15

 

 

 

Winter stak een cigarillo aan en nam een lange trek. De rook gleed door de lichtcirkel van de bureaulamp.

“Je stelt een ingewikkelde vraag, Bertil.”

“Je hebt toch wel gemerkt dat ik ertegen opzag om hem te stellen?”

Winter nam weer een trek. Hij zag zichzelf op de berghelling boven de Middellandse Zee toen zijn vader in een sneeuwwitte kerk ter aarde werd besteld. Sierra Blanca. Geen mogelijkheid tot contact meer.

“Hij ging er met zijn geld vandoor”, zei Winter.

“Dat weet ik”, zei Ringmar.

“Dat vond ik niet leuk.”

“Is dat alles?”

Winter antwoordde niet, nam weer een trek, stond op, liep naar het raam, opende het en zag dat het niet langer regende. Hij tipte zijn cigarillo af na eerst te hebben gecontroleerd of er niemand op het grasveld liep. Hij draaide zich om.

“Ik weet het niet”, zei hij.

“Hoeveel wist jij eigenlijk van … Bengts zaken?” vroeg Ringmar.

“Genoeg om ze niet leuk te vinden.”

“Je bent een moralist.”

“Wat hij deed was verkeerd”, zei Winter. “Hij had hier kunnen blijven en … tja, kunnen helpen. Daar had hij geld genoeg voor. En hij had toch zijn huis in de zon kunnen hebben.” Winter glimlachte. “Als hij gewoon belasting had betaald, hadden wij misschien een extra rechercheur gehad.”

Hij liep terug naar het bureau. Plotseling voelde hij zich enorm moe. Alles wat hij net tegen Bertil had gezegd, wat had het voor zin? Alles had opgelost kunnen worden als ze met elkaar hadden gepraat. Het enige wat helpt is communicatie via woorden. Dat is het enige wat ons vooruit helpt, dacht hij. Stilte brengt een nieuwe stilte voort en uiteindelijk een stomheid die hard is als cement.

“Uiteindelijk viel er niets meer te zeggen”, zei hij. “Het was alsof we de mogelijkheid om met elkaar te praten waren kwijtgeraakt.” Hij ging zitten. “Ik weet het niet … ik heb vaak gedacht dat het iets moet zijn geweest wat verder terug ligt. Wat niet daarmee … met het geld te maken had. Wat uit iets anders voortvloeide.”

Ringmar antwoordde niet. De schaduwen in zijn ogen waren dieper geworden.

“Mijn god, Bertil, dat hoef ik jou toch niet te vertellen.”

“Daarom ben ik bij je gekomen.”

“Volgens mij ben je niet zo’n zelfkweller. En jij bent niet zoals hij.”

“We zijn allemaal anders”, zei Ringmar, “maar toch maken we dezelfde fouten.”

“Wat heb jij fout gedaan?”

“Ik moet iets hebben gedaan. Ik heb een volwassen zoon die mij niet wil zien. Hij wil niet eens met me praten.”

“Hij krijgt er spijt van. Hij zal veranderen.”

“Spreek je uit eigen ervaring?”

Winter antwoordde niet. Het regende weer tegen het raam uit de inmiddels zwart geworden lucht. Het is nog niet eens vijf uur, maar de nacht is al begonnen.

“Neem me niet kwalijk, Erik. Het is gewoon … verdomme …”

“Ik kan proberen met hem te praten”, zei Winter.

“Ik weet toch niet waar hij is.”

“Je dochter heeft toch een soort contact met hem? Moa?”

“Ik weet eerlijk gezegd niet wat voor contact dat is”, zei Ringmar.

“Zal ik ook met haar gaan praten?”

“Ik weet het niet, Erik. Ik heb het zelf ook geprobeerd, maar ze … respecteert zijn wensen.”

“En hoe zit het met Birgitta?”

“Voor haar is het waarschijnlijk het ergst. Hij lijkt te hebben besloten dat nu hij niets met mij te maken wil hebben, dat ook voor haar geldt.” Ringmar ging rechtop in zijn stoel zitten en glimlachte, op dezelfde manier als Winter zonet had gedaan. “Een soort package deal , zou je kunnen zeggen.”

“Zal ik hem een pak slaag geven als ik hem vind?”

“Eindelijk iets concreets. Ik dacht dat je het nooit zou vragen.”

