet waar die over gaat, Bertil. Hou alsjeblieft op! Anders moeten we …”
“Misschien moet ik meteen maar vertrekken”, zei Ringmar. “Kun je geen aangifte tegen mij doen?”
“Zou ik dat moeten doen dan?” vroeg Winter.
“Nee.”
“Dan doe ik het niet.”
“Dank je.”
“Is Bergort er ook?”
“Nee, shit. Ik heb het je niet kunnen zeg…”
“Waar is hij dan?”
“Dat weet niemand.”
“Is er niemand op zijn werk?”
“Jawel. Maar daar is hij niet komen opdagen.”
“Thuis dan?”
“Volgens zijn vrouw is hij niet teruggekomen.”
“Verdomme! Ik had hem niet moeten laten gaan. Maar ik heb hem niet gevraagd thuis te zijn. Ik dacht dat het meisje …”
“Het was een goede beslissing, Erik. Hij was hem toch wel gesmeerd.”
“Er moet meteen een opsporingsbericht komen.”
“Maar hij is het niet”, zei Ringmar.
“Hij heeft zijn kind geslagen”, zei Winter. “Dat is voor mij voldoende om hem te laten opsporen. Wat dat andere betreft, moeten we maar afwachten.”
“Zullen we een kop koffie gaan drinken?” vroeg Ringmar. “Of hoe je het spul ook maar moet noemen.”
In de koffiekamer was het rustig, ze waren de enigen. Buiten zag Winter de dag ten einde lopen. Op de heuvels in de richting van Lunden was een grote boom opgetuigd. Hij dacht aan Halders en zijn kinderen. Wat deden zij nu? Kon Halders een ham koken en vervolgens grillen?
“Er is nog iets anders”, zei Ringmar, die met twee dampende mokken aan kwam lopen.
“Hm.” Winter blies naar de machinekoffie, die verschrikkelijk rook maar hem relatief goed zou doen.
“De jongens van Beier hebben de resultaten binnen van de analyse van de spullen van de jongens. Zelf hebben ze ook nog wat gevonden.”
Ze hadden de kleren van de gewonde studenten getapet en de schoenen gestofzuigd, zoals altijd bij slachtoffers van een misdrijf.
De kleren van de kinderen waren op dezelfde manier grondig onderzocht; de technici hadden stof en haren en andere dingen gevonden die overal vandaan konden komen tot ze iets hadden om ze mee te vergelijken.
“Ze hebben een soort klei gevonden”, zei Ringmar nu.
“Klei?”
“Op de schoenen van de jongens zit dezelfde soort klei”, zei Ringmar. “Nee, trouwens, bij een van hen, Stillman geloof ik, zat het ook op zijn broek.”
“Wanneer heb je dit gehoord?”
“Een uur geleden. Beier is er niet, maar een nieuwe medewerker kwam het vertellen. Strömkvist of zo. Ik heb …”
“En daar zijn ze mee bezig geweest?”
“Ze maken overuren met de kleren van de kinderen, en dit lag er toch maar te slingeren, zoals hij het uitdrukte. Ze moesten dit immers even laten liggen toen dat met Simon Waggoner gebeurde en die doodslag in Kortedala, maar nu hadden ze een gaatje.”
“Verder nog iets?”
“Tja … Het is nu aan ons, zoals hij het noemde. Op dit moment.”
“Klei. Je hebt hier overal klei. De stad ligt vol klei. Göteborg is verdomme op klei gebóúwd.”
“Ik weet het”, zei Ringmar.
“Het kan de klei zijn bij de studentenflat op Olofshöjd.”
“Dat weet ik.”
“Zijn ze nog niet aan het vergelijken?”
“Jawel, maar alles op zijn tijd. Het andere …”
“Er zijn snellere manieren”, zei Winter.
“O?”
“De klei op de vlakte bij Georg Smedsberg.”
“Je bedoelt dat ze …”
“Bertil, Bertil. Ze zijn daar allemaal geweest! Dat is het verband! Gustav Smedsberg en Aris Kaite zijn daar geweest, dat weten we. Waarom zouden de anderen daar niet zijn geweest?”
“Waarom hebben ze dat niet verteld?”
“Om dezelfde reden als waarom Kaite zijn mond houdt. Of liegt. Of gedeeltelijk zijn mond houdt.”
“Waarover zouden ze moeten liegen?” vroeg Ringmar.
“Precies”, zei Winter.
“Wat is daarginds gebeurd?”
“Precies.”
“Waarom zijn ze er met z’n allen heen gegaan?”
“Precies.”
“Zijn ze getuige geweest van een misdrijf?”
“Precies.”
“Worden ze bedreigd?”
“Precies.”
“Houden ze daarom hun bek?”
“Precies.”
“Is de mishandeling een waarschuwing?”
“Precies.”
“Iemand moet maar even op de vlakte gaan graven”, zei Ringmar.
“Precies”, zei Winter.
“Wat zijn jullie aan het doen?” vroeg Aneta Djanali, die in de deuropening van de koffiekamer stond.