41

Ondanks alles sliep ik die nacht rustig. Tegen zessen werd ik verkwikt wakker, ook al bezorgde mijn rug me pijn toen ik opstond. Ik verschoonde het verband om mijn arm en stelde tevreden vast dat de wond begon te genezen. Voor het eerst in dagen deed ik Guys oefeningen, maar voorzichtig, om te voorkomen dat het me meer kwaad dan goed zou doen.

Buiten was de hemel weer blauw, maar aan de horizon zag ik een wolkenband, en toen ik naar het open raam liep, voelde de lucht klam aan. Ik vroeg me af of er regen op komst zou zijn. Te laat om mijn bloemen nog te redden, dacht ik, toen ik omlaagkeek naar de arme verwelkte dingen, maar misschien zou het de oogst van Joseph nog een beetje kunnen helpen. Ik bleef een ogenblik staan, luisterend naar de uitbundige zang van de vogels in de bomen. Toen hoorde ik gestommel in Baraks kamer, ik draaide me om en daalde de trap af. Het was de achtste juni; we hadden nog maar twee dagen.

Na het ontbijt liepen we naar Lincoln’s Inn, waar de werkdag van de juristen net begon. Een student, nog halfdronken, lag slap op de bank waar ik lady Honor had ontmoet; hij werkte zich overeind en kneep zijn ogen dicht tegen het licht. Er liepen advocaten langs hem heen; ze hadden ieder een tas onder de arm en de meesten keken afkeurend naar het jongmens. We passeerden mijn kantoren, op weg naar die van Marchamount. De beide klerken in zijn secretarie waren ten prooi aan paniek. Een van hen stond aan een andere stafhouder angstig een rechtszaak toe te lichten waarvoor Marchamount die ochtend acte de présence moest geven; de andere klerk spitte verwoed een stapel paperassen door, kreunde luid en haastte zich naar Marchamounts kamer, waarvan de deur openstond. We volgden hem naar binnen.

De klerk stond al een andere stapel door te nemen; hij keek op en staarde ons geschrokken aan. ‘Deze kamer is niet toegankelijk. Als u hier bent vanwege een van de zaken van stafhouder Marchamount, wacht u dan alstublieft hiernaast. Wij moeten de bescheiden voor de rechtszaak van vanmorgen opzoeken.’

‘We zijn hier op last van graaf Cromwell,’ zei ik. ‘Om een onderzoek naar zijn verdwijning in te stellen.’ Barak toonde het zegel van de graaf. De klerk keek ernaar, aarzelde en schudde toen wanhopig het hoofd. ‘De stafhouder zal woest zijn – hij bewaart hier privézaken.’ Toen vond de klerk het document dat hij zocht en hij haastte zich ermee naar buiten. Barak deed de deur achter hem dicht.

‘Waar zoeken we naar?’ vroeg hij.

‘Geen idee – alles. En daarna doorzoeken we zijn woonvertrekken.’

‘Als hij uit eigen beweging is vertrokken, zal hij niets hebben achtergelaten dat hem kan belasten.’

‘Als hij uit vrije wil is gegaan. Kijk jij in die laden daar; ik doorzoek zijn bureau.’

Het was een vreemde gewaarwording om Marchamounts persoonlijke dingen te doorzoeken. Een afgesloten lade gaf ons wat hoop, maar toen Barak het slot had geforceerd, vonden we alleen een stamboom van Marchamounts familie. Hij had de draad tot tweehonderd jaar geleden kunnen volgen. Onder de namen waren hun beroepen geschreven: vishandelaar, klokkengieter en, het ergst van alles, ‘schurk’. Onder een naam van honderd jaar geleden was geschreven: Deze man stamde af van de Normandiërs!

Barak moest lachen. ‘Hij was wel tuk op die titel.’

Ay. Een ijdel man. Kom, we proberen zijn woonvertrekken.’

