DEEL VIER: HET VERHAAL VAN DE DIEF

Beschavingen gaan niet te gronde aan angst, 

maar omdat zij vergeten dat angst bestaat.

FREYA STARK, Perseus in the Wind

-

48

-

Marty stond in de gang en luisterde naar voetstappen of stemmen. Hij hoorde niets. De vrouwen waren blijkbaar weg, net als Ottaway, Curtsinger en de trollenkoning. Misschien was de oude man ook wel weggegaan.

In het huis brandden maar een paar lichten die het geheel een bijna tweedimensionale indruk gaven. Er was hier kortsluiting geweest. De resten waren tegen het metaalwerk gespetterd; de lucht had een blauwachtige tint. Hij liep naar boven. De eerste etage was donker, maar hij wist de weg en hij schopte al lopend tegen porseleinen scherven aan. Een of ander kapotgegooide kostbaarheid. Er lag meer dan alleen maar porselein. Vochtige en gescheurde dingen. Hij keek niet naar de grond, maar liep eerst naar de witte kamer en zijn angstige voorgevoelens werden met iedere stap die hij zette sterker.

De deur stond op een kier en er brandde licht, geen elektrisch, maar een kaars. Hij liep over de drempel. Het vlammetje gaf een spookachtige verlichting; toen hij binnenkwam, flakkerde het en hij zag dat iedere fles in de kamer kapot was. Hij liep door het meer van gebroken glas en gemorste wijn; de kamer stonk van de rommel. De tafel was omgegooid en verschillende stoelen waren tot brandhout bevorderd.

De oude Whitehead stond in de hoek van de kamer. Er zaten bloedspetters op zijn gezicht, maar het was niet zeker of het zijn bloed was. Hij zag eruit als een man na een aardbeving, spierwit van de shock.

'Hij kwam vroeg,' zei hij. Er lag ongeloof in ieder gefluisterd woord. 'Stel je dat eens voor. Ik dacht dat hij in overeenkomsten geloofde. Maar hij kwam vroeg om me te betrappen.'

'Wie is hij?'

Hij veegde met de rug van zijn hand de tranen van zijn wangen, op die manier het bloed versmerend. 'De klootzak heeft tegen me gelogen,' zei hij. 

'Bent u gewond?'

'Nee.' Whitehead zei het op een toon alsof het een belachelijke vraag was. 'Hij zal me met geen vinger aanraken. Hij weet wel beter. Hij wil dat ik uit vrije wil kom, begrijp je?' Marty begreep het niet.

'Er ligt een lijk in de gang.' 

Whitehead beoordeelde de zaak nonchalant. 'Ik heb haar de trap afgewerkt.'

'Wie?'

'Stephanie.'

'Heeft hij haar vermoord?'

'Hij? Nee. Zijn handen zijn schoon. Daar zou je melk van kunnen drinken.'

'Ik zal de politie bellen.'

'Nee!'

Whitehead deed een paar onverstandige stappen door het glas om Marty bij zijn arm te pakken. 'Nee! Geen politie.'

'Maar er is iemand dood.'

'Vergeet haar. Je kunt haar wel verbergen, hè?' Zijn stem was bijna vleiend, zijn adem nu hij zo dichtbij was, smerig. 'Dat doe je wel, hè?'

'Na alles wat u heeft gedaan?'

'Een grapje,' zei Whitehead. Hij probeerde te glimlachen; zijn greep op Martys arm deed de bloedcirculatie stremmen. ' Vooruit, een grapje, dat was alles.' Het leek wel of hij op een straathoek door een alcoholist werd aangeklampt. 

Marty maakte zijn arm los. 'Ik heb genoeg voor je gedaan,' zei hij. 

'Je wilt terug naar huis, hè?' Whiteheads toon werd direct wrang. 'Je wilt weer terug achter de tralies waar je je kunt verstoppen, hè?'

'Dat heb je al eens geprobeerd.'

'Verval ik in herhaling? O lieve help, o Jezus.' Hij zwaaide Marty weg. 'Ga dan. Smeer 'm maar, je bent mijn soort niet.' Hij wankelde terug naar de muur, zijn steunpilaar, en leunde ertegenaan. 'Waar ben ik mee bezig dat ik iets van jou verwacht?'

'Je hebt me voor gek gezet,' snauwde Marty als antwoord. 'De hele tijd al.'

'Ik heb al gezegd... het was een grapje.'

'Niet alleen vanavond. De hele tijd al. Je hebt tegen me gelogen. .. me omgekocht. Je zei dat je iemand nodig had die je vertrouwde en vervolgens behandel je me als uitschot. Geen wonder dat ze uiteindelijk allemaal bij je weglopen!' 

Whitehead draaide zich naar hem om. 'Goed.' schreeuwde hij terug. 'Wat wil je dan?'

'De waarheid.'

'Weet je dat zeker?'

'Ja, verdomme, ja!'

De oude man zoog zijn lip naar binnen alsof hij bij zichzelf overlegde. Toen hij weer sprak, was zijn stem rustiger. 'Goed, jongen. Goed.'

De oude glinstering vlamde weer op in zijn ogen en even werd zijn nederlaag weggevaagd door het nieuwe enthousiasme. 'Als je dat zo graag wilt horen, dan zal ik het je vertellen.' Hij wees met een trillende vinger naar Marty. 'Doe de deur dicht.' Marty schopte een kapotte fles uit de weg en sloot de deur. Het was uiterst vreemd om de deur dicht te doen terwijl er een moord was gepleegd, alleen om naar een verhaal te luisteren. Maar dit verhaal had al zo lang verteld moeten worden, het kon nu niet langer wachten.

'Wanneer ben je geboren, Marty?'

'December 1948.'

'De oorlog was toen voorbij.'

'Ja.'

'Je weet niet wat je hebt gemist.'

Het was een vreemd begin voor een biecht.

'Wat een tijden.'

'Je hebt een prettige oorlog gehad?'

Whitehead pakte een van de drie minder beschadigde stoelen en ging zitten. Een paar seconden zei hij niets. 'Ik ben een dief geweest, Marty,' zei hij tenslotte. 'Tenminste. .. zwarte markt klinkt indrukwekkender, denk ik, maar het komt op hetzelfde neer. Ik sprak drie of vier talen vrij aardig en ik was altijd nogal handig. De dingen vielen me nogal gemakkelijk in de schoot.'

'Je hebt geluk gehad.'

'Geluk heeft er niets mee te maken. Geluk is voor mensen zonder controle. Ik had wel controle, hoewel ik dat toen nog niet wist. Ik maakte mijn eigen geluk als je het zo wilt noemen.' Hij zweeg even. 'Je moet goed begrijpen dat de oorlog niet zo was als je hem op de films ziet, of mijn oorlog was in ieder geval niet zo. Europa viel uit elkaar. Alles was voortdurend in beweging. Grenzen veranderden, mensen werden de vergetelheid ingestuurd, de wereld stond open voor graaiers.' Hij schudde zijn hoofd. 'Dat kun je niet begrijpen. Jij hebt altijd in een periode van relatieve evenwichtigheid geleefd. Maar de oorlog veranderde de regels waar je naar leefde. Plotseling was het goed om te haten, was het goed om te applaudisseren voor vernietiging. Mensen mochten hun ware ik laten zien.'

Marty vroeg zich af waar deze introductie naar toe leidde, maar Whitehead kwam nu pas goed op dreef.

'.. .en als er zoveel onzekerheid rondom een mens is, dan kan de man die zijn eigen lot in handen heeft een koning worden. Sorry voor het overdrijven, maar zo voelde ik het. Koning. Ik was knap, zie je. Niet opgeleid, dat kwam later pas, maar knap. Handig, als je het zo wilt noemen. En ik was vastbesloten om het maximale uit deze schitterende oorlog te halen die God me had gestuurd. Ik ben vlak voor de bezetting een paar maanden in Parijs geweest; ik ben weggegaan toen dat nog kon. Naderhand ben ik naar het zuiden gegaan. Ik heb genoten van Italië, van het Middellandse-Zeegebied. Ik kreeg het voor niets. Hoe erger de oorlog werd, hoe beter het voor mij werd. De wanhoop van anderen maakte mij rijk. Natuurlijk heb ik mijn geld over de balk gesmeten. Ik heb mijn verdiensten nooit langer dan een paar maanden vastgehouden. Als ik aan de schilderijen denk die ik door mijn handen heb laten gaan, de objets d'art, de pure oorlogsbuit. Niet dat ik er enig verstand van had, hoor. Ik kocht en verkocht die dingen met Jeepladingen vol.

