Dinah de kersthoer
Mijn vader was de overtuiging toegedaan dat niets zo karakter-vormend is als een baantje na schooltijd. Zelf had hij vroeger per bobslee kranten en kruidenierswaren aan huis bezorgd, en moest je hem nu zien! Mijn oudste zus Lisa en ik hadden besloten dat, als het waar was dat zijn karakter door hard werken was gevormd, wij daar graag verschoond van bleven. “Nee bedankt, liever niet,” zeiden we.
Bij wijze van extra stimulans hield hij ons zakgeld in, en toen hadden Lisa en ik binnen enkele weken allebei een baantje in een eetgelegenheid. Ik werd bordenwasser bij Piccadilly, terwijl Lisa bij K&W het buffet met de warme gerechten zou gaan beheren. Het restaurant waar zij werkte lag in het oudste overdekte winkelcentrum van Raleigh, waar het als trefpunt fungeerde voor de plaatselijke bejaarden, die daar soms wel een hele middag over een enkel bordje rijstepap gebogen zaten. K&W was een zaak die betere tijden had gekend, terwijl mijn restaurant gelegen was in het splinternieuwe Crabtree Valley, ooit een moerasachtig gebied, waar het winkelcentrum het aanzien van een stoffige boerenmarkt had. Bij Piccadilly waren de wanden met rood fluweel bekleed en werd de eetzaal verlicht door namaakflambouwen. Een harnas markeerde de ingang naar dit culinaire kasteel, waar, zo werd ons voorgehouden, de klant altijd koning was.
Ik bracht er mijn tijd als bordenwasser door met het oppakken van dienbladen van een lopende band, om wat zich daarop bevond vervolgens in een enorm, vulgair apparaat te kieperen, waar deze zaken na veel geraas en gespat, stomend en vrij van aangekoekte vetresten, aan het andere einde weer uit te voorschijn kwamen, waardoor mijn bril besloeg en de lucht zich vulde met een scherpe chloorgeur.
Ik hield niet van de hitte en het lawaai, maar afgezien daarvan genoot ik van mijn baantje. Het werk eiste dat ik met mijn handen actief was, maar gaf me tegelijkertijd de vrijheid om me op belangrijker dingen te concentreren. Soms leerde ik aan de hand van een boven de spoelbak opgehangen lijstje de vervoeging van Spaanse onregelmatige werkwoorden, maar meestal fantaseerde ik over een carrière bij de televisie. Het was mijn droom om een programma te bedenken dat Socrates en co heette, waarin ik de hoofdrol speelde en in het gezelschap van een briljante neusaap van plek naar plek trok. Socrates en ik waren zelf niet op problemen uit, maar week in week uit slaagden de problemen erin om ons te vinden. “De ogen, Socrates, ga op de ogen af,” schreeuwde ik tijdens één van de vele vechtpartijen waarin we belandden.
Ik kreeg bij voorbeeld in Santa Fe een zware kan op mijn hoofd, waardoor ik mijn geheugen kwijtraakte, Socrates vond ergens in Utah een zak waardevolle munten of raakte bevriend met iemand die een enorme tulband droeg – maar aan het einde van iedere uitzending beseften we altijd weer dat het ware geluk vaak daar te vinden is waar je het het minst verwacht. Het kon de vorm aannemen van een zacht briesje of misschien van een handvol pinda’s, maar als het zich aandiende, pakten we het altijd aan in de sfeer van onze eigen, volkse wijsheid. Ik had het zo bedacht dat Socrates en ik aan het einde van elke uitzending altijd een fraaie zonsondergang bewonderden, waarbij ik dan mijn vriend en het kijkerspubliek herinnerde aan de les die ik had geleerd. “Ik kreeg ineens in de gaten dat sommige dingen veel waardevoller zijn dan goud,” zei ik dan bij voorbeeld, terwijl ik keek hoe hoog boven een violetkleurige tafelberg een havik voorbijgleed. Het bedenken van de programma’s was niet moeilijker dan het sorteren van bestek, het lastigste was het verzinnen van de samenvattende openbaring aan het einde. “Ik kreeg ineens in de gaten dat…” Dat wat? Het overkwam me maar zelden dat ik ineens iets in de gaten kreeg. Het viel me wel eens op dat ik een glas had gebroken of dat ik te veel wasmiddel in de machine had gegooid, maar de belangrijkere dingen ontgingen me vaak.
