42

Tijdens onze rit door Fleet Street naar de City zag ik een wolkenbank die bezig was de hele westelijke hemel te vullen. ‘Waarschijnlijk zullen de weergoden ons pesten met een kwartiertje regen, net als de laatste keer,’ zei Barak.

Op de avond van dat banket, herinnerde ik me. Bij mijn thuiskomst vond ik een briefje van lady Honor: Dank je voor je bezorgdheid voor mijn veiligheid. Ik pas altijd op mijn tellen. Glimlachend had ik het opgevouwen en bij me gestoken. We reden Warwick Street in, langs de enorme kathedraal van de Normandiërs die hoog boven ons uitrees. Op het platte dak van de kathedraal zag ik bewegende stipjes onder de reusachtige houten koepel. De Londenaren maakten daar graag een wandelingetje om van het uitzicht over de stad te genieten en bij dit mooie weer hadden ze massaal het dak opgezocht: het kerkdak was, net als de rivier, in deze hitte de enige plek waar je een briesje kon vinden en aan de stinkende geuren van de City kon ontsnappen.

‘Laten we hopen dat we met Rich wat verder komen,’ zei Barak. ‘We hebben nog maar twee dagen en de vijanden van mijn meester cirkelen als gieren rond.’

‘De overdracht van dat pakhuis is me eind mei uit handen genomen,’ zei ik. ‘Kort nadat Cromwell me had geïnstrueerd. De overdracht was al bijna rond.’

‘Wie kan hebben geweten dat u die zaak behandelde?’

‘Toky en Wright kunnen ons al vanaf de eerste dag, toen we de Gristwoods bezochten, in het oog hebben gehouden; ze zullen hun opdrachtgever hebben verteld dat ik op deze zaak was gezet. Toch…’

‘Wat?’

‘Zoals ik gisteren al zei, het gebeurt me té vaak dat ze ons een stap voor zijn. Het lijkt wel alsof iemand in onze buurt hem op de hoogte houdt van alles wat we gaan doen. Maar wie?’

Met een droog lachje vroeg hij: ‘Joan Woode?’

‘Belachelijk.’

‘Wie anders was er vanaf het eerste begin in onze buurt?’ Hij fronste. ‘Alleen Joseph Wentworth!’

‘Zo ongeveer net zo waarschijnlijk als Joan, zou ik zeggen. Hoewel Joseph niet bepaald een aanhanger is van Cromwell.’

‘De graaf heeft het uitsluitend verteld aan Grey. Hij werkt langer voor de graaf dan Joan werkt voor u. En hij is in hart en nieren een hervormer.’

Ik knikte. ‘Misschien verbeeld ik het me allemaal.’ Ik wiste mijn voorhoofd af; de atmosfeer was onmiskenbaar klam. Ik keek opzij naar Barak. ‘Ik moet vandaag nog naar het huis van de Wentworths om die familie met onze ontdekking te confronteren. Wil je me vergezellen? Ik voel dat er gevaar dreigt.’

Hij knikte. ‘Ay, ik ga mee – als de tijd het toelaat.’

Ik voelde opluchting. ‘Alvast bedankt, Barak,’ zei ik. Hij knikte geërgerd; hij wist zoals altijd geen raad met een compliment.

‘Als we Rich vinden,’ zei hij, ‘moet u hem niet laten merken dat het u vooral om dat ene pakhuis gaat. Misschien heeft hij het op de lijst gezet om u daar weg te houden.’

‘Ik weet het. Daarom heb ik Skelly de namen van nog een aantal andere zaken op de lijst laten zetten, die me níét zijn ontnomen. Ik ga Rich vragen welke zaken hij me heeft ontfutseld, en zal scherp op zijn reactie letten.’

‘Hij zal liegen.’

‘Precies. Hij weet zijn gevoelens goed te camoufleren; geen advocaat die hem dat kan verbeteren. En hij is meedogenloos genoeg om iedereen die hem iets in de weg legt te laten vermoorden.’ Ik beet op mijn lip. Het zou de nodige moed vergen een confrontatie aan te gaan met Richard Rich, persoonlijk adviseur van de koning en misschien zelfs een moordenaar.

‘En als hij u ervan overtuigt dat u dat pakhuis niet door zíjn toedoen hebt verloren?’

‘Dan zit er iemand anders achter. Hoe dan ook, we gaan vandaag naar dat pakhuis.’ En als we het Griekse Vuur ontdekken en Barak het in beslag wil nemen voor Cromwell, dacht ik, wat dan? We liepen nu aan de voet van de kathedraal, de derde op deze plaats, waarvan de bouw was begonnen in 1087 en pas in het jaar 1310 werd voltooid. Hier blokkeerde de enorme massa van het godshuis de zon. ‘Kom,’ zei ik, ‘we laten de paarden achter bij die herberg daar.’

We stalden de dieren en liepen door het hek naar het kerkhof van St. Paul’s. Ik verwachtte een flinke mensenmassa te zien bij St. Paul’s Cross, waar de predikers zich altijd opstelden, maar het met kinderkopjes geplaveide plein was verlaten, op een paar mensen na, die naar binnen wilden om aan de voet van de trap naar het dak op hun beurt te wachten. Bij de ingang stonden een paar bloemenventers, die goede zaken deden met de verkoop van ruikertjes. Zij hadden bij dit warme weer niet slecht geboerd.

‘Zijn we te vroeg?’ vroeg ik Barak.

‘Nee, het is bij twaalven.’ Ik sprak een voorbijganger aan. ‘Pardon, sir, maar zou de aartsbisschop hier niet in het lunchuur preken?’

De man schudde het hoofd. ‘Hij preekt binnen. Met het oog op de executies van vanmorgen.’ Hij knikte naar een muur achter mij. Ik draaide me om en zag dat er tijdelijke galgen waren opgericht; mensen wier misdrijven als doodzonden werden beschouwd, werden soms in het kerkhof opgehangen. ‘Een smerige sodomiet,’ zei de man. ‘De aartsbisschop wilde zich niet door zijn aanwezigheid laten bezoedelen.’ Hij liep naar de rij mensen bij de trap. Ik wierp een blik op de gedaante die aan een van de galgen hing, maar wendde haastig mijn blik af. Een jongeman in een goedkope buis; er was niemand geweest die aan zijn benen had willen rukken, zodat hij langzaam door de strop was gewurgd, zoals aan zijn afzichtelijk vertrokken paarse gezicht te zien was. Net als Marchamount was hij langzaam en vervuld van angst gestorven. Even had ik het gevoel alsof de Dood om me heen waarde. Ik haalde diep adem en haastte me Barak achterna, die de deur van de kathedraal al had bereikt.

St. Paul’s Walk – het immense middenschip met zijn gewelfde stenen zoldering – was Londens grootste architectonische wonder. Normaal zouden hier bezoekers uit alle delen van het land hebben rondgewandeld en vol verbazing omhoog hebben gestaard, terwijl beurzensnijders en lichtekooien onder de pilaren op hun kans stonden te loeren. Vandaag was het middenschip echter nagenoeg leeg. Maar verder naar voren had zich een grote menigte rond de kansel verzameld. Daar, onder het kleurrijke fresco dat de Dag des Oordeels uitbeeldde, waarin de dood de weg wijst naar hemel en hel – een schildering die Cromwell nog niet had laten verwijderen – stond een man in het witte gewaad en de zwarte stola van de geestelijke te preken. Barak nam een stoel en ging erop staan, zodat hij over de hoofden van de menigte kon kijken. Het leverde hem afkeurende blikken van de mensen in zijn buurt op.

‘Kun je Rich ontdekken?’ vroeg ik.

‘Nee. Er zijn te veel mensen. Waarschijnlijk staat hij ergens vooraan. Kom.’ Hij begon zich door de menigte naar voren te worstelen, zonder zich iets van de gemompelde protesten aan te trekken, en ik volgde hem op de voet. Er waren enkele honderden mensen gekomen om de aartsbisschop te zien, de man die sinds de breuk met Rome samen met zijn vriend Cromwell de hand had gehad in alle godsdienstige veranderingen in het land.

We bereikten de eerste rijen, waar rijk geklede kooplieden en hovelingen op keken naar de predikant. Zelfs Barak waagde het niet zich door deze voorste haag heen te werken. Hij ging op zijn tenen staan, op zoek naar Rich. Zelf bestudeerde ik Cranmer, want ik had hem nooit eerder gezien. Hij zag er verbazingwekkend gewoontjes uit, klein en gedrongen, met een lang, ovaal gezicht en grote bruine ogen waaruit eerder droefenis dan gezag sprak. Op de lessenaar voor hem lag een exemplaar van de English Bible. Onder het spreken streelden zijn vingertoppen de randen.

