7

Buiten zei Barak me bruusk dat ik moest wachten terwijl hij de paarden haalde. Ik stond op het bordes van de Domus en had uitzicht over Chancery Lane. Voor de tweede keer had Cromwell me halsoverkop in een affaire geworpen met uiterst gevaarlijke implicaties. Er was echter niets dat ik kon uitrichten; zelfs als ik het had gewaagd hem te trotseren, was er nog Elizabeth.

Barak verscheen. Hij bereed zijn zwarte merrie en voerde Chancery mee. Ik steeg op en we reden naar de poort. Zijn gezicht stond ernstig, onbewogen. Barak – wat was dat voor een naam? In geen geval een Engelse, hoewel hij er Engels genoeg uitzag.

In de poort moesten we halt houden toen een stoet nors kijkende leerlingen met de blauwe en rode vignetten van de Leatherseller’s Company langs ons heen marcheerde. Ze droegen een boog aan de schouder en sommigen waren uitgerust met een lang lontroer. Met het oog op het huidige invasiegevaar moesten alle jonge kerels militaire oefeningen doen, verplicht. Ze marcheerden richting Holborn Fields.

We reden omlaag naar de City. ‘Jij was dus bij die demonstratie van Grieks Vuur, Barak?’ zei ik. Ik sloeg welbewust een neerbuigende toon aan, nu ik had besloten me niet door deze lompe jonge kerel te laten intimideren.

‘Spreek wat zachter,’ zei hij. Hij keek me fronsend aan. ‘We willen die term niet uitbazuinen. Ja, ik was erbij. En het ging zoals de graaf het heeft gezegd. Ik had het nooit geloofd als ik het niet met eigen ogen had gezien.’

‘Met buskruit zijn heel wat wonderbaarlijke trucs uit te halen. Bij de laatste processie van de burgemeester was er een draak die exploderende vuurbollen uitbraakte…’

‘Dacht je soms dat ik geen buskruittruc herkende als ik er een zag? Wat er in Deptford gebeurde, was heel anders. Dat was géén buskruit. Het was iets dat in niets leek op iets wat eerder was gezien, althans in Engeland.’ Hij wendde zich af en stuurde zijn paard door de menigte die door de Ludgate stroomde.

We reden door Thames Street en kwamen niet erg vlot vooruit, vanwege de mensenmassa’s in lunchtijd. Het was het heetst van de dag; Chancery zweette en gaf blijk van onbehagen. Ik voelde de zon op mijn wangen branden en hoestte toen een sliert stof mijn mond binnendrong.

‘Het is niet ver meer,’ zei Barak. ‘Zo dadelijk kunnen we afslaan naar de rivier.’

Ik bracht een opkomende gedachte onder woorden. ‘Ik vraag me af waarom Gristwood lord Cromwell niet heeft benaderd via sir Richard Rich. Per slot van rekening staat die aan het hoofd van het Hof van Augmentatie.’

‘Ik denk niet dat hij Rich vertrouwt. Iedereen weet wat voor schurk dat is. Rich zou de formule onder zich hebben gehouden en zelf aan het onderhandelen zijn geslagen; waarschijnlijk zou hij Gristwood overal buiten hebben gehouden.’

Ik knikte. Sir Richard mocht dan een briljant jurist en bestuurder zijn, maar er werd beweerd dat hij de wreedste en meest gewetenloze man in heel Engeland was.

We drongen door in de doolhof van straten en steegjes die afdaalde naar de Theems. Ik ving een glimp op van de rivier. Op het bruine water wemelde het van grote roeiboten en rivierschuiten, maar de bries die van de rivier afkomstig was, stonk; het was nog steeds eb, en de bevuilde modderbodem van de rivier dampte in de zon.

Wolf’s Lane was een lange, smalle straat van oude huizen, aftands ogende neringen en logementen. Aan de voorgevel van een van de grotere huizen zag ik een vrolijk uithangbord waarop Adam en Eva waren afgebeeld aan weerszijden van een Ei der Wijzen, de legendarische verzegelde urn waarin gewoon metaal in goud kon worden veranderd – het uithangbord van een alchemist. Het huis zelf was dringend toe aan renovatie; de pleisterkalk brokkelde van de muren en het overstekende dak miste verscheidene leien. En net als zo veel andere huizen die op de modder van de Theems zijn gebouwd, was het aan de rivierzijde flink verzakt.

De voordeur stond open en ik zag tot mijn verbazing dat een vrouw in een onopvallende dienstersjurk zich met beide handen aan de deurpost vastklampte, alsof ze bang was te vallen.