Zoals bij veel andere plaatselijke restaurants, werden ook bij Piccadilly regelmatig via de reclassering of via werkgelegenheidsprogramma’s voormalige gedetineerden aangenomen. Als ik niks te doen had, hing ik vaak in de keuken rond in de hoop dat ik, door naar de boeven te luisteren, iets diepzinnigs zou kunnen leren. “Ik kreeg ineens in de gaten dat we allemaal vastzitten in de gevangenis van de menselijke geest,” overwoog ik dan, of: “Ik kreeg ineens in de gaten dat vrijheid misschien het allergrootste geschenk is.” Ik hoopte de mensen te kunnen kraken als noten, om dan hun hersenen te doorzoeken en dingen te leren die hun in jarenlange wroeging duidelijk waren geworden. Helaas bleken deze mannen en vrouwen met wie ik samenwerkte en die een groot deel van hun leven achter de tralies hadden doorgebracht, daar niets te hebben geleerd, behalve hoe ze zich moesten drukken als er gewerkt moest worden. Regelmatig kookten er ketels over en lagen biefstukken te blakeren op de grill, terwijl mijn collega’s zich schuilhielden in de provisiekamer en daar zaten te roken en kaart te spelen of soms de liefde bedreven. “Ik kreeg ineens in de gaten dat de mensen lui zijn,” hoorde ik mijn tv-stem dan op de achtergrond zeggen. Dit was natuurlijk niet echt groot nieuws, en mijn publiek zou door een dergelijk afsluitend commentaar bepaald niet enthousiast worden – en trouwens, dat publiek was per definitie natuurlijk zelf ook niet bijster actief. Nee, mijn boodschap moest positief en geestelijk opbeurend zijn. Blijheid, bedacht ik, terwijl ik naar de vuile borden keek die tegen de rand van de afvalbak stonden, daar gaat het om. Wat maakt de mensen blij? Naarmate Kerstmis naderde, werd de voor mij zo kostbare tijd waarin ik kon fantaseren gehalveerd. Het koopgrage publiek zorgde voor een krankzinnige drukte in het winkelcentrum, en om de drie minuten kwam de assistent-bedrijfsleider me vragen om meer koffiekoppen en groenteschaaltjes. De mensen die inkopen deden voor de feestdagen vormden een ononderbroken rij tot voorbij het logo van de zaak, helemaal tot aan het harnas voor de deur. Ze hadden vrolijke kerstmannetjes op hun feestelijk uitziende overhemden gespeld en droegen grote tassen vol met elektrische gereedschappen en kaasassortimenten bij zich om cadeau te doen aan familie en vrienden. Ik werd bedroefd en wanhopig van al die mensen die ik niet kende, en die alleen al door hun aantal mijn gevoel van belangrijkheid ondermijnden – dat ik zo graag bij mezelf wilde aankweken. Waar kwamen ze vandaan? Waarom gingen ze niet gewoon naar huis? Ik kon de dienbladen van de lopende band halen zonder me ook maar een seconde te hoeven afvragen wie ze waren en waarom ze hun gepaneerde karbonaadjes niet hadden opgegeten. Ze betekenden niets voor me, en als ik keek hoe ze in de rij langzaam in de richting van de kassa schuifelden, bleek dat gevoel wederzijds te zijn. Ze zouden zich niet eens herinneren wat ze hadden gegeten, laat staan wie degene was geweest die ze dat gloeiend hete dienblad had aangereikt. Hoe kwam het dat ik belangrijk was en zij niet? Er moest iets zijn dat ons van elkaar onderscheidde.