‘Gods Woord!’ verkondigde hij met stentorstem. ‘Het enige wat nodig is om het te begrijpen, is de vaardigheid van lezen en schrijven, maar zelfs alleen al het luisteren is genoeg. Zo hebben wij rechtstreeks toegang tot het Woord Gods, zonder tussenkomst van een priester en zonder Latijns geprevel dat zijn woorden moet vertroebelen. Zoals geschreven staat in Spreuken 30: “Elk woord van God is gelouterd; Hij is een schild voor hen die bij Hem schuilen.”’

Dit was de reformatie in eigen persoon; als de conservatieve bisschop Sampson hier had gestaan, zoals zijn bedoeling was geweest, zou de nadruk hebben gelegen op gehoorzaamheid en tradities. Net als Cranmer beschikte Sampson over een massa citaten uit de dikke bijbel om zijn eigen overtuiging te onderbouwen; ik had gehoord dat er zelfs drukkers waren die voor de liefhebbers registers van citaten publiceerden, zodat ze die in de religieuze disputen bij de hand konden hebben. Ik dacht aan de geduldige Bijbelstudie die Elizabeth er uiteindelijk toe had gebracht haar fanatieke woede tegen God te keren. Ik wendde me af. Waar is mijn eigen geloof gebleven? dacht ik. Waar is het heen; hoe is het me ontglipt?

‘Daar hebben we hem,’ fluisterde Barak me in het oor. Hij begon zich weer door de menigte te werken, nu met beleefde excuses. Hij kan dus hoffelijk zijn, als hij wil, dacht ik, terwijl ik hem volgde. Helemaal op de voorste rij, omringd door een groep dienaren, stonden twee luisterrijk geklede figuren: sir Richard Rich en lord Chancellor Audley. Rich’ knappe gezicht was uitdrukkingsloos; het was onmogelijk te zien of hij het met de preek eens was of niet. Ongetwijfeld wedde hij op twee paarden, want als Cromwell ten val kwam, zou dat ook met Cranmer gebeuren – waarschijnlijk zouden ze eindigen op de brandstapel. Ik zag hoe Audley zich naar Rich toe boog en met een sarcastische glimlach iets tegen hem zei, maar Rich knikte alleen, zonder een spier van zijn gezicht te vertrekken.

Barak nam het zegel van de graaf uit zijn zak en drukte het me in de hand. ‘Hier, neem dit. Dan komt u langs die dienaren.’

Ik knikte. Mijn hart klopte snel en ik had een ogenblik nodig om mezelf een houding te geven voordat ik de beide raadslieden van de koning naderde. Een van de dienaren draaide zich waakzaam om toen ik naderde en ik zag zijn hand naar het gevest van zijn zwaard gaan. Ik toonde hem het zegel.

‘Ik moet dringend sir Richard spreken. In opdracht van graaf Cromwell.’

Rich had me al ontdekt. Even gleed er een trek van ergernis over zijn gezicht, maar die maakte snel plaats voor een sardonisch lachje terwijl hij naar me toe liep. ‘Wel, wel, broeder Shardlake weer eens. Gods dood, jij volgt me ook overal! Ik dacht dat we deze kwestie hadden afgehandeld nadat ik met de graaf had gepraat?’

‘Er is een andere kwestie waarover ik u moet spreken, sir Richard. Ook nu is het een aangelegenheid van de graaf.’

Hij nam me nieuwsgierig op. ‘Nou?’

‘Zullen we naar een wat rustiger plek gaan?’

Hij trok zijn mantel om zich heen, beduidde zijn bedienden te blijven waar ze waren en gaf me met een armgebaar te kennen dat ik hem voor moest gaan door de menigte. Ik liep naar de verste muur, buiten het gehoor van andere aanwezigen. Barak was ons op enige afstand gevolgd.

‘Nou?’ herhaalde sir Richard.

Ik nam de lijst uit mijn zaak. ‘Ik moet van u horen, sir Richard, om welke zaken het precies ging toen u cliënten van mij overhaalde hun opdracht aan mij in te trekken.’

Hij nam me scherp op met die kille grijze ogen, even gevoelloos als de zee. ‘Wat heeft de graaf daarmee te maken?’

‘Ik kan u alleen zeggen dat hij voor een van die zaken belangstelling heeft.’

‘Welke?’ vroeg hij scherp.

‘Dat mag ik niet zeggen.’

