IV - Skelettendans
-
De man in de ondergrondse noemde de constellaties op. 'Andromeda. .. Ursa, de beer. .. Cygnus, de zwaan...' Zijn monoloog werd hoofdzakelijk genegeerd, maar toen een paar jongemannen hem zeiden zijn kop dicht te houden, antwoordde hij, terwijl hij het ritme van zijn opsomming nauwelijks onderbrak, tussen de ene ster en de andere door met een glimlach en: 'Daar zul je voor sterven.' Het antwoord legde de lastigvallers het zwijgen op en de gek ging door met zijn hemelbeschouwing. Toy zag het als een goed teken. Hij was dezer dagen veel bezig met tekens hoewel hij zichzelf eigenlijk niet als een bijgelovig man zag. Misschien was het vroegere katholicisme van zijn moeder waar hij zich al vroeg van had losgemaakt, dat eindelijk een uitweg vond. In plaats van de mystiek van de maagdelijke geboorte en transformatie zag hij belang in kleine toevalligheden; hij ontweek ladders en voerde half herinnerde rituelen met gemorst zout op. Dit gebeurde allemaal nog maar vrij kort - alleen de afgelopen twee jaar of zo - en het was begonnen met de vrouw die hij zelfs nu nog ging ontmoeten: Yvonne. Ze was geen gelovige vrouw. Absoluut niet. Maar de troost die ze in zijn leven had gebracht, bracht het gevaar van verdwijning met zich mee. En dat maakte hem zo voorzichtig met ladders en eerbiedig met zout: de angst om haar te verliezen. Met Yvonne in zijn leven had hij des te meer reden om het lot te vriend te houden.
Hij had haar zes jaar geleden ontmoet. Ze was toen secretaresse geweest bij een Engelse tak van een Duits chemiebedrijf. Een vrolijke, knappe vrouw van midden dertig wier formaliteit haar gevoel voor humor en warmte verhulde. Hij had haar van het begin af aan aantrekkelijk gevonden, maar zijn natuurlijke aarzeling in dergelijke zaken en het behoorlijke verschil in leeftijd hadden hem ervan weerhouden de eerste stap te zetten. Het was uiteindelijk Yvonne die het ijs tussen hen brak door een opmerking over zijn uiterlijk te maken, te zien dat hij bij de kapper was geweest, een nieuwe das om had en op die manier haar interesse in hem liet blijken. Toen dat teken een keer was gegeven, had Toy haar uitgenodigd voor een etentje en dat had ze geaccepteerd. Het was het begin geweest van de heerlijkste maanden van Toys leven. Hij was geen bijzonder emotionele man. Het gebrek aan uitersten in zijn aard had hem een nuttig deel van Whiteheads omgeving gemaakt en hij had zijn reserves gekoesterd als iets kostbaars, totdat hij Yvonne ontmoet had. Hij was zijn eigen reclame bijna gaan geloven. Zij was de eerste die hem een koude vis noemde, zij leerde hem - en wat was dat moeilijk geweest - het belang van zwakte te tonen. Al was het dan niet tegen de wereld, dan wel tegen geliefde personen. Het had tijd gekost. Hij was drieënvijftig toen ze elkaar ontmoet hadden en deze nieuwe manier van denken ging tegen zijn natuur in. Maar ze hield vol en hij had zich langzaam laten vermurwen. En toen dat eenmaal gebeurd was, vroeg hij zich af hoe hij de afgelopen twintig jaar was doorgekomen: een leven van dienstbaarheid aan een man wiens troost te verwaarlozen was en die een monstrueus ego bezat. Hij zag de wreedheid van Whitehead door de ogen van Yvonne, de arrogantie, de schepping van de mythe, en hoewel hij hoopte dat er in zijn oppervlakkige houding ten opzichte van zijn werkgever geen verandering was gekomen, begon er onder de verzoening en de vernedering met toenemende mate een wrok te groeien die in de buurt kwam van haat. En nu pas, na zes jaar, kon Toy zijn eigen tegenstrijdige gevoelens ten opzichte van de oude man onder ogen zien en zelfs nu voelde hij dat hij het ergste vergat, tenminste als hij onder de invloed van Yvonne vandaan was. Het was zo moeilijk als hij in het huis was, ondergeschikt aan Whiteheads grillen, om het beeld voor ogen te houden dat zij hem had gegeven, om het heilige monster te zien dat hij was: monstrueus, maar verre van heilig.
Na een jaar had Toy Yvonne laten verhuizen naar het huis dat Whitehead in Pimlico voor hem had gekocht: een toevluchtsoord van de wereld van Whiteheads onderneming waar de oude man nooit naar vroeg, een plaats waar hij en Yvonne samen konden praten.. . of zwijgen. Waar ze konden genieten van hun liefde voor Schubert en zij brieven kon schrijven naar haar familie die over de halve aardbol verspreid woonde.
Toen hij die avond thuiskwam, vertelde hij haar over de man in de trein, de constellatie-opsommer. Ze vond het hele verhaal zinloos, zag de romantiek er niet van in. 'Ik vond het gewoon vreemd,' zei hij.
'Dat zal het wel zijn,' antwoordde ze, niet onder de indruk, en ging verder met het eten voor te bereiden. Een paar woorden later hield ze op.
'Wat is er, Billy?'
'Waarom zou er iets zijn?'
'Is alles in orde?'
'Ja.'
'Echt waar?'
Ze was er altijd goed in zijn geheimen uit hem te krijgen. Hij gaf het op nog voor ze goed en wel begonnen was. Het was de moeite van misleiding niet waard. Hij streek over de richel van zijn gebroken neus, een gewoonte die hij had wanneer hij zenuwachtig was. Toen zei hij: 'Het stort allemaal in elkaar. Alles.' Zijn stem trilde en stierf weg. Toen het duidelijk werd dat hij er niet op doorging, zette ze de borden neer en liep naar zijn stoel. Hij keek bijna verschrikt op toen ze zijn oor aanraakte. 'Waar denk je aan?' vroeg ze vriendelijker. Hij pakte haar hand.
