De Women’s Open

Mijn zus Lisa is vrouw geworden ter hoogte van de veertiende’ hole van de Pinehurst-golfbaan. Dat werd haar verteld door de haar onbekende vrouw die haar naar de dameslounge heeft gebracht. “Niks aan de hand, schat, je bent nu een vrouw.”

We waren er met open ogen ingelopen. Onze vader had Lisa en mij weten over te halen een kort ritje te maken in de tweedehands Porsche die hij niet lang daarvoor had gekocht. We hadden op onze hoede moeten zijn toen we zagen dat hij zijn sorbetkleurige broek aanhad, maar omdat we achter in de auto geen golfclubs hadden zien liggen, dachten we geen risico te lopen.

“Even een ritje,” zei mijn vader. Hij vouwde het canvas dak van de auto naar achteren en kroop achter het stuur. “Ach, weet je wat we doen, we rijden even langs het tentoonstellingsterrein en dan langs de gevangenis, kijken hoe die jongens aan het sporten zijn – dat schijnen jullie altijd leuk te vinden. Misschien rijden we nog even langs die ijstent, wie zal het zeggen! Je moet een beetje van het leven genieten! Je maakt niks mee als je thuis altijd maar met je snufferd voor de televisie blijft zitten. Het is een prachtige dag, ruik eens wat een lekkere bloemengeur, godverdorie.”

We reden zo snel langs de gevangenis dat ik nauwelijks tijd had om de bewakers in de uitkijktorens te zien. Achter ons zagen we zowel het tentoonstellingsterrein als de ijstent snel kleiner worden, terwijl mijn vader op zijn horloge keek en nerveus op het met leer beklede stuur trommelde. Hij wist precies waar hij heen wilde en had het zo uitgerekend dat we precies op tijd zouden zijn voor de afslag. “Hé, moet je nou eens kijken,” zei hij toen we bij de golfclub kwamen en hij de overvolle parkeerplaats opreed. “Zou er soms één of ander toernooi aan de gang zijn? Zullen we even gaan kijken? Goh, wat is het hier mooi. Wacht maar tot jullie de banen zien.”

Lisa en ik kreunden en vloekten dat we zo stom waren geweest. We hadden ons weer laten beetnemen. Niets was erger dan een middag op de golfclub doorbrengen. We wisten wat ons te wachten stond en voelden al aankomen dat de eerstvolgende uren dagen of misschien wel weken zouden lijken te duren. Onze horloges zouden ervan moeten geeuwen, de minuten- en urenwijzers zouden beurtelings tukjes doen. Eerst zou onze vader ons door een grote, vrolijk geklede menigte naar voren duwen. De toeschouwers die aldus van hun mooie plekjes verdreven waren, zouden geërgerd mopperen en nare dingen fluisteren, die wij zouden voorwenden niet te horen.

“Het zijn kinderen,” zou onze vader zeggen. “Wat moeten ze dan, op mijn schouders gaan staan? Jezus. Kom op nou, man, wees eens aardig.”

Het waren de grote jongens die die dag speelden, mannen wier namen we kenden uit die suffe blaadjes die mijn vader naast de wc had opgestapeld en die hij in grote aantallen achter in zijn Mustang had liggen. We hadden deze spelers op televisie gezien, en gehoord wat de gebruinde fanatiekelingen die altijd in de sportwinkel of op onze golfclub te vinden waren, vonden dat hun sterke en zwakke punten waren. Mensen die het over chips en pars hadden. Ze maakten birdys en eagles en double-bogeys met een ijver die ons begrip te boven ging. De professionals in levenden lijve aanschouwen was niet interessanter dan het eten van een ijskoude hamburger, maar het betekende heel veel voor onze vader, die hoopte dat hun aanwezigheid bij ons liefde voor het spel zou opwekken en ons ertoe zou brengen onze clubs ter hand te nemen en het spel tot in de perfectie te leren beheersen. Voor hem was dit een uiting van liefde, een vergeefse poging ons leven te verrijken en de leden van zijn gezin nader tot elkaar te brengen.