‘Wat krijgen we nou?’ zei Barak verbaasd. ‘Midden op de dag al dronken?’

‘Ik geloof niet dat het dat is.’ Plotseling sloeg de schrik me om het hart. Toen de vrouw ons zag, slaakte ze een schrille kreet.

‘Help! In jezusnaam, help me! Moord!’

Barak gleed van zijn paard en rende naar haar toe. Ik wierp haastig de teugels van onze paarden over de reling en haastte me erheen. Barak ondersteunde de vrouw onder haar armen en ze staarde hem wild aan, met luide snikken.

‘Kom, meisje,’ zei hij met verbazingwekkende vriendelijkheid. ‘Wat scheelt eraan?’

Ze probeerde zichzelf tot bedaren te brengen. Ze was jong, met een mollig gezicht en blozende wangen, zo te zien een boerendochter.

‘Mijn meester,’ stamelde ze. ‘O god, mijn meester…’

Ik zag dat het hout van de deurpost was versplinterd en gescheurd. De deur hing aan één scharnier en was kennelijk opengehakt. Ik keek langs haar heen en zag een lange, donkere gang met een vale tapisserie waarop de Drie Koningen waren uitgebeeld met geschenken voor het kind Jezus. Ik greep Barak bij de arm. De biezen op de houten vloer waren verstoord door voetsporen, donkerrode voetsporen.

‘Wat is hier gebeurd?’ fluisterde ik.

Barak schudde het meisje zacht dooreen. ‘We zijn hier om te helpen. Kom, zeg ons hoe je heet.’ Degenen die zich met grof geweld een weg naar binnen hadden gebaand, konden nog binnen zijn. Ik greep naar de dolk aan mijn gordel.

‘Ik ben Susan, sir, de dienstmeid,’ zei het meisje bevend. ‘Ik deed in Cheapside boodschappen met mijn meesteres, sir. We kwamen terug en… We vonden de deur in deze toestand. En boven… Mijn meester en zijn broer…’ Ze zoog haar longen vol lucht en keek naar binnen. ‘O god, sir…’

‘Waar is je meesteres?’

‘In de keuken.’ Ze schepte adem, schor. ‘Ze werd zo stijf als een plank toen ze hen zag – ze kan zich niet meer bewegen. Ik hielp haar te gaan zitten en zei dat ik hulp ging halen, maar toen ik de deur had bereikt, werd ik opeens heel duizelig – ik kon geen stap meer zetten.’ Ze klampte zich aan Barak vast.

‘Je bent een dapper meisje, Susan,’ zei hij. ‘Zou je ons nu naar je meesteres kunnen brengen?’

De dienstmeid liet de deur los. Ze huiverde bij de aanblik van die bloederige voetsporen binnen, slikte moeizaam en ging ons voor door de duistere gang, zich vastklampend aan Baraks hand.

‘Twee man, aan de voetsporen te zien,’ zei ik. ‘Een grote en een kleinere.’

‘Ik vrees dat we in de stront zitten,’ mompelde Barak.

We volgden Susan naar een grote keuken met uitzicht op een met plavuizen verharde binnenhof. De keuken zag er morsig uit; de stookplaats was zwart van het vuil en op het witgekalkte plafond waren vlekken rattenpis te zien. Zo te zien hadden Gristwoods streken hem weinig opgebracht. Aan een grote tafel, versleten na jaren van intensief gebruik, zat een vrouw. Ze was klein en tenger, ouder dan ik had verwacht, en ze droeg een wit schort voor een goedkope jurk. Onder haar witte huif waren slierten grijs haar te zien. Ze zat stijf rechtop en haar handen omklemden de tafelrand. Haar hoofd trilde zichtbaar.

‘Ze is buiten zinnen van schrik, de arme ziel,’ fluisterde ik.

De dienstmeid liep naar haar toe. ‘Mevrouw,’ zei ze aarzelend. ‘Er zijn een paar heren gekomen… om ons te helpen.’

Met een ruk keek de vrouw op en staarde ons wild aan. Ik stak een hand uit, om haar gerust te stellen. ‘Vrouw Gristwood?’

‘Wie bent u?’ vroeg ze. Er verscheen een behoedzame, scherpe trek op haar gezicht.

‘We kwamen voor uw echtgenoot en zwager om een zaak te bespreken. Susan vertelde ons dat u thuiskwam en ontdekte dat er was ingebroken…’

‘Ze zijn boven,’ fluisterde vrouw Gristwood. ‘Boven.’ Ze klemde haar handen met zo veel kracht ineen dat de knokkels spierwit werden.

Ik haalde adem. ‘Mogen we een kijkje nemen?’

Ze kneep haar ogen dicht. ‘Als u ertegen kunt…’

‘Susan, blijf hier en pas op je meesteres. Barak…’

Hij knikte. Als hij even geschokt en bang was als ik, liet hij er niets van merken. Toen we ons afwendden naar de deur, ging Susan aan de tafel zitten en ze nam aarzelend de hand van haar meesteres in de hare.

We liepen langs de tapisserie. Die moest heel oud zijn, te oordelen naar de stijl. Toen beklommen we een smalle houten trap naar de eerste verdieping. Dat het huis was verzakt, was duidelijk zichtbaar. Een deel van de trap was verwrongen en er liep een grote scheur door de muur. We zagen nog meer bloederige voetsporen, nat en glinsterend. Dit bloed was nog maar kortgeleden vergoten.

Boven aan de trap bereikten we een overloop met diverse deuren. Ze waren dicht, behalve de deur recht tegenover ons. Ook deze deur hing aan één scharnier en zag eruit alsof hij was ingetrapt. Ik schepte adem en moed en liep naar binnen.

Het was een grote, lichte kamer die de hele diepte van het huis besloeg. Er hing een merkwaardige, zwavelachtige geur in de kamer. Ik zag dat er op de grootste dakbalken Latijnse spreuken waren geschilderd. Aureo hamo piscari, las ik. Vissen met een gouden angel.

Hier zou niemand meer vissen. Een man in de vlekkerige jas van een alchemist lag ruggelings op een omgestoten bank, te midden van een chaos van kapotte glazen buizen en retorten. Zijn gezicht was tot pulp geslagen en een blauw, bol oog staarde me aan vanuit deze afzichtelijke bloederige massa. Ik voelde hoe mijn maag zich begon samen te trekken en draaide me haastig om, om de rest van de kamer te onderzoeken.

De hele werkplaats was één grote chaos, met overal gebroken glas en omver gestoten banken. Naast een grote haard lagen de resten van een grote, met ijzer beslagen hutkoffer. Er was nu weinig meer van over dan een hoop gebroken planken en de ijzeren banden waren met bruut geweld doorgehakt. De man die hier een zware bijl had gehanteerd – alles wees op het gebruik van een bijl – moest over uitzonderlijk grote kracht beschikken.

Naast de kist lag Michael Gristwood op zijn rug, zijn lijk half overdekt door een met bloed doordrenkt schema van de astrale niveaus dat van de muur was gevallen. Zijn hoofd was bijna van zijn nek gescheiden en de grote straal pulserend bloed had de vloer en zelfs de muren bevlekt. Ik verbleekte opnieuw.

‘Dat is de jurist zelf?’ vroeg Barak.

‘Ay.’ De ogen en mond van Michael stonden wijd open, in een laatste kreet van verbazing en doodsangst.

‘Nou, hij zal nu weinig hebben aan die zak goud van lord Cromwell,’ merkte Barak op.

Ik keek hem fronsend aan. Schouderophalend liet hij erop volgen: ‘Het ís toch zo, of niet soms? Kom, laten we naar beneden gaan.’

Na een laatste blik op de verminkte lijken volgde ik hem de trap af naar de keuken. Susan leek enigszins te zijn bekomen van de schrik en bracht nu een pan water aan de kook op het smerige houtfornuis. Vrouw Gristwood zelf zat nog steeds met samengeklemde handen aan tafel.

‘Woont hier nog iemand anders, Susan?’ vroeg Barak.

‘Nee, sir.’

‘Is er misschien iemand die u gezelschap kan komen houden?’ vroeg ik vrouw Gristwood. ‘Hebt u nog andere familie?’

Opnieuw heel even die behoedzame trek op haar gezicht, voordat ze antwoordde: ‘Nee.’

‘Juist,’ zei Barak lomp. ‘Ik ga naar de graaf. Laat hij maar zeggen wat er hier moet gebeuren.’

‘De schout moet worden gewaarschuwd…’

‘Maling aan de schout. Ik ga nu naar de graaf.’ Hij wees naar de vrouwen. ‘Blijf bij ze en zorg dat ze er niet vandoor gaan.’

Susan keek angstig op. ‘Bedoelt u lord Cromwell, sir? Sir, wij hebben niets misdaan!’ Haar stem klonk schril van angst.

‘Maak je geen zorgen, Susan,’ zei ik vriendelijk. ‘Hij moet worden ingelicht. Hij is…’ Ik aarzelde.

Vrouw Gristwood deed haar mond open. Haar stem klonk koud en hard. ‘Mijn echtgenoot en Sepultus werkten voor hem, Susan. Zo veel weet ik wel. Ik heb ze gezegd dat ze stom waren en dat hij gevaarlijk is. Michael wilde nooit naar mij luisteren.’ Ze fixeerde ons met haar bleekblauwe ogen, plotseling vervuld van woede. ‘Nou zie je wat er van hem en Sepultus is geworden. De stommelingen.’

‘Gods gebeente, vrouw!’ barstte Barak uit. ‘Je man ligt boven badend in zijn bloed. Is dat alles wat je over hem te zeggen hebt?’ Ik keek verbaasd naar hem, totdat ik me realiseerde dat ook hij moest zijn geschrokken van wat hij had gezien, ondanks zijn bravado. Vrouw Gristwood lachte verbitterd en wendde haar hoofd af.

‘Blijf hier,’ herhaalde Barak. ‘Ik ben spoedig terug.’ Hij draaide zich om en liep de keuken uit. Susan keek me angstig aan; vrouw Gristwood had zich in zichzelf gekeerd.

‘Rustig maar, Susan,’ zei ik, proberend te glimlachen. ‘Jou overkomt niets. Ze zullen je misschien een paar vragen stellen, dat is alles.’ Haar gezicht bleef angst uitdrukken – het effect dat de naam Cromwell had op de meeste mensen. Ik beet op mijn tanden. Waar was ik in godsnaam bij betrokken geraakt? En wie dacht Barak te zijn om míj instructies te geven?

Ik liep naar het raam en keek uit over de binnenhof. Tot mijn verbazing zag ik dat de plavuizen en hoge stenen muren zwartgeblakerd waren. ‘Is hier brand geweest?’ vroeg ik Susan.

‘Meester Sepultus deed daar wel eens proeven, sir. Enorme knallen en luid gesis.’ Ze bekruiste zichzelf. ‘Ik was blij dat hij me het niet wilde laten zien.’

Vrouw Gristwood deed haar mond open. ‘Ja. We werden nota bene uit mijn eigen keuken gehouden als hij en mijn man met hun stompzinnige gedoe bezig waren.’

Ik keek nog eens naar de schroeiplekken. ‘Waren ze er vaak mee bezig?’

‘Alleen de laatste tijd, sir,’ zei Susan. Ze wendde zich tot haar meesteres. ‘Ik zal bloementhee maken, mevrouw, daar worden we rustig van. Wilt u misschien ook een kop, sir? Ik heb wat goudsbloemen…’

‘Nee, dank je.’

In stilte zaten we een poosje bijeen. Mijn hersenen werkten op volle toeren. Ik bedacht dat de formule misschien nog ergens in de werkplaats zou zijn, misschien zelfs met wat monsters Grieks Vuur. Ik had nu de kans de zaak te onderzoeken, voordat de kamer verder overhoop werd gehaald, maar ik schrok ervoor terug om weer naar boven te gaan. Ik vroeg de vrouwen niettemin in de keuken te blijven en ging de trap weer op.

In de deuropening bleef ik even staan, me vermannend voordat ik een blik sloeg op de verminkte lijken. De arme Michael was pas een jaar of vijfendertig geweest, herinnerde ik me, jonger dan ikzelf. De middagzon scheen de kamer in en een bundel zonlicht bestreek zijn dode gezicht. Ik herinnerde me dat dinertje in Lincoln’s Hall, toen ik had bedacht dat hij het onderzoekende, nieuwsgierige uiterlijk van een knaagdier had. Nu wendde ik me af van die blik van doodsangst op zijn gezicht.

Het zag eruit alsof de twee mannen bijna achteloos waren neergemaaid, alsof de moordenaars eenvoudigweg de deur open hadden gehakt en vervolgens de beide broers hadden afgeslacht als dieren, ieder met één houw van de bijl. Ze hadden vermoedelijk het huis in het oog gehouden, wachtend op het vertrek van de beide vrouwen. Ik vroeg me af of Michael en Sepultus zich, tevergeefs, in hun werkplaats hadden verschanst toen ze hoorden dat de voordeur met geweld werd opengehakt. Het had hen niet kunnen redden.

Het viel me op dat Michael een grof wambuis over zijn hemd droeg. Hij zou zijn broer hebben geholpen. Echter, waarmee? Ik keek om me heen. Ik was nooit eerder in de werkplaats van een alchemist geweest; ik liep altijd met een wijde boog om dat soort lieden heen, want ze hadden de reputatie bedriegers te zijn. Ik had echter wél afbeeldingen gezien van hun werkplaatsen en miste iets. Met een diepe rimpel in mijn voorhoofd liep ik naar een muur vol planken. Mijn voeten lieten het gebroken glas knerpen en knappen. Een van de planken stond vol boeken, maar de andere waren leeg. Aan de kringen in het stof te zien moesten er potten en flessen hebben gestaan. Dát was wat ik op die afbeeldingen had gezien; een alchemist had altijd massa’s potten en flessen met vloeistoffen en poeders om zich heen. Daar was hier niets van te bekennen. Op de afbeeldingen had ik ook tafels met merkwaardig gevormde retorten voor distillatieprocessen gezien – dat zou een verklaring kunnen zijn voor al die glasscherven op de vloer. ‘Ze hebben zijn vloeistoffen meegenomen,’ prevelde ik.

Ik nam een van de boeken van de plank, getiteld Epitome Corpus Hermeticum, en begon erin te bladeren. Een onderstreepte passage zei: ‘Distillatie is de elevatie van de essentie van een droge substantie door middel van vuur; ergo komen wij door middel van vuur tot de essentie der dingen, zelfs al zou al het overige erdoor worden verteerd.’ Hoofdschuddend zette ik het boek terug en boog me over de resten van de met ijzer beslagen hutkoffer. Ik zag dat de open haard en de muur erachter net zo geblakerd waren als de plavuizen en muren van de binnenhof.

De inhoud van de hutkoffer lag overal verspreid–brieven en documenten. Op sommige waren bloederige duimafdrukken te zien. De moordenaars hadden de inhoud dus doorzocht. Er was een document bij dat drie jaar oud was–een dading waarin het huis werd overgedragen aan Sepultus en Michael Gristwood. Ook vond ik het huwelijkscontract tussen Michael Gristwood en Jane Storey, van tien jaar eerder. Eronder bevond zich een document waarin Janes vader verklaarde dat hij al zijn bezittingen na zijn dood naliet aan zijn schoonzoon, een uitzonderlijk royale voorziening.

Nog iets anders op de vloer trok mijn aandacht. Ik bukte me en raapte een gouden engel op; weggerold uit een leren beurs die er nog eens twintig bevatte. De moordenaars hadden het geld van de broers achtergelaten. Tja, dacht ik, dat was niet waar de schurken op uit waren. Ik stond op en liet de munt in mijn zak glijden. Nu al begon een andere geur de zwavelstank in de kamer te overheersen, de zoete, misselijkmakende stank van bederf. Ik trapte op iets dat onder mijn hak kraakte, en toen ik omlaag keek, zag ik dat ik een teer stel schaaltjes had vertrapt. Sepultus’ alchemistenbalans. Nou, die zou hij niet meer nodig hebben. Met een laatste blik op de verminkte, bloederige lijken verliet ik de kamer.

Jane Gristwood zat nog op dezelfde plek; Susan zat naast haar en nam teugjes uit een houten mok. Ze keek nerveus op toen ik binnenkwam. Ik nam de gouden munt en legde die op tafel, voor haar meesteres. Ze keek naar me op.

‘Wat is dit?’

‘Ik vond hem boven, in de resten van de hutkoffer van uw man. Er ligt daar een beurs vol gouden engelen, mét de dading van het huis en andere documenten. Ik raad u aan ze in veiligheid te brengen.’

Ze knikte. ‘De dading van het huis. Dat zal nu wel van mij zijn, dacht ik. Dit ouwe, vervallen krot. Ik heb het nooit willen hebben.’

‘Ja, het vervalt nu aan u, tenzij Michael zoons had.’

‘Hij had geen zoons.’ Ze zei het met abrupte verbittering voordat ze weer naar me opkeek. ‘U kent de wet kennelijk. U weet hoe het zit met erfenissen.’

‘Ik ben advocaat, mevrouw.’ Ik zei het scherp, want de kilheid van haar reactie begon me al even sterk tegen te staan als voor Barak het geval was geweest. ‘Het is hoog tijd dat u zich over dat goud en die paperassen ontfermt; binnenkort zullen er anderen zijn die dit huis ondersteboven zullen keren.’

Ze staarde me een ogenblik aan. ‘Ik durf niet naar boven,’ fluisterde ze. Toen werden haar ogen groter en klonk haar stem schril. ‘Dwing me niet naar boven te gaan! In hemelsnaam, dwing me niet om hen nog eens te zien!’ Ze begon te snikken – een wanhopig janken, als een dier dat in de val zit. Het meisje nam haar hand weer in de hare.

‘Ik haal het wel even,’ zei ik, me schamend voor mijn botheid van zo-even. Ik ging terug naar boven en verzamelde de documenten en de beurs. In de hete namiddag begon de stank van de dood sterker te worden. Toen ik me oprichtte, gleed ik bijna uit. Ik keek omlaag, vrezend dat ik over het bloed was gegleden, maar toen zag ik dat er een plasje van iets anders bij de haard lag; een kleine plas van een dunne, kleurloze vloeistof, afkomstig uit een glazen flacon die omgevallen op de vloer lag. Ik bukte me en doopte mijn vinger in de vloeistof. Ik wreef mijn vingertoppen over elkaar. Het spul voelde droog aan. Ik rook eraan. Geurloos, als water. Ik zette het flaconnetje rechtop en deed de stop er weer op, die tijdens het geweld in de kamer los was geraakt en niet ver van het flaconnetje lag. Op de flacon was geen etiket aangebracht met de naam van de dikke, heldere vloeistof in de flacon. Aarzelend raakte ik het aan met het puntje van mijn tong, maar deinsde terug toen ik een stekende, bittere smaak in mijn mond kreeg die me deed hoesten en snuiven.

Buiten hoorde ik voetstappen en ik liep naar het raam, terwijl ik mijn brandende mond afdepte. Barak stond buiten, met een stuk of zes mannen in de livrei van Cromwell. Ze droegen zwaarden. Ik haastte me naar beneden toen ze naar binnen marcheerden. Hun voeten bonkten zwaar op de vloerdelen toen ze zich naar de keuken haastten. Ik was net beneden toen ik Susan een gilletje hoorde slaken. De mannen verdrongen zich in de keuken. Vrouw Gristwood keek fronsend naar hen op. Barak zag het stapeltje documenten in mijn hand. ‘Wat zijn dat?’ vroeg hij op hoge toon.

‘Familiepaperassen en wat goud. Uit die hutkoffer, boven. Ik heb ze even voor vrouw Gristwood opgehaald.’

‘Laat eens zien.’

Ik ergerde me toen hij me de documenten uit handen griste. Hoe bestaat het, dacht ik, de lomperik kan lezen. Hij opende de beurs met goudstukken en bekeek de inhoud. Gerustgesteld legde hij vrouw Gristwood het goud en de paperassen voor. Ze greep ernaar en trok alles naar zich toe. Barak keek mij aan.

‘Nog iets te ontdekken van die formule, boven?’

‘Zo te zien niet. Als het in die hutkoffer zat, hebben ze het meegenomen.’

Hij keek naar Jane Gristwood. ‘Weet u iets over een document dat uw man en zijn broer in hun bezit hadden, een formule waarmee ze bezig waren?’

Ze schudde vermoeid het hoofd. ‘Nee. Ze vertelden mij nooit iets over wat ze uitspookten. Alleen dat ze werk deden voor lord Cromwell. Ik wilde het trouwens niet weten.’

‘Deze mannen gaan uw huis van onder tot boven doorzoeken,’ zei hij. ‘Het is van belang dat we dat document vinden. Als we klaar zijn, blijven twee van mijn mannen bij u.’

Ze keek hem scherp aan. ‘Zijn we gevangenen, dan?’

‘Ze blijven om u te beschermen, mevrouw. U bent misschien nog niet veilig.’

Ze trok haar huif van haar hoofd en haalde haar vingers door haar grijze haar, terwijl ze Barak indringend aan bleef staren. ‘Hoe moet het dan met de voordeur? Iedereen kan nu naar binnen.’

‘Die wordt gerepareerd.’ Hij wendde zich tot een van zijn zwaarddragers, een man met een hard uiterlijk. ‘Zorg daarvoor, Smith.’

‘Ja, heer Barak.’

Hij keek me weer aan. ‘Lord Cromwell wil je meteen spreken. Hij is naar zijn huis in Stepney.’

Ik aarzelde. Barak deed een stap naar me toe. ‘Dat is een bevel,’ zei hij zacht. ‘Ik heb mijn meester het nieuws verteld. Hij is er niet blij mee.’