45

Toen ze uit de lift stapten en geluidloos over het tapijt liepen, stond de Chinees hen al bij de voordeur van het appartement op te wachten. Er werd niets gezegd totdat ze in de hal van Wards appartement met de glanzend gewreven houten vloer stonden en de deur achter hen was dichtgedaan.

‘Wat is er aan de hand?’ zei Sam zonder verdere inleiding.

De lichte stem van de huisknecht klonk zacht, hij had de handen voor de borst in elkaar geslagen en wiegde enigszins met zijn bovenlichaam.

‘Gisteravond zie ik meneer Riley toen hij thuiskomt, kort voor acht uur. Hij zegt dat hij naar bed gaat en niet wil worden gestoord. Ik ga vanochtend vrienden bezoeken, boodschappen doen, maar wanneer ik terugkom, is meneer Riley er nog steeds niet. Ik maak me zorgen dat hij ziek is. Meneer Riley staat nooit zo laat op. Dus ik klop op de deur van meneer Rileys kamer, maar niemand antwoordt. Ik doe de deur open en zie dat zijn bed niet is beslapen. Dit briefje ligt erop.’

Hij haalde een kaartje tevoorschijn waarop een paar regels in Wards nette, schuine handschrift waren geschreven. Er stond: LAAT SAM TOWNE EN JOANNA CROSS IN MIJN STILLE KAMER KOMEN, MAAR NIEMAND ANDERS. W.R.

Sam liet zijn blik van het kaartje naar de huisknecht gaan.

‘Zijn stille kamer?’

‘Ik u laten zien.’

Hij ging ze voor door een gang en een dubbele deur die naar een ruime slaapkamer leidde waarvan het meubilair dezelfde oosterse invloeden vertoonde als de rest van het appartement. Joanna merkte meteen dat er iets vreemds aan het vertrek was, en besefte toen dat er geen ramen in zaten. Ze ving door openstaande deuren een blik op van de tegels en spiegels van een badkamer, en liep toen achter de huisknecht aan naar een deur achterin, die vrijwel onzichtbaar was verzonken in een met donker hout betimmerde wand waarin ingebouwde laden en kasten waren weggewerkt.

‘Niemand mag ooit hier binnenkomen,’ zei hij. ‘Meneer Riley maakt zelfs eigen kamer schoon. Ik ga nu weg.’

Hij boog stijfjes en trok zich terug. Sam draaide de deurknop om. Ze kwamen terecht in een ruimte ter grootte van een kleerkast, met kale muren en verder niets, behalve dan nog een deur in de tegenoverliggende muur.

Ze werden plotseling door een enorme kou overvallen. De kamer was van gemiddeld formaat, en de muur aan de overkant bestond volledig uit glas dat van het plafond tot aan de vloer reikte en waardoor men op het park uitkeek. Drie schuiframen waren zo ver mogelijk opengeschoven. Er stond geen meubilair, er waren alleen boekenplanken en wat prenten en beelden die deden vermoeden dat ze een religieuze betekenis hadden, of iconen moesten voorstellen.

Midden op de vloer lag een mat. Ward Riley zat er met gekruiste benen op, in de klassieke meditatiepositie. Hij had blote voeten en droeg alleen een eenvoudig, dun, katoenen gewaad. Zijn ogen waren gesloten en zijn huid was wasbleek.

‘Is hij dood?’ fluisterde Joanna terwijl ze zich op haar knieën liet vallen en haar hand uitstak om hem aan te raken. Hij was steenkoud.

Achter zich hoorde Joanna iets dichtslaan. Ze draaide zich om en zag dat Sam de ramen dichtschoof. Toen kwam hij naar haar toe en hij liet zich aan de andere kant van Ward op zijn knieën zakken.

‘Ik zie een hartpuls,’ zei hij, ‘in zijn hals, heel traag.’

‘Bedankt dat je bent gekomen, Sam…’

Ze schrokken allebei toen Wards stem uit het niets opdook en de kamer leek te vullen.