“Geweld is de meest extreme vorm van communicatie. Als woorden niet toereikend zijn, volgen de klappen.” Winter stak zijn vuist omhoog in de rook en het licht. “Niet zo’n ongebruikelijke manier van communiceren.” Hij liet zijn vuist zakken. “Ook niet binnen het korps.”

“Misschien kunnen we toch maar beter eerst de verbale vorm proberen”, zei Ringmar.

Er werd op Winters deur geklopt en Winter riep “Binnen”. Bergenhem kwam naar binnen en liep naar het bureau, dat verlicht werd door een cirkel van licht, terwijl de rest van de kamer in het donker lag.

“Zitten jullie elkaar te verhoren?” vroeg Bergenhem.

“Bij gebrek aan verdachten moet je het doen met wat je hebt”, zei Winter.

“Laat mij erbuiten”, zei Bergenhem.

“Jij bent net binnengekomen”, zei Winter. “Je klopte op die deur en stapte deze kamer binnen.”

“Ik heb wat nader naar dat vermeende merkijzer of hoe we het maar moeten noemen gekeken. Omdat Smedsberg het over boeren en boerderijen had.”

“Ik heb daar nog geen informatie over gezien”, zei Winter.

“Die krijg je nu.” Bergenhem ging op de stoel naast Ringmar zitten. Hij had een zekere opgewondenheid over zich. Winter stond op en deed een vloerlamp naast de Panasonic aan. Wat gezellig wordt het hier, dacht hij. Nu nog een paar waxinelichtjes.

“Ik heb met een vrouw van de Landbouwdienst gesproken”, zei Bergenhem. “De eenheid voor dierenbescherming.”

“Wat anders?” zei Ringmar.

Winter begon te lachen.

“Straks wordt het nog leuker”, zei Bergenhem.

“Sorry, Lars”, zei Ringmar, “het verhoor met Erik heeft me uitgeput.”

“Dergelijke merkijzers komen inderdaad op de boerderijen in Zweden voor, niet alleen in Wyoming en Montana.” Bergenhem had een notitieboekje voor zich, maar hij hoefde er niet in te kijken. “Maar tegenwoordig is het niet langer toegestaan om symbolen in de dieren te branden. Dat wil zeggen, met hete ijzers.”

“Hoe doen ze het dan?” vroeg Ringmar.

“Ze gebruiken een methode die vriesmerken heet”, zei Bergenhem.

“Koolzuursneeuw”, zei Winter.

Bergenhem keek hem aan. Hij zag er bijna teleurgesteld uit.

“Wist je dat?”

“Nee, maar ik kan raden.”

“Dit was toch geen raden?”

“Ga door”, zei Winter.

“Ja, ze laten het merkijzer dus in koolzuursneeuw afkoelen, of vloeibare stikstof eigenlijk, en daarna kunnen ze de dieren ermee merken.”

“En dat gebeurt vandaag de dag dus?” vroeg Ringmar.

“Ja, kennelijk. Het wordt vooral bij renpaarden toegepast, als een identificatiemerk in feite. En volgens de vrouw van de Landbouwdienst ook om rundvee te merken.”

Ringmar knikte. Bergenhem keek hem met een zure blik aan.

“Wist jij dat al, Bertil?”

“De boeren zijn niet tevreden met de oormerken”, zei Ringmar. “Als er veel koeien tegelijk worden gemolken, kunnen ze het merk in de oren niet zien terwijl ze met de uiers bezig zijn.”

“Jezus, waar ben ik terechtgekomen?” zei Bergenhem. “Is dit soms de bestuurskamer van de Nationale Agrarische Bond?”

“De nieuwe EU-regels zijn verschrikkelijk”, zei Winter.

“Waarom is het verboden om met vuur te merken?” vroeg Ringmar en hij keek weer serieus.

“Tja, om humanitaire redenen, als je dat in dit verband zo kunt zeggen. Hoe dan ook, de wet met betrekking tot het beschermen van dieren is in 1988 veranderd en toen werd toegestaan om met kou te merken, maar er staat niets over vuur en dat betekent dat het verboden is.”

“Maar je kunt hetzelfde oude ijzer gebruiken?” vroeg Winter.

“Het schijnt van wel.”

“Heb je dat gevraagd?”

“Ja.”