Zijn harde mond verstrakte. ‘Er komt een dag, Shardlake…’ zei hij zacht. Hij griste me de lijst uit handen en liet zijn blik erlangs glijden. ‘De eerste, de tweede, de vierde en de vijfde. De derde niet, noch de zesde of de zevende. Dat geldt ook voor de rest.’

Het derde geval was het pakhuis in kwestie. Ik bekeek zijn gezicht aandachtig, maar kon er niets in ontdekken. Ongetwijfeld zou hij even hebben geaarzeld of met zijn ogen hebben geknipperd toen hij de naam Pelican Wharf herkende.

Hij duwde me de lijst weer in handen. ‘En? Was dat alles?’

‘Dat was het. Dank u, sir Richard.’

‘Gods dood!’ Hij lachte spottend. ‘Hoe jij de mensen aan staat te staren. Zo, en met jouw welnemen keer ik nu terug naar de preek van de aartsbisschop.’ Hij wendde zich zonder buiging af en wrong zich terug door de menigte. Barak kwam naar me toe.

‘Wat zei hij?’

‘Hij heeft het pakhuis overgeslagen.’

‘Gelooft u hem?’

‘Hij wachtte even voor hij de lijst doornam. De man is echter buitengewoon sluw.’ Ik was ten prooi aan onzekerheid. ‘Ik weet het niet, ik weet het niet.’

Barak gaf echter geen antwoord. Hij keek de zijbeuk af. Toen draaide hij zich rustig om en zei zacht: ‘Wright is hier. Ik zag hem wegduiken achter die pilaar. Ik denk niet dat hij me heeft zien kijken. Hij houdt ons in de smiezen.’

Instinctief trok ik me terug tegen de muur. ‘Wat moet hij hier?’

‘Geen idee. Misschien hebben ze het weer op ons voorzien.’

‘Misschien is hij hier met Rich. Heb je ook Toky gezien?’

‘Nee.’ Baraks gezicht verstrakte. ‘Dit is onze kans hem te pakken te nemen. U hebt uw dolk bij u?’

Ik klopte op mijn gordel. ‘Tegenwoordig altijd.’

‘Wilt u me dan helpen?’

Ik knikte, maar het hart klopte me in de keel bij de gedachte dat ik opnieuw tegenover dat monster zou staan. Nog maar enkele uren geleden had hij Gabriel Marchamount in stukken gehakt. Ik probeerde niet naar de pilaren te kijken. ‘Is hij gewapend?’

‘Er hangt een zwaard aan zijn gordel. Zelfs hij waagt het niet met een bijl St. Paul’s binnen te gaan.’ Barak sprak zacht en vlug, met een terloopse glimlach op zijn gezicht. ‘We lopen door het middenschip alsof er niets aan de hand is. Zodra we bij die pilaar zijn, ren ik naar de ene kant. U loopt eromheen naar de andere kant om hem de pas af te snijden.’ Hij keek me indringend aan. ‘Kunt u dat doen?’

Ik knikte opnieuw. Barak begon St. Paul’s Walk af te lopen, zo nonchalant als hij maar kon. Achter ons hoorde ik Cranmers rijzende en dalende stentorstem.

Zodra we bij de pilaar waren rukte Barak met een katachtige beweging zijn zwaard uit de schede en hij sprong naar de ene kant van de pilaar. Ik hoorde het gekletter van staal op staal; Wright moest met getrokken zwaard klaar hebben gestaan, loerend op de kans om ons te doden.

Toen ik om de pilaar heen rende, zag ik dat Barak en hij met opgeheven zwaard om elkaar heen cirkelden. Wright bewoog zich snel en met vloeiende bewegingen – verrassend snel voor zo’n grote kerel. Overal om ons heen bleven mensen staan en drukten zich plat tegen de muur. Een vrouw gilde.

Ik trok mijn dolk; Wright had me nog niet opgemerkt. Als ik hem in een arm of been kon steken zou hij gehandicapt zijn en hadden we hem. Nog nooit had ik een man in koelen bloede aangevallen, maar mijn hoofd was helder, iedere zenuw was alert en mijn angst was verdwenen. Ik stapte naar voren. Wright hoorde mij en draaide zich razendsnel om, terwijl hij een stoot van Barak pareerde. De uitdrukking op zijn gezicht was precies die ik er in de priorij van Bealknap op had gezien: wreed en onmenselijk, maar nu op zoek naar een uitweg, in plaats van een moord.

