Het toneelvirus
De man was naar onze klas gestuurd om ons te inspireren, en ik vond dat hij dat perfect deed. Nadat hij zich joviaal en ontspannen had voorgesteld, begon hij naar de achterkant van het klaslokaal te lopen, waarbij hij echter halverwege niet verder bleek te kunnen vanwege, zo begrepen wij, ‘de onzichtbare muur’, een doorzichtige barrière die alleen wordt opgemerkt door psychotici, drugsverslaafden en andere mensen uit de showbusiness.
Geboeid keek ik toe hoe hij zich oprichtte en met gespreide handen de denkbeeldige muur onderzocht in de hoop een opening te vinden. Even later stond hij te rukken aan een onzichtbaar touw, en vervolgens zag je hóe hij zich schrap zette tegen een fantastische, keiharde, onzichtbare wind.
Je beseft dat je in een kleine plaats woont als je kennelijk de derde klas middelbare school kunt halen zonder ooit een mimespeler te hebben gezien. Wat mij betrof was de man een wonder, een genie, een pionier op het gebied van entertainment – en deze man was hier in Raleigh, North Carolina! Het was dolle pret om te zien hoe hij de lerares imiteerde, zijn mondhoeken liet hangen en haar denkbeeldige tasje doorzocht op zoek naar kauwgom en aspirine. Wat een grapjas was die vent!
Toen ik thuiskwam gaf ik voor mijn broertje van twee een demonstratie van de onzichtbare muur, waarop hij krijsend en vol walging tegen de echte muur naast zijn box begon te slaan. Toen mijn moeder vroeg wat ik had gedaan om hem zo opgewonden te maken, wierp ik mijn armen in een gebaar van onschuld omhoog, waarna ik ze weer liet zakken en de denkbeeldige baby oppakte die zich aan mijn voeten druk lag te maken. Ik klopte het spookje op de rug om een boertje los te maken en was bezig zijn vuile luier te inspecteren, toen ik op het gezicht van mijn moeder een uitdrukking zag verschijnen die eigenlijk gereserveerd was voor situaties die een onuitsprekelijke afschuw bij haar wekten. Ik had die blik slechts twee keer eerder gezien: één keer toen ze belaagd werd door een op haar afstormend, dol geworden varken, en nog een keer toen ik had gezegd dat ik een perzikkleurige fluwelen blazer met een bijbehorende sportpantalon wilde hebben.
“Ik weet niet wie je hiertoe heeft aangezet,” zei ze, “maar ik vermoord je nog liever met mijn eigen handen dan dat ik werkeloos moet toekijken dat je je ontwikkelt tot clown. Als jij je gezicht wilt beschilderen en op straathoeken wilt rondspringen, moet je maar een andere plek zoeken om te wonen, want dan wil ik je hier in huis niet meer hebben.” Ze draaide zich om en maakte aanstalten om weg te lopen. “En in mijn tuin ook niet,” voegde ze er nog aan toe.
Bang dat ze haar woorden zou waarmaken, deed ik wat me gezegd was, zodat mijn mimecarrière als een nachtkaars uitging in plaats van als een donderslag bij heldere hemel, zoals ik had gehoopt.
De acteur die ons had bezocht trad een paar maanden later weer bij ons in de klas op, en toen hij bij die gelegenheid zijn overjas uitdeed, werd een zwarte hansop zichtbaar met daaroverheen een stopverfkleurige beugel – het resultaat van een hem kort daarvoor overkomen auto-ongeluk. Deze middag was het hem erom te doen ons in te leiden in de werken van William Shakespeare, en weer raakte ik volkomen in de ban van zijn charme en talent. Als taal verwarrend werkte, hoefde je maar op het gezicht en de handen van de acteur te letten om te weten dat de figuur die hij uitbeeldde niet gewoon boos was, maar wraakzuchtig. Ik hield van de onderstroom van vijandigheid die onder de oppervlakte van deze misleidend fraaie taal schuilging. Het was jammer dat mensen niet meer op die manier spraken, vond ik, en ik besloot de inwoners van North Carolina weer bekend te maken met het idioom van de zeventiende eeuw.