‘…en Joanna. Het is goed dat jullie hier zijn, dat we hier nu bijeen zijn.’

Over Wards hoofd wisselden ze een blik, allebei wezenloos van schrik door de vertrouwde stem die op de een of andere manier los van zijn lichaam leek te klinken.

‘Wanneer je deze woorden hoort, zal ik een plek hebben bereikt waarvandaan ik niet meer kan of wens terug te keren.’

‘Het komt uit zijn keel,’ zei ze. ‘Zijn mond beweegt niet, maar het geluid komt uit zijn keel.’

‘Ik wil jullie helpen,’ ging Wards stem door. ‘Voor jullie is het te laat om de weg in te slaan die ik heb genomen, want die vergt een lange voorbereiding. Maar heb geen angst voor het niets dat voor jullie ligt. Treed het binnen zoals jullie ook het licht zouden binnentreden…’

‘Kijk,’ zei Sam ineens. Ze volgde zijn blik, naar de kleine cassetterecorder die op een plank rechts van Wards hoofd stond. Daarin draaide een bandje. ‘We moeten dat bij het binnenkomen hebben geactiveerd,’ zei Sam.

Nog terwijl hij sprak, zag Joanna iets wat op een elektronisch oog leek, dat zodanig was aangebracht dat iedereen die de kamer zou betreden, de lichtstraal zou onderbreken.

‘Onze wereld is veranderd,’ ging de stem door, ‘en er is geen terugkeer meer mogelijk…’

De stem zweeg toen Sam met een ongeduldig gebaar de stekker uit de muur trok. ‘Ga die huisknecht zoeken, Joanna. Haal een paar dekens. Laat hem Wards dokter bellen, of de ambulance, nu meteen.’

Ze aarzelde. Ze wist niet waarom ze aarzelde, hoewel het bij haar opkwam dat Ward misschien niet wilde dat ze dat zouden doen. Hij had zijn keus gemaakt, en het was niet aan hen om daarin tussenbeide te komen. Maar ze duwde die gedachte net zo snel weg als zij was opgekomen. Over het algemeen vond ze het recht op zelfvernietiging niet per se onvervreemdbaar, en wat Ward had gedaan, leek heel veel op een poging tot zelfmoord.

Ze rende dwars door het appartement terwijl ze luidkeels riep: ‘Hallo? Waar zit je?’ omdat ze de naam van de huisknecht niet wist. Er was geen spoor van hem te vinden, niet in de gang en niet in de grote salon waar ze een dag geleden samen met Ward hadden gezeten. Ze probeerde een deur die naar de logeerkamers en de extra badkamers leidde. Ze riep weer, maar er kwam geen antwoord.

Aan de overzijde van de salon zag ze een paar deuren, waarachter ze de keuken en de bediendevertrekken vermoedde: de ‘butlervertrekken’ zou het in dit soort gebouwen wel heten, dacht ze. Ze probeerde een van de deuren en kwam terecht in een doolhof van gangen tussen de waskamers en opslagruimten. Vervolgens duwde ze een klapdeur open die naar een grote en modern uitgeruste keuken voerde, met witte muren en verchroomde apparaten. Er kwam nog steeds geen antwoord op haar roepen.

Door weer een andere deur kwam ze in de eetkamer, met daarin een lange eettafel waaraan zo’n stuk of twintig mensen konden zitten. Deze kamer was ook leeg en smetteloos schoon en zag eruit alsof hij vrijwel nooit was gebruikt. De deur in de tegenoverliggende muur, die ze vervolgens openduwde, bracht haar weer in de salon, die nog steeds net zo leeg was als twee minuten geleden. Een deur rechts van haar kwam op een gang uit die haar nog niet eerder was opgevallen, hoewel hij met de hal in verbinding stond, die ze links van haar in de verte kon zien. Ze keek naar rechts om te zien of daar nog meer kamers lagen verborgen, maar op dat moment ving ze een beweging op in de spiegel aan de wand.