“Oké. En verder?”

“Het interessantste is het symbool”, zei Bergenhem. “En ze gebruiken dus een cijfercombinatie.” Nu las hij in zijn notitieboekje. “Meestal zijn het drie cijfers. Maar het kunnen er meer zijn.”

“Wat betekenen de cijfers?” vroeg Ringmar.

“Het is een registratienummer”, zei Bergenhem, “dat alleen voor die specifieke boerderij geldt.”

Ringmar floot.

“Geldt dat voor alle boerderijen in Zweden?” vroeg Winter.

“Voor iedereen die runderen, schapen, geiten en varkens houdt.”

Dat zou het gebouw kunnen zijn waar wij nu in zitten, dacht Ringmar. Personeel … en cliënten.

“En degenen die dat niet doen?” vroeg Winter.

“Hoe bedoel je?”

“De mensen die geen dieren meer houden. Dat komt toch best vaak voor. Staan die nog steeds geregistreerd? Of zijn die eruit gehaald?”

“Dat weet ik nog niet. Ik heb het hoofd van de registratie-eenheid nog niet kunnen bereiken.”

“Onze jongens hebben dus misschien een cijfercombinatie onder de korst van hun wond zitten”, zei Ringmar. “Als een tatoeage.”

“Kan het genezingsproces niet worden versneld?” vroeg Bergenhem.

“Ik zal met Pia praten”, zei Winter.

“Dan is de zaak misschien opgelost”, zei Ringmar.

Bergenhem keek hem aan.

“Meen je dat serieus, Bertil?”

“Ja.”

“Dat zou betekenen dat we te maken hebben met een dader die zijn wapen voor de daad in koolzuursneeuw dompelt”, zei Winter.

“En waar zou hij dat hebben gedaan?” zei Ringmar.

“Hij kan de sneeuw in een thermosfles hebben meegebracht”, zei Winter. “Bijvoorbeeld.”

“Laat het sporen na?” vroeg Bergenhem.

“Niet waarschijnlijk”, zei Winter, “dat kan ik me niet voorstellen. Wie weet hier trouwens meer van? Dieren en koolzuursneeuw en dergelijke?”

Hij keek Ringmar aan.

“Inseminatoren”, zei Ringmar. “Zij bewaren diepgevroren sperma.”

Winter knikte.

Deze mannen hebben het verkeerde beroep gekozen, dacht Bergenhem.

 

De kinderen lagen te slapen. Halders en Aneta Djanali zaten op de bank en Halders luisterde naar U2. All that you can’t leave behind . Alles wat je niet achter je kunt laten.

Flitsen van zwarte herinneringen schoten door hem heen.

Hij wist niet of Aneta luisterde. Ze bestudeerde de glazen deur naar de veranda die gegeseld werd door de regen. It’s a beautyful day , zong Bono. Hij kon het nauwelijks horen door de regen die nu in hevigheid toenam. Zo denkt een Ier misschien over een mooie dag, dacht Halders. Of een inwoner van Göteborg.

Hij voelde Aneta’s hand op zijn hals.

“Zal ik je nu masseren?”

Hij boog zijn hoofd lichtjes naar voren en zij stond op en ging achter hem staan en begon zijn gepijnigde wervels te masseren.

Ze ging door en hij voelde dat hij ontspande. Stuck in a moment you can’t get out of , zong Bono. Zo was het. Op dit moment was het goed.

Zijn vrouw was aangereden door iemand die na het ongeluk was doorgereden en ze was ter plaatse overleden. Was het een jaar geleden? Het was begin juni geweest, dat wist hij nog. De middelbare scholieren hadden half mei eindexamen gedaan, maar zijn kinderen hadden nog op school gezeten, de laatste dagen van het schooljaar. Het was warm geweest als in de hel en het was een hel gebleven.

Ze hadden die klootzak uiteindelijk gevonden. Halders had zelf geprobeerd hem op te sporen, maar dat was hem niet gelukt. Daarna was hij tijdens het werk gewond geraakt. Idioot gewond. Veroorzaakt door een idioot die hijzelf was. Nee, dacht hij nu terwijl Aneta hem als een professionele masseuse kneedde. Dat was ik niet, niet toen. Dat was iemand anders.