'Er kan een tijd komen. .. en dat zal niet lang meer duren.. . dat ik je zal vragen met me weg te gaan,' zei hij.
'Weg te gaan?'
'Opstaan en wegwezen.'
'Waarnaar toe?'
'Daar heb ik nog niet over nagedacht. Dan moeten we gewoon gaan.'
Hij hield even op en keek naar haar vingers die nu door de zijne gevlochten lagen. 'Ga je dan met me mee?'
'Natuurlijk.'
'Zonder vragen te stellen?'
'Wat heeft dit allemaal te betekenen, Billy?'
'Ik zei: zonder vragen te stellen?'
'Gewoon weggaan?'
'Gewoon weggaan.'
Ze keek hem lang en strak aan: hij was uitgeput, de stakker. Te veel gehad van die ellendeling in Oxford. Ze haatte Whitehead, ook al had ze hem nooit ontmoet.
'Ja, natuurlijk zou ik meegaan,' antwoordde ze.
Hij knikte. Ze dacht dat hij zou gaan huilen.
'Wanneer?' zei ze.
'Ik weet het niet.' Hij probeerde te glimlachen, maar het lukte niet. 'Misschien is het ook niet eens nodig. Maar ik denk dat het allemaal in elkaar zal storten en als dat gebeurt, wil ik niet dat wij hier zijn.'
'Het klinkt of het het einde van de wereld zal zijn.'
Hij gaf geen antwoord en ze wilde hem niet tot meer antwoorden bewegen; hij was al zo moe.
'Eén vraag nog,' zei ze. 'Het is belangrijk voor me.'
'Eén.'
'Heb je iets gedaan, Billy? Ik bedoel iets onwettigs? Is het dat?' Zijn adamsappel bewoog alsof hij zijn verdriet wegslikte. Er was nog zoveel dat ze hem moest leren, over dit soort gevoelens de vrije loop laten. Hij wilde het ook; ze kon zoveel in zijn ogen verstopt zien liggen. Maar daar zou het voorlopig nog blijven. Ze wist wel beter dan hem te forceren. Hij zou zich alleen maar afsluiten. En hij had haar weinig veeleisende aanwezigheid harder nodig dan zij de antwoorden.
'Het is goed,' zei ze, 'je hoeft het niet te vertellen als je dat niet wilt.'
Zijn hand pakte de hare zo stevig beet dat ze dacht nooit meer los te komen.
'O Billy. Niets is zó verschrikkelijk,' mompelde ze. En weer gaf hij geen antwoord.
22
-
De oude plekjes waren nog veelal hetzelfde als Marty ze in zijn herinnering had, maar hij voelde zichzelf een geestverschijning. Langs de achterafstraatjes vol rommel waar hij als jongen had gevochten en rondgerend, waren nieuwe strijders en hij vermoedde dat ze serieuzere spelletjes deden. Volgens de bladzijden van de Zondagse sensatieblaadjes waren het lijmsnuivers, deze vieze tienjarigen. Ze zouden ontzet uit hun rechten opgroeien tot verslaafden aan de naald en tot pillenslikkers; ze gaven om niets en niemand en al helemaal niet om zichzelf.
Hij was natuurlijk ook zo'n pubermisdadiger geweest. Diefstal was een overgangsritueel hier. Maar meestal was het die luie, bijna passieve manier van stelen geweest: ergens naast gaan lopen of rijden en er dan mee vandoorgaan. Als de diefstal te ingewikkeld leek, kon je het beter regelen. Er waren genoeg andere mooie dingen om te jatten. Het was geen misdaad op de manier zoals hij het woord later zou begrijpen. Het was het hamsterinstinct dat aan het werk was, dat nam wat de gelegenheid aanbood en er nooit veel slechts bij in de zin had of zich kapotwerkte als het je niet in de schoot kwam vallen.
Maar deze kinderen, dit groepje dat rondhing op de hoek van Knox Street, zagen er veel gevaarlijker uit. Hoewel ze in dezelfde glansloze omgeving waren opgegroeid, hij en zij. Ook al deelden ze een paar mislukte pogingen om bomen te planten, het prikkeldraad met glas boven op de muren, het meedogenloze beton, hij wist dat ze elkaar niets te zeggen hadden. Hun wanhoop en hun houding intimideerden hem; hij voelde dat ze overal toe in staat waren. Deze straat en deze hele buurt was geen plek om in op te groeien. Hij was in zekere zin blij dat zijn moeder was overleden voor de buurt echt was veranderd.
Hij naderde nummer zesentwintig. Het was opnieuw geverfd. Op een van haar bezoeken had Charmaine hem verteld dat Terry, een van haar zwagers, dat een paar jaar geleden had gedaan, maar Marty was het vergeten en de veranderde kleur na het zoveel jaar in groen en wit in zijn herinnering te hebben gehad, was een slag in zijn gezicht. Het was niet best gedaan ook, alleen maar voor het oog, en de verf op de vensterbanken bladderde er alweer af. Door het raam zag hij dat de kanten gordijnen waar hij altijd zo'n hekel aan had gehad waren verwisseld voor jaloezieën en die waren neergelaten. Op de vensterbanken binnen stond een verzameling porseleinen beeldjes, trouwcadeaus vol stof, gevangen in de vergeten plek tussen jaloezie en glas.
Hij had de sleutels nog, maar hij kon zichzelf er niet toe brengen om ze te gebruiken. Bovendien had ze vermoedelijk het slot veranderd. In plaats daarvan drukte hij op de bel. Hij ging niet over in het huis en hij wist dat het op straat te horen moest zijn, dus die werkte blijkbaar niet meer. Hij trommelde met zijn knokkels op de deur.
Hij stond er een tijdje zonder dat er enig geluid van binnen te bespeuren was. Toen hoorde hij eindelijk slepende voetstappen. Ze droeg open sandalen, dacht hij, en die veroorzaakten die manier van lopen. Charmaine maakte de deur open. Haar gezicht was niet opgemaakt en dat maakte haar reactie op zijn aanwezigheid duidelijker. Ze was onplezierig verrast. 'Marty,' was alles wat ze eruit kon brengen. Geen verwelkomende glimlach, geen tranen.
