36

 

 

 

De wandklok in de keuken gaf aan dat het na middernacht was, dus kerstavond was begonnen. Middernacht geldt.

“Gelukkig kerstfeest, Erik.”

“Gelukkig kerstfeest, Bertil.”

Ringmar hief zijn bierflesje. Winter had Paul Simon in de ⌦kleine stereo in de keuken gestopt, she’s so light, she’s so free, I’m tight, well that’s me, but I feeeeel so good with darling Lorraine. Ringmar bewoog zijn hoofd zachtjes heen en weer op de helende muziek.

“Wil je het echt horen?” vroeg Ringmar.

“Jij viert kerst zonder je gezin? Beledig me nou niet, Bertil.”

“Dat doe jij ook.”

“Dat is een afspraak, of hoe je het maar moet noemen. Ik vertrek zodra dit alles achter de rug is.”

“Wanneer is het achter de rug?”

“Gauw”, zei Winter.

“Martin heeft het idee dat ik … iets heb gedaan”, zei Ringmar.

Paul zong. It’s cold, sometimes you can’t catch your breath, it’s cold. Sometimes we don’t know who we are, sometimes force overpowers us and we cry.

Winter dronk zijn bierflesje leeg en wachtte.

“Hoorde je wat ik zei?” vroeg Ringmar.

“Hoe bedoel je dat, Bertil? Dat je iets hebt gedaan?”

“De reden waarom hij het afgelopen halfjaar is weggebleven.”

“Wat heb jij volgens hem dan gedaan?”

“Dat kan ik niet zeggen”, zei Ringmar. “Ik krijg het niet over mijn lippen.”

“Wanneer heb je dat gehoord wat je niet kunt zeggen?”

Was hij wreed? Nee. Bertil stond hem te zeer na.

“Gisteren. Birgitta belde. Uiteindelijk.”

“En wat zei ze?”

 

Bertil sliep. Of in elk geval lag hij in het bed in de logeerkamer. Een uur eerder had hij aan Winters keukentafel zitten huilen. Winter stond in de balkondeur te roken. Beneden lag sneeuw. Hij zou morgenvroeg niet met Elsa gaan proberen een sneeuwpop te maken.

Het was overal stil, als een vrome slaap voorafgaand aan de ochtend van kerstavond, wanneer iedereen lief zou zijn.

Winter sloot de balkondeur en liep terug naar het bureau en zijn Powerbook. Paul Simon was met hem meeverhuisd naar de woonkamer. We think it’s easy, sometimes it’s easy, but it’s not easy. Hij staarde naar zijn aantekeningen die in rechte lijnen op het scherm dreven en hartslagen konden symboliseren die waren opgehouden, ze waren recht, zonder leven. Maar toch.

Ze hadden gepraat. Toen had Bertil zich weer op de zaak gestort. De zaken. Wil je dat echt, had Winter gedacht. Hij had aan Bertil gezien dat het noodzakelijk was.

“Het kan de pleegzoon zijn”, had Ringmar gezegd. “Hij heeft iets meegemaakt wat met een van die studenten te maken heeft. Smedsberg. Of eigenlijk de ouwe man. Georg heet hij toch?”

“Ja”, had Winter geantwoord.

“Ja, waarop?” had Ringmar gezegd.

“Hij heet Georg.”

“De pleegzoon … Mats … hij kan het ijzer van Carlström hebben meegenomen en het hebben gebruikt. We weten dat hij er is geweest.”

“Carlström kan het zelf ook hebben gedaan”, had Winter gezegd. “Hij is niet mank.”

“En waarom?”

“Dat is de grote vraag.”

“Altijd die grote vraag”, had Ringmar gezegd. “We moeten morgen maar met hem gaan praten.”

“Met Carlström?”

“Met Jerner. De pleegzoon.”

“Als hij in de stad is”, had Winter gezegd.

Hij had de naam en het adres opgezocht in het telefoonboek en meteen toen ze thuiskwamen gebeld, maar er had niemand opgenomen. Toen ze vanaf de vlakte naar Göteborg reden, had hij in eerste instantie naar het bureau willen bellen en hun willen vragen of ze er misschien een auto naartoe konden sturen, maar het was te vroeg. En waarom ook? Als ze in de buurt van de waarheid zaten zou het het onderzoek kunnen hinderen. Ze konden maar beter voorzichtig zijn.

“De vrouw”, had Ringmar gezegd. “Gerd. Smedsbergs vrouw. Wat is er met haar gebeurd?”