Ook daar was echter niets te vinden, behalve kleding, rechtskundige papieren en wat geld, dat we lieten liggen. We hoorden de klerken uit, maar ze konden ons alleen vertellen dat ze de vorige dag op hun werk waren gekomen en vergeefs op Marchamount hadden gewacht, die zonder bericht wegbleef, terwijl er talloze zaken wachtten. Terneergeslagen liepen we naar boven en we staken de binnenhof over naar mijn kantoren. ‘Ik had gehoopt daar iets te vinden,’ zei Barak.

Ik schudde het hoofd. ‘Degenen die hierbij betrokken zijn zullen onder geen voorwaarde Grieks Vuur laten rondslingeren. Zelfs de Gristwoods hebben hun apparaat bij die smeltmeester in Lothbury verborgen gehouden.’

‘Maar de formule hadden ze thuis.’

‘Nou, je hebt gezien wat er met hen is gebeurd. Nee, alles moet ergens goed zijn verborgen.’

‘Ja, maar waar, als het niet in een woning is?’

Ik bleef plotseling staan. ‘Maar wat dacht je van een pakhuis?’

‘Dat ís een mogelijkheid. Maar daarvan staan er tientallen langs de kaden.’

‘Onder de zaken die ik ben kwijtgeraakt was ook de overdracht van een pakhuis bij Salt Wharf. Het was me destijds opgevallen dat die transactie moest worden gedaan op naam van mensen die op mij overkwamen als stromannen. Ik vroeg me af wie er belang bij kon hebben het eigendomsrecht op een pakhuis geheim te houden.’

‘En Rich was de man die ervoor zorgde dat u die cliënt kwijtraakte.’

Ik wachtte even, voordat ik me verder haastte. Skelly zat een pen te snijden en keek turend naar mij op.

‘John,’ zei ik, ‘is meester Godfrey binnen?’

‘Nee, sir.’ Triest schudde hij het hoofd. ‘Hij moet opnieuw voor de commissie verschijnen.’

‘Zou je iets voor me willen doen? Je weet dat ik onlangs een aantal zaken kwijt ben geraakt. Een stuk of zes. Zou je nu even een lijst ervan willen maken? Alleen de namen van de objecten, en die van de partijen.’

‘Ja, sir.’ Ik zag zijn roodomrande ogen. ‘Ik heb me afgevraagd of jij wel zo goed kunt zien als je zou kunnen.’ Meteen kon ik wel door de grond zakken van schuldgevoelens, want hij staarde me doodsbang aan.

‘Misschien niet, sir,’ prevelde hij, terwijl hij zijn gewicht van de ene voet naar de andere verplaatste.

Ik liet mijn stem opgewekt klinken. ‘Ik heb een vriend die apotheker is en met brillen experimenteert. Hij zoekt naar proefpersonen. Als je je bij hem meldt, kan hij je misschien helpen beter te gaan zien. En aangezien je hem dan helpt bij zijn onderzoek, zal het je niets kosten.’

Ik zag hoop in zijn gezicht. ‘Dolgraag, sir.’

‘Mooi. Ik zal het regelen. Zo. Nu graag die lijst, wil je?’

Hij haastte zich weg. Ik zag dat Barak naar het open raam was gelopen en naar buiten staarde. ‘Wat is daar aan de hand?’ mompelde hij. Ik kwam naast hem staan. Een kleine menigte, bedienden, advocaten en klerken, dromde samen rond een van de studenten, een gespierde jonge kerel met blond haar. Hij stond druk te gesticuleren in hun midden, zijn ogen groot van schrik. ‘Het is moord!’ hoorde ik hem zeggen. Barak en ik keken elkaar aan en we renden naar buiten. We werkten ons door de menigte en ik greep de jongeman bij een arm. ‘Wat is er gaande?’ vroeg ik. ‘Wie is er vermoord?’

‘Dat weet ik niet, sir. Ik was op konijnenjacht, daarginds bij Coney Garth, en in de boomgaard vond ik… een voet. Een voet in een schoen – afgehakt. En overal bloed.’