“Wat boffen jullie toch.” Hij legde zijn handen op onze schouders en duwde ons behoedzaam naar voren. “Dit zijn de beste spelers van het land, en jullie zitten op de eerste rij.”

“Hoe bedoel je, zitten?” zei Lisa. “We zitten helemaal niet.”

We stonden op het gras naast de baan en keken hoe de eerste speler zijn afslag nam.

“Lisa,” fluisterde onze vader, “haal hem eens. Haal jij de tee van Snead.”

Lisa weigerde, en toen was het mijn beurt om de baan op te lopen en de gehavende houten pen te gaan zoeken die binnen een straal van tien meter overal kon liggen. Onze vader verzamelde deze tees omdat hij dacht dat ze geluk brachten en bewaarde ze in een vissenkom die hij boven op zijn ladekast had staan. Het was verboden tijdens een toernooi op de banen te komen en daarom gebruikte hij ons om het vuile werk op te knappen, in de hoop dat de officials ons zouden beschouwen als enthousiaste beginners, die hun kamertjes behingen met posters van grootmeesters die bezig waren de bal uit een zandkuil te slaan of die na een klinkende overwinning op Pebble Beach de gewonnen trofee hoog boven het hoofd hielden. Niets was echter minder waar. Hoe hij ook zijn best deed ons te motiveren, wij hadden geen enkele belangstelling voor wat wel het saaiste spel ooit bedacht moest zijn. Wij hadden een hekel aan het golfspel en aan alles wat daarmee verband hield, van de tam-o’-shanter-petjes met de pluim bovenop tot de schoenen met die gemene spikes.

“O, Louis,” kreunde mijn moeder, klaar om naar een cocktailparty te gaan en gekleed in haar in gedekte aardkleuren uitgevoerde kaftan. “Je gaat toch niet in die broek, hè?”

“Wat mankeert eraan?” vroeg hij. “Hij is gloednieuw.”

“Voor jou is hij nieuw,” zei ze dan. “Maar volgens mij dragen pooiers en circusclowns al jaren dat soort broeken.”

We hebben nooit kunnen begrijpen dat een man die zo trots was op zijn maatpakken zijn weekends wilde doorbrengen in fluorescerende broeken met boomkikkers of Schotten in kilts als motief. Als je zijn klerenkast opendeed, moest je een zonnebril opzetten vanwege alles wat daar om aandacht schreeuwde: zuurstokkleurige truien, agressief ogende katoenen colbertjes en poloshirts die pijn deden aan je ogen. Wegwerkers droegen dat soort opvallende kleuren opdat automobilisten hen al van verre zouden opmerken. Voor hen had dat zin, maar wat hebben golfers voor gevaar te duchten? Langs de golfbaan reden geen opgevoerde Firebirds of vrachtwagens met achttien wielen die golfwagentjes dreigden te verpletteren. Wij hadden al op jeugdige leeftijd geleerd dat we op de golfbaan nooit mochten schreeuwen of zelfs maar op normale conversatietoon spreken. Omdat ze hun stembanden niet op normale wijze mochten gebruiken, lieten deze mensen het schreeuwen over aan hun kleding, en het resultaat was vaak oorverdovend.

“Ik voel me niet lekker,” fluisterde Lisa tegen mijn vader, terwijl we van de zandkuil naar de green van de achttiende hole liepen. “Ik geloof dat we nu echt moeten gaan.”

Mijn vader negeerde haar. “Als Trevino op deze hole een bogey scoort, kan hij het schudden. Bij die laatste bunkershot kon hij geen kant meer op. Zag je hoe hij zijn rug moest krommen?”

“Mijn eigen rug houdt me op dit moment meer bezig,” zei Lisa. “Die doet pijn. Ik wil naar huis en naar bed.”

“Nog eventjes.” Mijn vader betastte de verzameling tees in zijn zak. “Weet je wat het met jullie is, jullie letten niet genoeg op het spel. Ik zal jullie morgenochtend meteen opgeven voor een paar extra lessen, dan zullen jullie begrijpen waar ik het over heb. Jezus, dit spel is zo spannend dat jullie er helemaal dol van zullen worden.”

Dat het spannend zou zijn betwijfelden we ernstig, maar hij had gelijk toen hij zei dat we er dol van zouden worden. Onze vader was zeer op de penning, maar hij had ons al op golfles gedaan toen we nog nauwelijks een rammelaar konden vasthouden. Nee, een piaspop kon er niet vanaf, maar we konden met alle liefde dure sets golfclubs in kinderformaat krijgen, die dan in donkere uithoeken van onze kamers werden neergezet, waar de canvas tassen waar ze in zaten uiteindelijk aan stukken werden gescheurd door onze kat, de enige die er kennelijk waardering voor kon opbrengen. Mijn vader kocht groen tapijt voor in de huiskamer en als hij bezig was ballen in een koffiekan te schieten, riep hij ons erbij om te laten zien hoe zijn techniek was. Hoe je over grote afstand schoot, het putten. Hij snapte maar niet dat wij geen advies wilden over onze manier van slaan, dat wij alleen met rust gelaten wilden worden, zodat we aan zwarte magie konden doen, snorren op gezichten in advertenties tekenen of gewoon in ons eentje op onze kamer zitten fantaseren over wat dan ook, als het maar geen golf was. Hij had gehoopt dat we door als caddie mee te lopen een beter begrip van het spel zouden krijgen. Mijn zussen en ik konden zijn zware clubs echter nauwelijks torsen en keken versuft op als hij om een ‘ijzer nummer negen’ of een ‘sand wedge’ vroeg. Het baantje van caddie was een ondankbare taak, vooral in North Carolina, waar de luchtvochtigheid midden maart al zo hoog is dat papier ervan gaat krullen. Als het bij de tweede hole al vijfendertig graden was, sleepten we ons voort over de golfbaan, terwijl we andere kinderen lekker hoorden poedelen in het zwembad vlakbij.

Het toernooi sleepte zich voort en bij de veertiende hole begon Lisa te bloeden. Op haar broekrok was een roestkleurige vlek te zien. Het huilen stond haar nader dan het lachen, ze was verbrand door de zon en keek verschrikt toen ze mijn vader iets in het oor fluisterde.

“O, we roepen wel één van de meiden,” zei mijn vader. “Die zullen wel voor je zorgen.” Hij wendde zich tot een knap uitziende, platinablonde vrouw met een felgroene zonneklep en een jurk met lachende panda’s. “Hé, schat, zou jij mij misschien met een probleempje willen helpen?” De vrouw had, net als mijn vader, de spelers met grote aandacht van hole naar hole gevolgd. Ze was naar de golfbaan gekomen om zich te koesteren in de stralende aanwezigheid van de grootmeesters, en nu vroeg een haar onbekende man of zij met zijn dochter naar het clubhuis wilde gaan om haar van een maandverband te voorzien.

Kennelijk waardeerde ze het niet dat ze ‘schat’ werd genoemd, en ze ontplofte bijna toen mijn vader, zonder de bal maar een moment uit het oog te verliezen, opperde dat ze, als ze een beetje haast maakte, terug kon zijn tegen de tijd dat de volgende afslag plaatsvond. Ze keek naar mijn vader alsof hij een stuk vuil was dat ze van haar schoenzool had geschraapt. De vernietigende blik in haar ogen werd pas iets zachter toen ze haar aandacht verplaatste naar Lisa, die, met gevouwen handen om de vlek te verbergen, beschaamd naar de grond stond te staren. De vrouw knikte, legde haar hand op mijn zusters schouder en begeleidde haar met tegenzin naar de gebouwtjes in de verte. Ik begreep niet precies wat het probleem was, maar had veel zin om met hen mee te lopen, want ik dacht dat we deze vrouw er misschien toe zouden kunnen overhalen ons een lift naar huis te geven, weg van die doffe eentonigheid en die wrede, meedogenloos schijnende zon. Als Lisa weg was, zou ik verder de enige zijn die tot taak had versplinterde tees op te halen en bij de spelers te zeuren om hun handtekening. “Lou,” moest ik dan zeggen, mijn vaders scorekaart ophoudend. “Ik heet Lou.”