De klootzak die na de aanrijding was doorgereden, was een zielige figuur geweest die het niet waard was doodgeslagen te worden. Toen Halders hem zag, veel later, betekende hij niets meer voor hem. Hij voelde geen haat. Daar had hij geen tijd voor, en geen kracht. De kracht die hij had was nodig voor de kinderen, die langzaam begonnen te begrijpen wat er met hun leven was gebeurd. Niets zou als vroeger worden. Margareta’s stem was weg, haar lichaam en haar bewegingen. Ze waren gescheiden geweest, hij en Margareta, maar ook dat maakte niets uit.

Mama is in de hemel, zei Magda soms.

Haar oudere broer keek dan naar haar zonder iets te zeggen.

Misschien gelooft hij haar niet, dacht Halders dan als hij naast hen aan de keukentafel zat. Gelooft niet in de hemel. De hemel is alleen maar iets wat wij vanaf de aarde kunnen zien. Daarboven is het hetzelfde als hierbeneden. Vooral lucht en regen en grote afstanden.

“Hoe voelt het nu?” vroeg Aneta Djanali.

Slow down my beating heart , zong Bono met een stem die zwart had kunnen zijn, zwart als Aneta’s handen die hij op zijn schouder kon zien. Een hand op zijn borst. Slow down my beating heart .

“Laten we naar bed gaan”, zei hij.

 

Angela reed door de regen. Nu was het echt avond, al had de overgang vrij ongemerkt plaatsgevonden. Als je dat zo kon zeggen. Ze glimlachte. Binnenkort was het december en het zou fijn zijn om met Kerstmis vrij te zijn. Het werk met de patiënten werd zwaarder. Zij werden moeër als het jaar zijn einde naderde en zij werd zelf ook moeër. Het was haar gelukt om tussen Kerstmis en Oud en Nieuw vrij te krijgen. Erik had een tijd geleden iets over de Costa del Sol gemompeld. Ze had gehoopt dat Siv zou bellen. Ze kon het goed vinden met Siv. Ze kon het ook goed vinden met een blauwe lucht, wat zon, een glas wijn en op houtskool gegrilde langoustines.

Maar eerst een paar boodschappen in Haga. Ze waren vanavond tot acht uur open.

Ze reed over het Linnéplein en door de Linnégatan; ze keek in de achteruitkijkspiegel en zag de blauwe lichten zwaaien, plotseling, geluidloos, alsof achter haar een helikopter was geland zonder enig geluid te maken.

De surveillancewagen reed nog steeds achter haar. Wat is dit voor een actie, dacht ze. Ik kan hier niet naar de kant gaan om ze te laten passeren. Nu zetten ze de sirene aan. Ja, ik zál naar de kant gaan zodra dat kan.

Ze zag een gaatje voor de staatsslijterij en ging naar de kant.

De politieauto parkeerde achter haar. De lichten bleven zwaaien, alsof hier iets ernstigs was gebeurd. Ze zag geen mensen op de stoep.

In de achteruitkijkspiegel zag ze dat een van de agenten uitstapte en ze werd helemaal koud, helemaal stom, helemaal vervuld van angst, omdat alles wat ze niet zo lang geleden had meegemaakt terugkwam, de herinneringen kwamen boven en werden als lichtstralen in cirkels rondgestuurd. Ze was … ontvoerd door een man in een politie-uniform. Iemand van wie zij had gedacht dat hij een agent was had haar laten stoppen en Elsa had in haar buik gezeten …

Er werd op het raam getikt en ze zag zijn zwarte handschoen. Ze wilde niet kijken. Er werd weer getikt en ze keek, snel. Ze zag zijn gebaar: draai het raampje open.

Ze zocht het knopje aan de deur, maar kon het niet vinden. Nu. Het raam ging met nerveuze rukken naar beneden.

“Hebt u op rijles niet geleerd dat u voor de politie moet stoppen?” zei hij met brutale stem.

Ze antwoordde niet. Ze dacht: heb jij geen manieren geleerd op de politieschool? Heb je eigenlijk wel op school gezeten? De basisschool?

“We hebben vrij lang achter u gereden”, zei hij.

“Ik … ik wist niet dat … dat het om mij ging”, zei ze.

