19

Toen ik de volgende morgen opstond, hing er een dikke, dreigende wolkenlaag boven de stad. De lucht die mijn open slaapkamerraam binnendrong, was klam en drukkend. Het was de eerste juni; nog negen dagen voordat Elizabeth terug moest naar de Old Bailey, en even weinig dagen voor de demonstratie van het Griekse Vuur voor de koning.

Aan het ontbijt vertelde ik Barak van de ontbrekende boeken en de man in de schaduw van Lincoln’s Inn. Op zijn beurt deed hij verslag van wat hij had ontdekt tijdens zijn kroegentocht. Hij had gehoord dat de vreemde drank uit het gebied rond de Oostzee te koop was aangeboden aan een kroeg in Billingsgate, de Blue Bear. Hij was ook in de kroegen in Walbrook wezen kijken, maar daar had hij geen van de bedienden van de Wentworths aangetroffen; ze stonden bekend als een stel saaie kerkgangers. ‘Ik heb wel een praatje gemaakt met een bediende van het huis ernaast maar hij zei alleen dat de Wentworths zich met niemand bemoeiden. Hij zeurde me een uur lang aan mijn kop over zijn ouwe hond die spoorloos verdwenen was en hoe erg hij hem miste.’

‘Je moet het druk hebben gehad, vannacht.’ Ondanks het bier dat hij beslist had zitten hijsen, leek Barak zo fris als een hoentje.

‘Ook heb ik nog wat rondgevraagd naar Pokkensmoel en die klootzak met een grote wrat op zijn gok. Niets. Het moeten kerels van buiten de stad zijn. Ik begon me al af te vragen of ze misschien teruggeroepen waren, maar kennelijk niet, als ik afga op wat u vertelde.’

Joan kwam binnen met een brief. Ik verbrak het zegel. ‘Van vrouw Gristwood. Ze wacht om twaalf uur in Lothbury op ons. Als de zaak tegen Bealknap op tijd is afgehandeld, kunnen we het halen.’

‘Ik ga eerst wel met u mee naar Westminster, als u wilt.’

Er was geen ander nuttig iets dat hij die ochtend kon doen. ‘Goed,’ zei ik, ‘dan zal ik me veiliger voelen. Heb je iets zwarts dat je kunt aandoen?’

‘Ay, ik kan er respectabel uitzien, als het nodig is. Vanavond lady Honor.’ Hij knipoogde. ‘Ik wed dat u zich daarop verheugt.’

Ik gromde iets. Ik had hem niet verteld dat ik haar in Lincoln’s Inn had gezien; hij zou me dadelijk de les hebben gelezen omdat ik haar niet meteen vragen had gesteld. En hij zou gelijk hebben ook, bedacht ik.

Terwijl we omlaagwandelden om een veerboot naar Temple Stairs te nemen, zag ik de mensen opkijken naar de laaghangende wolken. Ik transpireerde nu al in de zware, bedompte lucht. Met een beetje geluk zou het spoedig gaan onweren. Hoe vroeg het ook was, toch had er zich al een kleine menigte verzameld in Fleet Street. Ik vroeg me af waar ze op wachtten, maar toen hoorde ik het dokkeren van ijzeren wagenwielen op de keien en de kreet: ‘Houd moed, broeders!’ Vandaag was het galgendag. Ik keek toe hoe een grote zware wagen langsreed, getrokken door vier paarden en aan weerszijden geflankeerd door rakkers in de roodwitte livrei van de City. De wagen was op weg naar Tyburn en de route liep met opzet door Fleet Street, om zoveel mogelijk mensen te laten zien waartoe misdadigheid leidde, opdat ze de waarschuwing ter harte zouden nemen.

We bleven staan om de wagen te laten passeren. In de wagen zaten twaalf gevangenen. Hun handen waren op de rug gebonden en ze hadden ieder een touw om de nek. Ik dacht erover na dat Elizabeth er ook in had kunnen zitten en dat dit gevaar nog lang niet geweken was. De laatste reis van een misdadiger eindigde bij de grote rij galgen in Tyburn. Hier zou de wagen straks stilhouden, terwijl de stroppen aan de haken van de galgen werden gehangen. Daarna zou de achterklep van de wagen worden opengeklapt en de paarden opgezweept, zodat de wagen snel onder de gevangenen door wegreed en ze kwamen te hangen. Ze zouden langzaam door hun eigen gewicht worden gewurgd, tenzij vrienden hard aan hun voeten rukten om hun nek te breken. Ik huiverde.