Ik had me altijd verheugd op Kerstmis, maar nu had ik het gevoel dat mijn enthousiasme goedkoop en ordinair was. Als ik klaar was met werken en naar huis ging, zag ik nog veel meer mensen die zich, als bijen die een brandende korf ontvlucht waren, verspreidden over de winkels en restaurants. Bij de fontein zag je jonge stellen met lange gebreide mutsen en gezinnen in groepjes bij elkaar staan, en allemaal hadden ze lijstjes en gemerkte enveloppen met geld bij zich. Geen wonder dat Chinezen ze niet uit elkaar kunnen houden. Het waren schapen, stomme dieren, door de natuur geprogrammeerd om te paren, te grazen en hun wensen uit te kramen tegenover het gezette, gepensioneerde schoolhoofd dat – op de midden in het winkelcentrum vormgegeven, treurig uitziende noordpool – op zijn krent voor kerstman zat te spelen.
Mijn kwaadaardige stemming kreeg steeds meer de overhand, totdat ik in het gedrag van de mensen om me heen een oplossing zag voor de identiteitscrisis die me zo hinderde. Gun ze hun rollen cadeaupapier en opzichtige kerstkousen met zelfbedachte teksten. Laat ze, als dat voor hen zo veel betekent – ik wilde er alleen niets mee te maken hebben. Dit jaar zou ik voor de verandering eens niet met boodschappentassen sjouwen, maar in het zwart gekleed gaan protesteren tegen hun zielloze kooplust. Alleen al door het feit dat ik me ervan onthield, zouden de mensen op pijnlijke wijze met zichzelf geconfronteerd worden. “Wie zijn we?” zouden ze zich afvragen, terwijl ze de kerstversiering van hun bomen plukten. “Wat is er van ons geworden? Moeten we niet wat meer zijn zoals die sombere figuur die als afwasser bij restaurant Piccadilly werkt?”
Er zat ook een praktisch aspect aan mijn boycot, aangezien ik er dit jaar niet op mocht hopen veel cadeaus te zullen krijgen. In een poging tot bezuiniging had de familie besloten het dit jaar eens anders aan te pakken en lootjes te trekken, en bij deze betreurenswaardige loterij bleek mijn naam te zijn getrokken door Lisa, die een setje zaklantaarnbatterijen of een geparfumeerde kaars in de vorm van een paddestoel al fraaie geschenken vond. Lisa was in haar vindingrijkheid en vrolijke ongecompliceerdheid de belichaming van alles wat mij deprimeerde. Ze onderscheidde zich in niets van de duizenden andere meisjes die ik elke dag zag, maar dit hinderde haar in geen enkel opzicht. Mijn zus wilde niets liever dan zo gewoon mogelijk zijn, en daarin was ze met vlag en wimpel geslaagd. Anders dan ik koesterde zij nooit diepe gedachten en reisde zij niet in het gezelschap van een langneuzige aap naar verre oorden. Niets van dat alles. Net als alle anderen had ze haar ziel ingeruild voor die van een kousenvuller en zou ze daar nu de gevolgen van moeten dragen.
Naarmate de feestdagen dichterbij kwamen, nam ook mijn ongeduld toe. Toen we vier dagen voor Kerstmis in de eetkamer Lisa’s achttiende verjaardag vierden, werd er opgebeld door een zo te horen volwassen vrouw met een mond vol steengruis. Ik vroeg wie ik aan de lijn had, de vrouw aarzelde even en stelde zich toen voor als “een vriendin, ik ben godverdomme een vriendin van haar, oké?” Dit viel me op, want voorzover ik wist had mijn zus geen volwassen vriendinnen, grof in de mond of anderszins. Ik reikte haar de hoorn aan en keek haar na toen ze ermee naar de carport liep, het koord zo ver mogelijk uitrekkend. Ik had zin om een rel te veroorzaken en klikte over haar tegen mijn vader. “Papa, Lisa heeft de telefoonhoorn mee naar buiten genomen, maar zo trekt ze het toestel van de muur, geloof ik.”
Hij wilde al opstaan, maar mijn moeder zei: “Laat haar in godsnaam met rust, ze is jarig. Als de telefoon kapotgaat, krijg je van mij met Kerstmis een nieuwe.” Ze keek me aan met een blik die ze gewoonlijk reserveert voor achtpotige wezens zoals die in het gootsteenkastje worden aangetroffen. “Jij moet ook altijd iedere drol oprapen, hè?”