Hij keek haar aan, leek haar gezicht te bestuderen. Zijn eigen gezicht bevond zich in het donker, gevlekt door elektrische avondlichten. Zijn ogen hadden een hardheid, misschien iets ergers. Een verlangen om iets of iemand te slaan. Een berekende provocatie. Of gewoon vermoeidheid, dacht ze. Maar iedereen die werkte was moe. Ze was zelf verschrikkelijk moe op dit moment. Maar zij kon zich toch fatsoenlijk gedragen.

Ze kende een paar agenten van gezicht, maar deze kende ze niet. Ze probeerde in de achteruitkijkspiegel te kijken of er een collega in de auto achter haar zat, maar ze zag niets door de regen die over de achterruit van de Golf stroomde.

De eerste week in een eigen kleine auto en dan gebeurt dit.

“Hoe gaat het?”

Ze antwoordde niet.

“Uw rijbewijs”, zei hij.

Ze kreeg het uiteindelijk te pakken. Hij keek erop en zei: “Angela Hoffman?” en ze knikte.

Hij pakte het aan en liep een eindje naar achteren en ze begreep dat hij haar gegevens controleerde. Heel even wenste ze dat ze Eriks achternaam had gehad. Het Brutale Gezicht zou de naam herkennen. Hij zou iets mompelen en het rijbewijs teruggeven en wegrijden met zijn vervloekte blauwe lichten om een andere stakker te pesten.

Ze kwam tot bedaren. Ze had haar irritatie kunnen laten blijken … of haar angst … maar dat zou de situatie alleen maar verergeren.

Misschien moeten we trouwen. Ik voeg de naam Winter toe achter Hoffman.

Dan voel ik me misschien rustiger op straat.

Bruiloft aan zee.

Geef toe dat je eraan hebt gedacht.

Er werd op de ruit getikt. Hij gaf haar het rijbewijs terug, mompelde nog een keer “Angela Hoffman” en liep terug naar zijn auto met de blauwe lichten, die bijna de hele tijd hadden gezwaaid en een kleine groep nieuwsgierigen hadden aangetrokken, die op de stoep naar de misdadigster stonden te kijken wier papieren door de verlengde arm van de wet waren bestudeerd. Of door zijn versleten smoel, dacht ze, en ze ging er bliksemsnel vandoor richting het noorden, en toen was ze vergeten waarom ze hier eigenlijk was en ze sloeg op de eerste de beste straat af naar het oosten en was binnen vijf minuten bij hun appartement en vier minuten later was ze boven en belandden haar laarzen in twee hoeken van de hal.

“Ik dacht dat je iemand bij je had”, zei Winter, die met Elsa op zijn arm uit de keuken kwam. “Het klonk alsof de ME was uitgerukt.”

“Ik ben bezig tot tien te tellen”, zei ze.

Hard day at the office ?”

“Daarna pas”, zei ze. “Ik werd op weg naar huis door jouw collega’s aangehouden.”

“Controle?”

“Nee. Pure pesterij.”

Elsa spartelde in zijn armen, ze wilde zowel naar Angela als naar haar nog niet opgegeten avondeten.

“Wacht even”, zei Winter en hij zette Elsa in haar stoel en liet haar zelf verder eten. Er stond eten op het tafelblad.

“Ik geloof dat ik moet overgeven”, zei Angela, die met haar jas aan de keuken was binnengekomen.

Ze liep weg.

Na een poosje hoorde hij haar in een andere kamer huilen.

Hij pakte de telefoon en belde zijn zus.

“Dag Lotta. Is Bim of Kristina thuis?”

“Bim is thuis. Is er iets aan de hand?”

“Kan ze op heel korte termijn komen oppassen?”

 

“Klootzakken heb je overal”, zei Winter.

“Zo iemand als deze is echt niet geschikt”, zei ze. “Zo mag je je niet gedragen.” Ze hield haar wijnglas in haar hand.

“Ik kan makkelijk uitzoeken wie het was”, zei hij.

Ze had de frons tussen zijn ogen gezien. Hij zou iets drastisch kunnen doen. Hij had een donkere kant die hem tot … wat dan ook kon maken. Gedurende een kort, verschrikkelijk moment.

“En wat zou je dan doen?” vroeg ze.

“Dat wil je niet weten”, zei hij en hij nam een slok van de Puligny Montrachet.