Ze draaide zich net op tijd naar links om te zien dat iemand die kennelijk grote haast had, via de voordeur uit het appartement liep: iemand die een regenjas droeg met net zo’n kleur als die van Sam.

‘Sam!’ riep ze hem na, maar de man reageerde niet. Ze rende naar de entree, waar de voordeur nog steeds openstond.

Toen ze naar buiten liep, zag ze hem om de hoek verdwijnen… het was weer niet meer dan een glimp van een wegrennende gestalte, met de lichtgekleurde regenjas achter zich aan wapperend.

Joanna rende hem achterna. Ze dacht er niet bij na, ze deed zelfs de deur niet achter zich dicht. Het enige dat ze wilde weten, was wat er nu weer aan de hand was. Waar rende hij voor weg, of naartoe? En waarom?

Toen ze bij de hoek kwam waar ze hem het laatst had gezien, was hij alweer verdwenen. De enige beweging was een deur die dichtsloeg. Ze rende ernaartoe. Er stond NOODUITGANG op. Ze trok hem open.

Ze belandde in een trappenhuis met grijsgeverfde muren en een open, stalen trap die als een brandtrap bochten van honderdtachtig graden maakte op weg naar beneden. Ze kon Sam niet zien, maar ze kon zijn voetstappen op de trap naar beneden horen gaan.

Ze riep hem nog twee keer, maar er kwam geen antwoord.

Ze nam aan dat hij haar door het galmende effect van het trappenhuis niet kon horen. Ze ging achter hem aan.

Terwijl ze naar beneden liep, wierp ze af en toe een blik omlaag en dan zag ze een stukje van zijn arm als hij de trapleuning pakte om zich om de bocht te slingeren. Ze probeerde hem weer te roepen, maar het haalde niets uit. Het leek steeds minder zin te hebben om achter hem aan te rennen: ze had geen schijn van kans om hem in te halen. Toch wilde ze wanhopig graag weten waarom hij zonder een woord te zeggen en zelfs zonder aan haar te denken, op de vlucht was geslagen.

Ze ging langzamer lopen, en voelde zich zo onderhand stom dat ze zelfs maar had geprobeerd achter hem aan te gaan.

Het was wel duidelijk dat hij een goeie reden had voor zijn handelen, en dat die naar alle waarschijnlijkheid boven in het appartement zou zijn te vinden, in plaats van hier beneden in dit enge niemandsland. Het was aan te nemen dat de huisknecht naar Wards kamer was gegaan terwijl zij nog naar hem op zoek was. Dat verklaarde niet waarom Sam als een gek het gebouw uit rende, maar hij moest er een goeie reden voor hebben. Als er enig gevaar was geweest, zou hij haar beslist hebben gewaarschuwd en ervoor hebben gezorgd dat ze met hem mee was gegaan. Daarvan was ze honderd procent overtuigd. Achter hem aan rennen was eigenlijk een soort van verraad, het hield in dat ze hem niet vertrouwde. Ze had naar Ward en de Chinees terug moeten gaan, want daar zou ze waarschijnlijk te horen hebben gekregen dat Sam naar de apotheek was gerend, of naar een arts op een van de andere verdiepingen, en dat hij iets bepaalds zo dringend nodig had dat hij niet op de lift had kunnen wachten. Er moest natuurlijk een verklaring voor zijn. Ze was dom geweest om zo te reageren. Ze moest terug naar boven en kijken of ze ergens mee kon helpen.

Maar ze was nu zover gekomen dat ze dichter bij de onderkant van de trap was dan bij de verdieping van Wards appartement. Het zou verstandiger zijn om naar beneden te lopen en daar de lift naar boven te pakken. Dat zou ze doen.

Ze gaf alle hoop op om Sam nog te pakken te krijgen en bleef in haar eigen tempo de trap aflopen. Het kwam bij haar op dat ze niet helemaal naar beneden hoefde te gaan.