“Maar ze praat met een vrouw!” zei ik.
Mijn moeder drukte haar sigaret uit op haar bord. “Nou èn? Jij toch ook?”
Toen Lisa weer aan tafel kwam zitten, was ze gehaast en opgewonden en vroeg ze aan mijn ouders of ze de stationcar mocht gebruiken. “David en ik zijn waarschijnlijk over een uur of zo weer terug,” zei ze, terwijl ze onze jassen uit de kast voor in de hal pakte.
“David wie?” vroeg ik. “Deze David gaat de deur niet uit.” Ik had gehoopt de avond op mijn kamer te kunnen doorbrengen en verder te gaan met de pasteltekening van Socrates, die ik mezelf bij wijze van anti-kerstcadeau ten geschenke wilde geven. Buiten in het donker onderhandelden we, en op het laatst stemde ik ermee in om haar te vergezellen, in ruil voor drie dollar en het ongelimiteerde gebruik van haar nieuwe haardroger. Toen dat geregeld was, stapten we in en reden langs de rijk versierde huizen van Noord-Raleigh. Doorgaans eiste Lisa het beheer van de radio voor zichzelf op, en hoefde ik mijn hand maar naar de knoppen uit te strekken of ik kon er een tik op krijgen, gevolgd door het dreigement dat ze me uit de auto zou zetten – maar die avond viel ze me niet lastig, en klaagde zelfs niet toen ik de radio liet staan op een praatprogramma over schoolbasketbal. Ik had een hekel aan basketbal en liet het programma alleen maar aanstaan om haar een reactie te ontlokken. “Wat vind jij van de Spartans?” vroeg ik, terwijl ik in haar schouder kneep. “Denk jij dat ze voldoende kwaliteit in huis hebben om de Imps te verslaan en een gooi te doen naar het stedelijk kampioenschap?”
“Nou, ik weet niet. Zou kunnen.”
Er was kennelijk iets waardoor ik haar niet meer kon benaderen, en dat veroorzaakte een irritatie bij me die erg veel leek op jaloezie. “Wat gaan we doen? Hebben we een afspraak met de moeder van je vriendje? Wat moet je haar betalen zodat ze het goed vindt dat hij met jou omgaat? Je hebt een vriendje, hè? Is dat het?”
Ze negeerde mijn vragen en mompelde zachtjes voor zich uit terwijl we het capitool-gebouw passeerden en een achterstandswijk met scheefhangende veranda’s in reden, waar voor het merendeel van de ramen lakens en handdoeken hingen in plaats van gordijnen. In buurten als deze werden regelmatig mensen neergestoken – daar wist ik alles van, dank zij radioprogramma’s waarin luisteraars konden reageren. Als mijn vader achter het stuur had gezeten, zouden we alle portieren op slot hebben gedaan en met hoge snelheid en alle verkeerslichten negerend de buurt zo snel mogelijk hebben doorkruist, want dat doe je als je een beetje bij de tijd bent.
“Oké dan.” Lisa remde af en parkeerde de auto achter een bestelwagen waarvan de eigenaar bezig was met een zaklantaarn zijn lekke band te inspecteren. “Het kan er hier soms een beetje ruw toegaan, dus doe gewoon wat ik je zeg, dan zal ons hopelijk niks overkomen.” Ze drapeerde haar haar achter haar schouders, stapte uit en schopte de blikjes en flessen op de rand van het trottoir opzij. Mijn zus wist wat ze wilde, wat dat ook mocht zijn, en dat gaf haar onmiddellijk een mooi, exotisch en gevaarlijk dom aanzien, TIENERS UIT ONZE STAD VOOR DE GRAP GEDOOD zouden de krantenkoppen luiden, VROLIJK AVONDJE UIT IN KERSTVAKANTIE EINDIGT MET MOORD.
“Moet één van ons niet in de auto blijven zitten?” fluisterde ik, maar ze was niet meer voor rede vatbaar en struinde op haar verantwoorde schoenen stoer en doelbewust de straat door. Zoeken naar adres of deurbel was er niet bij, Lisa leek precies te weten waar ze moest zijn. Ik liep achter haar aan de donkere vestibule in en een trap op, waarna ze zonder kloppen een niet afgesloten deur opengooide en een smerige, veel te warm gestookte kamer binnenging, waar het riekte naar oude sigarettenrook, zure melk en ernstig vervuild wasgoed – drie geuren die, in combinatie met elkaar, de verf van de muren kunnen laten bladderen.