“Hoe diep moeten we daar op die vlakte gaan graven, Bertil?”

“Misschien wel verdomde diep”, had Ringmar geantwoord.

“Misschien is het wel bodemloos”, had Winter gezegd. “Klei tot aan China.”

“Sjing sjang sjina”, had Ringmar gezegd.

Hij ziet eruit alsof hij duizend is, rimpelig als een dynastie, had Winter gedacht.

“Wat dacht je ervan? Zullen we er een punt achter zetten, Bertil? Morgen wordt het een lange dag.”

“Over het belangrijkste hebben we het nog niet gehad”, had Ringmar gezegd. “We hebben de zaak niet nog een keer doorgenomen.”

“Ik ga morgenvroeg met Maja Bergort praten”, had Winter gezegd. “En nog een keer met het jongetje Waggoner.”

“Ik neem de banden direct mee.”

“Ik wil ze ook vroeg zien.”

“Ze lopen niet weg”, had Ringmar gezegd.

“Aneta doet een nieuwe poging met de jongen Skarin. En het meisje Sköld. Ellen.”

“De afwezige vader”, had Ringmar gezegd.

“Er zijn er veel om uit te kiezen”, had Winter gezegd.

“Hoe bedoel je?”

“Er zijn veel mensen die we kunnen verhoren, verdenken, onderzoeken.”

“Dat was niet het enige wat je dacht, Erik.”

“Nee. Ik dacht ook aan mezelf.”

“Je dacht aan mij.”

“Ik dacht aan jou en aan mij.”

 

Hij tuurde naar het beeldscherm, dat de enige lichtbron in de kamer was, behalve de staande lamp naast de leren fauteuil bij de balkondeur. Hij keek op zijn horloge: twee uur.

Paul Simon zong iets wat hij niet verstond, maar het was wel mooi.

Hij reikte naar de telefoon en toetste het nummer in.

Zijn moeder klonk als een jazzzangeres na tweeën toen ze opnam met: “Ha… hallo?”

“Hé, ma. Met Erik.”

“Er… Erik. Is er iets gebeurd?”

“Nee. Maar ik wil graag met Angela praten.”

“Ze slaapt. Boven. En Elsa …” en hij hoorde een stem op de achtergrond en toen weer de stem van zijn moeder: “Ja, je hebt haar wakker gemaakt, dus hier komt ze.”

“Wat is er, Erik?” vroeg Angela.

“Niets … ik wilde je alleen even spreken …”

“Waar ben je?”

“Thuis, natuurlijk.”

“Wat hoor ik dan?”

“Misschien de computer, of de cd van Paul Simon die je hebt gekocht.”

“Ik hoor het. Hmm.”

Ze klonk slaapdronken, een beetje hees, heerlijk. Haar stem zacht, alsof ze half in een droom was.

“Hoe is het bij jullie?” vroeg hij.

“Goed. De zon schijnt, de sterren stralen.”

“Wat doet Elsa?”

“Ze heeft geprobeerd te zwemmen, maar het was te koud.”

“En verder?”

“Ze speelt op het gras. En wijst naar de sneeuw op de top van de berg.”

“De witte berg”, zei Winter.

“Ze kan het in het Spaans zeggen. Als we hier een halfjaar zouden blijven, zou ze tweetalig worden.”

“Dat is misschien niet zo’n slecht idee”, zei Winter.

“En wat ga jij in de tussentijd doen?”

“Ik kom ook”, zei hij.

Een halfjaar in Spanje. Of een jaar. Hij kon het zich veroorloven.

Na deze zaak. Wie weet.

“Morgen is het kerstavond. Elsa heeft het nergens anders over. Feliz navidad .”

“Vandaag.”

“Hm. Belde je me om me daaraan te helpen herinneren?”

“Nee.”

“Wordt het nog steeds tweede kerstdag?”

“Ja.”

“Siv kon het niet geloven. Dat je niet was meegekomen, dus.”

“Ze moet jou er maar voor compenseren.”

“Zij? Zij hoeft toch niets te compenseren?”

“Nee.”

“Je klinkt hartstikke moe, Erik.”

“Ja.”

“Komt er morgen wel iets uit je handen?”

“Ja.”

“Vermijd de whisky vannacht.”

“We hebben de fles meteen verstopt toen we binnenkwamen.”

“Ha, ha.” Toen hoorde hij haar naar adem happen, zwak. “Wij?”

“Bertil is er. Hij logeert hier.”

“Waarom?”

“Dat heeft hij nodig.”

“Wat vindt Birgitta daarvan?”