“Voorwaar, schone vrouwe, gij meent dat de betreurenswaardige toestand uwer woning mij ten onrechte ter harte gaat, zie ik,” zei ik tegen mijn moeder, terwijl ik met de stofzuiger over het vloerkleed in de huiskamer ging, iets waar zij te lui voor was om zich druk over te maken. “Deze morsigheid, resultaat van het leven zelf, heeft niet alleen uw wollig tapijt bevuild, maar ook uw karakter. Zijt gij krankzinnig, vrouw? Ware het een strafwaardig vergrijp deze woonstede zo te verwaarlozen, zo zoudt gij, ongeïnspireerde vrouwe, aan de hoogste boom gehangen worden als boetedoening voor uw beschamend gedrag. Zijn er geen kledingstukken te reinigen en te strijken, opdat zij vrij mogen zijn van plooien? Ziet gij niet dat het porselein erop wacht gereinigd te worden van de bewijzen dat het gebruikt is? Aan het werk, godgeklaagde vrouw, en vlug wat, voordat het voortbrengsel uwer eigen lendenen de handen tegen u opheft en in woede en verontwaardiging de laatste ademtocht uit de bedompte ruimte uwer ijdele mond perst. Ga nu, nietsnut, aan het werk!”
Mijn moeder reageerde alsof ik haar had afgeranseld met een eindje garen. De bedoeling was duidelijk, maar het wapen was merkwaardig en ontoereikend. Ik kon aan het eind van de volgende dag aan de rommel in mijn kamer zien dat ze de hele dag hard bezig was geweest mijn ladekast uit te spitten om te zien of ik daar drugs in bewaarde. De kleren die ik zo zorgvuldig had opgevouwen, waren zonder rekening te houden met kleur of soort in mijn laden gepropt. Andere aanwijzingen waren een sigarettengeur en koffiekringen op mijn bureau. Mijn moeder had bij verscheidene eerdere gelegenheden vergeving van haar zonden verkregen, maar wie de inhoud van mijn laden overhoop gooit, heeft zichzelf verzekerd van mijn levenslange vijandschap. Nadat ik een veer aan mijn balpen had gebonden, kalligrafeerde ik een brief aan haar. “Datgene waarnaar gij zo wanhopig op zoek waart,” schreef ik, “zult gij niet aantreffen in mijn goedgeordende kamer, maar in de dubieuze krochten van uw eigen geest.” Ik stopte het briefje, dubbelgevouwen en verzegeld met was van de kaarsen die ik inmiddels gebruikte om mijn kamer mee te verlichten, in haar handtas. Ik begon te piekeren en was niet van mijn apropos te brengen tot ik een exemplaar van Shakespeares verzamelde toneelwerk kreeg. Toen ik ze eenmaal onder handbereik had, bleken ze voor mij echter ontoegankelijk en moeilijk te volgen. Bij het lezen van de teksten voelde ik me suffig en dom, maar het uitspreken ervan gaf me een gevoel van kracht. Het best beviel het me om met het boek van kamer naar kamer te lopen en af en toe een grappig woord op te zoeken, dat in mijn immer bloemrijke spreekstijl van pas kon komen. De gezamenlijke maaltijd werd onverdraaglijk ofwel een ware marteling, afhankelijk van mijn stemming.
“Me dunkt, goede heer, edele vrouwe, geliefde broeder en zusters, dat dit gevogelte uiterst smakelijk is nu het in eigen sappen heeft kunnen gaarstoven gedurende de volle periode van schemering, waarin de zon langs het allengs roder wordende zwerk zijn ondergang tegemoet ging. Hij is stevig en toch sappig, deze malse vogel, die zich mag verheugen in zijn heerlijk geroosterde naburen. Hoort mij aan, geliefde familieleden, en let op mijn woorden, want me dunkt dat het een avontuur is, dat het bovendien van fantasie getuigt, om op mijn vork zowel een stuk gevogelte alsook tegelijkertijd een worteltje te prikken, zodat de beide sappen zich op harmonieuze wijze tezamen kunnen voegen teneinde mijn gehemelte te vleien, tot leven te wekken en aan te sporen tot een ongeremde vreugde! Wat meent gij, geliefde vader, zusters en ook gij, mijn kleine broertje, laten wij onze roemers hoog heffen ter viering van dit smakelijk festijn, dat zo liefdevol en met de grootst denkbare gratie is toebereid door deze plichtsgetrouwe vrouw, die wij tot ons groot geluk mogen aanspreken als echtgenote, dienstmaagd en moeder!”