Dit was een plek waar kwade dingen passeerden tussen mensen die duidelijk niet beter dan het allerergste verdienden. Het vlekkerige tapijt was bezaaid met sigarettenpeuken, en aan het plafond hingen als een kralengordijn aan elkaar gekoekte en met stof bedekte stroken vliegenpapier. Achter in de kamer stond, naast een omvergegooide salontafel, een man in het licht van een kaal peertje, dat een enorme, dreigende schaduw van hem op de beduimelde muur wierp. Hij was gekleed in onderbroek en T-shirt en had dunne, onbehaarde benen met het pukkelige vel en ook de kleur van een diepvrieskip uit de supermarkt.
We verstoorden blijkbaar één of ander ongelukkig voorval, waarbij onder het roepen van obsceniteiten met een schoen met kwastjes op een afgesloten deur werd gebonsd. Deze activiteit nam de man zodanig in beslag, dat het enkele ogenblikken duurde voordat hij onze aanwezigheid opmerkte. Hij knipperde met zijn ogen in onze richting, liet de schoen vallen en zocht steun door tegen de schoorsteenmantel te leunen.
“Nou, nou, als dat fucking Lisa Sedaris niet is! Ik had kunnen weten dat die trut een trut als jou zou bellen.”
Ik zou minder geschokt zijn geweest als ik een zeeleeuw mijn zuster bij haar naam had horen noemen. Hoe kon het dat zij deze man kende? Stomdronken wankelde de haveloze, drankzuchtige Popeye onze kant op. Lisa rende op hem af. Ik keek toe hoe ze hem bij zijn nekvel pakte en tegen de salontafel aan gooide, waarna ze haar vuisten balde en in een kleine kring om hem heen begon te dansen, erop voorbereid om plotselinge uitvallen af te slaan. Alsof ze zich haar leven lang, gekleed in een zwarte gi, op dit moment had voorbereid door bakstenen met blote handen door midden te slaan. Ze aarzelde geen ogenblik en riep niet om hulp, maar gaf hem snel een paar schoppen tussen zijn ribben en deed wat haar verder te doen stond.
“Ik heb niks gedaan,” jankte de man, zich met bloeddoorlopen ogen tot mij wendend. “Zeg tegen die trut dat ik niks gedaan heb.”
“Pardon?” Ik bewoog me een stukje in de richting van de deur. “O, jeetje, ik weet helemaal niet wat ik tegen u moet zeggen. Ik ben alleen maar met haar meegereden, moet u weten.”
“Hou hem in de gaten!” schreeuwde Lisa.
Hem in de gaten houden? Wie dacht ze dat ik was? “Laat me niet alleen,” jammerde ik, maar ze was al weg, en ineens stond ik daar in mijn eentje met die ontredderde man, die zijn borst masseerde en me smeekte hem zijn sigaretten die op de bank lagen aan te reiken.
“Toe dan, jongen, pak ze dan. Stomme wijven. Jezus, wat heb ik een pijn.”
Toen ik de stem van mijn zus hoorde en opkeek, zag ik haar de achterkamer uitrennen, een betraande, clownesk uitziende vrouw van onbestemde leeftijd achter zich aan slepend. De vrouw had een opgeblazen gezicht vol groeven. Het volumineuze, dikke lijf had een zwaar leven achter de rug, maar haar kleding was merkwaardig jeugdig van stijl en niet in overeenstemming met het seizoen. De vriendinnen van mijn moeder gaven in deze tijd van het jaar de voorkeur aan maxirokken en turkooizen halskettingen met pompoenbloesemmotieven, maar deze vrouw probeerde de effecten van de tand des tijds tegen te gaan door het dragen van hotpants en een bijbehorend vest dat, dichtgebonden door kruislings over elkaar geregen leren veters, een blik bood op haar logge, uitgezakte borsten.