“Ze weet het niet”, zei Winter.

“Wat is er aan de hand, Erik?”

Hij probeerde het te vertellen. Daarom had hij ook gebeld; het was een van de twee belangrijke redenen. Hij kon hier niet in zijn eentje mee blijven rondlopen.

“Grote goden”, zei ze. “Bertil?”

“Het is niet de bedoeling dat je het gelooft”, zei Winter.

“Zegt Bertil dat?”

“Hoe kan hij er nou iets over zeggen?”

“Grote goden”, zei ze weer.

“Birgitta belde vanaf … de plek waar ze is. Ze wilde niet zeggen waar ze was. En Martin was er kennelijk ook. En Moa. Dat is de doch…”

“Ik weet wie dat is”, zei Angela. “Wat doen ze daar met zijn allen? Zijn ze aan het beraadslagen wat ze tegen Bertil kunnen doen?”

“Ik geloof dat ze proberen uit te zoeken wat Martin eigenlijk bedoelt”, zei Winter.

“Heeft hij het nu pas verteld? Martin, bedoel ik.”

“Kennelijk.”

“Maar wat heeft hij dan gezegd?”

“Tja … Birgitta was daarover nogal … vaag. Maar iets over … geweld. Ik weet het niet … precies. Toen hij klein was.”

“Grote goden. Bertil. Dat klopt gewoon niet.”

“Nee”, zei Winter.

“Waarom zegt hij het dan? Martin?”

“Ik ben geen psycholoog”, zei Winter. “Maar mogelijk heeft het te maken met mensen met wie de jongen … omgaat. Met zijn getob. Hij is kennelijk in een akelig soort sekte beland.”

“Maar er moet toch een reden zijn waarom hij is weggegaan?”

“Waarschijnlijk wel, ja. Maar die kan ook alleen in zijn hoofd bestaan.”

“Hoe gaat het met Bertil?”

“Tja … wat zal ik zeggen. Hij probeert te werken. Zo goed als hij kan.”

“Komt er een … aangifte?”

“Dat weet ik niet”, zei Winter. “In dat geval wil ik duizenden kilometers ver weg zijn.”

“Drieduizend kilometer is genoeg”, zei ze. “De Costa del Sol.”

“Om die reden wil ik niet in het vliegtuig stappen.”

“Wil je überhaupt wel komen?”

“Lieve Angela, je weet waarom ik hier ben. Ik kom zodra het kan, eerder nog.”

“Sorry, Erik. Wat ga je nu doen?”

“Proberen een paar uurtjes te slapen. Mijn hoofd zit nu helemaal dicht. Is al in slaap.”

“Heb je de kerstcadeautjes gevonden?”

“Ik ga ze morgenvroeg zoeken.”

 

Hij vloog over de vlakte op de rug van een vogel die eerst steeds zijn naam herhaalde en toen een zinnetje van vier woorden: Klara wil een koekje, Klara wil een koekje, Klara wil een koe… stil, ik hoor niet waar de kinderen denken, de kinderen denken beneden. Vier jonge mannen liepen over de vlakte, een van hen glimlachte. Zijn gezicht was zwart. Er kwam een tractor over het veld aangereden, Winter zag het stof hoog opwaaien. Ringmar zat achter een van de jongens aan. Leugen! Ringmar riep: ‘Leugen! Leugen!’ Winter stond in de stad. Overal Kerstmis, pakjes, winkels, een plein. Het was ergens binnen. Er kwam een man met een wandelwagen langs. De man droeg een geruite pet. Hij draaide zich om naar Winter. Je luistert niet! Je kijkt niet! Je stopt, maar je ziet niets. Ziet niets. Nu speelde hij gitaar. Winter liep achter hem aan. De wagen was weg, vloog omhoog. Aan de hemel stonden een zon en sterren. Hij stond boven op de aarde en keek omlaag naar de lucht. Het was nacht en dag. Boven was beneden. De pet kwam weer met de wandelwagen voorbij. In de wagen lagen voeten die zich niet bewogen. Kleine voeten, stil. De pet luidde een bel, schudde die omhoog en omlaag, riiiiiiiing, riiiiiiiing .

Hij werd wakker in de duisternis. De wekker rinkelde, het was zeven uur.

Ringmar zat met een kop koffie voor zijn neus in de keuken. Buiten was de duisternis lichter geworden door het dunne laagje sneeuw. Ringmar had de krant opengeslagen voor zich op tafel liggen.

“Je bent uit jezelf wakker geworden”, zei Winter.