'Ik kwam op goed geluk,' zei hij in een poging om nonchalant te doen. Maar het was duidelijk dat hij een tactische fout had gemaakt vanaf het moment dat ze hem had gezien.
'Ik dacht dat je er nog niet uit mocht...' zei ze, toen verbeterde ze zichzelf, '... ik bedoel eigenlijk, ik dacht dat je nog niet van het landgoed af mocht.'
'Ik heb speciale toestemming gevraagd,' zei hij. 'Kan ik binnenkomen of praten we in de deuropening?'
'O.. . o ja. Natuurlijk.'
Hij liep naar binnen en ze deed de deur achter hem dicht. Er was even een ongemakkelijk ogenblik in de nauwe gang. Hun nabijheid leek om een omhelzing te vragen, maar hij voelde zich er niet toe in staat en zij had geen zin om het gebaar te maken. Ze sloot een compromis met een kunstmatige glimlach en een vluchtig kusje op zijn wang.
'Sorry,' verontschuldigde ze zich voor niets in het bijzonder. Ze leidde hem door de gang naar de keuken. 'Ik had je gewoon nog niet verwacht, dat is alles. Kom binnen. Het is nogal een rommeltje, ben ik bang.'
Het huis rook muf, alsof het eens goed gelucht moest worden. De was lag op de verwarming te drogen en maakte de atmosfeer benauwd, net als de sauna in het heiligdom.
'Ga zitten,' zei ze en pakte een zak met levensmiddelen van een van de keukenstoelen. 'Ik zal het even opruimen.' Er lag nog een stapel vuile was op de keukentafel - hygiënisch als altijd - die ze in de wasmachine begon te proppen terwijl ze nerveus ratelde en hem niet aankeek, zich concentrerend op de spullen in haar handen: de handdoeken, het ondergoed, de bloeses. Hij herkende geen van de kleren en merkte dat hij door de vuile stukken keek op zoek naar iets dat hij haar eerder had zien dragen. Niet zozeer acht jaar geleden, maar tijdens de bezoeken in de gevangenis. Maar het was allemaal nieuw.
'Ik verwachtte je gewoon nog niet,' zei ze terwijl ze de machine dichtdeed en er waspoeder in strooide. 'Ik was ervan overtuigd dat je eerst zou bellen. En kijk eens naar me, ik zie eruit als een vod. God, dat het vandaag moet zijn, ik heb zoveel te doen...' Ze was klaar met de machine, schoof de mouwen van haar trui omhoog en zei: 'Koffie?' Toen draaide ze zich om om die te zetten zonder op zijn antwoord te wachten. 'Je ziet er goed uit, Marty, echt waar.'
Hoe wist ze dat? Ze had hem nauwelijks aangekeken in haar wervelende activiteiten. Terwijl hij zijn ogen niet van haar af kon houden. Hij zat te kijken hoe ze daar bij de gootsteen stond, een doekje uitwrong om het aanrecht mee af te vegen, en niets was in acht jaar veranderd - niet echt - alleen een paar rimpeltjes in haar gezicht. Hij voelde een soort paniek in zich opkomen, iets dat hij moest tegenhouden uit angst dat hij zichzelf voor gek zou zetten.
Ze maakte koffie voor hem, praatte over de buurt die zo veranderd was, over Terry en het verhaal van de kleur verf om de voorkant van het huis te schilderen, over hoeveel het kostte met de ondergrondse van Mile End naar Wandsworth, over hoe goed hij eruitzag - 'Echt waar, Marty, ik zeg het niet zomaar' - ze praatte overal en nergens over. Het was niet Charmaine die praatte en dat deed pijn. Haar ook, wist hij. Ze bracht tijd met hem door, dat was alles, vulde de minuten met leeg geklets tot hij het in wanhoop zou opgeven en weg zou gaan.
'Hoor eens,' zei ze, 'ik moet me nu echt gaan verkleden.'
'Ga je uit?'
'Ja.'
'O.'
'Als je het had gezegd, Marty, zou ik me vrij hebben gemaakt.
'Waarom heb je niet gebeld?'
'Misschien kunnen we een keer ergens gaan eten?'
'Misschien.'
Ze was opzettelijk neutraal. 'Het is nogal druk op het moment.'
'Ik zou graag eens met je willen praten. Serieus praten.' Ze werd nerveus; hij kende de tekenen goed en ze was zich wel bewust van zijn nauwkeurige onderzoek. Ze pakte de koffiekoppen op en bracht ze naar de gootsteen.
'Ik moet echt voortmaken,' zei ze. 'Maak nog maar wat koffie als je wilt. Het staat in de. .. nou ja, je weet waar het staat. Er zijn een heleboel dingen van jou hier. Motortijdschriften en zo. Ik zal het allemaal eens voor je uitzoeken. Sorry. Ik moet me verkleden.' Ze haastte zich, ze jachtte, dacht hij, de gang door en ging naar boven. Hij hoorde haar zwaar rondlopen; ze was nooit lichtvoetig geweest. Er liep water in de badkamer en het toilet werd doorgetrokken. Hij liep door de keuken naar de achterkamer. Het rook er naar uitgemaakte sigaretten en de asbak die op de leuning van de nieuwe bank balanceerde, was overvol. Hij stond in de deuropening en staarde naar de voorwerpen in de kamer zoals hij naar de vuile was had gekeken op zoek naar iets bekends. Er was niet veel. De klok aan de muur was een huwelijkscadeau en hing nog op dezelfde plaats. De stereo in de hoek was nieuw, een opvallend ding waar Terry haar vermoedelijk aan had geholpen. Te oordelen naar de stof op het deksel werd het zelden gebruikt en de verzameling platen stond er als altijd door elkaar naast. Was er nog steeds een nummer van Buddy Holly bij die 'True Love Ways' zong? Die hadden ze zo vaak gespeeld dat hij versleten moest zijn. Ze hadden er samen in deze kamer op gedanst, niet precies gedanst, maar de muziek gebruikt als een excuus om elkaar vast te houden, alsof ze daar excuses voor nodig hadden. Het was een van die liefdesliedjes waar hij romantisch en tegelijkertijd ongelukkig van werd, alsof iedere zin vol zat met het verlies van de liefde die ze vierde. Dat waren de beste liefdesliedjes en de meest levensechte. Hij was niet langer in staat om in deze kamer te blijven en liep naar boven.
Ze was nog in de badkamer. Er was geen slot op de deur. Als klein kind was ze eens opgesloten geweest in de badkamer en sindsdien was ze zo bang dat het weer zou gebeuren dat ze er altijd op had gestaan nergens sloten op deuren in huis te hebben. Je moest op het toilet staan fluiten als je mensen ervan wilde weerhouden bij je binnen te wandelen. Hij duwde de deur open. Ze had alleen haar panties aan en scheerde haar oksels. Ze ving zijn blik in de spiegel op en ging toen door waar ze mee bezig was. 'Ik wilde geen koffie meer,' zei hij lam.
'Je bent het beter gewend, hè,' zei ze.
Haar lichaam was maar een meter of zo bij hem vandaan en hij voelde de aantrekkingskracht. Hij kende iedere moedervlek op haar rug, wist precies de plaatsen om haar aan het lachen te maken. Een dergelijke bekendheid gaf hem een soort eigendomsrecht, vond hij; ze bezat hem om dezelfde redenen als ze van haar recht gebruik wilde maken. Hij liep naar haar toe, legde de toppen van zijn vingers op het onderste deel van haar rug en streek naar boven. 'Charmaine.'
Ze keek hem weer aan vanuit de spiegel - de eerste regelrechte blik die ze hem gaf sinds hij in het huis was - en hij wist dat er geen sprake van enig lichamelijk contact zou zijn. Ze wilde hem niet en als ze het al wilde, zou ze het niet toegeven.
'Ik ben niet beschikbaar, Marty,' zei ze duidelijk.
'We zijn nog steeds getrouwd.'
'Ik wil niet dat je blijft. Het spijt me.'
Zo waren ze ook begonnen, met: 'Het spijt me.' Nu wilde ze op dezelfde manier eindigen, geen werkelijke verontschuldiging, gewoon een beleefde afwijzing. 'Ik heb hier zo vaak aan gedacht,' zei hij.
'Ik ook,' antwoordde ze. 'Maar ik ben er ongeveer vijf jaar geleden mee opgehouden. Het heeft geen zin, dat weet je net zo goed als ik.'
Zijn vingers waren nu op haar schouders. Hij wist zeker dat hun contact geladen was, dat er iets van opwinding vibreerde tussen haar huid en de zijne. Haar tepels werden harder, misschien door de tocht van de gang, misschien door zijn aanraking, ik wil graag dat je gaat,' zei ze heel rustig terwijl ze in de wasbak keek. Er klonk een trilling in haar stem die heel gemakkelijk in tranen kon uitbreken. Hij wilde tranen van haar, hoe beschamend dat ook was. Als ze huilde, kon hij haar kussen, haar troosten, en zijn troost zou sterker worden terwijl zij zachter werd en ze zouden in bed eindigen, dat wist hij. Daarom vocht ze zo hard om niets te laten merken; ze kende het beeld net zo goed als hij en was vastbesloten zichzelf niet te laten meeslepen.
'Alsjeblieft,' zei ze weer met onherroepelijke beslistheid. Zijn hand viel van haar schouder. Er was geen vonk meer tussen hen; die was er alleen maar in zijn geest. Allemaal oude geschiedenis. 'Misschien een andere keer.'
'Ja,' zei ze, blij met de klank van verzoening, hoe slapjes ook. 'Bel me dan wel eerst.'
'Ik kom er zelf wel uit.'
-
Hij slenterde een uur rond terwijl hij horden schoolkinderen ontweek die ai stoeiend naar huis liepen. Er waren tekenen van lente, zelfs hier. De natuur kon nauwelijks overvloedig zijn in dergelijke ongunstige omstandigheden, maar ze deed haar best. In kleine voortuintjes en in raamkozijnen bloeiden bloemen en de paar jonge boompjes die het vandalisme hadden overleefd lieten mooie groene blaadjes zien. Als ze het nog een paar seizoenen van vorst en vandalisme zouden volhouden, zouden ze groot genoeg zijn om vogels te kunnen laten nestelen. Niets bijzonders, vermoedelijk niets anders dan ruziënde spreeuwen. Maar ze zouden in de zomer schaduw geven en plaatsen voor de maan om door te schijnen wanneer je 's nachts in je bed lag te kijken. Hij merkte dat hij vol ontoepasselijke gedachten zat - maan en spreeuwen - net als een verliefde puber. Het was een fout geweest om hiernaar toe te gaan, het was een wreedheid die hij zichzelf had aangedaan en die Charmaine ook had gekwetst. Het was zinloos om terug te gaan en verontschuldigingen aan te bieden, dat zou de zaken alleen maar moeilijker maken. Hij zou haar opbellen zoals ze had voorgesteld en haar mee uit vragen voor een afscheidsetentje. Dan zou hij haar vertellen, of het nu waar was of niet, dat hij klaar was voor een definitieve scheiding en dat hij hoopte haar af en toe nog eens te zien en dan zouden ze elkaar op een beschaafde manier vaarwel zeggen, zonder vijandigheid, en zij zou teruggaan naar het leven dat ze voor zichzelf had opgebouwd en hij naar het zijne. Naar Whitehead en naar Carys. Ja, naar Carys. En plotseling waren daar de tranen. Ze scheurden hem aan stukken en hij stond verblind midden op een straat die hij niet herkende. Schoolkinderen duwden tegen hem aan terwijl ze voorbij renden, sommigen keken om, sommigen zagen zijn pijn en schreeuwden schuttingtaal tegen hem terwijl ze doorrenden. Dit was belachelijk, zei hij tegen zichzelf, maar wat hij ook probeerde, de stroom hield niet op. Dus liep hij met zijn hand tegen zijn gezicht naar een zijstraatje en bleef daar tot de aanval voorbij was. Een deel van hem voel de zich opgelucht na deze emotionele uitbarsting. Dat deel bekeek hem eens, dit onaangeraakte deel, zijn huilende zelf, en schudde zijn hoofd over zijn zwakte en verwarring. Hij vond het verschrikkelijk om mannen te zien huilen, het bracht hem in verlegenheid, maar het was niet tegen te houden. Hij had verloren, dat was alles, verloren en hij was bang. Dat was het wel waard om te huilen. Toen de vloed was opgehouden, voelde hij zich beter, hoewel nog een beetje bibberig. Hij veegde zijn gezicht af en bleef achter in het straatje totdat hij zijn evenwicht weer had hervonden. Het was tien over half vijf. Hij was al in Holborn geweest en had de aardbeien opgehaald, dat was zijn eerste taak toen hij de stad was ingereden. Nu dat gebeurd was en hij Charmaine had gezien, lag de rest van de avond nog voor hem open, te wachten om plezierig te worden doorgebracht. Maar hij had zijn enthousiasme voor een avontuurlijke nacht verloren. De kroegen zouden zo meteen opengaan en hij zou een paar whisky's kunnen nemen. Dat zou misschien helpen om hem van die steken in zijn buik af te helpen. Misschien zou hij dan ook wel weer zin krijgen, maar hij betwijfelde het.
Om de tijd door te komen voor het openingstijd was, slenterde hij naar het winkelcentrum. Het was geopend twee jaar voor hij was opgesloten, een levenloos, dichtbevolkt gebied van witte tegels, plastic palmen en opzichtige winkels van een beter soort. Nu, nauwelijks tien jaar later, zag het eruit alsof het rijp was voor de sloop. Overal waren de muren met graffiti besmeurd, de tunnels en trappen waren smerig, veel winkels waren dicht terwijl andere zo van hun charme of klandizie waren beroofd dat de enige mogelijkheid die de eigenaren nog hadden, was ze een dezer dagen in brand te steken, het verzekeringsgeld te ontvangen en ervandoor te gaan. Hij vond een klein krantenstalletje, bemand door een verloren Pakistaan, kocht een pakje sigaretten en liep terug naar The Eclipse.
Het was net openingstijd en de kroeg was nog bijna leeg. Een paar skinheads speelden darts, in de nette bar was iemand iets aan het vieren en er klonk een vals koor met 'Lang zal ze leven, lieve Maureen'. De televisie stond aan voor het avondnieuws, maar hij kon er niet veel van verstaan boven het geluid van de feestvierders uit en het interesseerde hem ook niet zo erg. Hij haalde een whisky bij de bar en ging zitten terwijl hij het pakje sigaretten dat hij bij zich had begon op te roken. Hij voelde zich uitgeput. De alcohol bezorgde hem een zwaar gevoel in zijn benen in plaats van dat het hem oppepte. Zijn gedachten dreven voort. De beelden kwamen in eigenaardige volgorde, nu hij ze de vrije loop liet. Carys en hijzelf en Buddy Holly. In de duiventil speelde het liedje 'True Love Ways' terwijl hij in de koude ochtendlucht met het meisje danste. Toen hij zichzelf wakker schudde, waren er nieuwe klanten in de kroeg gekomen. Een groep jongelui stond nogal wat lawaai te maken, hoofdzakelijk schallend gelach, en dat maskeerde zowel het geluid van de televisie als van de verjaardag. Een van hen was duidelijk het middelpunt van al het vermaak, een slungelachtige figuur met armen en benen van elastiek en een glimlach die breed genoeg was om Chopin op te spelen. Het duurde een paar seconden voor Marty wist dat hij deze clown kende: het was Flynn. Van alle mensen die hij had verwacht tegen te komen, was Flynn zo ongeveer de laatste geweest. Marty stond half op toen Flynns blik -een krankzinnig toeval - door het vertrek gleed en op hem viel. Marty stond roerloos, als een toneelspeler die zijn volgende beweging was vergeten, niet in staat verder of terug te gaan. Hij wist niet zeker of hij wel klaar was voor Flynn. Toen verscheen er een blik van herkenning op het gezicht van de komediant en was het te laat om terug te trekken.
'Allemachtig, Jezus Christus,' zei Flynn. De grijns verdween om vervangen te worden door een blik van absolute verwarring, voordat hij stralender dan ooit weer terugkwam. 'Kijk eens wie we daar hebben,' en nu kwam hij met uitgestrekte armen van welkom op Marty af. De meest luidruchtige man die ooit gemaakt was. 'Allemachtig. Marty! Marty!'
Ze omhelsden elkaar half en schudden elkaar de hand. Het was een moeizame reünie, maar Flynn blufte zich erdoorheen. 'Wie had dat ooit gedacht. Van alle mensen. Van alle mensen!'
'Hallo Flynn.'
Marty voelde zich een kleurloze neef tegenover deze instant lolmachine vol grappen en kleur. Flynns glimlach zat nu muurvast en hij leidde Marty naar de bar, stelde hem voor aan de kring toehoorders (Marty hoorde de helft van de namen en kon bij geen van allen een naam plaatsen) en toen werd er een dubbele brandy voor iedereen besteld om Martys thuiskomst te vieren. 'Ik wist niet dat je al zo snel vrij kwam,' zei Flynn en proostte zijn slachtoffer toe. 'Op je vrijheid vanwege je goede gedrag.' De rest van de groep deed geen poging om de stortvloed van de meester te onderbreken, maar begon in plaats daarvan met elkaar te praten en liet Marty aan Flynns genade over. Hij was niet erg veranderd. De stijl van zijn kleren was natuurlijk anders geworden en hij was als altijd volgens de laatste mode gekleed. Hij verloor ook zijn haren, de haarlijn trok snel omhoog, maar behalve dat was hij nog steeds dezelfde lolbroek die hij altijd was geweest en hij trakteerde Marty op een verzameling schitterende verzinsels. Zijn betrokkenheid bij de muziek, zijn contacten in L.A., zijn plannen om een opnamestudio in de buurt te openen. 'Ik heb veel aan je gedacht,' zei hij. 'Ik heb me afgevraagd hoe het met je was. Ik had je wel willen opzoeken, maar ik dacht niet dat je dat zou willen.' Daar had hij gelijk in. 'Bovendien, ik ben hier nooit, weet je. Vertel me eens, ouwe jongen, wat doe je hier eigenlijk?'
'Ik kwam Charmaine opzoeken.'
'O.' Hij leek bijna vergeten te zijn wie dat was. 'Is alles goed met haar?'
'Gaat wel. Jij klinkt alsof het erg goed met je gaat.'
'Ik heb mijn problemen gehad, weet je, maar wie niet? Nu gaat het goed, hoor.' Hij dempte zijn stem zodat hij nauwelijks meer hoorbaar was. 'Het grote geld zit in de drugs tegenwoordig. Niet marihuana, maar het echte spul. Ik deal hoofdzakelijk in cocaïne, heel soms de grote H. Ik raak het niet graag aan..., maar ik heb een dure smaak.' Hij trok een gezicht van wat een wereld is dit, draaide zich om naar de bar voor meer drank en praatte verder, een eindeloze stroom van opgeblazenheid en ongepaste opmerkingen. Na enige aanvankelijke weerstand merkte Marty dat hij voor hem bezweek. Zijn vloedgolf van verzinsels was net zo onweerstaanbaar als altijd. Af en toe stelde hij een vraag aan zijn toehoorders en dat vond Marty wel best. Er was weinig dat hij wilde vertellen. Zo was het altijd geweest. Flynn de onbehouwen jongen, snel en glad. Marty, de rustige, de jongen met de twijfels. Net alter ego's.
De avond ging snel voorbij. Mensen kwamen bij Flynn, dronken wat bij hem en slenterden weer weg nadat ze een tijdje door de hofnar waren vermaakt. Er waren een paar mensen die Marty tussen alle drinkers herkende en een paar ongemakkelijke ontmoetingen, maar het was allemaal gemakkelijker dan hij had verwacht, gladgestreken door Flynns jovialiteit. Rond kwart over tien verdween hij een kwartiertje. 'Even een zaakje afhandelen,' en hij kwam met een stapel geld in zijn binnenzak terug dat hij onmiddellijk begon uit te geven.
'Wat jij nodig hebt,' vertelde hij Marty toen ze beiden al aardig wat op hadden, 'wat jij nodig hebt, is een goeie vrouw. Nee' -hij giechelde - 'nee, nee, nee. Wat jij nodig hebt, is een slechte vrouw.'
Marty knikte. Zijn hoofd zat niet zo stevig meer op zijn nek. 'Dat klopt precies,' zei hij.
'Laten we zo'n dame gaan zoeken, hè? Zullen we dat doen?'
'Prima.'
'Ik bedoel, je hebt gezelschap nodig, man, en ik ook. En ik handel daar ook een beetje in, weet je? Ik heb een paar dames ter beschikking. Ik zal wel voor je zorgen.'
Marty was te dronken om ertegenin te gaan. Bovendien, de gedachte aan een vrouw - gekocht of verleid, wat deed het ertoe? - was het beste idee dat hij in lange tijd had gehoord. Flynn ging weg, pleegde een telefoontje en kwam grijnzend terug. 'Geen probleem,' zei hij. 'Geen enkel probleem. Nog één slokje en dan gaan we op weg.'
Marty volgde hem als een gewillig lam. Ze dronken nog een glas en wankelden toen The Eclipse uit, de hoek om naar Flynns auto, een Volvo die betere dagen had gekend. Ze reden ongeveer vijf minuten naar een huis op een landgoed. De deur werd geopend door een knappe zwarte vrouw.
'Ursula, dit is mijn vriend, Marty. Marty, dat is Ursula.'
'Hallo Ursula.'
'Waar zijn de glazen, liefje? Pappie heeft een fles gekocht.' Ze dronken nog wat samen en gingen toen naar boven. Toen pas begreep Marty dat Flynn niet weg zou gaan. De bedoeling was een ménage a trois, net als vroeger. Zijn oorspronkelijke onrust verdween toen het meisje zich voor hen begon uit te kleden. De drank had zijn remmen losgemaakt en hij zat haar op het bed aan te moedigen zich verder uit te kleden, vaag in de wetenschap dat Flynn vermoedelijk net zo opgewonden raakte van zijn duidelijke opwinding als hij was van het meisje. Laat hem maar kijken, dacht Marty, het is zijn feestje.
In de kleine, slecht verlichte badkamer leek Ursula's lichaam gebeeldhouwd uit zwarte boter. Tussen haar zwarte borsten lag een gouden kruisje te schitteren. Haar huid glansde ook; uit iedere porie welde een zweetdruppeltje op ter grootte van een speldeknop. Flynn was eveneens begonnen zich uit te kleden en Marty volgde zijn voorbeeld; hij struikelde toen hij zijn broek uittrok omdat hij het meisje niet uit zijn ogen wilde laten terwijl ze op het bed zat en haar handen op haar kruis legde.
Wat volgde, was een snelle heropleiding in seks. Net als een zwemmer die weer in het water terechtkomt na er jaren uit geweest te zijn, herinnerde hij zich de slagen al gauw weer. De volgende twee uur verzamelde hij tientallen herinneringen om mee terug te nemen: hij keek om van Ursula's geamuseerde gezicht en zag Flynn op zijn hurken aan het voeteneind zitten terwijl hij aan haar tenen sabbelde. Ursula koerde als een zwarte duif over zijn erectie voordat ze hem tot aan de wortel verslond. Flynn likte zijn handen af en grinnikte, likte en grinnikte. En eindelijk deelden ze Ursula samen. Flynn, begraven in haar achterwerk, beantwoordde aan wat hij als elfjarige had beweerd dat je met een vrouw deed. Daarna doezelden ze samen in. Ergens midden in de nacht draaide Marty zich om en zag dat Flynn zich aankleedde en wegging. Naar huis vermoedelijk, waar dat tegenwoordig ook mocht zijn.
24
-
Hij werd vlak voor zonsopgang wakker en wist even niet waar hij was, totdat hij Ursula's regelmatige ademhaling naast zich hoorde. Hij nam afscheid van haar terwijl ze nog lag te doezelen en vond een taxi die hem naar zijn auto terugbracht. Tegen half negen was hij weer terug in het heiligdom. Hij zou spoedig uitgeput zijn en nog een kater krijgen ook, maar hij kende zijn eigen tijdklok goed. Er waren nog een paar uur uitstel voor hij zijn schulden zou moeten betalen.
Pearl was in de keuken het ontbijt aan het opruimen. Ze wisselden een paar zinnen en hij ging zitten om achter elkaar drie koppen zwarte koffie te drinken. Hij had een nare smaak in zijn mond en Ursula's parfum, dat de vorige avond zo verrukkelijk had geroken, was deze ochtend veel te zoetig. Het bleef aan zijn handen en in zijn haar hangen.
'Leuke avond gehad?' vroeg Pearl. Hij knikte zonder antwoord te geven. 'Je kunt maar beter een stevig ontbijt nemen, ik zal je niet van een lunch kunnen voorzien vandaag.'
'Waarom niet?'
'Te druk met het diner.'
'Wat voor diner?'
'Dat zal Bill je wel vertellen. Hij wil je zien. Hij is in de bibliotheek.'
-
Toy zag er vermoeid uit, maar niet zo ziek als de laatste keer toen ze elkaar hadden ontmoet. Misschien had hij intussen een arts opgezocht of vakantie genomen. 'U wilde me spreken?'
'Ja Marty, ja. Prettige avond in de stad gehad?'
'Heel erg. Bedankt dat u dat mogelijk hebt gemaakt.'
'Dat heb ik niet gedaan, dat was Joe. Je wordt gewaardeerd, Marty. Lilian vertelde me dat de honden zelfs op je gesteld zijn.' Toy liep om de tafel, maakte een sigarettendoos open en koos er een uit. Marty had hem niet eerder zien roken. 'Je zult meneer Whitehead vandaag niet zien. Er is een gezellig samenzijn vanavond...'
'Ja, dat vertelde Pearl me.'
'Het is niets bijzonders. Meneer Whitehead heeft van tijd tot tijd diners voor speciale gasten. Het punt is dat hij het privé wil houden, dus jij zult niet nodig zijn.'
Dat deed Marty plezier. Dan kon hij tenminste rustig gaan liggen en wat slaap inhalen.
'We willen natuurlijk wel dat je in het huis bent voor het geval dat je nodig mocht zijn, maar ik denk niet dat dit erg waarschijnlijk is.'
'Dank u, meneer.'
'Als we onder elkaar zijn, kun je me wel Bill noemen, Marty. Ik zie niet in dat we nog langer zo formeel moeten doen.'
'Oké.'
'Ik bedoel...' hij stak een sigaret aan, 'we zijn allemaal hier in dienst, nietwaar. Op de een of andere manier.'
-
Tegen de tijd dat hij zich had gedoucht, over een eindje rennen had gedacht en daar weer van was afgestapt omdat hij het idee eigenlijk masochistisch vond en even was gaan liggen om wat te doezelen, waren de eerste tekenen van de onvermijdelijke kater al in aantocht. Er was niets tegen te doen. De enige mogelijkheid was het weg te slapen.
Hij werd pas halverwege de middag wakker omdat hij honger kreeg. Het was doodstil in het huis. De keuken beneden was leeg, alleen het gezoem van een vlieg tegen het raam - de eerste die Marty dat seizoen zag - verstoorde de ijzige stilte. Pearl was blijkbaar klaar met haar voorbereidingen voor het diner van vanavond en was weg om misschien later weer terug te komen. Hij liep naar de koelkast en doorzocht die op iets om zijn knorrende maag tot rust te brengen. De sandwich die hij tenslotte gemaakt had leek op een onopgemaakt bed, met stukken ham die er aan alle kanten tussenuit hingen, maar het hielp. Hij zette het koffiezetapparaat aan en ging op zoek naar gezelschap. Het was alsof iedereen van de aardbodem was weggevaagd. Hij slenterde door het verlaten huis en voelde zich opgeslokt door de middag. De stilte en de resten van zijn hoofdpijn maakten hem schrikachtig. Hij merkte dat hij over zijn schouder keek als een man in een slecht verlichte straat. Boven was het nog stiller dan beneden: zijn voetstappen op de met tapijt bedekte vloeren werden zo gedempt dat hij gewichtloos leek. Desondanks liep hij op zijn tenen.
Halverwege de gang - de gang van Whitehead - kwam het punt waar hij niet verder mocht gaan. De privé-vertrekken van de oude man waren aan deze kant van het huis, net als Carys' slaapkamer. Welke kamer zou het zijn? Hij probeerde zich het uiterlijk van het huis voor de geest te halen, maar hij had niet voldoende fantasie om de buitenkant in overeenstemming te brengen met de deuren in de gang die voor hem lag.
Ze waren niet allemaal dicht. De derde deur rechts stond een beetje open. En van binnen, nu zijn oren eraan gewend waren om het minste geluid waar te nemen, kon hij het geluid van bewegingen horen. Dat moest ze zijn. Hij liep over de onzichtbare drempel van verboden terrein en dacht niet aan de straf die een dergelijke verboden actie kon hebben. Hij verlangde er te veel naar om haar gezicht te zien en haar te spreken. Hij kwam bij de deur en tuurde erdoor.
Carys was binnen. Ze lag half achterover op bed in het niets te staren. Marty stond net op het punt om naar binnen te lopen en haar aan te spreken toen iemand anders in de kamer bewoog, voor hem verborgen door de deur. Hij hoefde niet te wachten op de stem om te weten dat het Whitehead was.
'Waarom behandel je me zo slecht?' vroeg hij haar met zachte stem. 'Je weet hoe het me kwetst als je zo doet.'
Ze zei niets: als ze hem al hoorde, liet ze er niets van merken.
'Zoveel vraag ik toch niet van je?' vroeg hij. Haar ogen gingen in zijn richting. 'Nou?'
Uiteindelijk verwaardigde ze zich te antwoorden. Maar toen ze het deed, was haar stem zo zacht dat Marty de woorden nauwelijks kon opvangen. 'Schaam je je niet?' vroeg ze hem. 'Er zijn ergere dingen, Carys, dan iemand die je nodig heeft, geloof me.'