Hij sprong opzij en begon door het middenschip te rennen. Zijn zwaard blonk in het licht uit de gebrandschilderde ramen. ‘Klote,’ snauwde Barak. ‘Kom!’ Hij sprintte achter Wright aan en ik volgde hem zo snel mogelijk door St. Paul’s Walk. Wright was blijven staan; de uitgang werd geblokkeerd door een grote familie die op weg was naar de trap naar het dak. Als hij zich met grof geweld een uitweg probeerde te banen zou Barak de tijd hebben om hem in te halen en neer te slaan.

Wright draaide zich om en rende verder naar de deur. Een ouder echtpaar had net de voet van de trap bereikt; de vrouw gilde toen Wright haar opzij gooide en de trap op begon te rennen, maar Barak zat hem op de hielen. Ik rende erachteraan, zodat mijn toog om mij heen opbolde. Tegen de tijd dat ik boven aan de trap was, kon ik nauwelijks meer ademen; mijn keel schrijnde even hevig als direct na de brand en heel even meende ik rook te proeven. Ik zag de deur naar het dak openstaan; een rechthoek van de hemel. Voor me strekte zich het uitgestrekte platte dak uit, met in het midden de enorme houten koepel die vijfhonderd voet hoog naar de hemel priemde. Over de lage borstwering zag ik heel Londen voor me liggen; de rivier kronkelde zich er als een slang doorheen, en recht boven mij hadden zich donkergrijze wolken samengetrokken. Geschrokken bezoekers hurkten neer tegen de borstwering, starend naar Barak. Hij had Wright in een hoek gedreven, met zijn rug tegen de koepel. Hij bleef zijn zwaard hoog houden, terwijl Barak om hem heen cirkelde. Wright was groot en snel, maar Barak was jonger en sneller. Ik rende naar hem toe en hield mijn dolk gereed, net buiten bereik van Wrights zwaard. Achter me begonnen mensen naar de deur te rennen.

Er verscheen een spottende grijns op Baraks gezicht. Hij wenkte Wright, met een uitnodigend gebaar.

‘Kom nou maar, moordenaar, je spel is uit. Je had je gabber Toky niet thuis moeten laten. Laat dat zwaard vallen en kom rustig mee. Wij willen je niet dood hebben; je hoeft alleen maar wat vragen van graaf Cromwell te beantwoorden – doe het naar behoren en hij zal je rijk maken.’

‘Had je gedroomd.’ Wright had een zware stem. ‘Hij zal me doodmaken.’ Zijn ogen flitsten van Barak naar mij en terug; ik zag dat hij de kans berekende om mij onder de voet te lopen en weg te komen naar de deur. Mijn maag kromp ineen van angst bij die gedachte. Ik wilde hem echter niet laten ontsnappen, nu niet, het kon me niet schelen tegen welke prijs. Ik nam een resolute houding aan. Wright las de vastbeslotenheid in mijn ogen en zijn ogen schoten wanhopig heen en weer; hij wist dat hij in de val zat.

‘Toe nou maar,’ zei Barak. ‘Als jij graaf Cromwell alles vertelt, blijft de pijnbank je bespaard, ja?’

Op dat moment sprong Wright weg van de koepel niet naar mij toe, maar van ons af, verder het dak op. Die manoeuvre verraste ons. Barak rende hem achterna en ik volgde, hem helpend de reus weer klem te zetten, nu tegen de borstwering. Wright keek over zijn schouder naar de straat beneden hem, duizelingwekkend diep. Hij bevochtigde zijn lippen met zijn tong, slikte. Toen hij zijn mond weer opendeed, klonk zijn stem opeens schril van angst.

‘Ik heb altijd gezworen dat ik me nooit zou laten hangen! Dat deed ik nog eens toen ik die kerel zo-even aan de galg zag hangen.’

‘Wat?’ Barak wachtte, zijn zwaard nog opgeheven. Ik raadde eerder dan Barak wat Wright van plan was en probeerde zijn arm te grijpen, maar hij was al op de borstwering gesprongen. Ik denk dat hij hoe dan ook zou zijn gesprongen, maar toen hij om zich heen keek, verloor hij zijn evenwicht en verdween in de diepte. Hij leek eenvoudigweg in de leegte te verdwijnen, zelfs zonder een schreeuw. We renden naar de borstwering, maar toen had Wright al de grond bereikt. Hij lag honderd voet beneden ons. Zijn gezicht was niet meer dan een witte vlek en het bloed uit zijn verpletterde lichaam verspreidde zich langzaam over de keien.