De meeste veroordeelden lieten op hun laatste reis het hoofd hangen, maar er waren er ook een paar bij die met geforceerde vrolijkheid lachend naar de menigte knikten. Ik herkende de oude vrouw en haar zoon die veroordeeld waren wegens paardendiefstal; de zoon staarde voor zich uit, een nerveuze tic in zijn gezicht, terwijl zijn moeder tegen hem aan leunde en haar hoofd tegen zijn borst drukte. De wagen reed krakend langs ons heen.

‘We moeten voortmaken,’ zei Barak en hij begon zich meteen door de menigte te worstelen. ‘Ik heb altijd een hekel gehad aan die aanblik,’ zei hij zacht. ‘Ik heb zelf in Tyburn eens aan de voeten van een ouwe vriend moeten rukken om een eind te maken aan zijn laatste dans.’ Hij keek me ernstig aan. ‘Wanneer wilt u dat ik in die put afdaal?’

‘Ik zou wel zeggen, vanavond, maar ik zit met dat banket. Morgennacht, reken erop.’

Terwijl we in een veerbootje stroomafwaarts voeren voelde ik me schuldig. Iedere dag uitstel was een dag langer in het helse cachot voor Elizabeth en weer een dag tussen hoop en vrees voor Joseph. De steenklomp van Westminster Hall doemde op en ik dwong mezelf me op de zaak tegen Bealknap te concentreren. Eén ding tegelijk, dacht ik, anders word ik gek. Barak nam me nieuwsgierig op en nu pas drong tot me door dat ik die woorden verstaanbaar had gefluisterd.

Zoals altijd in de zittingsperiode wemelde het op Westminster Palace Yard van mensen. We worstelden ons door de menigte naar de Hall. Onder het immense gebogen dak bevolkten advocaten en hun cliënten, boekverkopers en kijklustigen de oude plavuizen. Ik rekte me uit om over de hoofden van de menigte heen naar de afdeling van King’s Bench te kijken. Langs de houten reling – de bar – stond een rij barristers op hun beurt te wachten. Achter de reling met deze advocaten stond de grote tafel waaraan aanklagers en griffiers waren gezeten, met stapels papieren voor zich. Onder de tapisserie van de Royal Arms zat de rechter op zijn hoge zetel met een verveeld gezicht een advocaat aan te horen. Het stemde me onbehaaglijk te zien dat het rechter Heslop was, een luie kerel van wie ik wist dat hij een aantal kloosterbezittingen had opgekocht. De kans dat hij in het nadeel van een medeaasgier zou oordelen was klein. Ik balde mijn vuisten, in het besef dat ik vandaag een beroerde kaart in het spel van de rechtspraak had getrokken. Dankzij mijn inspanningen van de vorige avond was ik echter toch in staat hem argumenten te presenteren die overtuigend waren – als de kansen gelijk hadden gestaan.

‘Meester Shardlake!’ Ik schrok op en draaide me opzij. Meester Vervey, een van de advocaten van de gemeenteraad, stond naast me. Ik boog. Kennelijk was hij gestuurd om een oogje in het zeil te houden; het was een belangrijke zaak voor de gemeenteraad. ‘Heslop hamert de zaken er weer eens door,’ zei hij. ‘We zijn zo aan de beurt, broeder Shardlake. Bealknap is er al.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar de plaats waar mijn tegenstander tussen de andere advocaten tegen de reling leunde, tenger in zijn toog.

Ik perste er een glimlach uit en nam mijn tas van mijn schouder. ‘Ik ben zover. Wacht hier, Barak.’ Barak staarde de advocaat aan. ‘Mooie dag voor wat listen en lagen,’ zei hij opgewekt.