“Ik wil het er nu niet over hebben”, zei ze en ze nam een slok en keek door het raam naar buiten. “We zitten nu hier.” Ze keek hem aan en gebaarde met haar hoofd naar het witte flatgebouw in functionalistische stijl aan de andere kant van de Lasarettsgatan. “Ik vind de gordijnen in mijn oude appartement eigenlijk wel mooi.” Ze keek naar het balkon en het raam ernaast, op de zesde verdieping. Het licht brandde.

Ze had een mooi uitzicht gehad, naar alle kanten, vanaf het hoogste punt van Kungshöjd.

Hij knikte.

“Soms mis ik de flat.”

Hij knikte opnieuw.

“Ik heb er best lang gewoond”, zei ze.

“Ik ook”, zei hij.

“Voor jou was het eerder een overnachtingsadres”, zei ze met een glimlach. “Al bleef je niet vaak de hele nacht.”

“Ik mis het uitzicht”, zei hij.

“Maar dit restaurant was er toen niet”, zei ze en ze keek om zich heen.

Bistro 1965 was nieuw en dit was de tweede keer dat ze hier waren en er zouden meer keren volgen. Misschien waren zij wel de eerste stamgasten.

Angela’s met koriander gegrilde sint-jakobsschelpen met pompoenpuree werden geserveerd. Het is tenslotte net Halloween geweest, had ze gedacht toen ze haar eten bestelde. Winter kreeg zijn lichtgerookte snoekbaarsfilet met aubergines en vanilleolie.

“Lekker”, zei ze.

“Hm.”

“Moeten we ons schuldig voelen omdat we Elsa niet hebben meegenomen?” vroeg ze en ze nam een slokje water.

“We kunnen de menukaart meenemen en die morgenavond aan haar voorlezen”, zei hij.

“Ik kan hem zelf gaan lezen”, zei ze en ze bekeek de gastronomische woordenlijst die achter het menu van de dag bevestigd was.

“Weet jij bijvoorbeeld wat escalavida is?”

“Dat is puree van onder meer paprika, ui, aubergine en citroen.”

“Je hebt zonet stiekem zitten lezen.”

“Natuurlijk niet.” Hij nam weer een slok en glimlachte. “Waarom heet het trouwens stiekem lezen?”

“Wat is gremolata?”

“Dat is te makkelijk.”

“Mijn god.” Ze keek hem aan. “Je moet uitkijken met die houding van je.”

“Geef me een echte uitdaging.”

“Confit?”

“Te makkelijk.”

“Vierge?”

“Vierge?”

“Ja, vierge.”

Hij keek op zijn eigen menukaart, die op zijn schoot lag. “Dat staat hier niet op.”

“Ha! Ik wist wel dat je vals speelde.”

Er reed een auto langs het raam. De avond was helderder geworden. Er stonden sterren aan de hemel boven Angela’s oude flat.

Bij zijn eerste bezoek had hij een uniform aangehad. Hij had geen dienst gehad. Ben je helemaal gek geworden, had ze gezegd. Straks denken de buren dat ik een misdadiger ben.

Ik was het vergeten, had hij gezegd.

Hoe kun je zoiets vergeten, had zij gezegd.

“Waarom lach je?” hoorde ze hem nu vragen.

“De eerste keer”, zei ze en ze knikte naar de flat waarvan het pleisterwerk glansde in het schijnsel van de straatlantaarns. Er reed nog een auto vanaf de Kungsgatan de heuvel op. “Je kwam in uniform.”

Ze praatten door. Dat schiep rust. Er is altijd het gevoel dat je absoluut privé kunt zijn als je op een openbare plek bent met veel onbekenden om je heen, dacht Winter. Dat is een paradox.

Hij nam een slok uit zijn wijnglas waar nu een Fiefs de Lagrange in zat, bij de gegrilde lamsrug met gremolata, ragout van limabonen en artisjokken, en deze vierge, waar hij niet bij stil had gestaan toen hij het gerecht bestelde: een lichte saus van maagdenolie, tomaten, lamsfond, knoflook en kruiden. Hij had Angela’s risotto met rode wijn geproefd.

De serveerster kwam met nieuwe kaarsen. Er zaten nu minder mensen in het restaurant. Winters mobiele telefoon rinkelde in de binnenzak van zijn colbertje.

Elsa, dacht Angela.

“Ja?” antwoordde Winter.

“Met Bertil. Neem me niet kwalijk dat ik je stoor.”

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml