5
De Old Bailey Court is een smal, compact gebouw dat tegen de buitenzijde van de ommuring van de City is aangebouwd, tegenover Newgate. Het heeft niets van de grimmigheid van de civiele rechtbanken in Westminster Hall, hoewel hier niet wordt gevonnist over geld en bezit, maar over verminking of dood.
Die zaterdagochtend was ik keurig op tijd. Het hof had in de regel geen zitting op zaterdag, maar nu de zittingsperiode voor civiele rechtszaken volgende week zou beginnen, zouden de rechters hun handen meer dan vol hebben, zodat de zitting van het Hof van Assisen was vervroegd om de strafzaken af te handelen, zodat zij er geen hinder van zouden hebben. Ik liep de rechtszaal binnen, mijn stapel precedenten onder de arm, en boog naar de rechter.
Rechter Forbizer zat op zijn verhoging zijn paperassen door te nemen. Zijn scharlakenrode toog vormde een kleurrijk contrast met de saaie kleding van de heffe des volks op de banken in de zaal. De zittingen van het Hof van Assisen waren een populair schouwspel en de zaak-Wentworth stond in het middelpunt van de belangstelling. Ik keek om me heen naar Joseph en zag hem zitten aan het uiteinde van een bank, tegen een raam geklemd door de mensen van de drukpers, zoals altijd zorgelijk bijtend op zijn lip. Hij stak groetend zijn hand op en ik knikte hem glimlachend toe, in een poging een vertrouwen uit te stralen dat ik niet had. Hij was Elizabeth na ons gezamenlijke bezoek, dinsdag, dagelijks blijven bezoeken, maar ze had nog geen woord gezegd. Ik had hem de vorige avond gesproken en gezegd dat ik het met een beroep op krankzinnigheid zou proberen, want er restte ons niets anders meer.
Op enige afstand zag ik een man zitten die zo veel op Joseph leek dat hij alleen maar diens broer Edwin kon zijn. Hij droeg een kostbare groene mantel, waarvan de randen waren afgezet met bont, en hij hield zijn gezicht streng in de plooi. Toen ontmoette hij mijn blik en keek me woedend aan, terwijl hij zijn mantel wat dichter om zich heen trok. Hij wist dus wie ik was.
Toen, in de bank vlak voor Edwin Wentworth, zag ik de jongeman die me bij Guys apotheek had bespioneerd. Vandaag droeg hij een wambuis van effen donkergroene stof. Zijn kin rustte in zijn hand, ondersteund door de elleboog die hij vrijpostig op de reling tussen het hof en de toeschouwersbanken had geplant. Grote, donkere ogen staarden me onderzoekend aan. Ik fronste mijn voorhoofd en ik zag hem vluchtig glimlachen voordat hij gemakkelijker ging zitten. Ik had dus gelijk, dacht ik, ze hebben dit sujet opdracht gegeven mij in het oog te houden, misschien in een poging me van mijn stuk te brengen. Nou, dat zou ze niet lukken. Ik tilde mijn toog wat op en liep naar de bank voor de verdediging. Aangezien dit een strafproces was, was de bank leeg, maar toen ik ging zitten, merkte ik Bealknap op in de deuropening. Hij was in gesprek met een personage in kerkelijke kledij, de ordinarius van de bisschop.
In die tijd werd er nog veel misbruik gemaakt van kerkelijke waardigheden. Als een man schuldig was bevonden aan een misdrijf, had hij – indien hij de lagere wijdingen had ontvangen – het recht zich onder de hoede van de bisschop te stellen, die vervolgens zijn straf zou bepalen. Het enige wat hij moest doen om van dat recht gebruik te maken, was bewijzen dat hij lezen en schrijven kon door hardop het eerste vers van Psalm 51 te lezen. Koning Hendrik VIII had dit recht beperkt tot misdrijven die niet met de dood werden bestraft, maar de regel gold nog steeds. Misdadigers die de proef met goed gevolg hadden afgelegd werden overgebracht naar het cachot van de bisschop, waar ze bleven totdat hij bevond dat ze berouw toonden. Dat dit berouw echt was, moest worden bevestigd door twaalf eedhelpers, mannen met een goede reputatie die onder ede verklaarden dat de veroordeelde het oprecht meende. Bealknap beschikte over een fors aantal eedhelpers die bereid waren tegen betaling op ieders eerlijkheid een eed te doen. In Lincoln’s Inn was algemeen bekend dat hij op die manier bijverdiende, maar geen enkele jurist zou ooit een andere beoefenaar van zijn beroep aanklagen.
Terwijl ik plaatsnam, zag ik Forbizer naar me staren. Het was onmogelijk zijn stemming te peilen; zijn smalle gezicht, het gezicht van een cholericus, getuigde onveranderlijk van kille walging ten opzichte van menselijke zonden. Hij had een lange, keurig geknipte grijze baard en zijn harde, koolzwarte ogen staarden me ijzig aan. Als een advocaat een strafproces bijwoonde, kon dat alleen maar hinderlijke juridische interrupties betekenen.
‘Wat komt u doen?’ vroeg hij nors.
Ik boog. ‘Ik ben hier als vertegenwoordiger van miss Wentworth, edelachtbare.’
‘Is het werkelijk? Wel, we zullen zien.’
Er ontstond onrust in de zaal en iedereen draaide zich om toen de jury, twaalf welgedane Londense kooplieden, naar de jurybanken werd geëscorteerd. Toen werden de celdeuren geopend en leidde de gerechtsdienaren een stuk of twaalf haveloze gevangenen voor. De ernstigste zaken werden het eerst behandeld, misdrijven waarop de doodstraf stond: moord, beroving en diefstallen van meer dan een schelling. De enkels van de beklaagden waren aan elkaar geketend en hun ketenen rammelden toen ze voor de rechtbank werden geposteerd. Ze brachten een geweldige stank met zich mee en sommige toeschouwers brachten ruikertjes naar hun neus. De stank scheen Forbizer echter niet te deren. Elizabeth stond aan het eind van de rij, naast de dikke vrouw die een paard zou hebben gestolen. De dikke vrouw omklemde krampachtig de hand van een sidderende jongeman in lompen die tegen zijn tranen vocht, kennelijk haar zoon. Ik had alleen Elizabeths gezicht kunnen zien; nu zag ik dat ze een bevallig figuur had. Ze droeg een grijze jurk, verkreukeld en vervuild nu ze hem ruim een week in Newgate had moeten dragen. Ik probeerde haar blik te vangen, maar ze bleef naar de grond staren. Er klonk geroezemoes onder de toeschouwers en ik zag dat de jongeman met het roofvogelgezicht haar belangstellend zat op te nemen.
De gevangenen schuifelden de beklaagdenbank in. De meeste gezichten waren bleek en stonden angstig en de jonge ‘paardendief’ beefde zichtbaar, nu. Forbizer staarde hem indringend aan. De griffier stond op en vroeg de gevangenen een voor een of ze schuld bekenden of niet. Ze antwoordden stuk voor stuk: ‘Niet schuldig.’
‘Elizabeth Wentworth,’ vroeg de griffier plechtig, ‘u wordt beschuldigd van de wrede moord op Ralph Wentworth, de zestiende mei jongstleden. Wat zegt u: schuldig of niet schuldig?’
Ik voelde de spanning in de rechtszaal toenemen. Ik stond nog niet op; ik zou moeten wachten om te zien of ze eindelijk deze laatste kans om haar mond open te doen zou grijpen, maar wel keek ik haar smekend aan. Ze boog haar hoofd nog dieper, zodat het lange, verwarde haar naar voren viel en haar gezicht verborg. Forbizer boog zich over zijn tafel naar voren.
‘Er is u gevraagd of u zich beroept op uw onschuld of niet, miss,’ zei hij kil en effen. ‘Het is u geraden iets te zeggen.’
Ze tilde haar hoofd op en keek naar hem, maar het was dezelfde blik als die waarmee ze mij in haar cel had aangestaard: wezenloos, alsof ze dwars door hem heen keek. Forbizer liep enigszins rood aan.
‘Miss, u bent beschuldigd van een van de gemeenste misdaden tegen God en mens. Accepteert u te worden berecht door een jury van uws gelijken of niet?’
Ze zei niets en verroerde zich niet.
‘Juist, we handelen deze zaak aan het eind van de zitting verder af.’ Hij keek haar nog even aan, met samengeknepen ogen, voordat hij zei: ‘Eerste zaak, graag.’
Ik haalde diep adem. Elizabeth bleef roerloos staan terwijl de griffier de eerste aanklacht voorlas. Zo bleef ze gedurende de volgende twee uur staan, waarbij ze alleen af en toe haar gewicht van het ene been op het andere verplaatste.
Zelf had ik al jaren geen strafproces bijgewoond, en nu verbaasde ik me eens te meer over het achteloze tempo waarin de zaken werden berecht. Telkens na het voorlezen van de aanklacht werden er getuigen naar voren geroepen die de eed moesten afleggen. Het was de gevangenen toegestaan hun aanklagers vragen te stellen of hun eigen getuigen op te roepen. Verscheidene keren ontaardde dit in wederkerige scheldpartijen waaraan Forbizers luide, schrapende stem snel een eind maakte. De paardendieven werden aangeklaagd door een potige herbergier; de dikke vrouw herhaalde keer op keer dat ze daar nooit was geweest, hoewel de herbergier over twee getuigen beschikte; haar zoon kon alleen maar snikken en beven. Uiteindelijk trok de jury zich terug voor beraad; ze zouden in de jurykamer moeten blijven, zonder eten of drinken, totdat ze het over hun verdict eens waren – en dat zou niet lang duren. De gevangenen schuifelden onrustig met hun voeten, zodat hun ketenen rammelden, boven het geroezemoes van de toeschouwers uit.
Iedereen had de hele ochtend opgesloten gezeten in deze smoorhete zaal, en de stank was inmiddels bijna ondraaglijk. Een bundel zonlicht uit het raam was tot rust gekomen op mijn rug en ik begon te transpireren. Ik vloekte zacht: rechters hebben het niet op zwetende advocaten. Ik keek om. Joseph zat met zijn hoofd in zijn handen, terwijl zijn broer met halfgeloken ogen naar de bevroren gestalte van Elizabeth staarde, een harde trek om de mond. De man die me bespioneerde leunde achterover tegen de bankleuning, de armen over elkaar.
De jury kwam terug. De griffier overhandigde Forbizer het stapeltje papieren waarop de leden hun verdicten hadden genoteerd. Ik voelde de spanning in de beklaagdenbank toenemen; zelfs Elizabeth keek even op.
Vijf mannen werden onschuldig bevonden aan diefstal, en zeven schuldig, met inbegrip van de oude vrouw en haar zoon, die Pullen heetten. Toen het verdict was voorgelezen, deed de oude vrouw een beroep op de rechter om genadig te zijn en haar zoon te sparen, die pas negentien was.
‘Vrouw Pullen…’ Forbizers onderlip krulde een beetje, rood te midden van zijn keurige baard en snor, de manier waarop hij zijn minachting placht te laten blijken. ‘Hij en u hebben dat paard samen genomen en zijn allebei schuldig bevonden aan diefstal, dus dat wordt de strop voor u beiden.’ Er ontstond wat geroezemoes in de zaal, maar Forbizer liet dreigend zijn blik langs de gezichten dwalen; hij had een hekel aan vrolijkheid in zijn rechtszaal, zelfs als hij zelf een grap maakte. De oude vrouw omklemde de arm van haar zoon toen hij opnieuw begon te huilen.
De gerechtsdienaren bevrijdden degenen die onschuldig waren bevonden van hun ketenen en ze haastten zich weg. De veroordeelden werden teruggebracht naar Newgate en het rammelen van hun ketenen stierf weg. Nu stond Elizabeth nog als enige in de beklaagdenbank.
‘Nou, miss Wentworth,’ vroeg Forbizers krakende stem, ‘bent u schuldig of niet?’
Geen reactie. Er ontstond opnieuw geroezemoes in de zaal, maar Forbizer hoefde alleen maar nors te kijken om iedereen stil te krijgen. Ik stond op, maar hij beduidde me weer te gaan zitten.
‘Wacht, meester Shardlake. Nou, miss? Schuldig of niet schuldig het is toch niet zo moeilijk dat te zeggen?’ Ze bleef staan zoals ze stond, als versteend. Forbizers mond trok zich samen. ‘Goed, de wet laat in dit soort zaken geen twijfel bestaan. U zult peine forte et dure moeten ondergaan, geprest onder gewichten totdat u zich schuldig of niet schuldig verklaart óf sterft.’
Ik stond opnieuw op. ‘Edelachtbare…’
Hij wendde zich ijzig tot mij. ‘Dit is een strafproces, meester Shardlake. Er is geen raadsman toegestaan. Is uw kennis van de wet zo gering?’ Er werd instemmend gegromd in de toeschouwersbanken de mensen daar wilden dat Elizabeth zou sterven.
Ik haalde diep adem. ‘Edelachtbare, ik wil niet spreken over de moord, maar iets zeggen over de geestvermogens van mijn cliënt. Naar mijn overtuiging weigert ze haar mond open te doen omdat haar verstand haar in de steek heeft gelaten – ze is krankzinnig. Om die reden zou ze niet mogen worden geprest. Ik verzoek u haar te laten onderzoeken…’
‘De jury kan zich beraden over haar geestestoestand als ze wordt berecht,’ zei Forbizer kortaf, ‘als ze zich verwaardigt haar onschuld of schuld te betuigen.’ Ik keek naar Elizabeth. Ze keek nu wel naar me, maar haar blik was nog altijd dof en afwezig.
‘Edelachtbare,’ hernam ik vastbesloten, ‘ik zou het precedent willen aanhalen van Anon in het hof van King’s Bench in het jaar 1505, toen werd bevonden dat een beklaagde die weigert zijn of haar onschuld of schuld te betuigen, maar over wiens geestelijke gezondheid twijfel is gerezen, door een jury moet worden onderzocht.’ Ik hield een afschrift van het arrest omhoog. ‘Ik heb hier de casus…’
Forbizer schudde het hoofd. ‘Die casus ken ik. En ik ken ook de tegengestelde casus van Bedloe, King’s Bench, 1498, waarin is bepaald dat alleen de berechtende jury over iemands geestelijke gezondheid mag oordelen.’
‘Bij het afwegen van beide casussen, edelachtbare, zou ik u willen vragen het feit dat mijn cliënt tot het zwakkere geslacht behoort in overweging te willen nemen, evenals het feit dat ze nog niet meerderjarig is…’
Forbizers onderlip krulde opnieuw, een vochtig randje rood vlees dat afstak tegen zijn grijze baard. ‘Alleen om een afzonderlijke jury samen te stellen die over haar geestelijke gezondheid kan oordelen, zodat u tijd wint voor uw cliënt. Nee, meester Shardlake, nee.’
‘Edelachtbare, de waarheid in deze zaak zal nooit worden achterhaald als mijn cliënte onder de pres bezwijkt. Het bewijsmateriaal is van bijkomstige aard; een eerlijke berechting vereist een vollediger onderzoek.’
‘U spreekt me nu aan over de zaak zelf, sir. Ik sta niet toe dat…’
‘Ze is wellicht zwanger,’ zei ik wanhopig. ‘We weten het niet, omdat ze niets wil zeggen. We behoren te wachten om te zien of het misschien zo is. Anders kan de pres de dood van een ongeboren kind veroorzaken!’
Er werd weer geroezemoesd door toeschouwers. Elizabeths gelaatsuitdrukking was nu veranderd; ze staarde nu woedend in mijn richting.
‘Wenst u een beroep te doen op zwangerschap, miss?’ vroeg Forbizer. Ze schudde langzaam haar hoofd en liet het weer zakken, zodat ze opnieuw haar gezicht achter haar zwarte haar verborg. ‘U verstaat dus Engels,’ zei Forbizer tegen haar. Hij wendde zich weer tot mij. ‘U klampt zich vast aan iedere strohalm om tijd te winnen, meester Shardlake. Dat sta ik niet toe.’ Hij liet zijn schouders zakken en wendde zich opnieuw tot Elizabeth. ‘U mag dan minderjarig zijn, miss, maar u bent boven de verantwoordelijkheidsgrens. U weet wat recht en onrecht is voor God, maar toch weigert u, hoewel u van dit afzichtelijke misdrijf wordt beticht, uw onschuld te betuigen. Ik beveel u om peine forte et dure te ondergaan; de gewichten zullen nog deze middag worden geplaatst.’
Ik sprong nogmaals op. ‘Edelachtbare…’
‘Gods zoon, man, wees stil!’ snauwde Forbizer, terwijl hij met zijn vuist op tafel sloeg. Hij gebaarde naar de gerechtsdienaar. ‘Voer haar weg! En laat nu de kleine vergrijpen voorkomen!’ De man stapte de beklaagdenbank in en leidde Elizabeth weg, het hoofd nog altijd gebogen. ‘De pres duurt langer dan de strop,’ hoorde ik een vrouw tegen een andere vrouw zeggen. ‘Haar verdiende loon.’ De deur ging achter hen dicht.
Nu zat ik met gebogen hoofd. Er begonnen gesprekken en ik hoorde geritsel van kleding toen de toeschouwers opstonden. De meesten waren alleen gekomen om Elizabeth te zien; de kruimelmisdaden van minder dan een schelling waren niet interessant – de schuldigen zouden alleen worden gebrandmerkt of hun oren moeten afstaan. Alleen Bealknap, die nog altijd bij de deur stond, scheen enige belangstelling te hebben, want degenen die zich aan geringe vergrijpen hadden schuldig gemaakt zouden een beroep op de bescherming van de bisschop kunnen doen. Edwin Wentworth vertrok met de anderen; ik zag het rugpand van zijn mantel toen hij de zaal uit wandelde. Joseph bleef alleen achter op de bank; hij keek droevig zijn broer na. De jongeman met het roofvogelgezicht was al weg, misschien met sir Edwin. Ik liep naar Joseph toe.
‘Het spijt me, Joseph.’
Hij greep mijn hand. ‘Sir, kom met me mee, kom nu naar Newgate. Als ze haar de gewichten laten zien, en de scherpe steen waarop ze komt te liggen, komt ze misschien bij zinnen en doet haar mond open. Dat zou haar kunnen redden, is het niet?’
‘Ja, ze zouden haar terugbrengen om te worden berecht. Ze zal het echter niet doen, Joseph.’
‘Probeer het, sir, een laatste poging. Ga met me mee…’
Ik sloot kort mijn ogen. ‘Vooruit dan maar.’
Toen we door de hal van het gerechtsgebouw liepen, hoorde ik Joseph opeens steunen en zag dat hij zijn vuist in zijn maagstreek duwde. ‘Au, mijn ingewanden,’ kreunde hij, ‘ze zijn helemaal van streek door zo veel zorgen. Hebben ze hier een schijthuis?’
‘Achter het gebouw. Ik wacht wel op je. Haast je, ze brengen haar rechtstreeks naar de pres.’
Hij begon zich door de vertrekkende menigte te worstelen. Ik bleef alleen in de hal achter en ging op een bank zitten. Toen hoorde ik snelle voetstappen in de rechtszaal naderen. De deur werd opengegooid en Forbizers griffier, een kleine, kogelronde man, haastte zich naar me toe. Zijn gezicht was vuurrood en zijn toog bolde om hem heen op. ‘Broeder Shardlake,’ zei hij hijgend, ‘goddank. Ik was bang dat u al weg zou zijn.’
‘Waar gaat het om?’
Hij gaf me een opgerold papier. ‘Rechter Forbizer heeft zich bedacht, sir. Hij vroeg me u dit te overhandigen.’
‘Wat?’
‘Hij heeft zich bedacht. U krijgt twee weken om miss Wentworth over te halen haar mond open te doen.’
Ik staarde hem niet-begrijpend aan. Van niemand zou ik minder hebben verwacht dat hij op iets terug zou komen dan Forbizer. Ik zag iets schichtigs in het gezicht van de griffier, een zeker onbehagen. ‘Een afschrift hiervan wordt al naar Newgate gebracht.’ Hij drukte me het document in handen en verdween weer in de rechtszaal.
Ik rolde het document uit. Een korte lastgeving, boven Forbizers piekerige handtekening. Miss Elizabeth Wentworth diende nog twaalf dagen te worden vastgehouden in het cachot van Newgate, tot maximaal de tiende juni, om zich op haar verklaring te bezinnen. Ik staarde voor me uit in de hal, proberend het te begrijpen. Dit was voor iedere rechter een hoogst uitzonderlijke handeling, laat staan voor Forbizer.
Iemand raakte mijn arm aan. Toen ik opkeek, zag ik de jongeman met het arendsgezicht opzij van me staan. Ik fronste mijn voorhoofd en weer glimlachte hij, een cynisch lachje dat slechts één mondhoek optrok en gelijkmatige witte tanden ontblootte.
‘Meester Shardlake,’ zei hij, ‘ik zie dat u het gerechtelijk bevel al hebt.’ Zijn stem was al even scherp als zijn gezicht, ondanks het zangerige accent van de Londense burger.
‘Hoe bedoelt u? En wie bent u?’
Hij maakte een buiginkje. ‘Jack Barak, sir, tot uw dienst. Ik was degene die rechter Forbizer ervan overtuigde dat hij dit bevel moest uitschrijven. Hebt u niet gezien dat ik hem achter de rechtbank volgde?’
‘Nee. Maar… Hoe zit het precies?’
Zijn glimlach verdween en opnieuw zag ik dat harde gezicht. ‘Ik dien lord Cromwell, sir. In zijn naam heb ik de rechter overgehaald u meer tijd te gunnen. Hij wilde er niet aan, de stugge ouwe klootzak, maar niemand kan mijn meester iets weigeren. Dat is u bekend.’
‘Cromwell? Waarom?’
‘Hij wenst u te spreken, sir. Hij is in de buurt, in het Rolls House. Hij heeft me gevraagd u daarheen te vergezellen.’
Mijn hart begon te bonzen van angst. ‘Waarom dan? Wat wil hij van me? Ik heb hem al drie jaar niet meer van dichtbij gezien.’
‘Hij heeft een opdracht voor u, sir.’ Barak trok zijn wenkbrauwen op en staarde me brutaal aan, met die grote bruine ogen van hem. ‘De twee weken respijt voor die meid is uw honorarium, bij vooruitbetaling.’