“Ik heb helemaal niet geslapen.”

In het koffiezetapparaat zat nog koffie. Winter maakte een boterham met kaas klaar. Hij huiverde in zijn ochtendjas.

“Een onderzoeksgenie van het psychologisch instituut hier in de stad is tot de conclusie gekomen dat de politie anders over verhoren moet gaan denken”, zei Ringmar met zijn ogen op de krant gericht.

“Dat klinkt interessant”, zei Winter en hij nam een hap.

“Hij beweert dat wij altijd hebben gedacht dat iemand die liegt onrustig met zijn ogen beweegt, nerveus lijkt en een bombastische lichaamstaal heeft.” Ringmar lachte, luid, kort en gemeen. “Deze redder in nood concludeert nu dat een leugenaar zich helemaal niet zo gedraagt!” Hij keek Winter aan en citeerde: “De leugenaar kijkt je vaak recht aan en vertelt zijn leugens kalm.”

“Goh, hadden we dat maar eerder geweten”, zei Winter. “Dit betekent een revolutie voor onze verhoortechnieken.”

“Al die vergissingen die we hebben begaan”, zei Ringmar.

“Godzijdank zijn er onderzoekers”, zei Winter.

Ringmar las verder en lachte weer: “Ik citeer: ‘Het onderzoek toont ook aan dat het makkelijker is om bij een videoverhoor een leugen te ontdekken dan bij een gewoon verhoor!’”

Winter lachte kort en gemeen: “En wij gebruiken de video nog maar vijf jaar.”

“Terwijl we niet eens wisten wat we ermee moesten”, zei Ringmar.

“Dit moet als de sodemieter op het intranet”, zei Winter.

“Voor de zekerheid constateert hij dat de rechterlijke instanties te weinig weten van de moderne rechtspsychologie en beloofd hebben hun kennis op te halen”, zei Ringmar. “Halleluja.”

“Maar eerst moet hij de boeken nog schrijven”, zei Winter.

“Ik vraag me af wat professor Christianson hiervan vindt”, zei Ringmar.

“Ik geloof niet dat we hem hoeven te troosten”, zei Winter.

“Bombastische lichaamstaal”, zei Ringmar. “Onrustige ogen.”

“Dat klinkt als een film van Fritz Lang. Die 1000 Augen des Dr. Mabuse .”

“Misschien heeft de Göteborgs-Posten dit onderzoeksrapport in een oud archief gevonden?” vroeg Ringmar.

“De onderzoeker”, zei Winter. “Ze hebben de onderzoeker daar gevonden.”

Ringmar zocht naar meer kennis in het artikel.

“Misschien is het toch wel interessant. Onze onderzoeker heeft gemerkt dat ouders iets beter in staat zijn om leugens te ontdekken. Ze kunnen ook zien wanneer andere kinderen de waarheid achterhouden. Volwassenen die geen kinderen hebben, zijn er lang niet zo goed in.” Ringmar keek op. “Dat is gunstig voor ons, Erik.” Daarna verstrakte zijn gezicht en Winter begreep, ondanks zijn gedocumenteerde gebrek aan kennis van het menselijk gedrag, waar Ringmar op dat moment aan dacht.

Op dat moment begon Winters mobiele telefoon die op het aanrecht lag op te laden, te rinkelen.

“Ja?”

“Met Lars.”

De stem van Bergenhem klonk iel, alsof hij vanuit een tunnel sprak.

“Ja?”

“Carolin Johansson heeft een overdosis genomen”, zei Bergenhem. “De moeder van Micke. Pillen, ze weten nog niet welke.”

“Leeft ze?”

“Nog maar net.”

“Leeft ze of niet?”

“Ja, ze leeft”, zei Bergenhem.

“Bij haar thuis lag niets”, zei Winter. “Daar hadden we toch op gelet?”

“Ze denken aan slaaptabletten. Ze heeft thuis bezoek gehad”, zei Bergenhem.

“Ik wil precies weten wie er langs is geweest”, zei Winter.

“Het is niet ze …”

“Ik wil het weten, Lars. Regel het.”

“Ja.”

“Ligt ze in het Östra-ziekenhuis?”

“Ja.”

“Is iemand van ons daar ook?”

“Sara.”

“Oké. Hoe is het met de vader? Waar is hij?”

“Hij is ook in het ziekenhuis.”

“Wie past op zijn telefoon?”

“Twee nieuwen. Ik ken hun namen niet. Möllerström kan …”

“Laat maar. Heb je vanochtend al met Bengt Johansson gesproken?”