Toen het spel eindelijk afgelopen was en we naar de parkeerplaats terugliepen, troffen we Lisa languit liggend op de achterbank van de Porsche aan. Ze had golfhanddoeken over haar gezicht en haar schoot gelegd.

“Kop dicht,” zei ze dreigend. “Wat het ook is, ik wil het niet horen.”

“Ik wilde alleen maar vragen of je die rotpoten van je van de bank wil halen,” zei mijn vader.

“O ja? Rot zelf op, klootzak.” Op het moment dat Lisa het zei, schoot ze overeind, alsof ze dacht dat ze het woord in zijn vlucht nog terug kon pakken en het inslikken voordat het de oren van onze vader zou bereiken. Niemand van ons had ooit zoiets tegen hem gezegd, dus nu zou hij haar waarschijnlijk wel moeten doden. Er was een grens overschreden die nog nooit overschreden was, zelfs de krekels hielden op met tsjirpen, met stomheid geslagen als ze waren door het woord dat als ontplofte kruitdamp in de lucht hing.

Mijn vader zuchtte en schudde mismoedig zijn hoofd. Zo reageerde hij ook altijd op mijn moeder als haar woede en frustratie haar te veel werden en ze zichzelf vergat. Lisa was nu geen dochter meer, maar gewoon een vrouw die haar woeste emoties niet in bedwang had.

“Let maar niet op haar,” zei hij, terwijl hij een dun laagje stuifmeel van de voorruit veegde. “Ze heeft een vrouwenprobleem.”

Door de jaren heen is onze vader campagne blijven voeren om te proberen ons voor de golfsport te interesseren. Toen Gretchen, Amy en Tiffany zijn pogingen hadden afgewezen, vestigde hij alle hoop op onze broer Paul, maar die bleek de weidse greens een prima plek te vinden om te gaan trippen, en had er aardigheid in de golfwagentjes ondersteboven te gooien die hij van de parkeerplaats naast de clubwinkel haalde.

Onze vader kocht een breedbeeldtelevisietoestel, een gigantisch ding ter grootte van een professionele wasmachine, die hij alleen gebruikte om naar zijn geliefde toernooien te kijken en ze op te nemen. Boven op het toestel stonden hoog opgetast videocassettes met opschriften als 94 PGA en 89 us OPEN – ONGELOOFLIJK!!!

Onze moeder heeft voordat ze overleed een videoband samengesteld waarvan ze dacht dat Lisa die wel leuk zou vinden. Vaak hadden ze met z’n tweeën in de keuken wijn zitten drinken en naar oude films gekeken op het draagbare zwartwittoestel op het aanrecht. Mijn moeder had een paar van Lisa’s lievelingsfilms opgenomen. “Het heeft niet veel om het lijf, hoor,” had ze gezegd. “Gewoon wat dingetjes om naar te kijken als je je een keer verveelt.”

Een paar weken na de begrafenis ging Lisa op zoek naar die band, die ze uiteindelijk beneden bij de bar naast mijn vaders stoel aantrof. Ze nam de cassette mee naar huis, maar bedacht toen dat ze er nog niet aan toe was om ernaar te kijken. Voor Lisa waren die oude films herinneringen aan de keren dat zij er alleen met haar moeder naar had zitten kijken, waarbij ze, steeds als een acteur voor het eerst in het beeld verscheen, zijn naam riepen. Lisa beschouwde dit als kostbare herinneringen, waarvan ze echt wilde genieten. Ze wachtte tot het verdriet een beetje gezakt was en nam toen met een bord snacks plaats op de bank, schoof de band in de recorder en zag tot haar plezier dat hij begon met Doublé Indemnity. De rolverdeling van de film schoof over het scherm toen het zwartwitbeeld ineens verdween en op kleur overging. In het beeld verscheen een man die op zijn hurken zat en langs zijn golfclub keek alsof het een geweer was. Achter hem, in de schaduw van hoge dennenbomen, stond een grote menigte toeschouwers met gebruinde en uiterst geconcentreerd kijkende gezichten. “Greg Norman heeft bij alle drie pars bogey’s gescoord,” fluisterde de verslaggever, “en als hij hier op de vijftiende hole een eagle slaat, zijn de Masters voor hem nog niet verloren.”