“Naar buiten!” riep Lisa. “Kom op, opschieten!”
Ik was haar al ver vooruit.
“Mijn schoenen en, o ja, ik moet ook maar een jas meenemen,” zei de vrouw. “En nu ik toch bezig ben…” Haar stem klonk zwakker naarmate ik verder de trap afrende, langs andere, even duistere en onrustige deuropeningen, waar boven het gedreun van televisietoestellen uit het geluid van ruziënde mensen te horen was. Toen ik op straat naar adem stond te snakken en me afvroeg hoeveel messteken of hoeveel dreunen op haar hoofd mijn zus zou oplopen, hoorde ik de hordeur dichtslaan en zag ik Lisa op de veranda verschijnen. Ze bleef even staan wachten terwijl de vrouw haar jas aantrok en haar voeten in een paar schoenen wurmde, die qua maat en kleur veel weg hadden van een set verfblikken. Nadat haar vriendin haar nogmaals aanspoorde het op een lopen te zetten, wankelde ze de straat door op wat wel stelten leken. Het was een moeizame, onhandige manier van lopen, en met iedere stap maaide ze met haar handen door de lucht alsof ze piano aan het spelen was.
Op het trottoir kwamen twee jongemannen met een matras voorbij, van wie er een zich omdraaide en riep: “Hé, naar binnen met die straatmadelief!”
Als we in een rijkere of armere buurt zouden zijn geweest, zou ik om me heen hebben gekeken of ergens een bloempje bloeide en me hebben afgevraagd waarom dat naar binnen moest. Straatmadelief. Ik had het woord wel eens eerder gehoord, en steeds was daar min of meer bij gegnuifd. Het duurde even voordat ik me realiseerde dat ze het hadden over Lisa ofwel over haar vriendin, die neerhurkte om een gat in haar visnetnylons te inspecteren. Een hoer. Van de twee dames die voor de betiteling in aanmerking kwamen, leek de vriendin mij de meest aannemelijke kandidate. Bij het horen van het woord had ze haar hoofd opgericht en even gewuifd. Een echte. Ik bekeek haar goed, mijn ademhaling werd langzamer en condenseerde in koele, donkere lucht. Een prostituee was voor mij zoiets als een heroïneverslaafde of een seriemoordenaar, dat wil zeggen exotischer dan iedere beroemdheid. Na het invallen van de duisternis zag je ze wel eens in de binnenstad, en dan staken ze hun hoofd door het raampje van stilstaande auto’s om hun oneerbare voorstellen te doen. “Hé, lekker stuk, wat kost een nummertje Frans bij jou?” riep mijn vader wel eens. Ik wilde altijd dat hij zou stoppen, zodat we haar beter zouden kunnen bekijken, maar als hij dit geroepen had, draaide hij altijd grinnikend zijn raampje omhoog en reed hij hard weg.
“Dinah, dit is David. David, Dinah.” Toen we in de auto zaten, stelde Lisa ons aan elkaar voor. Blijkbaar werkten ze allebei bij K& W, waar ze elkaar goed hadden leren kennen.
“Ach, Gene is zo’n heethoofd,” zei Dinah. “Hij gedraagt zich heel bezitterig, dat vertelde ik je al, maar mijn God, hij houdt ook zo zielsveel van mij. Misschien moeten we gewoon een paar rondjes rijden en hem de kans geven een beetje bij zinnen te komen.” Ze stak een sigaret op en liet die vallen, waarna ze haar hoofd met de hoge suikerspin erop liet zakken en verzuchtte: “Ach, het zou niet de eerste auto zijn die ik in brand heb gestoken.”
“Gevonden!” Lisa hield de sigaret tegen haar lippen, inhaleerde diep en blies de rook via haar neusgaten naar buiten. Een beginneling zou gekokhalsd hebben, maar zij dampte door als een doorgewinterde expert. Wat zou ze de laatste tijd nog meer hebben geleerd? Zou ze een pakje heroïne in haar zak hebben zitten? Had ze messen leren werpen of was ze gaan biljarten terwijl wij onschuldig in onze bedjes hadden gelegen? Ze keek bedachtzaam de straat in en vroeg toen: “Dinah, ben je dronken?”