“Nee.”

Ook goed, dacht Winter. Ik moet vanmiddag maar even bij hem thuis langsgaan als dat lukt. Als hij zelf terugkomt.

Bertil had het begrepen en stond op.

“Tijd om aan het werk te gaan”, zei hij. “Weer een dag werken. Kerstavond of niet.” Hij keek Winter vlug aan. “In de VS werken ze op kerstavond ook.”

“Hoe gaat het met je, Bertil?”

“Goed, na a good night’s wake .”

“Zal Birgitta je niet proberen te bellen?”

“Hoe zou ik dat in vredesnaam moeten weten?”

“Je weet waar ik sta, Bertil”, zei Winter.

“Sorry?”

“Ik geloof je”, zei Winter.

“Hoe kun je daar zo zeker van zijn, Erik? Alleen omdat ik als een kerstboom in de storm heen en weer zwiep of omdat mijn ogen onrustig heen en weer bewegen, hoef ik de waarheid nog niet te spreken.”

Winter kon een glimlach niet onderdrukken.

“Je zwiept niet heen en weer en je ogen zijn ook niet onrustig.”

“Ik bedoel maar.”

“Lees nooit een krant”, zei Winter.

“En dan heb ik je de voorpagina nog niet eens laten zien”, zei Ringmar.

“Ik kan me daar zó ook wel een voorstelling van maken”, zei Winter.

“En dit is dan nog een serieuze krant”, zei Ringmar.

Hij liep de hal in.

“Ik ga ervandoor. Nogmaals gelukkig kerstfeest.”

“Tot zie…” riep Winter, maar de deur was al dicht.

Winter liep naar zijn bureau en controleerde het telefoonnummer dat hij aan zijn elektronische aantekeningen had toegevoegd. ⌦Toen belde hij.

“Hallo?”

De stem kon van iedereen zijn en was misschien jong, maar mogelijk ook ouder. Op de achtergrond hoorde hij een geluid dat hij niet kon thuisbrengen.

“Ik ben op zoek naar Mats Jerner.”

“Met w-w-wie spreek ik?”

“Spreek ik met Mats Jerner?”

“Ja …”

“U spreekt met Erik Winter. Ik ben hoofdinspecteur bij de regiorecherche. Ik zou u graag willen spreken. Bij voorkeur vandaag nog. Vanmiddag.”

“H-h-het is kerstavond”, zei Mats Jerner.

Dat is het voor mij ook, dacht Winter.

“Het duurt niet lang”, zei Winter.

“Waar gaat het over?”

“We onderzoeken een aantal overvallen en … het is niet zo makkelijk uit te leggen, maar een van de slachtoffers komt uit dezelfde streek als u en we proberen in contact te komen met iedereen die contact heeft gehad …”

“Hoe weet u waar ik vandaan kom?” vroeg Jerner.

Winter merkte dat de man nu rustiger klonk. Dat gebeurde vaak. Als je zei dat je van de politie was, en met name hoofdinspecteur bij de recherche, klonken de meeste mensen aanvankelijk wat onzeker.

“We hebben met je pleegvader gesproken”, zei Winter.

Jerner zei niets.

“Meneer Jerner?”

“Ja?”

“Ik zou voor vandaag graag een afspraak met u maken.”

Weer een stilte. Weer dat geluid.

“Hallo? Jerner?”

“Ik kan vanmiddag langskomen”, zei Jerner.

“Bedoelt u op het bureau?”

“Werkt u daar niet?”

“Jawel …” antwoordde Winter en hij keek rond in zijn appartement.

“Wanneer zal ik komen?”

Winter keek op zijn horloge.

“Vier uur”, zei hij.

“Prima”, zei Jerner. “Ik ben om halfvier vrij.”

“Vrij?”

“Dan eindigt mijn dienst.”

“Wat doet u voor werk?”

“Ik ben trambestuurder.”

“O ja. Ik had de indruk dat u met de feestdagen … vrij wilde zijn.”

“Dat ging alleen om het ge-gesprek”, zei Jerner. “Dat jullie met kerst werken. Mensen bellen en vragen stellen en ze laten komen en zo. Ze commanderen te komen of hoe je het ook maar moet noemen. Daarover was ik verbaasd.”

Dit was geen commanderen, dacht Winter.

“Wat moet ik doen?” vroeg Jerner.

“Sorry?”

“Ik moet toch weten waar ik heen moet? Moet ik op het politiebureau zelf uitzoeken waar ik heen moet?”

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml