46

Met een schok kwam ik bij bewustzijn, terugdeinzend voor een gruwelijke stank onder mijn neus. Ik hijgde en keek verward om me heen.

Ik was nog in de salon van de Wentworths, maar zat nu in een stoel. Een corpulente man in rakkersuniform stond naar mij te staren. Naast mij stond Guy, met de kleine flacon die hij me zojuist onder de neus had gehouden. Ik keek om me heen. De rakker, Guy in zijn apothekersmantel – ze leken volstrekt niet op hun plaats in de luxueuze huiselijkheid van deze salon.

‘De oude vrouw…’ kraakte ik.

‘Al goed,’ zei Guy. ‘Ze is weggebracht. Mét haar kleindochters. Dat was een snelle reactie van je – mosterd slikken om te braken. Als je dat niet had gedaan, waren Barak en jij nu dood geweest. Je was bijna een uur buiten bewustzijn; ik begon me al ongerust te maken.’

Ik haalde diep adem en merkte dat ik hevige hoofdpijn had. ‘Ja, gelukkig had je mij dit verteld over vergiftiging en braakmiddeltjes.’

‘Ik weet het. Jij had altijd al het beste geheugen van iedereen die ik ken.’

‘Jezus!’ Ik perste er een schor lachje uit. ‘Ik moet niet denken aan je rekening voor alles wat jij de afgelopen maand voor mij hebt moeten doen.’

‘Je kunt het je veroorloven. Kun je je armen en benen bewegen?’

‘Mijn tenen zijn gevoelloos…’

‘Dat gaat gauw over.’ Guy stak zijn hand uit naar een met een doek overdekte schaal op tafel. Hij nam de doek eraf en een scherpe geur vulde de kamer. ‘Drink dit nu op,’ zei hij. ‘Het zal alle giftige vochten die nog in je lichaam achter zijn gebleven neutraliseren.’

Ik keek ernaar, niet echt enthousiast, maar stond toch toe dat hij zacht mijn hoofd achteroverdrukte en wat van de vloeistof in mijn mond liet lopen. De smaak was bitter. ‘Zo,’ zei hij. ‘Ontspan je nu maar.’ Toen ik achteroverleunde, hapte ik naar adem.

De deur ging open en Barak kwam binnen, nog wat onvast op de benen. Hij werd gevolgd door Joseph, wiens gezicht asgrauw was. ‘O, hij heeft u ook dat spul laten drinken, eh?’ vroeg Barak. ‘Jezus, de afgelopen vierentwintig uur ben ik opengehakt, dichtgenaaid, vergiftigd, moest mosterd slikken en werd gedwongen die uilenzeik te drinken of wat het ook moge wezen.’ Net als ik scheen hij zijn afschuw te willen overwinnen met wat humor.

‘Needler is ontkomen?’ vroeg ik.

‘Ja, maar er wordt massaal naar hem gezocht. U raakte alsnog bewusteloos van dat gif, maar ik heb de dienstmeiden naar de rakkers en de schout gestuurd, en meteen ook met een berichtje naar apotheker Malton hier, met bekwame spoed.’ Hij keek opzij naar Guy. ‘Ik bezwijmde zelf ook bijna toen hij binnenkwam, maar dat kwam vanwege al die dienstmeiden hier, die om me heen kakelden als kippen in een hok.’

De rakker deed zijn mond open. ‘David Needler is gepakt, sir, dat kwam ik u vertellen. Hij wilde te paard door Cripplegate wegkomen, maar de poortwachter daar heeft hem in de kraag gevat. Niet dat hij zich al te zeer heeft verzet. Hij zit al in Newgate.’

‘Mooi.’ Barak ging zitten en keek me ernstig aan. ‘Sabine en Avice zijn er ook al heen gebracht, mét dat oude wijf, ook al heeft ze haar hoofd lelijk bezeerd in haar val. Ik heb de schout alles verteld. Die meisjes gilden en krabden de rakkers waar ze maar konden toen ze begrepen dat het spel uit was, maar ze zijn nu weg. Maar niet naar het cachot,’ liet hij er verbitterd op volgen. ‘De betere kamers.’

Ik keek uit het raam. De put was vaag zichtbaar nu de avond begon te vallen. ‘Grote god,’ mompelde ik, ‘als het aan Needler en dat oude wijf had gelegen, zouden we nu zelf in die put liggen.’ Ik wendde me tot Joseph, die zwijgend in een hoek stond, zijn gezicht dat van een gekweld man. ‘Het spijt me, ze is tenslotte je moeder…’

Hij schudde het hoofd. ‘Edwin is altijd al haar lieveling geweest; voor ons anderen had ze niets dan minachting over.’

‘Barak,’ zei ik, ‘je moet een beëdigde verklaring afleggen, net als de schout en de rakkers. Ook zij zullen morgen tegenover Forbizer moeten getuigen…’ Ik deed een poging op te staan, maar zakte duizelig terug op mijn stoel. Er kwam een gedachte bij me op. ‘Wat is er met sir Edwin gebeurd?’

‘In de kamer hiertegenover,’ antwoordde Joseph zacht. ‘Arme Edwin; dit is een zware slag voor hem. Zijn moeder op sterven na dood en zijn dochters naar de gevangenis…’

Ik schepte adem. ‘Weet Elizabeth het al?’

‘Ja. Ze begon hevig te huilen toen ik het haar vertelde.’ Er gleed een zweem van een glimlach over zijn gezicht. ‘Maar toen ik wegging, hield ze mijn hand vast. Voortaan zorg ik voor haar, sir. Maar ik moest hiernaartoe, sir,’ voegde hij er eenvoudig aan toe. ‘Mijn broer heeft me nodig.’ Ik keek hem aan. De afgelopen weken had Josephs pietluttigheid me vaak hevig geïrriteerd, maar nu pas zag ik duidelijk waarom, sinds ik die afschuwelijke zaak op me had genomen: het kwam allemaal voort uit zijn goede inborst – een goedheid en naastenliefde die maar weinig mensen hebben. ‘Ik moet naar Edwin,’ zei hij. De rakker stak een hand op. ‘De schout is nog bij hem, sir.’

Mijn hoofd tolde nog. ‘Cromwell!’ riep ik uit. ‘De dag is al bijna om! Hebben we al bericht van Grey?’

Barak knikte. ‘Dit is een kwartier geleden bezorgd.’ Hij nam een brief met het zegel van de graaf uit zijn zak en reikte me die aan. In het nauwkeurige handschrift van Grey las ik: Graaf Cromwell heeft uw bericht. Hij zal vandaag met de koning spreken en zal contact met u opnemen als dat nodig is. Zijn dank is groot.

‘Dan is het klaar,’ fluisterde ik. Ik leunde opgelucht achterover. ‘Hij laat weten dat hij ons dankbaar is.’

Guy kwam naar me toe en keek in mijn mond en mijn ogen. Daarna deed hij hetzelfde bij Barak. ‘Met jullie komt het helemaal goed,’ zei hij. ‘Maar ga naar huis en zorg dat je slaapt.’

‘Ik zal u niet tegenspreken, sir,’ zei Barak.

‘Zo, en nu moet ik terug naar mijn nering – er wachten patiënten op mij.’ Hij boog voor ons en draaide zich om naar de deur, exotisch als altijd in zijn lange mantel met capuchon, en met zijn bruine gezicht, omkranst door krullend zwartgrijs haar.

‘Bedankt, oude vriend,’ zei ik zacht.

Hij stak glimlachend een hand op en liep de kamer uit. ‘Wat ziet die man er vreemd uit,’ merkte de rakker op. ‘Toen ik hier kwam, dacht ik eerst dat ik hem moest arresteren.’ Ik antwoordde niet.

De deur ging weer open, nu voor een lange, magere man die ik herkende als schout Parsloe. Normaal was hij een drukke man die graag zwaarwichtig deed, maar vandaag keek hij somber. Hij boog naar mij en wendde zich tot Joseph. ‘Heer Wentworth, het lijkt me verstandig dat u naar uw broer toe gaat…’

Gretig zei Joseph: ‘Dat was ik al van plan, sir. Heeft hij naar me gevraagd?’

Parsloe aarzelde. ‘Dat niet, nee, maar volgens mij moet er iemand bij hem zijn.’ De schout keek mij aan. ‘Meester Shardlake, het verheugt me te zien dat u begint op te knappen. Het was nogal een tafereel dat ik zag toen ik hier binnenstapte.’

‘Daar kan ik inkomen. U hebt sir Edwin verhoord?’

‘Ja. Hij zegt niets van dit alles te weten. Ik geloof hem; de man maakte een gebroken indruk.’ Parsloe schudde het hoofd. ‘Toch vreemd, nietwaar, dat die oude vrouw zo vertrouwelijk samenwerkte met een doodgewone steward.’

‘Needler was haar ogen, zoals ze zelf zei. Ze had hem hard nodig; alleen op dat punt was ze kwetsbaar.’ Ik keek de schout aan. ‘Kunt u morgenochtend naar de Old Bailey komen? Elizabeth Wentworth moet voor rechter Forbizer verschijnen. Het zou ons helpen als u komt getuigen.’

‘Dat zal ik doen, sir. Gelooft u dat ze nu wel zal willen spreken?’

‘Ik dacht van wel.’ Ik keek Barak schuins aan. ‘Nu de feiten bekend zijn, kan ze niet langer de martelares uithangen, of ze wil of niet.’ Ik wendde me tot Joseph. ‘Kun jij morgenochtend ook in de rechtszaal zijn, stipt om tien uur? Dan kan de rechter Elizabeth aan jouw zorgen toevertrouwen.’

‘Reken maar, sir. En ontzaglijk bedankt voor alles.’

We volgden hem naar de deur. De deur van de kamer ertegenover stond open. Het was een gerieflijk ingerichte slaapkamer. In een stoel naast het bed zat sir Edwin als uit steen gehouwen, zijn gezicht bleek en gezwollen. Joseph klopte en liep naar binnen. Zijn broer keek naar hem op, maar zijn doffe ogen leken hem niet te zien. Joseph ging op het bed zitten en reikte naar zijn hand, maar sir Edwin trok de zijne met een ruk terug. ‘Kom nou maar, Edwin,’ zei Joseph vriendelijk. ‘Ik ben het; ik zal je helpen zoveel ik maar kan.’ Hij stak opnieuw zijn hand uit en deze keer trok zijn broer zich niet terug.

‘Kom, Barak,’ zei ik zacht en ik gaf hem een duwtje richting trap.

We gingen naar huis. Ik schreef een getuigenverklaring uit voor Forbizer en vroeg Barak hetzelfde te doen. Toen ik zijn verklaring doorlas, verbaasde ik me erover hoe vloeiend en netjes hij schreef. De monniken van de kloosterschool hadden hem grondig onderwezen en ongetwijfeld had hij moeten kunnen schrijven, gelet op alle rapporten die hij bij Cromwell had moeten indienen. Daarna gebruikten we de avondmaaltijd en we gingen uitgeput naar bed, om te slapen als marmotten.

De volgende ochtend was er nog steeds geen bericht van Cromwell. Het was de tiende juni, de dag des oordeels. Aan het ontbijt keek ik uit het raam. Het was nog steeds bewolkt en enigszins mistig. Vandaag had de demonstratie voor de koning moeten plaatsvinden. Het Griekse Vuur zou op een grauwe ochtend als deze een buitengewoon spectaculair schouwspel hebben opgeleverd.

‘Tijd om te gaan,’ zei Barak.

‘Ay. Vandaag willen we onder geen voorwaarde te laat komen.’

In de Old Bailey was alles al in gereedheid. Parsloe, de rakker en drie angstig kijkende bedienden van Wentworth wachtten in de grote hal. Parsloe reikte me een stapeltje verklaringen aan om ze door te nemen. Joseph stond naast hem, nog altijd bleek, maar beheerster dan de vorige dag. Dit was voor hem wat je noemt een Pyrrusoverwinning. Ik pakte zijn arm.

‘Ben je klaar, Joseph?’

‘Ay. Edwin was niet in staat erbij te zijn – hij is er erg aan toe.’

‘Begrijpelijk. En hij was er gisteren niet bij – dus kon hij geen rechtstreekse getuigenis afleggen.’

‘Ik ben de afgelopen nacht bij hem gebleven. Ik denk dat hij het me wel zal vergeven. Ik ben nu alles wat hij nog heeft.’

Ik knikte. ‘Betere steun had hij niet kunnen hebben.’

‘Ik zal proberen of ik hem kan overhalen mee te gaan naar de boerderij. Ik ga erheen, samen met Elizabeth. Ze zullen zich er allebei thuis voelen, want op zijn minst bewaren ze er een paar gelukkige herinneringen aan.’

‘Ja, en het zal misschien beter zijn weg te gaan uit Londen. De drukkers van pamfletten zullen het weer druk krijgen zodra dit nieuws bekend wordt – o, wat heb ik de pest aan hun meedogenloze winstbejag.’ Ik wendde me tot Parsloe. ‘Moeten we voorkomen, zoals alle andere zaken?’

Hij schudde het hoofd. ‘Nee, ik heb al met de rechter gesproken. Aangezien het eenvoudig een kwestie is van Elizabeth in vrijheid stellen, ontvangt hij ons in zijn kamer zodra iedereen er is.’

Ik haalde diep adem. ‘Laten we er dan een punt achter zetten. Daar is zijn griffier.’ Ik keek naar de plek waar Forbizers corpulente rechterhand bedrijvig in de weer was. Ik herinnerde me de dag dat hij me was komen vertellen dat de rechter van gedachten was veranderd, kort voordat Barak mijn leven binnen was gedrongen. Parsloe, Joseph en Barak vergezelden mij naar de kamers van de rechter. Er brandde vuur in de haard, tegen de ochtendkilte. Forbizer, al gehuld in zijn rode toog, zat achter een bureau met stapels paperassen erop. Hij keek kil naar ons op; even bleef zijn blik op Barak rusten, maar toen stak hij gebiedend zijn hand op en knipte met zijn vingers. ‘De verklaringen.’

Ik reikte ze hem aan. Forbizer las ze door, met onbewogen gezicht; af en toe verscheen er een rimpel boven zijn voorhoofd en las hij een passage nog eens door alsof hij iets wilde verifiëren. Een en al toneelspel, wist ik; hij had het hele verhaal al van schout Parsloe vernomen en had geen andere keus dan Elizabeth vrijlaten. Uiteindelijk liet hij de verklaringen zakken, legde ze keurig op elkaar, zodat alle randen gelijk lagen, en gromde. ‘Ze was dus toch onschuldig.’

‘Ja,’ antwoordde ik.

‘Ze had onder de pres gemoeten,’ zei hij ijzig. ‘Dat was een correct verdict wegens de weigering iets te zeggen – dan zou er recht zijn gedaan.’ Peinzend streelde hij zijn grijze baard. ‘Ik overweeg of ik haar niet wat meer tijd in het cachot moet laten doorbrengen, wegens minachting van het hof.’ Hij keek Joseph strak aan en ik zag hem bleek worden. Zelf kon ik een rimpel van ergernis niet onderdrukken; dit was pure wreedheid, een wraak voor het feit dat Barak de man onder druk had gezet. Schouderophalend vervolgde Forbizer: ‘Maar ik heb deze ochtend al genoeg te stellen met mijn rechtszaken om ook haar nog eens te laten voorkomen. Ik zal haar laten gaan. Alleen zal ze moeten komen getuigen als de rest van haar familie voorkomt.’

‘Dank u, edelachtbare,’ zei ik kalm.

Forbizer trok een papier naar zich toe en ik zag dat hij al een vrijlatingsbevel had laten opstellen. Hij ondertekende het, maar ik zag zijn lip weer over zijn baard krullen, met die weerzinwekkende trek van minachting. Toen schoof hij het me met een ruk toe. ‘Alsjeblieft, broeder Shardlake.’ Ik probeerde het document op te nemen, maar hij liet twee vingers op de rand rusten. Ik keek hem in de ogen; ze stonden kil en giftig. ‘Waag het niet me nog eens dwars te zitten, broeder,’ zei hij zacht. ‘Anders zal ik je het leven tot een hel maken, wat voor politieke connecties je ook hebben mag.’ Toen nam hij zijn vingers weg en nam ik de lastgeving aan, ik stond op en boog. We liepen zonder een woord de kamer uit.

Buiten schudde schout Parsloe verwonderd het hoofd. ‘Je zou zo denken dat hij blij zou zijn dat een onrecht kon worden rechtgezet, om dat meisje een wrede dood te besparen. Een rare kerel, die man.’

‘Het beviel de klootzak niet dat zijn gezag opzij werd geschoven.’

‘Hoezo opzijgeschoven?’ zei Parsloe fronsend. ‘En wat bedoelde hij met “politieke connecties”?’

‘Joost mag het weten,’ zei ik haastig. ‘Wel, heer Parsloe, ik ben u dankbaar voor uw hulp. Laat u niet langer door ons ophouden.’

De schout knikte en wendde zich af. Ik keek Barak woedend aan. ‘Daar had je me bijna in moeilijkheden gebracht. Parsloe is een echte kletskous; als jij hem had gezegd dat jij Forbizer een bevel van Cromwell had overgebracht om Elizabeth te sparen, zou dat verhaal morgen in honderd pamfletten hebben gestaan en dan zou Forbizer me werkelijk het leven tot een hel hebben gemaakt, zoals hij beloofde. Hoewel hij zijn best zal doen dat alsnog te bereiken als ik ooit nog met hem te maken krijg,’ zei ik somber.

‘Is het mijn schuld dat dienaren der wet kletskousen zijn?’

‘Maar sir,’ vroeg Joseph verbaasd. ‘Wat bedoelde hij met politieke connecties?’

Ik aarzelde. Als er echter iemand was die er recht op had het te weten, was het Joseph wel. ‘Barak en ik werkten aan een zaak… in opdracht van graaf Cromwell. Het was buitengewoon belangrijk; daarom hield ik zo weinig tijd voor Elizabeth over. Dankzij zijn invloed moest Forbizer Elizabeth dat uitstel gunnen. Maar in godsnaam, vertel dit aan niemand!’

Hij knikte. ‘Reken daarop, sir.’ En hoofdschuddend: ‘De graaf… Moge God hem zegenen, hem en alle hervormingen die hij ons heeft gebracht.’

Ik gaf hem de lastgeving. ‘Hier, ga ermee naar Newgate en Elizabeth wordt vrijgelaten. Wil je dat we meegaan?’

Hij glimlachte. ‘Dit is iets dat ik liever alleen doe, sir. Als u het niet erg vindt.’

‘Ik begrijp het.’

Barak en ik keken hem na toen hij de Old Bailey verliet, het kostbare papier veilig in zijn hand.

‘Zo,’ zei ik. ‘Dat is achter de rug. Wat had je nu willen doen? Ik wil nu naar Lincoln’s Inn om mijn achterstanden in te halen.’ Ik bestudeerde hem en besefte opeens, nu onze wegen zich gingen scheiden, dat ik hem zou missen.

‘Mag ik meegaan naar Chancery Lane?’ vroeg hij schuchter. ‘Ik zal geen rust hebben voordat ik bericht heb gekregen van de graaf.’

‘Uitstekend.’

‘Ik wou maar dat we iets te horen kregen.’

‘Misschien is er in Lincoln’s Inn een brief bezorgd. Daar moeten we heen.’

Hij keek me onderzoekend aan. ‘U wílde dat de graaf zou winnen, nietwaar? Ook al noemt u hem altijd Cromwell, en soms met scherpte in uw stem.’

‘Ja. Ik wilde niet dat hij het Griekse Vuur in handen kreeg, maar ik wilde ook niet dat hij ten val zou worden gebracht. Norfolk zou een veel kwalijker meester zijn. Ik ben dus niet zoals lady Honor, die er geen mening over heeft.’ Ik aarzelde. ‘Ik verdacht haar, weet je, daar in dat pakhuis. Toen ze zeiden dat er achter dit alles een aristocraat schuilging. Het was bijna een opluchting voor me Norfolk te zien binnenkomen.’ Ik zuchtte. ‘Had ik de oplossing maar eerder gevonden. Dan hadden we een paar mensen het leven gered.’

‘Wij tweeën tegen die bloeddorstige beesten van Norfolk? Het is een wonder dat we nog leven. U zou wel wat meer eer mogen opeisen. Niet alleen hiervoor, maar ook voor het feit dat Elizabeth haar recht heeft gekregen.’

‘Misschien.’

We keken allebei om toen we het ijzingwekkende geluid van over de vloer schrapende kettingen hoorden. Een nieuwe rij haveloze verdachten werd door de hal gedreven, bevend en smerig, door enkele nors kijkende rakkers. We roken de stank van de gevangenis toen ze ons passeerden, totdat de deur van de rechtszaal achter hen dichtging. Ik dacht aan de paard-en-wagen waarmee veroordeelden naar de galgen werden gereden, maar ook aan recht en onrecht, en het feit dat ze niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden waren. Toen draaiden we ons om en we liepen naar buiten, blij daar weg te zijn.

Ook in Lincoln’s Inn was er nog geen bericht van Cromwell. Skelly zat weer te kopiëren; hij tuurde nog steeds ingespannen naar zijn paperassen, maar maakte nu een minder angstige indruk. Godfrey was er echter niet. Ik liep zijn kantoor in en trof een keurige stapel documenten aan op zijn bureau, met bovenop een aan mij gericht briefje. Ik las:

Ontferm je alsjeblieft over mijn zaken. Ik weet dat je mijn cliënten goed zult dienen. Ik zal je laten weten waar je de honoraria die mij toekomen heen moet sturen. Enkele vrienden van mij en ik gaan het Woord Gods prediken in de steden, hoewel we moeten oppassen voor de autoriteiten; het lijkt me beter je voorlopig niet te schrijven waar ik ben. Je broeder in de wet en in Christus, Godfrey Wheelwright.

Ik slaakte een zucht. ‘Dus dat is dat,’ zei ik. Ik begon de zaken door te nemen. Alles was pijnlijk nauwkeurig in orde gebracht, met korte samenvattingen van wat er moest worden gedaan. Daarna liep ik het secretariaat weer in. Barak stond naar buiten te staren, met een somber gezicht. Ook ik voelde me enigszins geïrriteerd over het feit dat Cromwell ons zo liet wachten. Maar Barak had gelijk; wij waren onbetekenend.

‘Daar heb je Smalsmoel, die klootzak,’ zei hij, met een hoofdknik naar Stephen Bealknap, die de binnenhof overstak. Hij zag er gespannen uit en zijn magere schouders hingen af. Hij scheen een geluid te horen en bleef abrupt staan; angstig keek hij om zich heen.

‘Laten we hem uit zijn lijden helpen.’

Barak vergezelde me naar de binnenhof. Zodra Bealknap ons zag, haastte hij zich naar ons toe. ‘Broeder Shardlake, is er nieuws?’ Er lag een smekende blik in de ogen van de schurk.

‘Zet je angst maar van je af, Bealknap,’ zei ik met een glimlachje. ‘De kwestie met dat Griekse Vuur is opgelost. Je bent nu veilig.’

Zijn schouders ontspanden zich en hij zuchtte van opluchting. ‘Wat is er dan gebeurd?’ vroeg hij, zijn blik plotseling vervuld van nieuwsgierigheid. ‘Wie zat er achter dit alles? Heeft graaf Cromwell het Griekse Vuur?’

Ik stak een hand op. ‘Dat zijn vertrouwelijke zaken, broeder. Ik kan je alleen maar zeggen dat je met een gerust hart je normale leven kunt hervatten.’

Zijn ogen vernauwden zich. ‘En die zaak over mijn priorij? Laat je die nu met rust, nu je weet dat sir Richard er zelf belang bij heeft?’ Ik merkte dat Bealknap nog geen minuut nodig had gehad om zijn roofdierinstincten weer tot gelding te brengen.

‘O, nee,’ antwoordde ik. ‘Ik heb mijn instructies van de gemeenteraad. Er zal beroep worden aangetekend bij Chancery.’ En Cromwell, zo gokte ik, zou mij niets in de weg leggen hij stond te diep bij mij in het krijt.

Bealknap nam een arrogante houding aan. ‘Dus jij waagt het een broeder in de wet alsnog voor het gerecht te dagen! Dat is een eerloze stap en ik zal zorgen dat dit overal bekend wordt. Broeder,’ voegde hij er plotseling geërgerd aan toe, ‘je hóéft dit niet te doen. Het systeem werkt in ieders voordeel en er kan met weinig inspanningen veel goud worden verdiend door de gemakkelijkste weg te kiezen.’

Ik dacht aan de krotten en alle mensen die genoodzaakt waren gebruik te maken van die stinkende beerput, die de hele buurt verpestte. En aan al die andere konijnenhokken in de vroegere kloosters, overal in Londen.

‘Jij bent een zoon van Satan zelf, Bealknap,’ zei ik. ‘En ik zal jou bestrijden op alle manieren die ik ken.’

Ik draaide me om toen Barak mijn arm aanraakte. Er kwam een man uit de poort naar ons toe rennen, met een vuurrood hoofd. Toen hij ons bereikte, bleef hij staan en hij probeerde amechtig op adem te komen. Het was Joseph. De schrik sloeg me om het hart. ‘Elizabeth…?’ vroeg ik.

Hij schudde het hoofd. ‘Veilig in mijn logement. Maar in de City hoorde ik…’

‘Wel?’

Hij haalde sidderend adem. ‘Graaf Cromwell is ten val gebracht!’

‘Wát?’

‘Het is zojuist afgekondigd. Ze arresteerden hem aan de tafel van de raad des konings, vanmorgen vroeg, wegens hoogverraad. Hij is overgebracht naar de Tower. Ze zeggen dat al zijn goederen verbeurd zijn verklaard, en u weet wat dat betekent.’

‘Korte metten,’ zei ik. Mijn mond voelde opeens zwaar aan, bloedeloos. ‘Ze zullen hem voor het parlement slepen en zonder vorm van proces veroordelen.’

‘Ze zeggen dat de hertog van Norfolk zelf hem het zegel van zijn ambt van zijn hals heeft gerukt. Gearresteerd aan de raadstafel zelf! En al zijn medewerkers zijn ook opgepakt; Wyatt incluis!’

Ik nam Joseph bij de schouder en leidde hem weg. Bealknap stond nog even stil, met ogen als schoteltjes, maar toen draaide hij zich om en haastte zich naar de Hall om het nieuws uit te bazuinen.

‘Het leek me dat u het onmiddellijk moest weten, sir,’ zei Joseph. ‘Na wat u me vanmorgen hebt verteld, geloofde ik… U zou in gevaar kunnen verkeren…’

Ik wendde me tot Barak. ‘Maar ons bericht! Grey schreef ons dat hij het had ontvangen. Norfolk had degene moeten zijn die gearresteerd werd…’

‘Heer Grey?’ vroeg Joseph. ‘De secretaris van de graaf?’

‘Ja. Wat is er met hem?’

‘Er wordt gezegd dat hij is overgelopen en tegen de graaf heeft getuigd. Dat geldt voor de helft van zijn mensen. En niemand brak een lans voor hem in de raad, zelfs Cranmer niet.’ Hij balde zijn vuisten. ‘De smeerlappen.’

‘Grey,’ fluisterde Barak. ‘De schoft. Hij heeft dat bericht nooit doorgegeven. Hij is het geweest, van begin af aan; hij heeft alles wat we deden overgebriefd aan onze vijanden.’

‘En dat terwijl ik Grey jaren heb gekend,’ meesmuilde ik. ‘O Barak, toen we ons afvroegen wie ons tegenwerkte, hadden we aan iemand aan het hof moeten denken – iemand in die grote beerput.’ Ik leunde tegen de muur, beroofd van al mijn krachten. ‘We hebben alsnog gefaald en Norfolk heeft gewonnen.’

Barak keek me indringend aan. ‘En wij zitten in de stront.’