“Jazeker, dame,” antwoordde de vrouw. “Dat ben ik zeker.”
“En Gene was zeker ook dronken, hè? Of heb ik het mis?”
“Een beetje dronken,” zei Dinah. “Maar dat hoort bij hem. ‘s-Winters, als er niks anders te doen is, vinden we het altijd leuk om dronken te worden.”
“En hoe vinden ze dat bij het werkgewenningsprogramma van de reclassering? Vinden ze dat wel een positieve ontwikkeling, dat jullie dronken worden en op de vuist gaan?”
“Ach, het was gewoon een beetje dollen. Het is alleen uit de hand gelopen.”
Lisa leek er geen been in te zien de vrouw op stang te jagen. “Gisteren achter het buffet zei je nog tegen me dat je met die schooier wilde breken en dat je je ervoor wilde inspannen om voorsnijder te mogen worden. Als je de hele dag vlees wilt snijden, moet je wel een beetje een vaste hand hebben, wist je dat niet?”
“Ik kan me niet alles herinneren wat ik achter dat rottige buffet heb gezegd,” zei Dinah bits. “Godverdomme, meid, als ik had geweten dat je m’n kop gek ging zeuren, had ik je nooit gebeld. En keer nou maar om, want ik wil naar huis.”
“O, maak je geen zorgen, ik zal je heus wel thuisbrengen,” zei Lisa.
De treurige wijk verdween in de verte, Dinah draaide zich om op haar stoel en begon met haar ogen te knipperen, tot die ten slotte dicht bleven, en ze in slaap viel.
“Mam, dit is Dinah. Dinah, dit is mijn moeder.”
“O, goddank,” zei mijn moeder, terwijl ze onze gast uit haar armoedige jasje van konijnenbont hielp. “Ik dacht even dat u één van die kinderen was die aan de deur kerstliedjes komen zingen. Ik verwachtte geen bezoek, dus let u maar niet op mijn uiterlijk.”
Op haar uiterlijk? Dinah’s mascara was uitgelopen, zodat ze eruitzag als een belachelijk aangeklede panda, en mijn moeder excuseerde zich voor haar uiterlijk? Ik nam haar even apart.
“Hoer,” fluisterde ik. “Die vrouw is een hoer.” Ik weet niet zeker welke reactie ik van haar verwachtte, maar enige geschoktheid toch wel. Maar mijn moeder zei: “Nou, dan moesten we haar maar iets te drinken aanbieden.” Ze liet mij alleen in de eetkamer achter, waarna ik haar in alfabetische volgorde de lange lijst van mogelijke versnaperingen hoorde opnoemen. “We hebben bier, bourbon, gin, ouzo, rum, scotch, wijn, wodka en nog één of ander dik geel goedje in een fles zonder etiket.”
Toen Dinah haar drankje omgooide, over het schone kerst-tafellaken, verontschuldigde mijn moeder zich, alsof het haar schuld was omdat ze het glas te vol had geschonken. “Dat overkomt me wel vaker. Wacht, ik geef u een ander glas.”
Toen mijn broer en zusters een onbekende, slepende stem in huis hoorden, haastten ze zich naar beneden om een blik te werpen op Lisa’s vriendin, die kennelijk genoot van alle aandacht. “Engeltjes,” zei Dinah. “Jullie zijn godverdomme een stel lieve engeltjes.” Ze werd omringd door bewonderaars, en bij elke vraag of opmerking begon ze te stralen.
“Wat vind je het leukst,” wilde mijn zus Amy weten, “met vreemde mannen naar bed gaan of in het restaurant werken? Hoe waren de gevangenbewaarders nou echt? Heb je wel eens een wapen bij je? Hoeveel vraag je als iemand alleen een pak slaag wil?”
“Ieder op zijn beurt, ieder op zijn beurt,” zei mijn moeder. “Gun haar de tijd om antwoord te geven.”