Als ze de nooduitgang op de volgende verdieping nam – dat zou dan de tweede of de derde zijn – kon ze daar de lift naar boven nemen.

De deur was iets naar achteren in de muur geplaatst. Ze was in gedachten verdiept en besteedde weinig aandacht aan haar onmiddellijke omgeving toen ze ernaartoe liep. Ze stak haar hand uit naar de deurknop, of liever gezegd naar de plek waar ze de deurknop in het duister had vermoed… en toen raakte ze iets zachts aan.

Ze slaakte een kreetje, meer van verbazing dan van schrik.

Want ze zag tegelijkertijd weer een glimp van de regenjas.

Het was Sams jas.

Maar toen haar ogen omhooggingen naar het gezicht dat ze verwachtte te zien, werd haar bloed zo koud als ijs. De man die daar in de schaduw stond te wachten, was Ralph Cazaubon.

‘Laat het niet zo eindigen,’ zei hij op zachte toon, en hij klonk aangedaan. ‘Ik weet niet wat er met ons gebeurt, Jo, maar laat het niet zo eindigen.’

Geestkracht
i_ed994164011062c6_split_000.html
Section0001.xhtml
Section0002.xhtml
i_ed994164011062c6_split_001.html
i_ed994164011062c6_split_002.html
i_ed994164011062c6_split_003.html
i_ed994164011062c6_split_004.html
i_ed994164011062c6_split_005.html
i_ed994164011062c6_split_006.html
i_ed994164011062c6_split_007.html
i_ed994164011062c6_split_008.html
i_ed994164011062c6_split_009.html
i_ed994164011062c6_split_010.html
i_ed994164011062c6_split_011.html
i_ed994164011062c6_split_012.html
i_ed994164011062c6_split_013.html
i_ed994164011062c6_split_014.html
i_ed994164011062c6_split_015.html
i_ed994164011062c6_split_016.html
i_ed994164011062c6_split_017.html
i_ed994164011062c6_split_018.html
i_ed994164011062c6_split_019.html
i_ed994164011062c6_split_020.html
i_ed994164011062c6_split_021.html
i_ed994164011062c6_split_022.html
i_ed994164011062c6_split_023.html
i_ed994164011062c6_split_024.html
i_ed994164011062c6_split_025.html
i_ed994164011062c6_split_026.html
i_ed994164011062c6_split_027.html
i_ed994164011062c6_split_028.html
i_ed994164011062c6_split_029.html
i_ed994164011062c6_split_030.html
i_ed994164011062c6_split_031.html
i_ed994164011062c6_split_032.html
i_ed994164011062c6_split_033.html
i_ed994164011062c6_split_034.html
i_ed994164011062c6_split_035.html
i_ed994164011062c6_split_036.html
i_ed994164011062c6_split_037.html
i_ed994164011062c6_split_038.html
i_ed994164011062c6_split_039.html
i_ed994164011062c6_split_040.html
i_ed994164011062c6_split_041.html
i_ed994164011062c6_split_042.html
i_ed994164011062c6_split_043.html
i_ed994164011062c6_split_044.html
i_ed994164011062c6_split_045.html
i_ed994164011062c6_split_046.html
i_ed994164011062c6_split_047.html
i_ed994164011062c6_split_048.html
i_ed994164011062c6_split_049.html
i_ed994164011062c6_split_050.html
i_ed994164011062c6_split_051.html
i_ed994164011062c6_split_052.html
i_ed994164011062c6_split_053.html
i_ed994164011062c6_split_054.html
i_ed994164011062c6_split_055.html
i_ed994164011062c6_split_056.html
i_ed994164011062c6_split_057.html
i_ed994164011062c6_split_058.html
i_ed994164011062c6_split_059.html
i_ed994164011062c6_split_060.html
i_ed994164011062c6_split_061.html
i_ed994164011062c6_split_062.html
i_ed994164011062c6_split_063.html
i_ed994164011062c6_split_064.html
i_ed994164011062c6_split_065.html