‘Breng ons erheen,’ zei ik. Na een korte aarzeling draaide hij zich om en hij ging ons door de poort voor naar de boomgaard aan de noordzijde van Gatehouse Court. Een deel van de menigte volgde ons, zo nieuwsgierig als koeien.

‘Terug,’ beval ik. ‘Dit is officieel.’ Er werd gemopperd, maar de menigte bleef achter toen wij doorliepen, de boomgaard in. De appel- en perenbomen stonden volop in bloei en een tapijt van recent gevallen bloesems bedekte de grond, roze en wit. De student ging ons voor door de bomen.

‘Hoe heet je, jongeman?’ vroeg ik.

‘Francis Gregory, sir. Ik wilde alleen wat konijnen voor de pot en was er vroeg op uitgegaan, maar toen ik me terug haastte zag ik dat… dat ding.’ Ik monsterde zijn gezicht. Hij leek me niet al te schrander en was buitengewoon bang.

‘Juist, Francis. Er is niets om bang voor te zijn, maar er is iemand verdwenen en ons is opgedragen hem te vinden.’

Met tegenzin liep Francis verder tussen de bomen. Ongeveer midden in de boomgaard, op de met bloesems bedekte grond, troffen we een gruwelijke chaos aan. Een grote plek grond was overdekt met bloed – zwart en kleverig. Van een van de bomen was een tak afgehakt en ernaast was een diepe kloof te zien. Daar achtergelaten door een bijl, Wrights lievelingswapen. En aan de voet van de boom lag een schoen, met een paar duim lengte van een wit onderbeen erboven.

Ik stapte op de kleverige grond om de afgehakte voet beter te bekijken, terwijl mijn maag zich wilde omdraaien bij de aanblik van het rauwe rode vlees en witte enkelbot. Het lichaamsdeel was afgehakt als een varkenspoot. Overal om de voet zoemden vliegen. ‘De schoen van een gentleman,’ constateerde Barak.

‘Ay.’ Ik zag nog iets anders tussen de bloesems, nam mijn dolk en schoof de tere bloemblaadjes opzij. Met een ruk richtte ik me op, vervuld van walging. Het waren drie vingers van een mannenhand, net als de voet afgehakt; zwarte haartjes staken scherp af tegen de waskleurige huid. Om een van de vingers zat een grote smaragden ring.

‘Wat is het?’ riep Barak. Hij kwam naast me staan. Ik had mezelf al vermand om de vinger op te rapen, maar Barak deed het zonder blikken of blozen. ‘Dat is de ring van Marchamount,’ zei ik zacht, zodat de student het niet kon horen. Hij had zich niet op de met bloed overdekte plek durven wagen.

‘Klote,’ fluisterde Barak.

‘Hij zal hierheen zijn gegaan voor een ontmoeting met iemand, waarschijnlijk volgens afspraak, en toen zijn ze hem te lijf gegaan met die bijl.’ Ik zoog lucht in mijn longen.

‘Toky en Wright weer.’

‘Ay. Hij moet zich hebben verzet, proberend te ontsnappen. Vermoedelijk haalden ze uit naar zijn voet om hem dat te beletten. Toen probeerde hij nog zich met zijn handen te verweren. Arme Marchamount.’

‘Waarom hebben ze het lijk meegenomen en alleen dit laten liggen?’

‘Misschien hielden ze geen rekening met de ring. Als het donker was, hebben ze misschien niet op de vingers gelet.’

‘Ik dacht dat hier geregeld werd gepatrouilleerd om de advocaten en hun goud te beveiligen?’

‘Alleen de binnenhof – niet de tuinen, noch de boomgaard. Er zijn daar aan de muur langs Lincoln’s Inn Fields plaatsen waar je over de muur kunt klimmen.’

Barak stond met zijn rug naar de student, toen hij de ring van de afgehakte vinger nam en hem in zijn zak liet glijden. De vinger liet hij weer op de grond vallen. We liepen terug naar de student. ‘Het is zo niet te bepalen wie dit is, beste jongen,’ zei ik. ‘We zullen dit melden aan de autoriteiten. Ga maar.’

Hij was allang blij dat hij weg kon. Barak en ik volgden hem langzamer. Ik was blij dat ik lady Honor gisteravond een briefje had gestuurd, met de waarschuwing dat ze zich niet zonder bedienden buiten moest wagen. ‘Dus Marchamount lag kennelijk toch onder een deken met Toky en Wright…’ zei Barak.

‘Daar lijkt het wel op. Misschien was hij bang dat ik hem voor Cromwell zou slepen en heeft hij dat zijn opdrachtgever verteld. En die besloot toen hem de mond te snoeren.’ Op het voetpad bleef ik staan. ‘Gods dood! Hij moet hebben geweten welke risico’s hij liep ze hadden tenslotte al genoeg mensen het zwijgen opgelegd! De beide Gristwoods, de smeltmeester, Bathsheba en haar broer… En nu hij.’

‘Misschien was hij zelf hun opdrachtgever,’ zei Barak.

‘Wát?’

‘Misschien heeft hij de hele zaak geleid, met Toky en Wright als handlangers. Toen hij hun vertelde dat de grond hem te heet onder de voeten werd, besloten zij om hem af te slachten en ervandoor te gaan met het Griekse Vuur.’

‘Je zou gelijk kunnen hebben,’ zei ik. ‘Hoe dan ook, zij zijn degenen die we te pakken moeten krijgen.’

‘Toky is technisch aangelegd. Hij is opgeleid door de monniken en heeft jaren in legers gediend. Hij kan eropuit zijn om het Griekse Vuur aan de hoogste bieder te slijten. Misschien een buitenlandse gegadigde.’

‘Ja, maar waar hangt dat tuig uit? Waar hebben ze Marchamounts lichaam gelaten? Waar zijn het apparaat en de formule? Kom mee, we gaan eens kijken of Skelly dat lijstje al klaar heeft.’

Tegen de tijd dat we de binnenhof bereikten, stond de jonge Gregory midden in de menigte uit te leggen wat we hadden gevonden.

‘Ze zullen gauw genoeg verband leggen met Marchamounts verdwijning,’ zei Barak.

‘Alleen zullen ze niet in staat zijn te bewijzen dat hij het is niet zonder die ring.’ Ik zag Bealknap aan de rand van de menigte. Zijn ogen waren groot en ik vroeg me af of hij zou hebben geraden wie er was vermoord.

In mijn secretarie wachtte Skelly ons op, een vel papier in de hand. ‘Het is al klaar, sir.’

‘Dank je.’ Ik legde het lijstje op tafel en Barak en ik bekeken zijn kriebelige handschrift. Het ging om vier rechtsgedingen om grondbezit, een testament en de overdracht van dat pakhuis. Pelican Warehouse, aan Salt Wharf.

‘Wat betekent Pelican?’ vroeg Barak.

‘De naam van een watervogel uit India. Het dier heeft in de ondersnavel een enorme zak die hij min of meer als visnet gebruikt. Of om geheimen in te bewaren, misschien.’ Ik keek uit het raam. ‘Vraag Bealknap even hier binnen te stappen, wil je? Fluister hem in het oor dat wij denken dat de vermoorde man Marchamount is.’ Er schoot me iets te binnen. ‘John, voeg onder aan deze lijst nog een aantal andere zaken van mij toe – kies maar lukraak. En kom dan met die lijst naar me toe.’

Skelly, die ons gesprek met open mond had staan volgen, knikte en verdween in mijn kantoor. Een minuut later kwam Barak terug, gevolgd door Bealknap. Uit de ogen van de schurk sprak doodsangst. ‘Is dit waar?’ vroeg hij. ‘Is Marchamount vermoord? Ik was er al bang voor toen ik het hoorde…’

‘Het is waar, Bealknap, maar daar zul jij niemand iets over zeggen. Dat beveel ik je, op gezag van graaf Cromwell. Ik geloof echter dat niemand die iets te maken heeft gehad met dat Griekse Vuur nog veilig is.’

Nijdig zwaaide hij met zijn handen. ‘Ik heb je al tien keer gezegd, Shardlake, dat ik er niets mee te maken heb! Sir Richard heeft alleen vanwege die kwestie met mijn priorij jouw cliënten onder druk gezet om zaken terug te trekken; dat heeft niets te maken met dat Griekse Vuur! Ik heb met die pestilente troep alleen als tussenpersoon van doen gehad!’ Vanwege de angst voor gevaar danste hij bijna; ik had hem nu flink schrik aangejaagd.

‘Je hebt Rich niets van het Griekse Vuur verteld, mag ik hopen?’

‘Zodat ik de graaf tegen me in het harnas had gejaagd? Natuurlijk niet!’

Ik gaf hem de lijst. ‘Kijk, dit zijn zaken die ik de laatste tijd kwijt ben geraakt. Kun jij bevestigen dat dit de zaken zijn die Rich me heeft ontnomen?’

Bealknaps blik gleed over de lijst en schudde toen het hoofd. ‘Ik zou het niet weten. Sir Richard heeft me alleen verteld dat hij je in je werk zou schaden, bij wijze van waarschuwing. Hij heeft me echter niet verteld om welke zaken het ging.’ Hij wachtte even en haalde een hand door zijn stugge blonde haar. ‘Luister, als ik in gevaar verkeer, verlang ik bescherming,’ zei hij toornig. ‘Ik laat me niet aan stukken snijden, zoals Marchamount!’

‘Waarom niet?’ vroeg Barak. ‘Wie zou jou nou missen?’

Met een ruk draaide hij zich om. ‘Ik zou me missen!’

‘Bealknap,’ zei ik zacht. ‘Ik moet sir Richard Rich aanspreken over deze lijst. Ik moet weten welke zaken ik door zijn toedoen heb verspeeld. Dat houdt namelijk verband met die andere kwestie. Enig idee waar hij is?’

‘In het lunchuur zal hij in St. Paul’s zijn om aartsbisschop Cranmer te horen preken. Monseigneur Cranmer preekt de hele week in het lunchuur; bisschop Sampson doet dat in de Tower. De halve raad des konings zal er zijn.’

‘Ah, dat was me ontschoten. Barak, laten we maken dat we daar komen. Ik moet hem deze lijst voorleggen.’ Ik wendde me tot Bealknap. ‘Dank je. Misschien kun je jezelf de komende paar dagen beter opsluiten in je kamers, bij die kist met goud van je.’

‘Ja… maar ik heb… zaken af…’

Ik haalde mijn schouders op. Bealknaps kaak verstrakte. Hij draaide zich om en beende naar buiten, waarbij hij de deur achter zich dicht knalde. Door het raam zagen we hoe hij zich terug repte naar zijn kantoor en zenuwachtig om zich heen bleef kijken. ‘Ik betwijfel of iemand het op hem zou hebben voorzien,’ zei ik. ‘De man weet niets. Net zomin als lady Honor.’

‘Weet u zeker dat hij de waarheid spreekt? Hij weet dus werkelijk niets van het Griekse Vuur?’

‘Heel zeker. Hij is zo bang voor zijn hachje dat hij zich liever zou hebben overgeleverd aan onze genade, als hij ook maar even dacht dat hij hetzelfde lot zou ondergaan als Marchamount. Nou, kom mee, Barak, we moeten Rich spreken om erachter te komen of dat pakhuis door zijn toedoen op de lijst is beland.’

‘Als hij zegt van niet?’

‘Dan doorzoeken we dat pakhuis.’

Barak knikte. ‘En dan verrassen wij voor de verandering Toky en Wright maar eens.’

‘Ay, maar we moeten voorzichtig zijn. Goed, we gaan naar huis om de paarden te halen.’ Ik ging hem voor naar buiten en vroeg me af hoe lang de uitbarsting van nieuwe energie die door mijn ontdekkingen was uitgelokt zou duren.