Tiffany probeerde Dinah’s schoenen te passen terwijl Gretchen haar jasje aantrok. Er werd verjaardagstaart uitgedeeld en er werden kaarsen aangestoken. Mijn broertje van zes leegde de asbakken en bloosde van trots toen Dinah hem een complimentje maakte dat hij het zo goed deed. “Hij zou een goeie zijn voor het restaurant,” zei ze. “Hij heeft de armen van een kelner en de ogen van een gerant. Jou ontgaat niks, hè, schat? Laat maar eens zien of je een oude vrouw nog eens in kan schenken.”
Aangetrokken door de geluiden kwam mijn vader vanuit het souterrain naar boven, waar hij in zijn ondergoed voor de televisie had zitten dommelen. Als hij erbij kwam, betekende dat meestal dat het gedaan was met de lol. “Wat zijn jullie godverdomme nog aan het doen om twee uur ‘s-nachts?” riep hij dan. Hij had de gewoonte om een uur of drie, vier op te tellen bij het werkelijke tijdstip om zo zijn beschuldiging van wangedrag meer gewicht te geven. Soms scheen de zon nog en beweerde hij dat het middernacht was. En als je dan naar de klok wees, hief hij alleen zijn handen op en zei: “Gelul. Naar bed.”
Vanavond was hij uitzonderlijk humeurig. Hij kondigde zijn binnenkomst al ruimschoots van tevoren aan. “Wat zijn jullie aan het doen, aan het tapdansen of zo? Wat is dit voor een vertoning? Het theater is dicht. Ga je voorstelling maar op straat uitvoeren, het is godverdomme al vier uur.”
Instinctief wendden wij ons tot onze moeder. “Niet in de keuken komen!” riep ze. “We willen niet dat je je…kerstcadeau ziet.”
“Mijn kerstcadeau? Meen je het?” Hij liet zijn stem zakken, “Oké, gaan jullie maar door.”
We luisterden hoe zijn voetstappen de gang door gingen, naar zijn kamer, waarna we onze handen voor onze mond sloegen en lachten tot onze ogen vol tranen stonden. We voelden stukjes taart weer naar boven komen en in de donkere ruiten zagen we hoe onze gezichten tintelden van plezier.
Iedere ontmoeting heeft zijn hoogtepunt. Nu ik volwassen ben, probeer ik wel eens te bepalen wanneer dat precies is, bang als ik ben voor de onvermijdelijke teruggang die daar dan altijd op volgt. De gasten gaan zichzelf net iets te vaak herhalen, of de dope of de drank blijkt ineens op te zijn en je beseft dat dat het enige was wat je met elkaar deelde. Maar op dat moment geloofde ik nog dat een warm en knus gevoel misschien wel voor altijd kon duren en dat ik, door het uit alle macht te omarmen, misschien wel datzelfde weemoedige gevoel kon krijgen dat volwassen hebben als hun tweede glas wordt ingeschonken. Ik had me aan Lisa geërgerd, was jaloers geweest op haar geheime leven, maar nu, nu ik een beker warme chocola met een vel erop voor me had staan, was ik apetrots op haar. Overal in onze straat waren de huizen versierd met engelen van triplex en kribben afgezet met kleurige lampjes. Aan Coronado Drive woonde iemand die luidsprekers in zijn bomen had gehangen waaruit kerstliedjes klonken. Onze buren stonden vroeg op om naar de winkelcentra te gaan en stofdoeken in cadeauverpakking en gepluimde sokjes ter bescherming van hun golfclubs te kopen. Kerstmis kwam eraan, en wij, burgers van dit land, zouden bijeenkomen aan de voet van allemaal identieke bomen en lachen om versleten clichés. Ze zouden kalkoenen zo lang in grills te roosteren laten liggen dat de huid hard en glimmend werd. Ze zouden hammen bekrassen en glaceren – ik vond dat allemaal best. Al kreeg ik een stofzuiger op wieltjes of zelfs een rimpelige neusaap, ik zou er niet half zo blij mee zijn als ik was met de wetenschap dat wij in de buurt het enige gezin waren dat met een prostituee in de keuken zat. Voortaan zou de bulderende lach van de kerstman voor ons een heel nieuwe inhoud hebben, een betekenis die alleen voor mij en de rest van ons gezin duidelijk was. Dat kreeg ik ineens in de gaten. Zomaar ineens.