Tegen het eind van de oorlog in Europa ben ik naar het noorden getrokken, naar Polen. De Duitsers waren er slecht aan toe, ze wisten dat het spel uit was en ik dacht dat ik nog een paar handeltjes kon afsluiten. Uiteindelijk kwam ik eigenlijk per ongeluk in Warschau terecht. Er was praktisch niets meer van die stad over tegen de tijd dat ik daar aankwam. Wat de Russen niet met de grond gelijk hadden gemaakt, hadden de nazi's wel gedaan. Het was troosteloos.' Hij zuchtte en trok een gezicht terwijl hij naar woorden zocht. 'Je kunt het je niet voorstellen,' zei hij. 'Het was zo'n grote stad geweest. En nu? Hoe kan ik het je uitleggen? Je moet het door mijn ogen zien, anders begrijp je het niet.'

'Ik doe mijn best,' zei Marty.

'Je leeft in jezelf,' ging Whitehead verder. 'Zoals ik in mijzelf leef. We hebben altijd een heel sterk idee van wat we zijn. Daarom waarderen we onszelf ook zo, door wat zo uniek in ons is. Begrijp je wat ik zeg?'

Marty luisterde te intens om te liegen. 'Nee, niet echt.'

'Het zijn van de dingen, daar heb ik het over. Het feit dat alles van enigerlei waarde in de wereld heel erg specifiek dat is. Wij vieren de individualiteit van de verschijning, van het zijn, en ik denk dat we veronderstellen dat een deel van die individualiteit voor altijd blijft bestaan, al is het maar in de herinnering van de mensen die het hebben meegemaakt. Daarom waardeer ik de verzameling van Evangeline, omdat ik genoegen schep in het speciale. Die vaas die anders is dan alle andere, het karpet dat op een speciale kunstzinnige manier geweven is.'

Toen waren ze plotseling weer terug in Warschau. 'Het was er zo mooi geweest, weet je. Mooie huizen, schitterende kerken, grote schilderijenverzamelingen. Zo veel. Maar tegen de tijd dat ik er kwam, was het allemaal weg, met stof bedekt. Overal waar je kwam, was het hetzelfde. Overal rommel. Grijze rommel. Het kleefde aan je laarzen; de stof hing in de lucht, het plakte achter in je keel vast. Als je nieste, was je snot grijs en je stront had dezelfde kleur. En als je die rommel goed van dichtbij bekeek, zag je dat het niet alleen maar viezigheid was, het was vlees en gruis, het waren stukjes porselein en kranten. Heel Warschau zat in die modder. De huizen, de inwoners, de kunst, de geschiedenis, alles was op de grond terechtgekomen en iets geworden dat je van je schoenen afschraapte.'

Whitehead zat in elkaar gedoken. Hij zag er opeens uit als wat hij was, een zeventigjarige, een oude man verloren in zijn herinneringen. Zijn gezicht was vertrokken en zijn handen tot vuisten gebald. Hij was ouder dan Martys vader geweest zou zijn als hij zijn slechte hart had overleefd. En zijn vader zou nooit op die manier gesproken hebben. Marty dacht niet dat hij die gave met woorden had bezeten en dat hij evenmin in staat was geweest tot zulke diepe gevoelens. Whitehead werd gekweld. De herinnering aan de rommel. Meer dan dat: de verwachting ervan.

Terwijl hij dacht aan zijn vader en het verleden, dacht Marty opeens aan iets dat in verband stond met Whiteheads herinneringen. Hij was een jongetje van een jaar of vijf, zes geweest toen een vrouw die drie deuren verder woonde, was overleden. Ze had blijkbaar geen familie gehad en niemand had ervoor gezorgd dat de weinige bezittingen uit het huis werden weggehaald. De gemeente had het huis teruggenomen en naar behoren leeggemaakt en de meubels naar een veiling gebracht. Een dag later hadden Marty en zijn speelkameraadjes wat spullen van de vrouw achter het huis in een steegje gevonden. Daar waren ze neergegooid. De arbeiders van de gemeente die in tijdnood verkeerden, hadden eenvoudig alle laden met waardeloze persoonlijke bezittingen op een hoop bij elkaar gegooid en daar laten liggen. Bundels oude brieven die slordig bij elkaar waren gebonden met een verschoten lintje, een fotoalbum waar ze herhaaldelijk in voorkwam als meisje, als bruid, als feeks van middelbare leeftijd, gekrompen en uitgedroogd; veel waardeloze rommel, was om mee te verzegelen, pennen zonder inkt, een briefopener. De jongens waren als hyena's over deze dingen heen gevallen op zoek naar iets leuks. Toen ze niets vonden, hadden ze de verscheurde brieven door het steegje verstrooid, het album uit elkaar gehaald en zichzelf een ongeluk gelachen om de foto's, alhoewel een zeker bijgeloof hen ervan weerhield die ook aan stukken te scheuren. Dat hoefde ook niet. De elementen vernielden alles weldra efficiënter dan zij ooit hadden kunnen doen. Een week regen en nachtvorst vernielden de gezichten op de foto's, besmeurden ze, en tenslotte verteerden ze helemaal. Misschien waren de laatste bestaande foto's van mensen die nu dood waren in dat steegje tot pulp vergaan. En Marty die er dagelijks langsliep, had de langzame vertering gadegeslagen, de inkt op de versnipperde brieven eraf zien regenen totdat de herinnering aan de oude vrouw helemaal weg was, net als haar lichaam. Als je de urn die haar as bevatte op z'n kop zette boven de vertrapte resten van haar bezittingen, zou de inhoud praktisch niet te onderscheiden zijn geweest van de rest: allebei grijze pulp, de betekenis onherstelbaar verloren. Pulp had de overhand. Marty herinnerde zich dit alles vaag. Hij zag die brieven, de regen, de jongens niet zo duidelijk; hij voelde de gebeurtenissen meer. Het verstopte gevoel dat wat er in dat steegje was gebeurd, bijzonder belangrijk was. Nu vermengden zijn herinneringen zich met die van Whitehead. Alles wat de oude man over rommel had gezegd, over het zijn van de dingen, kreeg nu een betekenis. 

'Ik begrijp het,' mompelde hij. 

Whitehead keek Marty aan.

'Misschien,' zei hij. 'Ik was in die dagen een gokker, veel erger dan tegenwoordig. De oorlog brengt je daartoe, denk ik. Je hoort steeds van die verhalen hoe een gelukkig man zijn dood ontliep door te niezen of stierf vanwege dezelfde reden. Verhalen over goedaardige voorzienigheid of fatale pech. En na een tijdje zie je de wereld een beetje anders, je ziet dat er overal kansen liggen. Je gaat op de mysteries letten. En natuurlijk op de keerzijde ervan, op de ontkenning van de vrije wil. Want geloof me, er zijn mannen die hun eigen geluk maken. Mannen die hun lot als stopverf kunnen vormen. Je had het zelf over een prikkelend gevoel in je handen. Alsof je vandaag, wat er ook zou gebeuren, niet zou kunnen verliezen.'

'Ja. ..' Dat gesprek leek een eeuwigheid geleden, oude geschiedenis.

'Nou, toen ik in Warschau was, hoorde ik over een man die nooit een spel verloor. Een kaartspeler.'

'Nooit verloor?' vroeg Marty ongelovig.

'Ja, ik was net zo cynisch als jij. Ik zag die verhalen als sprookjes, althans in het begin. Maar waar ik ook kwam, de mensen vertelden over hem. Ik werd nieuwsgierig. Ik besloot om in de stad te blijven, ook al mag God weten wat daar verder nog te halen zou zijn geweest. Ik wilde deze miraculeuze werker zelf wel eens aanschouwen.'

'Tegen wie speelde hij?'

'Blijkbaar tegen iedereen. Sommigen zeiden dat hij er in de laatste dagen voor de Russen kwamen al was en tegen de nazi's speelde. En dat hij was gebleven toen de Rode legers kwamen.'

'Waarom zou hij in een dergelijke plaats spelen? Er kan toch nauwelijks geld aanwezig geweest zijn.'

'Vrijwel niets. De Russen zetten hun rantsoenen en hun laarzen in.'

'Waarom dan?'

'Dat vroeg ik me ook af. Ik kon het ook niet volgen. En ik kon net zo min geloven dat hij ieder spel won, hoe goed hij ook zou zijn.'

'Ik begrijp ook niet hoe hij steeds weer mensen vond om tegen te spelen.'

'Omdat er altijd wel weer iemand is die denkt dat hij de kampioen van zijn zetel kan stoten. Ik was er ook zo eentje. Ik ging naar hem op zoek om te bewijzen dat zijn verhalen niet klopten. Ze verstoorden mijn zin voor realiteit, als je het zo wilt noemen. Ik bracht ieder uur door met de stad af te zoeken naar hem. Uiteindelijk vond ik een soldaat die tegen hem had gespeeld en natuurlijk had verloren. Luitenant Konstantin Vasiljev.'

'En de kaartspeler.. . hoe heette die?'

'Ik denk dat je dat wel weet.. .' zei Whitehead. 

'Ja,' antwoordde Marty na een ogenblik. 'Ja, weet je dat ik hem heb gezien. In Bills club?'

'Wanneer?'

'Toen ik mijn pak ging kopen. Je had gezegd dat ik de rest van het geld moest vergokken.'

'Was Mamoulian in de Academy? En speelde hij?'

'Nee. Hij speelt blijkbaar nooit.'

'Ik probeerde hem aan het spelen te krijgen toen hij hier de laatste keer was, maar hij wilde niet.'

'Maar in Warschau? Heb je daar met hem gespeeld?'

'O ja. Daar had hij op zitten wachten. Dat zie ik nu. Al die jaren had ik gedaan alsof ik de baas was, weet je. Dat ik naar hem toe was gegaan en dat ik door mijn eigen toedoen had gewonnen...'

'Had je gewonnen?' riep Marty uit.

'Ja zeker, ik won. Maar hij liet me winnen. Het was zijn manier om mij te verleiden en het werkte. Hij maakte het natuurlijk moeilijk om de zaak geloofwaardig te maken, maar ik was zo vol van mezelf dat ik zelfs nooit aan de mogelijkheid heb gedacht dat hij het spel met opzet verloor. Ik bedoel, er was geen reden voor hem om dat te doen. Dat kon ik niet zien, toen niet tenminste.'

'Waarom liet hij je winnen?'

'Dat zei ik al: verleiding.'

'Wat bedoel je? Dat hij je in bed wilde hebben?' 

Whitehead haalde heel even zijn schouders op. 'Het is mogelijk, ja.' De gedachte leek hem te amuseren en ijdelheid deed zijn gezicht opbloeien. 'Ja, ik denk dat ik een verleiding voor hem vormde.' Toen verdween de glimlach. 'Maar seks is niets, tenslotte. Ik bedoel, wat bezittingen betreft is iemand naaien maar een afgezaagd gedoe. Wat hij van mij wilde, ging dieper en was veel definitiever dan de lichamelijke daad.'

'Heb je altijd gewonnen wanneer je met hem speelde?'

'Ik heb nooit meer met hem gespeeld, dat was de eerste en enige keer. Ik weet dat het ongeloofwaardig klinkt. Hij was een gokker en ik ook. Maar zoals ik al zei, hij was niet in de kaarten als gokobject geïnteresseerd.'

'Het was een proef.'

'Ja. Om te zien of ik hem waardig was. Goed genoeg om een imperium op te bouwen. Toen ze na de oorlog begonnen Europa weer op te bouwen, zei hij altijd dat er geen echte Europeanen meer over waren, dat ze allemaal door een of andere slachtpartij waren uitgeroeid en dat hij de laatste was. Ik geloofde het. Al dat geklets over imperiums en tradities. Ik was gevleid om door hem op een voetstuk geplaatst te worden. Hij was zoveel beschaafder, overtuigender en doordringender dan wie ik daarna ooit ben tegengekomen.' Whitehead ging helemaal in zijn verhaal op, gehypnotiseerd door het verleden. 'Er is nu natuurlijk alleen nog maar een lege dop over. Je kunt niet werkelijk weten wat voor indruk hij maakte. Er was niets dat niet mogelijk was als hij het wilde. Maar als ik tegen hem zei: Waarom hou je je met mijn soort bezig, waarom ga je de politiek niet in of ergens waar je je macht direct kunt laten gelden, dan keek hij me zo aan van: Dat is al gebeurd. Eerst dacht ik dat hij bedoelde dat die levens voorspelbaar waren. Maar ik denk dat hij iets anders bedoelde. Ik denk dat hij me vertelde dat hij die mensen geweest was, die dingen gedaan had.'

'Hoe kan dat? Eén man?'

'Ik weet het niet. Het zijn allemaal gissingen. Dat is het van het begin af aan geweest. En hier zit ik dan, veertig jaar later, nog steeds naar geruchten te luisteren.'

Hij stond op. Het was aan de blik op zijn gezicht te zien dat het zitten hem stijf had gemaakt. Toen hij overeind was, leunde hij tegen de muur en legde zijn hoofd ertegenaan terwijl hij naar het witte plafond keek.

'Hij heeft een grote liefde gehad. Een alles overheersende passie. Kans. Hij was erdoor geobsedeerd. "Het hele leven is een kansspel", zei hij altijd. "Het punt is hoe je het moet gebruiken." '

'En dat zei jou iets?'

'Het duurde wel even, maar ik leerde in de loop der tijd zijn obsessie te delen, ja. Niet uit intellectuele interesse. Dat heb ik nooit zo erg gehad. Maar omdat ik wist dat het macht kon verschaffen. Als je de Voorzienigheid voor je kunt laten werken' - hij keek even naar Marty - 'het systeem kan uitpluizen als je wilt, dan bezwijkt de wereld voor je.' De stem werd wranger. 'Ik bedoel, kijk naar mij. Kijk hoe het mij vergaan is.. .' hij lachte even bitter, '.. .hij beduvelde me,' zei hij en ging weer terug naar het begin van hun gesprek. 'Hij volgde zijn regels niet op.'

'Dit moest het Laatste Avondmaal zijn,' zei Marty. 'Klopt dat? Je was van plan ervandoor te gaan voor hij zou komen.'

'In zekere zin.'

'Hoe?'

Whitehead gaf geen antwoord. In plaats daarvan ging het verhaal verder waar hij was opgehouden.

'Hij heeft me zoveel geleerd. Na de oorlog hebben we een tijdje samen rondgereisd en hebben we een klein fortuin vergaard. Ik met mijn handigheid, hij met de zijne. Toen kwamen we in Engeland en ben ik de chemie ingegaan.'

'En rijk geworden.'

'Rijker dan Croesus in zijn dromen. Het duurde een paar jaar, maar het geld kwam en de macht ook.'

'Met zijn hulp.'

Whitehead fronste zijn wenkbrauwen bij die onplezierige opmerking. 'Ik heb zijn ideeën toegepast, ja,' antwoordde hij. 'Maar hij slaagde minstens zo goed als ik. Hij deelde mijn huizen, mijn vrienden en zelfs mijn vrouw.'

Marty wilde iets zeggen, maar Whitehead sneed hem af. 'Heb ik je over die luitenant verteld?'

'Je hebt het over hem gehad. Vasiljev.'

'Hij is gestorven. Heb ik je dat ook verteld?'

'Nee.'

'Hij had zijn schulden niet betaald. Zijn lichaam werd uit de riolen van Warschau gevist.'

'Had Mamoulian hem vermoord?'

'Niet zelf. Maar ja, ik denk.. .' Whitehead hield midden in de zin op en hield zijn hoofd bijna scheef, luisterend. 'Hoorde jij iets?'

'Wat?'

'Nee. Het is niets. Het zal wel in mijn hoofd gezeten hebben. Wat zei ik ook weer?'

'De luitenant.'

'O ja. Dat deel van het verhaal.. . ik weet niet of het je veel zal zeggen... maar ik moet het uitleggen, want zonder dat heeft de rest niet zoveel waarde. Weet je, de avond dat ik Mamoulian vond, was een bijzondere avond. Het is zinloos om te proberen het werkelijk te beschrijven, maar je weet hoe de zon de toppen van de wolken kan beschijnen, zo blozend gekleurd, als liefdeskleuren. En ik was zo vol van mezelf, zo zeker dat niets mij ooit zou kunnen deren.' Hij hield even op en maakte zijn lippen vochtig voor hij verder ging. 'Ik was een idioot,' er klonk zelfverachting in zijn woorden, 'ik liep door de ruïnes - overal hing een geur van rottend afval, rommel onder mijn voeten - en het kon me niet schelen, omdat het niet mijn ruïne was, niet mijn rotting. Ik dacht dat ik daarboven verheven was, vooral die nacht. Ik voelde me superieur, omdat ik leefde en de doden dood waren.' Hij zweeg even. Toen hij weer sprak, was het zo zachtjes dat Marty zich moest inspannen om te horen wat hij zei. 'Wat wist ik ervan? Niets.' Hij bedekte zijn gezicht met trillende handen en zei: 'O Jezus.'

In de stilte die daarop volgde, dacht Marty dat hij iets buiten de deur hoorde, een beweging in de gang. Maar het geluid was te zacht om er zeker van te zijn en de sfeer in de kamer vereiste zijn volle aandacht. Om nu te bewegen, te praten, zou de hele biecht verstoren en Marty was als een kind zo gespannen door de verhaaltjesverteller en hij wilde het eind van het verhaal horen. Dat leek op dat moment belangrijker dan wat dan ook. Whiteheads gezicht was achter zijn handen verborgen in een poging de tranen tegen te houden. Na een ogenblik nam hij de draad weer op, voorzichtig, alsof het zijn dood kon zijn. 'Ik heb dit nooit aan iemand verteld. Ik dacht: Als ik mijn mond houd, als ik het tot een gerucht laat worden, dan verdwijnt het vroeg of laat wel.'

Weer was er een geluid in de gang, een gierend geluid alsof de wind door een kleine opening floot. En toen een gekrabbel aan de deur. Whitehead hoorde het niet. Hij was weer in Warschau in een huis met een vuur en een trap en een kamer met een tafel en een druppelende kaars. Bijna net zoals in de kamer waar ze nu waren, alleen had het daar naar oud vuur geroken in plaats van naar zurige wijn.

'Ik herinner me,' zei hij, 'dat toen het spel voorbij was, Mamoulian opstond en mijn hand schudde. Koude handen. IJskoude handen. Toen ging de deur achter me open. Ik draaide me half om. En daar was Vasiljev.'

'De luitenant?'

'Verschrikkelijk verbrand.'

'Hij had het overleefd,' fluisterde Marty. 

'Nee,' kwam het antwoord. 'Hij was heel erg dood.' 

Marty dacht dat hij misschien iets in het verhaal had gemist dat deze absurde vaststelling zou rechtvaardigen. Maar nee, de waanzin werd als pure waarheid gepresenteerd.

'Daar was Mamoulian verantwoordelijk voor,' ging Whitehead verder. Hij trilde, maar de tranen waren opgehouden, opgedroogd door de hitte van de herinnering. 'Hij had de luitenant weer uit de dood laten herrijzen, zie je. Net als Lazarus. Hij had assistenten nodig, denk ik.' Toen de woorden wegstierven, begon het gekrabbel aan de deur weer, een niet mis te verstane vraag om binnengelaten te worden. Dit keer hoorde Whitehead het; zijn ogenblikken van zwakte waren blijkbaar voorbij. Zijn hoofd schoot omhoog. 

'Niet op antwoorden,' beval hij. 

'Waarom niet?'

'Dat is hem,' zei hij met wilde ogen.

'Nee. De Europeaan is weg. Ik heb hem weg zien gaan.'

'Niet de Europeaan,' antwoordde Whitehead. 'Het is luitenant Vasiljev.'

Marty keek ongelovig. 

'Nee,' zei hij. 'Je weet niet wat Mamoulian kan doen.'

'Je bent gek.'

Marty stond op en liep door het glas op de grond. Achter hem hoorde hij Whitehead weer 'nee' zeggen, 'alsjeblieft, Jezus, nee,' maar hij draaide de knop om en maakte de deur open. Het beetje kaarslicht verlichtte de deuropening.

Het was Bella, de Madonna van de kennels. Ze stond onzeker op de drempel, haar ogen, of wat er nog van over was, keken Marty onheilspellend aan, haar tong was een vod spierweefsel vol maden die uit haar bek hing alsof ze de kracht niet had hem binnen te houden. Van ergens diep uit haar lichaam kwam een dunne, fluitende toon, het gejank van een hond die menselijke troost zoekt. Marty deed een paar stappen terug van de deur. 

'Het is hem niet,' zei Whitehead glimlachend. 'Jezus Christus.'

'Het is goed, Marty. Het is hem niet.'

'Doe de deur dicht!' zei Marty die niet in staat was om zich te bewegen en het zelf te doen. Haar ogen en haar stank hielden hem op een afstand.

'Ze heeft niets kwaads in de zin. Ze kwam hier wel vaker om te bedelen. Zij was de enige die ik van dat gemene stelletje vertrouwde.'

Whitehead kwam van de muur vandaan en liep naar de deur, onderwijl gebroken flessen voor zich uitschoppend. Bella bewoog haar kop terwijl ze naar hem keek en haar staart begon te kwispelen. Marty draaide zich vol walging om; zijn logica zocht naar een normale verklaring, maar die was er niet. De hond was dood geweest; hij had haar zelf ingepakt. Er was geen sprake geweest van een voortijdige begrafenis. Whitehead staarde op de drempel naar Bella. 'Nee, je kunt niet binnenkomen,' zei hij tegen haar alsof ze nog leefde.

'Stuur haar weg,' kreunde Marty.

'Ze is eenzaam,' antwoordde de oude man berispend om zijn gebrek aan begrip. Het ging door Marty heen dat de oude man gek geworden was. 'Ik geloof niet dat dit gebeurt,' zei hij. 'Honden zijn niets voor hem, geloof me.'

Marty herinnerde zich dat Mamoulian in de bossen naar de grond had staan kijken. Hij had geen grafdelver gezien, omdat die er niet was geweest. Ze hadden zichzelf opgegraven, zich uit hun plastic zakken gewurmd en zich een weg in de lucht gebaand. 'Het is gemakkelijk met honden,' zei Whitehead. 'Hè Bella? Jij bent opgeleid om te gehoorzamen.'

Ze snuffelde aan zichzelf, tevreden nu ze Whitehead had gezien. Haar God was nog steeds in de hemel en de wereld was dus nog in orde. De oude man liet de deur openstaan en draaide zich om naar Marty.

'Je hoeft niet bang te zijn,' zei hij. 'Ze zal ons geen kwaad doen.'

'Heeft hij ze in huis gebracht?'

'Ja, om mijn feest te bederven. Puur jaloezie. Het is zijn manier om me eraan te helpen herinneren waartoe hij in staat is.'

Marty bukte zich en trok een andere stoel recht. Hij trilde zo hevig dat hij bang was dat als hij niet ging zitten, hij zou vallen. 

'De luitenant was erger,' zei de oude man, 'omdat hij niet gehoorzaamde zoals Bella. Hij wist dat hem iets walgelijks aangedaan was en dat maakte hem woedend.'

Bella was met honger wakker geworden. Daarom was ze naar de kamer gegaan waar ze de beste herinneringen aan had, een plek waar een man was die wist waar hij haar het lekkerste achter haar oren kon kriebelen, die lieve woordjes tegen haar zou zeggen en haar restjes van zijn bord zou voeren. Maar toen ze vanavond bovenkwam, waren de dingen anders. De man deed vreemd tegen haar, zijn stem klonk schril en er was iemand anders in de kamer wiens geur ze zich vaag herinnerde, maar niet goed meer. Ze had nog steeds honger, zo'n intense honger, en er was een erg lekkere geur vlak bij haar. Van vlees dat in de grond had gelegen, precies zoals zij dat lekker vond, nog wel aan het bot, maar half verrot. Ze snuffelde bijna blindelings en ging op de bron van die lucht af. Toen ze het had gevonden, begon ze te eten. 'Geen prettig gezicht.'

Ze was begonnen haar eigen lichaam op te eten; ze nam grote, glibberige happen van de verrotte spieren van haar heup. Whitehead keek toe hoe ze aan zichzelf stond te trekken. De passiviteit bij het zien van deze nieuwste walging bracht Marty in beweging. 'Laat dat niet toe!' Hij duwde de oude man opzij. 'Maar ze heeft honger,' antwoordde hij alsof dit afschuwelijke beeld het meest natuurlijke ter wereld was. Marty pakte de stoel waar hij op had gezeten op en sloeg hem tegen de muur. Hij was zwaar, maar zijn spieren stonden strak gespannen en het geweld was een prettige ontlading. De stoel brak. De hond keek op van haar maaltijd; het vlees dat ze had opgeschrokt viel weer uit haar opengesneden keel. 

'Dit is te veel,' zei Marty, pakte een stoelpoot op en liep ermee de kamer door, voor Bella begreep wat hij van plan was. Op het laatste ogenblik begreep ze dat hij van plan was haar kwaad te doen en probeerde ze overeind te komen. Een van haar achterpoten, de heup die ze bijna had doorgebeten, wilde haar niet langer dragen en ze wankelde met opgetrokken bovenlip toen Marty zijn zogenaamde wapen op haar liet neerdalen. De kracht van de slag sloeg haar schedel aan stukken. Het gegrom hield op. Het lichaam ging achteruit en sleepte de kapotte kop aan een touwachtige nek mee, de staart uit angst tussen de achterpoten. Een paar stappen achteruit, toen kon ze niet verder.

Marty wachtte en hoopte bij God dat hij niet nog een keer hoefde te slaan. Terwijl hij keek, leek het lichaam leeg te lopen. De zwelling van de borst, de resten van de kop, de organen die uit haar hingen, schenen allemaal in het abstracte te verdwijnen; het ene deel was niet meer van het andere te onderscheiden. Hij deed de deur dicht en gooide het bebloede wapen opzij. Whitehead had zich aan de andere kant van de kamer teruggetrokken. Zijn gezicht was net zo grijs als Bella's lichaam. 

'Hoe heeft hij dat gedaan?' zei Marty. 'Hoe is dat mogelijk?'

'Hij heeft kracht,' stelde Whitehead vast. Zo eenvoudig was dat blijkbaar. 'Hij kan leven stelen en geven.' Marty greep in zijn zak naar de linnen zakdoek die hij speciaal voor deze avond van diner en conversatie had gekocht. Hij schudde hem uit waarbij de keurige randjes zichtbaar werden en veegde zijn gezicht ermee af. De zakdoek zat vol rottende deeltjes toen hij hem weer bekeek. Hij voelde zich zo leeg als de zak die in de gang stond.

'Je hebt me eens gevraagd of ik in de hel geloofde,' zei hij. 'Weet je dat nog?'

'Ja.'

'Denk je dat Mamoulian dat is? Iets' - hij wilde lachen - 'iets uit de hel?'

'Ik heb daaraan gedacht. Maar ik geloof niet zo in het bovennatuurlijke. Hemel en hel, al die dingen. Alles in mij verzet zich daartegen.'

'Als het geen duivels zijn, wat dan wel?'

'Is dat zo belangrijk?'

Marty veegde zijn bezwete handpalmen aan zijn broek af. Hij voelde zich bezoedeld door deze smeerboel. Het zou lang duren voor hij deze walgelijke toestand van zich afgewassen had, als het al ooit lukte. Hij had een fout gemaakt door zo diep te graven en het verhaal dat hij had gehoord - dat en de hond bij de deur -waren de gevolgen.

'Je ziet eruit of je misselijk bent,' zei Whitehead. 

'Ik had nooit gedacht. . .'

'Wat? Dat de doden konden opstaan en lopen? O Marty, ik dacht dat je een christen was, ondanks je protesten.'

'Ik ga weg,' zei Marty. 'Wij allebei.'

'Allebei?'

'Carys en ik. We gaan weg. Van hem. Van jou.'

'Arme Marty. Je bent nog stommer dan ik dacht. Je ziet haar niet meer.'

'Waarom niet?'

'Ze is verdomme bij hèm! Is dat nooit tot je doorgedrongen? Ze is met hem meegegaan!' Dus dat was de oplossing van haar plotselinge verdwijntruc. 'Uit vrije wil, natuurlijk.'

'Nee.'

'O ja, Marty. Hij heeft van het begin af aan aanspraak op haar gemaakt. Hij heeft haar in zijn armen gewiegd vanaf het moment dat ze nauwelijks was geboren. Wie weet wat dat voor invloed heeft gehad. Ik heb haar natuurlijk een tijdje teruggewonnen.' Hij zuchtte. 'Ik heb haar van me laten houden.'

'Ze wilde bij je weg.'

'Nooit. Ze is mijn dochter, Strauss. Ze is net zo te manipuleren als ik. Alles tussen jullie was puur een verstandshuwelijk.'

'Je bent een klootzak.'

'Dat is een gegeven, Marty. Ik ben een monster, dat geef ik toe.' Hij gooide zijn handen omhoog, palmen naar buiten, onschuldig van alles, behalve van schuld.

'Ik dacht dat je zei dat ze van je hield. En ze is toch weggegaan.'

'Ik heb je gezegd: ze is mijn dochter. Ze denkt net zoals ik. Ze is met hem meegegaan zodat ze kon leren hoe ze haar krachten moet gebruiken. Dat heb ik ook gedaan, weet je nog wel?' Dit soort argumenten, zelfs van ongedierte zoals Whitehead, waren ergens logisch. Onder haar vreemde conversatie had immers altijd een zekere minachting voor Marty en de oude man gelegen, minachting verdiend door hun onkunde om haar te doorzien. Als ze de gelegenheid ertoe had, zou Carys dan niet met de duivel zelf dansen als ze voelde dat ze zichzelf dan beter zou begrijpen? 'Maak je niet druk over haar,' zei Whitehead. 'Vergeet haar, ze is weg.' Marty probeerde het beeld van haar gezicht vast te houden, maar het begon te verdwijnen. Hij was plotseling erg moe, uitgeput.

'Ga wat rusten, Marty. Morgen kunnen we die hoer samen begraven.'

'Ik wil hier niet in betrokken worden.'

'Ik heb je dacht ik al eens verteld dat als je bij me bleef, er niets was waar ik je niet mee naar toe kon nemen. Het is nu meer zo dan ooit. Je weet dat Toy dood is.'

'Wanneer? Hoe?'

'Ik heb niet om de details gevraagd. Hij is dood. Nu zijn alleen jij en ik nog maar over.'

'Je hebt me voor gek gezet.'

Whitehead keek uiterst overtuigend. 'Een kwestie van verschil van smaak,' zei hij. 'Het spijt me.'

'Te laat.'

'Ik wil niet dat je weggaat, Marty. Ik laat je niet gaan! Hoor je me?' Zijn vinger zwaaide in de lucht. 'Je bent hier gekomen om me te helpen. Wat heb je gedaan? Niets! Niets!' Vleierij was binnen een paar tellen overgegaan in beschuldigingen van verraad. Het ene moment tranen, het volgende vloeken, en achter allemaal school dezelfde angst om alleen gelaten te worden. Marty keek hoe de oude man zijn vuisten samenkneep en weer opende.

'Alsjeblieft...' smeekte hij, '.. .laat me niet alleen.'

'Ik wil de rest van het verhaal horen.'

'Brave jongen.'

'Alles, begrijp je me. Alles.'

'Wat is er verder nog te vertellen?' zei Whitehead. 'Ik ben rijk geworden. Ik ben in een van de snelst groeiende naoorlogse markten gegaan: farmacie. Binnen vijf jaar was ik een groot man.' Hij glimlachte in zichzelf. 'En er was bovendien bitter weinig illegaals aan de manier waarop ik rijk geworden ben. In tegenstelling tot anderen, heb ik het volgens de regels gespeeld.'

'En Mamoulian? Heeft hij je geholpen?'

'Hij heeft me geleerd me niet druk te maken over morele zaken.'

'En wat wilde hij in ruil?'

Whitehead kneep zijn ogen halfdicht. 'Je bent niet zo dom als je eruitziet, hè?' zei hij waarderend. 'Je gaat regelrecht op je doel af als je dat nodig vindt.'

'Het is een logische vraag. Je had een overeenkomst met hem.'

'Nee!' viel Whitehead hem in de rede. 'Ik had geen overeenkomst, in ieder geval niet op de manier zoals jij bedoelt. Er was misschien een stilzwijgende overeenkomst, maar dat is lang geleden. Hij heeft alles gehad waar hij recht op heeft.'

'En dat was?'

'Via mij te leven,' antwoordde Whitehead.

'Leg dat eens uit,' zei Marty. 'Ik begrijp het niet.'

'Hij wilde leven, net als iedere andere man. Hij had begeerten. En die stilde hij via mij. Vraag me niet hoe. Ik begrijp het zelf niet.

Maar soms kon ik hem achter mijn ogen voelen. .

'En dat liet je toe?'

'Eerst wist ik niet eens wat hij aan het doen was: ik had andere dingen aan mijn hoofd. Het leek wel of ik elk uur rijker werd. Ik had huizen, land, kunst, vrouwen. Het was gemakkelijk om te vergeten dat hij daar was, kijkend, levend bij volmacht.

In 1959 ben ik met Evangeline getrouwd. We hebben een huwelijk als een koningspaar gehad; de kranten schreven er van hier tot in Hongkong over. Rijkdom en invloed huwt intellect en schoonheid, het was een ideaal huwelijk. Het was de kroon op mijn geluk, werkelijk.'

'Je was verliefd.'

'Het was onmogelijk om niet van Evangeline te houden. Ik geloof' - hij klonk verbaasd toen hij sprak - 'ik geloof dat ze zelfs van mij hield.'

'Wat vond ze van Mamoulian?'

'Aha, daar zit 'm de kneep,' zei hij. 'Ze had van het begin af aan een hekel aan hem. Ze zei dat hij te puriteins was, dat ze zich permanent schuldig voelde in zijn aanwezigheid. En daar had ze gelijk in. Hij had een hekel aan het lichaam, hij walgde van de functies. Maar hij kon zich er niet vrij van maken, of van de lusten. En dat was een kwelling voor hem. Naarmate de tijd verstreek, werd die zelfminachting groter.'

'Vanwege haar?'

'Ik weet het niet. Nu ik erover nadenk, wilde hij haar misschien, zoals hij ook schoonheden uit het verleden heeft willen hebben. En ze minachtte hem vanaf het prille begin. Toen ze één keer de baas in huis was, werd die zenuwoorlog alleen maar erger. Tenslotte zei ze tegen me dat ik moest zorgen dat hij verdween. Dat was vlak nadat Carys was geboren. Ze zei dat ze niet wilde dat hij de baby vasthield - en dat leek hij erg graag te doen. Ze wilde hem gewoon niet meer in huis hebben. Ik kende hem toch al twintig jaar - hij woonde in mijn huis en deelde mijn leven -en ik realiseerde me dat ikniets van hem wist. Hij was nog steeds de mysterieuze kaartspeler die ik in Warschau was tegengekomen.'

'Heb je hem dan nooit iets gevraagd?'

'Wat gevraagd?'

'Wie hij was? Waar hij vandaan kwam? Hoe hij zijn handigheid had verkregen?'

'O ja, dat heb ik wel gevraagd. En iedere keer was het antwoord een beetje anders dan de vorige keer.'

'Dus hij loog tegen je.'

'Heel duidelijk. Het was een soort grap, geloof ik: nooit twee keer dezelfde persoon zijn. Alsof hij niet echt bestond. Alsof deze man die Mamoulian wordt genoemd een constructie was die eigenlijk iets anders behelsde.'

'Wat dan?'

Whitehead haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet. Evangeline zei altijd dat hij leeg was. Dat vond ze zo raar aan hem. Ze had geen problemen met het feit dat hij in huis was, maar met zijn afwezigheid, het niet-zijn van hem. En ik vroeg me af of hij niet beter weg kon gaan, al was het maar voor Evangeline. Ik had al zijn lessen geleerd. Ik had hem niet meer nodig. Bovendien begon hij sociaal gezien een beschamende vertoning te worden. God, als ik eraan terugdenk; ik vraag me werkelijk af hoe we het zo lang met hem hebben uitgehouden. Als hij aan tafel zat, kon je zijn neerslachtige invloed op de gasten voelen. En hoe ouder hij werd, hoe nuttelozer werd zijn gepraat. Niet dat hij zichtbaar ouder werd, nee. Hij ziet er nog geen dag ouder uit dan toen ik hem voor het eerst zag.'

'Geen enkele verandering?'

'Niet lichamelijk. Maar er is misschien wel iets veranderd. Hij heeft nu een air van verslagenheid over zich.'

'Hij leek mij niet erg verslagen.'

'Je had hem vroeger moeten meemaken. Hij was toen afschrikwekkend, geloof me. Als hij binnenkwam, was iedereen stil; hij leek de vreugde in iedereen te dempen, haar in de kiem te smoren. Het kwam zelfs zover dat Evangeline niet langer in dezelfde kamer wilde zijn als hij. Ze werd schizofreen wat hem betreft, hij zou haar en haar kind dreigen te vermoorden. Ze liet iedere avond iemand bij Carys zitten om er zeker van te zijn dat hij haar niet zou aanraken. Nu ik erover nadenk, was het Evangeline die me er als eerste toe aanzette om de honden te kopen. Ze wist dat hij die haatte.'

'Maar je hebt niet gedaan wat ze vroeg? Ik bedoel, je gooide hem er niet uit?'

'O, ik wist dat ik vroeg of laat iets zou moeten doen, ik had er alleen de moed niet voor. Toen begon hij met die flauwe krachtmetingen om te laten zien dat ik hem nog steeds nodig had. Het nieuws van een intern wonende puritein was niet zo interessant meer. Dat vertelde ik hem dan ook. Vertelde hem dat hij zijn hele gedrag moest veranderen of anders wel kon gaan. Hij weigerde natuurlijk. Dat wist ik ook wel. Het enige dat ik wilde, was een excuus om onze relatie te verbreken en dat gaf hij me ook. Terugkijkend wist hij verrekt goed wat ik aan het doen was. In ieder geval gooide ik hem er uiteindelijk uit. Nou ja, niet ik persoonlijk, Toy deed het.'

'Heeft Toy voor jou persoonlijk gewerkt?'

'O ja. Ook dat was een idee van Evangeline, ze was altijd heel erg beschermend voor me. Ze stelde voor dat ik een lijfwacht zou nemen. Ik koos Toy. Hij was bokser geweest en hij was zo eerlijk als goud. Hij is nooit onder de indruk van Mamoulian geweest. Had nooit enig probleem om te zeggen wat hij kwijt wilde. Dus toen ik hem opdroeg de man te laten verdwijnen, deed hij dat. Ik kwam op een dag thuis en de kaartspeler was weg. Die dag kon ik voor het eerst weer vrij ademhalen. Het was alsof ik een steen om mijn nek had gedragen zonder het te weten. Plotseling was die weg en ik voelde me licht als een veertje. Angsten die ik over de consequenties had, bleken ongegrond. Mijn fortuin verdween niet. Ik was net zo succesvol zonder hem. Misschien nog wel succesvoller. Ik had nieuw zelfvertrouwen gekregen.'

'En je hebt hem niet meer gezien?'

'Jawel, ik heb hem wel gezien. Hij is twee keer naar huis teruggekomen, beide keren zonder het van tevoren aan te kondigen. De dingen waren blijkbaar niet zo goed gegaan voor hem. Ik weet niet wat het was, maar hij had zijn gouden vingertjes blijkbaar verloren. De eerste keer dat hij terugkwam, was hij zo haveloos dat ik hem nauwelijks herkende. Hij zag er ziek uit en rook smerig. Als je hem op straat was tegengekomen, zou je zijn overgestoken om hem te ontlopen. Ik kon die verandering nauwelijks begrijpen. Hij wilde zelfs mijn huis niet binnenkomen - niet dat ik dat wilde -hij wilde alleen maar geld. Dat heb ik hem gegeven en toen ging hij weer weg.'

'En dat was echt?'

'Wat bedoel je, echt?'

'De bedelaarsopvoering, was die echt? Ik bedoel, het was niet weer een verhaal. . .?'

Whitehead trok zijn wenkbrauwen op. 'Al die jaren... en daar heb ik nooit aan gedacht. Ik heb altijd gedacht...' Hij hield op en begon weer van een andere kant. 'Weet je, ik ben geen gedistingeerd man, ook al lijkt dat misschien zo. Ik ben een dief. Mijn vader was een dief en zijn vader vermoedelijk ook. Al die cultuur waar ik mezelf mee omgeef, is een façade. Dingen die ik van andere mensen heb overgenomen.

Maar na een paar jaar ga je je eigen reclame geloven, je gaat denken dat je wel gedistingeerd bent, een man van de wereld. Je begint je te schamen voor de instincten die je hebben gekregen waar je nu bent omdat ze een deel van een beschamende geschiedenis zijn. Dat is met mij gebeurd. Ik heb alle gevoel voor verhoudingen, voor wat ik was, verloren.

Tja, ik denk dat het tijd is dat de dief het weer eens voor het zeggen krijgt, tijd dat ik weer eens begin door zijn ogen te kijken. Dat heb jij me geleerd, ook al mag God weten dat je het zelf niet wist.'

'Ik?'

'Wij zijn hetzelfde. Zie je dat niet? Allebei dieven. Beiden slachtoffers.'

Het zelfmedelijden in Whiteheads verklaring was te veel. 

'Je kunt mij niet vertellen dat je een slachtoffer bent,' zei Marty, 'gezien de manier waarop jij hebt geleefd.'

'Wat weet je van mijn gevoelens af?' snauwde Whitehead terug. 'Ga niet af op vermoedens, wil je? Denk niet dat je me begrijpt, want dat doe je niet. Hij heeft me alles afgenomen. Alles! Eerst Evangeline, toen Toy en nu Carys. Vertel mij niet of ik heb geleden of niet.'

'Wat bedoel je met hij heeft me Evangeline afgenomen? Ik dacht dat ze bij een ongeluk om het leven is gekomen?' 

Whitehead schudde zijn hoofd. 'Er zijn grenzen aan wat ik je kan vertellen,' zei hij. 'Er zijn dingen die ik niet onder woorden kan brengen. Nooit.' De stem klonk grauw. Marty liet het schieten en ging verder.

'Je zei dat hij twee keer is teruggekomen.'

'Dat klopt. Hij kwam weer, een jaar of twee na het eerste bezoek. Evangeline was die nacht niet thuis. Het was november. Toy maakte open, herinner ik me, en hoewel ik Mamoulians stem niet gehoord had, wist ik dat hij het was. Ik ging de gang in. Hij stond op de drempel in het licht. Het motregende. Ik zie nog hoe hij me aankeek. "Ben ik welkom?" zei hij. Stond daar gewoon en zei: "Ben ik welkom?"

Ik weet niet waarom, maar ik heb hem binnengelaten. Hij zag er niet zo slecht uit. Misschien dacht ik dat hij was gekomen om zijn verontschuldigingen aan te bieden, ik weet het niet meer. Ik zou toen zelfs weer bevriend met hem zijn geworden als hij dat had voorgesteld. Niet op de oude voet, maar als zakenrelaties misschien. Ik liet mijn verdediging schieten. We begonnen over het verleden te praten' - Whitehead peinsde over de herinnering en probeerde het zich wat beter voor de geest te halen - 'en toen begon hij te vertellen hoe eenzaam hij was en hoe hij gezelschap nodig had. Ik vertelde hem dat Warschau verleden tijd was. Ik was een getrouwd man, een steunpilaar van de gemeenschap, en ik was niet van plan om daar verandering in te brengen. Hij begon beledigend te worden, beschuldigde me van ondankbaarheid. Zei dat ik hem beduveld had. De overeenkomst tussen ons had verbroken.

Ik vertelde hem dat er geen overeenkomst was geweest, dat ik alleen maar een keer een spelletje kaart in een verafgelegen stad had gewonnen en dat hij als resultaat daarvan had verkozen mij te helpen om redenen die alleen hij kende. Ik zei dat ik ruimschoots aan zijn eisen tegemoet was gekomen om te weten dat iedere schuld betaald was. Hij had tien jaar mijn huis gedeeld, mijn vrienden, mijn leven. In alles wat ik had gehad, had hij ook meegedeeld. "Het is niet genoeg," zei hij en begon weer, dezelfde pleidooien als tevoren, dezelfde eisen dat ik deze schijn van fatsoen moest laten varen en met hem mee moest gaan, weer een zwerver worden, zijn leerling zijn, nieuwe dingen leren, verschrikkelijke lessen over de wereld en haar wegen. En ik moet zeggen dat het bijna aantrekkelijk klonk. Er waren tijden dat ik genoeg van die maskerade had, vooral als ik oorlog rook en vuiligheid, als ik wolken boven Warschau zag en heimwee had naar de dief die ik was geweest. Maar ik was niet van plan om alles uit nostalgische overwegingen weg te gooien. En dat vertelde ik hem ook. Ik denk dat hij geweten moet hebben dat ik onvermurwbaar was, want hij werd wanhopig. Hij begon te raaskallen, me te vertellen dat hij bang en verloren was zonder mij. Hij had mij jaren van zijn leven en energie gegeven en hoe kon ik nu zo ongevoelig en onaardig zijn? Hij legde zijn handen op mijn schouders, hij huilde en probeerde mijn gezicht te betasten. Ik verafschuwde die toestand. Ik walgde van het hele melodrama; ik wilde er niets mee te maken hebben, ook met hem niet. Maar hij wilde niet weggaan. Zijn verlangens werden dreigementen en ik veronderstel dat ik mijn geduld verloor. Er valt trouwens niets te veronderstellen, ik ben nog nooit zo boos geweest. Ik wilde een eind maken aan hem en alles wat hij vertegenwoordigde: mijn smerige verleden. Ik sloeg hem, eerst niet zo hard, maar toen hij niet ophield me aan te staren, verloor ik mijn zelfbeheersing. Hij probeerde niet zich te verdedigen en zijn passiviteit maakte me alleen maar nog nijdiger. Ik sloeg hem en sloeg hem en hij nam het allemaal. Bleef zijn gezicht maar aanbieden om nog eens geslagen te worden. .Hij haalde trillend adem. '.. .God weet dat ik wel ergere dingen heb gedaan. Maar er is niets waar ik me erger voor schaam. Ik ging door tot mijn knokkels bloedden. Toen gaf ik hem aan Toy die hem nog eens een goeie beurt gaf. En hij gaf de hele tijd geen kik. Ik word er nog koud van als ik eraan denk. Ik zie hem nog tegen de muur staan met Bill die hem bij de keel greep, en zijn ogen keken niet naar waar de volgende slag vandaan kwam, maar naar mij. Alleen maar naar mij.

Ik herinner me dat hij zei: "Weet je wat je hebt gedaan?" precies zo. Heel rustig terwijl hij aan alle kanten bloedde. Toen gebeurde er iets. De lucht werd dik. Het bloed op zijn gezicht begon te kronkelen alsof het levend was geworden. Toy liet hem gaan. Hij gleed langs de muur en liet een hele veeg achter. Ik dacht dat we hem vermoord hadden. Ik heb het in mijn hele leven niet zo benauwd gehad als toen terwijl ik daar zo met Toy stond en we samen naar die zak botten keken die we in elkaar hadden geslagen. Dat was onze fout natuurlijk. We hadden het nooit moeten opgeven. We hadden het toen, op dat moment, daar moeten afmaken en hem vermoorden.'

'Jezus.'

'Ja! Het was stom dat we het niet hebben afgemaakt. Bill was loyaal, dus er zou geen vervolging geweest zijn. Maar we hadden de moed niet. Ik had de moed niet. Ik zei tegen Toy dat hij Mamoulian moest schoonmaken, hem naar het centrum van de stad moest brengen en hem er daar uit moest zetten.'

'Je had hem niet kunnen vermoorden,' zei Marty. 

'Je probeert nog steeds mijn gedachten te lezen,' antwoordde Whitehead vermoeid. 'Zie je dan niet dat dat juist was wat hij wilde? Waar hij voor gekomen was? Hij had me zijn beul laten zijn, als ik het maar gedurfd had. Hij had genoeg van het leven. Ik had hem uit zijn ellende kunnen halen en daar zou de zaak mee afgehandeld zijn geweest.'

'Denk je dat hij sterfelijk is?'

'Alles heeft zijn tijd. De zijne is voorbij. Dat weet hij ook.'

'Dus alles wat je moet doen, is wachten, nietwaar? Hij sterft te zijner tijd wel.' Marty had plotseling genoeg van het verhaal, van de dieven en de mogelijkheden. Het hele pathetische verhaal, waar of niet waar, stond hem tegen. 

'Je hebt mij niet meer nodig,' zei hij terwijl hij opstond, en liep naar de deur. Het geluid van zijn voeten over het glas was te hard voor de kleine kamer. 

'Waar ga je naar toe?' wilde de oude man weten. 

'Weg. Zo ver ik kan.'

'Je hebt beloofd te blijven.'

'Ik heb beloofd te luisteren. Ik héb geluisterd. En ik wil niets meer met deze verdomde toestand te maken hebben.'

Marty begon de deur open te maken. Whitehead sprak tegen zijn rug.

'Denk je dat de Europeaan je je gang laat gaan? Je hebt hem gezien, je weet wat hij kan doen. Hij moet je vroeg of laat het zwijgen opleggen. Heb je daar al aan gedacht?'

'Dat risico neem ik.'

'Je bent hier veilig.'

'Veilig?' Marty herhaalde het ongelovig. 'Dat meen je niet. Veilig? Je bent echt zielig, weet je dat wel?'

'Als je gaat. ..' waarschuwde Whitehead hem. 

'Wat?' Marty draaide zich nijdig om. 'Wat doe je dan, oude man?'

'Ik heb ze binnen twee minuten achter je aan; je bent voorwaardelijk vrij.'

'En als ze me vinden, vertel ik alles. Over de heroïne, over haar daar in de gang. Al het smerige dat ik kan vinden graaf ik op en vertel ik hun. Je dreigementen interesseren me geen barst, begrepen?'

Whitehead knikte. 'Schaakmat.'

'Zoiets,' antwoordde Marty en liep de gang in zonder om te kijken.

Er stond hem een morbide verrassing te wachten, de puppies hadden Bella gevonden. Ze waren niet aan Mamoulians wederopstandige handen ontkomen, hoewel ze geen enkel praktisch doel hadden. Ze waren veel te klein en te blind. Ze lagen in de schaduw van haar lege buik en zochten de tepels die allang verdwenen waren. Eén ontbrak er, zag hij. Was het het zesde jong geweest dat hij in het graf had zien bewegen? Was dat te diep begraven geweest of was het al te veel verteerd om de rest te kunnen volgen? Bella keek op toen hij langsliep. Wat er nog van haar hoofd over was, zwaaide in zijn richting. Marty keek vol walging de andere kant op, maar een ritmisch gebonk deed hem omkijken. Ze had hem blijkbaar zijn geweld vergeven. Tevreden nu, met haar kroost tegen zich aan, staarde ze hem zonder ogen aan terwijl haar droevige staart vriendelijk op het karpet sloeg.

-

In de kamer waar Marty was weggegaan, zat Whitehead onderuitgezakt van vermoeidheid.

Hoewel het in het begin moeilijk was geweest om het verhaal te vertellen, was het gaandeweg gemakkelijker geworden en hij was blij dat hij het kwijt was. Hij had het Evangeline zo vaak willen vertellen. Maar ze had op haar elegante, subtiele manier laten weten dat als er inderdaad geheimen waren, ze er niets over wilde weten. Al die jaren dat Mamoulian in hun huis had gewoond, had ze Whitehead nooit regelrecht gevraagd waarom, alsof ze had geweten dat het antwoord toch geen antwoord zou zijn maar een andere vraag.

Nu hij over haar nadacht, kwamen er zoveel zorgen naar boven dat het hem te veel werd. De Europeaan had haar vermoord, daar twijfelde hij niet aan. Hij of zijn agenten waren bij haar geweest op de weg; haar dood was geen ongeluk geweest. Dat zou hij geweten hebben. Zijn instinct, dat zich nooit vergiste, zou hem dat verteld hebben, hoe ontroostbaar hij ook was. Maar er was hem niets verteld, er was alleen herkenning van zijn misleidende medeplichtigheid aan haar dood. Ze was uit wraak op hem vermoord. Een van de vele van dat soort daden, maar verreweg de ergste. En had de Europeaan haar genomen na haar dood? Was hij naar het mausoleum geslopen en had hij haar weer tot leven gewekt, net zoals hij met de honden had gedaan? De gedachte was weerzinwekkend, maar Whitehead overdacht het desondanks, vastbesloten het ergste te denken uit angst dat als hij dat niet deed, Mamoulian nog angsten zou kunnen vinden om hem angst aan te jagen.

'Dat zul je niet,' zei hij hardop tegen de kamer vol glas. Niet mij angst aanjagen, mij intimideren, mij vernietigen. Er waren wegen en middelen. Hij kon nog altijd ontsnappen en zich ik weet niet waar verbergen. Hij moest een plaats zien te vinden waar hij het verhaal van zijn leven kon vergeten.

Er was iets dat hij niet had verteld, een onderdeel van het Verhaal, nauwelijks wezenlijk maar meer van voorbijgaande interesse, dat hij Strauss had onthouden zoals hij het iedere ondervrager zou onthouden. Misschien was het onbespreekbaar. Of misschien was het zo centraal, zo ingrijpend op de dubbelzinnigheden die hem de rest van zijn leven achtervolgd hadden, dat erover praten zou betekenen dat hij de kleur van zijn ziel prijs zou geven. Hij peinsde over dit laatste geheim en in zekere zin bracht de gedachte eraan hem op een vreemde manier in verwarring. Hij had het spel verlaten, dat eerste en enige spel met de Europeaan, en was door de half verstikte deur gekropen naar het Muranowskiplein. Er waren geen sterren geweest, alleen het vuur achter zijn rug.

Terwijl hij in die duisternis had gestaan en had geprobeerd zich te oriënteren, was de kilte vanaf de onderkant van zijn laarzen naar boven gekropen en de vrouw zonder lippen was voor hem verschenen en had hem gewenkt. Hij veronderstelde dat ze hem wilde terugbrengen naar waar hij vandaan was gekomen, dus volgde hij haar. Maar ze was andere dingen van plan. Ze had hem van het plein vandaan geleid naar een huis met gebarricadeerde ramen, en altijd nieuwsgierig was hij haar gevolgd, absoluut zeker dat hem vannacht niets kon overkomen.

Binnen in het huis was een kamertje waar de muren gedrapeerd waren met geplunderde lappen stof, wat vodden en weer andere met stoffige lagen fluweel die ooit voor majestueuze ramen hadden gehangen. Hier, in dit zogenaamde boudoir, stond slechts één meubelstuk. Een bed waarop de dode luitenant Vasiljev die hij nog maar zo kort tevoren in Mamoulians kamer had gezien, de liefde lag te bedrijven. Toen de dief door de deur kwam en de vrouw zonder lippen opzij ging, keek Konstantin even op van zijn werk terwijl hij zijn lichaam nog in de vrouw onder hem perste op een matras die overdekt was met Russische, Duitse en Poolse vlaggen.

De dief stond daar ongelovig te kijken en wilde Vasiljev vertellen dat hij de daad verkeerd uitvoerde, dat hij het ene gat met het andere verwisselde en dat het geen natuurlijke opening was die hij zo ruw gebruikte, maar een wond.

De luitenant zou natuurlijk niet hebben geluisterd. Hij grinnikte terwijl hij bezig was, in de rode plas wroette en zich weer losmaakte, wroette en weer losmaakte. Het lijk dat hij bewerkte, zwaaide onder hem, niet onder de indruk van de attenties van haar minnaar.

Hoelang had de dief staan kijken? De daad liet niets van voltrekking zien. Eindelijk mompelde de vrouw zonder lippen: Genoeg? in zijn oor en hij had zich een beetje naar haar omgedraaid terwijl zij haar hand op de voorkant van zijn broek legde. Ze leek niet verbaasd te zijn over zijn opwinding, hoewel hij in al die jaren nooit had begrepen hoe iets dergelijks mogelijk was. Hij had al lang geleden geaccepteerd dat de doden gewekt konden worden. Maar dat hij opgewonden kon raken in hun aanwezigheid - dat was een heel andere misdaad, erger dan de eerste vond hij. Er is geen hel, dacht de oude man en zette het boudoir en zijn verkoolde Casanova uit zijn hoofd. En anders is de hel een kamer met een bed en een eeuwig voortdurende lust en daar ben ik geweest en ik heb de extase ervan gezien en als het ergste komt, zal ik het verduren.