Ik liep het hekje door, boog voor de rechtbank en posteerde me aan de reling. Een paar minuten later was de voorgaande zaak afgehandeld en liepen de partijen, de een lachend, de ander nors, langs de reling. ‘Gemeenteraad van Londen versus Bealknap,’ riep een gerechtsdienaar.

Ik begon met erop te wijzen dat de beerput in kwestie slordig was gegraven en afgewerkt, zodat het rioolwater dat eruit lekte het leven voor de bewoners van de belendende percelen verpestte. Ik wees op de slechte constructie van Bealknaps beerput. ‘Het converteren van oude kloosters tot zulke armoedige en gevaarlijke wooneenheden is in strijd met het algemeen welzijn en de verordeningen van de gemeente,’ concludeerde ik.

Heslop, die lui achteroverleunde in zijn zetel, keek me verveeld aan. ‘Dit is niet het Court of Chancery, broeder. Wat zijn de juridische belangen die hier op het spel staan?’

Ik zag Bealknap al instemmend knikken, maar was erop voorbereid. ‘Dit was slechts de inleiding, edelachtbare. Ik heb hier maar liefst zes precedenten die de soevereiniteit van de gemeenteraad bevestigen over kloostereigendommen die overlast bezorgen.’ Ik legde kopieën over en vatte de argumentaties samen. Onder het spreken zag ik een glazige blik in Heslops ogen komen, en de moed zonk me in de schoenen. Als een rechter zo kijkt, betekent het meestal dat hij tot een besluit is gekomen. Manmoedig ging ik door. Toen ik was uitgesproken, knorde Heslop iets en knikte naar mijn opponent.

‘Broeder Bealknap, hoe luidt uw verweer?’

Bealknap stond op en boog. Met zijn slanke, gladgeschoren gezicht en dat zelfverzekerde lachje leek hij op en top een respectabele advocaat. Hij knikte en glimlachte alsof hij wilde zeggen: ik ben een eerlijk man en zal u de waarheid over deze kwestie zeggen. ‘Edelachtbare,’ begon hij. ‘We leven in een tijdsgewricht van ingrijpende veranderingen in onze stad. De ontbinding van de kloosters heeft een groot overschot aan bouwgrond op de markt gebracht; de huren zijn laag en ondernemers moesten zich zo goed mogelijk aanpassen om hun investeringen winstgevend te maken. Anders zullen nog meer voormalige kloostercomplexen in ruïnes veranderen en door zwervers in bezit worden genomen.’

Heslop knikte. ‘Ay, en dan komen ze ten laste van de gemeente.’

‘Ik heb hier een precedent dat deze kwestie tot uw tevredenheid zal oplossen, edelachtbare.’ Bealknap legde de rechter een document voor. ‘Friars Preachers versus the Prior of Ockham, edelachtbare. Een aanklacht wegens overlast, ingediend tegen de prior, ingediend bij de King’s Council omdat het klooster onder zijn jurisdictie stond. Dit geldt nu voor alle kloostercomplexen. Ik geef u dus in overweging dat, als er zich een geschil voordoet dat verband houdt met het oorspronkelijk charter, deze zaak aan de raad des konings moet worden voorgelegd.’

Heslop las het document langzaam en knikte ondertussen. Ik keek uit over de menigte. Ik verstarde bij het zien van een kostbaar geklede heer, geflankeerd door twee livreiknechten, die dicht bij de reling stond. De rest van de menigte had een paar passen afstand van hem genomen, alsof iedereen bang was te dicht bij hem te komen. Sir Richard Rich, gehuld in een met bont afgezette mantel, staarde me aan met die grote grijze ogen van hem, ijzig als een poolzee.

Heslop keek op. ‘Inderdaad, broeder Bealknap, ik ben het met u eens. Het lijkt me dat dit precedent de zaak opheldert.’

Ik stond op. ‘Edelachtbare, staat u mij toe te repliceren. De precedenten die ik u heb voorgelegd zijn niet alleen talrijker, maar bovendien van recenter datum…’

Heslop schudde het hoofd. ‘Mij is de keus te bepalen welk precedent het gewoonterecht het beste tot expressie brengt, en de zaak die broeder Bealknap me voorlegt is de enige die rechtstreeks verwijst naar het koninklijk gezag in dezen.’

‘Maar broeder Bealknap heeft dit huis gekocht, edelachtbare. Een contract heft de…’

‘Ik heb een volle rol vandaag, broeder. Mijn beslissing valt uit in het nadeel van de klager, inclusief de kosten.’

Toen ik de rechtbank de rug toekeerde, stond Bealknap te grijnzen. Ik keek om me heen, op zoek naar Rich, maar die was al weg. Het was geen verrassing voor me geweest hem in Westminster Hall te zien; tenslotte bevond zijn kantoor bij Augmentatie zich hier vlakbij, maar waarom had hij op die manier naar mij staan staren? Ik liep terug naar de plaats waar Vervey en Barak op me wachtten. Ik werd rood bij de gedachte dat Barak er nu getuige van was geweest dat ik al twee zaken had verloren, die van Elizabeth en die tegen Bealknap; ik was er trots op dat ik in de regel zaken won. ‘Jij schijnt me ongeluk te brengen als je het nodig vindt om mij aan het werk te zien,’ zei ik nors, om mijn schaamte te verbergen.

‘Een monsterlijk verdict,’ zei Vervey verontwaardigd. ‘Het maakt de wet tot een aanfluiting.’

‘Inderdaad. Sir, ik vrees dat ik u moet aanraden in deze zaak hoger beroep aan te tekenen bij een afdeling van het Hooggerechtshof, het Court of Chancery, hoe duur dat ook moge zijn. Anders zal dit verdict alle opkopers van voormalige kloosterbezittingen in Londen carte blanche geven om de voorschriften van de gemeente aan hun laars te lappen…’

Ik slikte de rest in toen Barak me een por gaf. Bealknap stond ineens naast me. Ik fronste mijn voorhoofd; het was een zonde tegen de etiquette om een collega-advocaat die met zijn cliënt praatte te benaderen. Ook Bealknap had een frons in zijn voorhoofd; zijn houding was heel wat minder zelfverzekerd.

‘Ga je in beroep bij Chancery, broeder?’ vroeg hij. ‘Dat zou alleen betekenen dat je opnieuw aan het kortste eind trekt. Het jaagt de gemeente op hoge kosten…’

‘Ik was bezig met een privégesprek, Bealknap. Inderdaad, dat is mijn advies. Dit verdict was bevooroordeeld, en het Court of Equity zal het ongedaan maken.’

Hij lachte, met gespeeld ongeloof. ‘Als het ooit voorkomt. Enig idee hoe lang het duurt voordat zaken bij Chancery voorkomen?’

‘We zullen zo lang wachten als nodig is.’ Ik keek hem aan, maar zoals altijd meed hij mijn blik. ‘Even een woord, broeder.’ Ik troonde hem een eindje mee, weg van de anderen, en boog me dicht naar hem toe. ‘Hoe is deze zaak op de rol van Helsop beland? Is er soms wat goud van eigenaar verwisseld?’

‘Een dergelijke insinuatie is te…’

‘Ik acht jou daar niet boven verheven, Bealknap, als je beurs in het geding is. We zullen voor Chancery echter op gelijke voet beginnen. En denk niet dat ik die andere kwestie ben vergeten. Ik doe onderzoek naar jouw connecties met Franse kooplieden. Zij zouden bereid zijn veel voor die formule te betalen.’

Zijn ogen werden groot. ‘Ik zou nooit…’

‘Ik hoop het voor je. Als je betrokken bent bij iets dat zelfs maar riekt naar landverraad, Bealknap, zul je ontdekken dat je in meer dan een opzicht met vuur hebt gespeeld.’

Voor het eerst leek hij bang. ‘Ik heb er niets mee te maken, ik zweer het. Het is gegaan zoals ik het je heb verteld.’

‘Is dat zo? Nou, het is je geraden.’ Ik maakte de afstand groter. Hij trok zijn toog recht, hervond zichzelf en keek me giftig aan.

‘Ik zal mijn kosten voor deze zaak declareren, broeder,’ zei hij, heel even een trilling in zijn stem. ‘Ik zal de gemeenteraad mijn honorarium in rekening…’

‘Ay, doet dat vooral.’ Ik keerde hem de rug toe en voegde me weer bij Barak en de onbehaaglijk kijkende Vervey. Bealknap sloop weg.

‘Hij beloofde ons een nota,’ zei ik met een geforceerd lachje. ‘Meester Vervey, ik zal de raad mijn aanbeveling sturen. Nogmaals, ik betreur dit resultaat. Ik vrees dat de rechter zich heeft laten omkopen.’

‘Het zou me niet verbazen,’ antwoordde Vervey. ‘Ik ken die Bealknap. Wil je ons zo spoedig mogelijk schriftelijk je standpunt laten weten? Ik weet dat de raad zich grote zorgen zal maken over de implicaties.’

‘Ay.’

Vervey boog en verdween in de drukte. ‘Wat hebt u tegen Bealknap gezegd?’ vroeg Barak. ‘Ik was even bang dat u hem ervanlangs zou geven.’

‘Ik heb hem gewaarschuwd dat ik hem scherp in het oog hou. Ik zei dat ik een onderzoek instel naar zijn connecties met die Fransen.’

‘Bealknap was zonder enige twijfel de klootzak die destijds aanklopte bij mijn… stiefvader.’ Het woord klonk verbitterd.

Ik kreeg een verbeten trek om mijn mond. ‘Denk je dat je wat meer aan de weet zou kunnen komen over zijn meinedige eedhelpers? Zoek een volwassene die erover kan komen getuigen. Het zou iets zijn waarmee we hem kunnen dreigen…’

Ik hield op. Er ontstond beroering in de menige rondom ons, en toen ik me omdraaide zag ik Rich op mij afstevenen, een glimlach op zijn gezicht, maar de ijzige blik in zijn ogen was er niet minder om.

‘Broeder Shardlake weer, compleet met zijn warhoofdig ogende assistent.’ Hij glimlachte naar Barak. ‘U zou dat haar van u eens moeten kammen, sir, voordat u zich in een rechtszaal vertoont.’ Barak beantwoordde zijn starende blik zonder een krimp te geven. Glimlachend wendde Rich zich weer tot mij. ‘Dit is een uiterst brutale kerel, Shardlake, die u bij u hebt. U zou hem eens manieren moeten leren. Misschien hebt u daar zelf ook behoefte aan.’

Rich’ starende blik was zenuwslopend, maar ook ik gaf geen krimp. ‘Het spijt me, sir Richard, maar ik heb geen idee wat u bedoelt.’

‘U bemoeit zich met zaken die uw boekje te buiten gaan. Het zou beter zijn als u zich beperkt tot het bijstaan van boeren met hun grondgeschillen.’

‘Wat voor zaken bedoelt u precies, sir Richard?’

‘Dat weet u heel goed,’ zei hij. ‘Speel met mij geen spelletjes. Neem u in acht, anders vergaat het u nog slecht.’ Met die woorden draaide hij zich om en ging weg. Het bleef even stil. ‘Hij is op de hoogte,’ zei Barak zacht, maar indringend. ‘Hij weet van het Griekse Vuur.’

‘Hoe? Hoe zou hij dat moeten weten?’

‘Geen idee, maar hij weet het. Wat kan hij anders bedoelen? Misschien heeft Michael Gristwood toch bij hem aangeklopt, in die onverklaarde zes maanden.’

Ik fronste. ‘Als hij mij bedreigt… bedreigt hij Cromwell!’

‘Misschien is het hem niet bekend dat de graaf erbij betrokken is.’

Ik keek hem peinzend na. ‘Bealknap is nog niet weggeslopen, of Rich duikt op. En hij was die dag bij Augmentatie met iets bezig waar Rich bij betrokken was.’

‘Misschien geniet hij diens bescherming.’ Zijn kaak verstrakte. ‘De graaf moet hiervan op de hoogte worden gebracht.’

Ik knikte aarzelend. ‘Bij Gods Zoon, Rich is er ook bij betrokken!’ riep ik woedend uit, toen iemand tegen me aanbotste. ‘Kom, we gaan weg. We moeten naar Lothbury.’

We verlieten de Hall. Ik keek op naar de hemel. De lucht was drukkender dan ooit. We zochten ons een weg door de massa’s, terug naar de riviertrappen.