Mijn enthousiasme kende geen grenzen. Het duurde niet lang of mijn moeder smeekte me letterlijk om in de auto te blijven zitten als zij bij de bank of de supermarkt naar binnen ging.
Ik was bij de tandarts bezig een vloek uit te spreken over het tandartsenvak, toen de rondtrekkende acteur weer bij ons in de klas optrad.
“Je hebt wat gemist,” zei mijn vriendin Lois. “Die man had zo’n uitstraling dat ik bijna moest huilen. Zo goed was hij.” Ze hield haar handen op alsof ze een dienblad droeg. “Ik weet niet wat ik er verder nog over moet zeggen. Er zijn gewoon geen woorden voor. Ik zou kunnen proberen te beschrijven hoe echt hij was, maar je zou het niet begrijpen. Nooit,” zei ze, en ze herhaalde het: “Nooit, nooit, nooit.”
Lois en ik waren een half jaar met elkaar bevriend, maar vanaf dat moment was er ineens een strijdelement in onze relatie. Ik had me er nooit druk om gemaakt wie van ons de beste cijfers haalde of wie er meer geld had om uit te geven. We hadden allebei onze sterke punten, en het belangrijkste was om de ander te waarderen voor wat hij of zij goed kon. Lois kon beter tegen chablis dan ik, en dat waardeerde ik in haar. Dank zij haar angstaanjagende gebrek aan zelfvertrouwen kon zij op school verschijnen met een roestkleurige afropruik zonder dat het bij me op zou komen haar af te vallen. Ze bezat meer grammofoonplaten dan ik, en omdat ze negen maanden ouder was, kon ze ook autorijden, wat ze deed op een manier alsof ze ergens een brand moest gaan blussen. Prima, dacht ik bij mezelf, leuk voor haar. Door mijn grote wijsheid en aangeboren goedmoedigheid was ik altijd oprecht blij geweest voor Lois, tot de dag dat ze mijn vermogen om de rondtrekkende acteur te begrijpen in twijfel trok. De eerste paar keer dat hij langskwam, had ze net zo gereageerd als de anderen, ze had gelachen om zijn beugel en haar wenkbrauwen opgetrokken om de bolling ter grootte van een sinaasappel in zijn nauwsluitende broek. Ik was nota bene één van de eersten geweest die zijn brille had erkend, en nu beweerde zij dat ik hem niet begreep? Me dunkt van niet.
“In alle oprechtheid, vrouwe,” zei ik tegen mijn moeder toen we op weg waren naar de stomerij, “te bedenken dat deze nietige worm tegen mij over grootheid rept alsof dat iets is wat voor mij onzichtbaar is, is meer dan ik kan verdragen. Haar woorden treffen mij in het hart met een vernietigende kracht, waardoor ik verbijsterd en ook geheel en al van slag ben. Maar voorwaar, ik zeg u, mijn tijd zal komen. Ik zal in alle rust afwachten en terugslaan op het moment dat zij dat het minst verwacht. Een dergelijk affront zal niet ongemerkt passeren, daar kunt u van verzekerd zijn, edele vrouwe. Mijn wraak zal zoet zijn als de rijpste vrucht, en die zal ik mij goed laten smaken.”
“Ach, je komt er wel overheen,” zei mijn moeder. “Over een week of twee is alles weer normaal. Ik ga nu naar binnen om je vaders overhemden op te halen, en ik zou graag hebben dat jij hier in de auto blijft wachten. Voor je het weet, ben je het allemaal weer vergeten, neem dat maar van mij aan.”
Dit was inmiddels haar antwoord op alles. Ze had er een paar mensen over gesproken en had besloten dat ik, zoals mijn zus het uitdrukte, gegrepen was door het toneelvirus. Mijn moeder was ervan overtuigd dat het maar een fase was die vanzelf voorbij zou gaan, zoals het ook was gegaan met mijn gitaarspel en mijn eigen detectivebureau, maar ik vond het uiterst irritant dat mijn grote ambities werden beschouwd als ordinaire verkoudheden. Dit was geen bacterie, maar een echt virus. Je kon er soms een tijdje geen last van hebben, maar het zou nooit verdwijnen. Het had niets te maken met talent of initiatieven. Afwijzing kon er niet aan afdoen, en geen succes was groot genoeg om het tevreden te stellen. Als de diagnose eenmaal was gesteld, stond de prognose vast.
Het toneelvirus leek het hardst toe te slaan bij joden, homo-sexuelen en mollige meisjes met een dikke laag geneesmiddelen tegen jeugdpuistjes op hun gezicht. Het waren individuen die om één of andere reden wanhopig veel behoefte aan aandacht hadden. Later zou ik ontdekken dat het geen goed idee was meer dan twee van dit soort mensen in een afgesloten ruimte bij elkaar te brengen, al was het maar voor nog zo’n korte periode. Het toneel was niet alleen een fysieke locatie, maar ook een geestesgesteldheid, en publiek was eenieder die gedwongen was je aanwezigheid te dulden. Wij jonge acteurs waren een vierentwintig uur per dag brandende feestverlichting, die zichzelf en anderen uitputte met wat wij zelf als onze brille beschouwden.
Ik had last van het toneelvirus en Lois had een auto. Na ampele afweging van de ernst van haar grensoverschrijdende gedrag jegens mij in relatie tot de grote voordelen die haar privé-vervoer-middel boden, kon ik het opbrengen mijn dwalende vriendin te vergeven. Ik belde haar op zodra mij ter ore was gekomen dat de rondtrekkende acteur voornemens was in het amfitheater van de Rosé Garden in Raleigh een opvoering van Hamlet te organiseren. Hij zou zelf de regie doen en de titelrol spelen, maar andere rollen waren nog niet bezet. We deden auditie, en omdat Lois en ik de jongsten waren en het minst ervaren, kregen we de rollen toebedeeld van de rondreizende spelers die Hamlet gebruikt als lokaas voor zijn oom Claudius. Het was niet de rol waarop ik van tevoren had gehoopt, maar ik aanvaardde hem met kalme waardigheid. Ik had een redelijke tekst uit te spreken en besloot om daar mijn uiterste best op te doen.
Onze medeacteurs waren twintigers en dertigers, die gepokt en gemazeld waren in langlopende openluchtproducties als The Lost Colony en Tender Is the Lamb. Het waren professionals, en in de hoop van hun ervaring te kunnen profiteren, zat ik letterlijk aan hun voeten, terwijl de regisseur langs de rand van het toneel heen en weer beende en zijn gebalde vuist aansprak als ‘arme Yorick’.
Ik aanbad deze mensen. Lois ging met ze naar bed. In de tweede repetitieweek liet ze Fortinbras in de steek voor Laertes, die, zoals zij zei, “echt heel goed met het zwaard overweg kon.” Anders dan ik, werd zij al snel aanvaard door de oudere spelers en werd uitgenodigd voor drankgelagen met Polonius en Ophelia en reed samen met de regisseur naar het meer, terwijl Gertrude en Rosencrantz het op de achterbank met elkaar deden. Het ergste was nog dat Lois bij lange na niet zo toegewijd was als ik. Haar toneelvirus was te vergelijken met een onbenullig griepje, maar zij ging wel biljarten met Hamlet, terwijl ik in mijn eentje op mijn kamer zat om mijn tekst te memoriseren en dingetjes probeerde te bedenken om van mijn rol een succes te maken.
Er werd besloten dat Lois en ik als rondreizende spelers het openluchttoneel op zouden komen buitelen. Toen ze erover klaagde dat het gras haar huid irriteerde, inspecteerde de regisseur de minuscule vlekjes op haar rug en besloot toen dat de spelers touwtjespringend op zouden komen. Ik had mijn buiteling zo intensief ingestudeerd dat mijn hersenen los in mijn hersenpan lagen te rammelen, en nu moesten we, omdat één persoon zich had beklaagd, gaan touwtjespringen. Hij had al mijn teksten al ingekort, zodat ik alleen nog de zin ‘Jawel, heer’ had uit te spreken. Dat was alles, drie lullige lettergrepen. Je kon in één keer niezen meer emotie leggen dan in mijn hele aandeel in de dialoog.
Terwijl de andere acteurs in de Rosé Garden hun wraakzuchtige monologen liepen te memoriseren, stond ik op de parkeerplaats touwtje te springen en ‘Jawel, heer’ te roepen, met een stem die steeds meer begon te lijken op die van een geoefende papegaai. Lois vond het touwtjespringen maar gek en sprak er de regisseur over aan, die haar fijngevoeligheid prees en aankondigde dat de spelers lopend het toneel op zouden komen.
Hoe minder ik te doen had, des te meer gebruikten mijn medeacteurs mij als hun persoonlijke slaaf. Ik zou ze met alle plezier hebben geholpen hun teksten in te studeren, maar ze wilden alleen maar dat ik hun kronen oppoetste of naar hun auto liep om op de achterbank een kwijtgeraakte dolk te gaan zoeken.
“Wil je graag wat doen? Je kunt Doogan helpen met het schilderen van de rekwisieten,” zei de regisseur. “Of ga de spinnen wegjagen uit de kleedkamer, of, en dat is nog het beste, loop even naar de supermarkt en haal wat te drinken voor ons.”
Het grootste deel van de tijd zat Lois in de schaduw te niksen. Ze wilde niet alleen nergens mee helpen, ze gaf me ook steeds groot geld mee als ze een cola van dertig cent wilde hebben. Dan deed ze net of ze geen muntgeld in haar portemonnee had en gaf ze me een bankbiljet van tien of twintig dollar. “Dat wilde ik toch klein hebben,” zei ze dan. “En als ze extra geld willen hebben voor ijs, zeg je maar dat ze de boom in kunnen.” Tijdens de repetitiepauzes bleef ze tussen de coulissen rondhangen om te roddelen met de andere acteurs terwijl ik ladders vasthield voor de technici.
Als het tijd was voor onze grote scène, las Lois haar tekst voor alsof ze die oplas van een ver verwijderd reclamebord. Ze kneep haar ogen samen, pauzeerde tussen de lettergrepen en leek achter elk woord een vraagteken te plaatsen. “Wie heeft? Met deze in gif? Gedoopte tong? Gezien?”
Mocht de regisseur moeite hebben gehad met haar optreden, dan heeft hij dat goed geheim weten te houden. Ik daarentegen moest de trui van mijn schouders halen, langzamer lopen en ophouden met een accent te spreken. Ik zou de kritiek misschien makkelijker hebben geaccepteerd als die niet alleen op mij gericht was geweest, maar het was niet anders. Zij kon pizza etend en met een zonnebril op het toneel opkomen, en dan was het nog: “Prima, Lois. Mooi gedaan, meid.”
Ik ging inmiddels na de repetities in mijn eentje naar huis. Lois kon me geen lift meer geven, aangezien ze altijd naar één of ander feest of restaurant moest met wat zij noemde ‘die lui van Elseneur’.
“Ik kan niet,” zei ik dan, alsof ik ook was uitgenodigd. “Ik moet echt naar huis en me concentreren op mijn zin. Maar ga jij maar wel. Ik bel mijn moeder wel. Zij komt me wel halen.”
“Zijn we geïrriteerd?” vroeg mijn moeder dan, terwijl ze haar stationcar op de parkeerplaats tot stilstand bracht.
“Dat zijn wij zeker,” antwoordde ik. “In hoge mate zelfs.”
“Laat toch gaan,” zei ze. “Ik garandeer je dat je je over tien jaar niemand van dit gezelschap nog herinnert. Zo gaat dat met het verstrijken van de tijd, weet je.” Ze fronste haar voorhoofd en bestudeerde haar gezicht in het achteruitkijkspiegeltje. “Als je er maar genoeg drank in giet, is een mens in staat om alles te vergeten. Laat je er niet door neerdrukken. Wat je er in elk geval van geleerd hebt, is om geld achterover te drukken als je drankjes voor ze gaat halen.”
Ik had weinig appreciatie voor haar oneerbiedige houding, maar wat ze zei over het wisselgeld was niet zo gek.
“Je moet alles naar boven op dollars afronden,” zei ze. “Geef ze hun wisselgeld samen met hun flesje, want dan zijn ze minder snel geneigd om het na te tellen. En de biljetten nooit opvouwen, maar oprollen.”
Wraakzucht was mijn moeder niet vreemd. Ik had alleen altijd gedacht dat ze van acteren geen verstand had.
We waren met de generale repetitie bezig toen de regisseur Lois benaderde in verband met een nieuwe productie die hij de volgende herfst hoopte te brengen. Het zou een musical worden, gebaseerd op het leven van rondtrekkende zigeuners. “En jij,” zei hij, “wordt mijn vrolijke bandietenkoninginnetje.”
Lois kon niet zingen, dat wist iedereen. En acteren en tamboerijnspelen kon ze ook niet. “Jij hebt het hart van een zigeunerin,” zei hij, terwijl hij in het gras neerknielde. “De sterke ziel van een nomade.”
Toen ik ook belangstelling toonde, opperde hij dat ik misschien zin had om als toneelknecht mee te werken. Helpen met het ophangen van lampen of het plaatsen van rekwisieten, bedoelde hij, zo’n kerel worden met een afzakkende broek en allerlei zwaar gereedschap en dikke rollen plakband aan zijn riem. Wie dacht dat ik kwaliteiten had als elektricien moest wel een volslagen idioot zijn, en dat was deze man dan ook. Ik keek hem eens goed aan, en zag toen hoe belachelijk zijn dunne heupen en plompe billen er eigenlijk uitzagen in zijn strakke broek. Sterke ziel van een nomade, ammehoela! Als hij zo’n geweldenaar was, wat deed hij dan in Raleigh? Zijn geföhnde haar, die goedkope schoenen met die Cubaanse hakken, die regenboogkleurige bretels – het was allemaal volksverlakkerij. Waarom bretels dragen bij een strak zittende broek als het enige voordeel daarvan was dat hij niet afzakte? En acteren? De man deed het alsof hij voor een publiek van doven speelde. Hij schreeuwde zijn tekst, grijnsde als een pompoenmasker en zwaaide met zijn armen alsof zijn mouwen in brand stonden. Hij acteerde op een manier die nooit naliet me in verlegenheid te brengen. Naar hem kijken was net zoiets als luisteren naar een felicitatiekaart met een muziekje erin: je weet dat de afzender echt denkt dat hij je vreugde bezorgt. Ergens moest zo’n man toch een moeder hebben die, nadat ze weer eens de schoenendoos met fotokopieën van affiches voor theatervoorstellingen heeft doorgekeken, zichzelf nog een borrel inschenkt en zich afvraagt wanneer haar zoon eens wijs zal worden en een slok ammoniak nemen.
Eindelijk zag ik Hamlet in zijn ware gedaante en herkende ik in mezelf de geestloze Yorick, die blindelings achter hem aan was gelopen.
Mijn moeder was aanwezig bij de première. Toen ik na mijn met loodzware stem uitgebrachte ‘Jawel, heer’ op de grassige bühne lag, goot Lois een medicijnflesje namaakgif in mijn oor, en terwijl dat aan het opdrogen was, keek ik door mijn wimpers het publiek in en zag mijn moeder op een keiharde stenen bank liggen, bezig de muggen van zich af te slaan die, tezamen met enkele tientallen bejaarden, op het licht waren afgekomen.
Na de voorstelling was er een feestje voor de medewerkers georganiseerd, maar ik ben er niet heen gegaan. Ik heb in de kleedkamer mijn gewone kleren weer aangetrokken, terwijl de acteurs elkaar stonden te feliciteren en voortdurend ‘briljant’ en ‘heel sterk’ riepen, zodat het leek alsof ze het over de schijnwerpers hadden. Horatio vroeg of ik even naar de winkel wilde lopen om sigaretten te halen, en ik stak zijn geld in mijn zak en beloofde ‘als de bliksem, heer’ weer terug te zullen zijn.
“Jij was de beste van allemaal,” zei mijn moeder toen ze onderweg naar huis stilhield om diepvriespizza’s te kopen. “Ik meen het, toen jij het toneel opliep, waren ineens alle ogen op jou gericht.”
Toen bedacht ik dat mijn moeder beter kon acteren dan ik ooit mocht hopen het zelf te kunnen. Acteren is iets anders dan poseren of doen alsof. Als het met overtuiging gedaan wordt, lijkt het erg op liegen. Als je niet let op de kostuums en de grote gebaren, lijkt het gepresenteerde een waarheid waaraan niet valt te tornen. Ik benijdde mijn moeder niet om haar vaardigheid en sprak haar niet tegen. Heel overtuigend was ze. Het leek me het beste om, met de ontdooiende pizza’s op mijn schoot, maar gewoon stilletjes naast haar te blijven zitten en te proberen iets van haar te leren.