'Dat weet ik,' antwoordde ze en wendde haar ogen van hem af. Er lag zo'n pijn en zo'n onderwerping in het gezicht en in die drie woorden: dat weet ik. Marty werd misselijk van verlangen naar haar, om haar aan te raken, te proberen de anonieme wonden te helen. Whitehead liep de kamer door en ging op de rand van het bed naast haar zitten. Marty deed een stap terug, bang om gezien te worden, maar Whiteheads aandacht was helemaal op het raadsel voor hem gericht.
'Wat weet je?' vroeg hij haar. De vroegere vriendelijkheid was plotseling verdwenen. 'Houd je iets voor me verborgen?'
'Alleen dromen,' antwoordde ze. 'Steeds meer.'
'Waarover?'
'Dat weet je wel. Hetzelfde.'
'Je moeder?'
Carys knikte bijna onzichtbaar. 'En andere,' zei ze.
'Wie?'
'Ze laten zich nooit zien.'
De oude man zuchtte en keek even van haar weg. 'En in de dromen?' vroeg hij. 'Wat gebeurt er dan?'
'Ze probeert met me te praten. Ze probeert me iets te vertellen.' Whitehead informeerde niet verder; hij had blijkbaar geen vragen meer. Zijn schouders zakten naar voren. Carys keek hem aan; ze voelde zijn nederlaag.
'Waar is ze, Pappa?' vroeg ze hem, voor de eerste keer naar voren leunend, en sloeg haar armen om zijn hals. Het was een opvallend gebaar; ze bood deze intimiteit aan om te krijgen wat ze van hem wilde. Hoeveel had ze aangeboden, of had hij genomen, in hun tijd samen? Haar gezicht kwam dicht bij het zijne, betoverend in het late namiddaglicht. 'Vertel me, Pappa,' vroeg ze weer, 'waar denk je dat ze is?' en dit keer begreep Marty de spot die achter de blijkbaar onschuldige vraag lag. Hij wist niet wat het te betekenen had. Wat deze hele scène met zijn koele gepraat en schaamte betekende, was verre van duidelijk. Hij was in zekere zin blij dat hij het niet wist. Maar deze vraag die ze hem zo spottend-liefdevol stelde, was nu eenmaal gesteld en hij móest nog even wachten tot de oude man het antwoord gaf. 'Waar is ze, Pappa?'
'In je dromen,' antwoordde hij met zijn gezicht afgewend. 'Alleen in je dromen.'
Ze liet haar arm van zijn schouder vallen.
'Lieg niet tegen me,' viel ze hem ijzig aan.
'Dat is alles wat ik je kan vertellen,' antwoordde hij, en zijn toon was bijna beklagenswaardig. 'Als jij meer weet dan ik...' hij draaide zich om en keek haar aan; zijn stem klonk dringend.
'Wéét je iets?'
'O, Pappa,' mompelde ze verwijtend. 'Nog meer samenzweringen?'
Hoeveel schijnbewegingen en tegen-schijnbewegingen waren er in deze uitwisseling, vroeg Marty zich af. 'Je verdenkt mij toch zeker niet?'
Whitehead fronste zijn wenkbrauwen. 'Nee, jou nooit, lieverd,' zei hij. 'Jou nooit.'
Hij legde zijn hand op haar gezicht en leunde voorover om zijn droge lippen op de hare te leggen. Voor ze elkaar raakten, liep Marty bij de deur weg en verdween. Er waren dingen die hij niet kon aanzien.
25
-
Vroeg in de avond arriveerden er al auto's bij het huis. Marty herkende stemmen in de gang. Het zou het gewone stel zijn, vermoedde hij, onder wie Ottaway, Curtsinger en Dwoskin. Hij hoorde ook vrouwenstemmen. Ze hadden hun vrouwen meegebracht, of hun maîtresses. Hij vroeg zich af wat het voor vrouwen waren. Eens mooi, nu zuur en ongeliefd. Zonder twijfel verveeld met hun echtgenoten, die meer aan geld verdienen dachten dan aan hen. Hij hoorde gelach en later rook hij hun parfum in de gang. Hij had altijd een goede neus voor geurtjes gehad. Saul zou trots op hem zijn. Om ongeveer kwart over acht ging hij naar de keuken om het bord ravioli dat Pearl voor hem had achtergelaten op te warmen, toen trok hij zich terug in de bibliotheek om een paar boksbanden op de video te bekijken. De avonturen van die middag knaagden nog aan hem. Hij kon proberen wat hij wilde, maar hij kon Carys niet uit zijn hoofd zetten en zijn emotionele staat waar hij zo weinig controle over had, irriteerde hem. Waarom kon hij niet zijn zoals Flynn die een vrouw voor een nacht kocht en dan de volgende morgen weer wegwandelde? Waarom moesten zijn gevoelens altijd weer onduidelijk worden zodat hij ze niet goed uit elkaar kon houden? Op de televisie werd de wedstrijd bloediger, maar hij registreerde de afstraffing of de overwinning nauwelijks. Zijn geest was bezig met Carys' gesloten gezichtje terwijl ze op het bed lag; hij bestudeerde het en zocht naar een uitleg. Hij liet de verslaggever aankletsen en liep naar de keuken om nog een paar biertjes uit de koelkast te halen. In dit deel van het huis was niets te merken van het lawaai van de dinergasten. Bovendien zou een dergelijk beschaafd gezelschap vermoedelijk niet zo luidruchtig zijn. Alleen maar het geluid van glaswerk en het praten van rijke mannen over hun pleziertjes.
Laat ze ook barsten, dacht hij. Whitehead en Carys en de hele zaak. Het was zijn wereld niet en hij wilde er geen deel van uitmaken ook. Hij kon alle vrouwen krijgen die hij wilde hebben, hij hoefde de telefoon maar op te pakken en Flynn te bellen. Geen probleem. Laat ze hun stomme spelletjes maar spelen, hij was er niet in geïnteresseerd. Hij maakte zijn eerste blikje bier leeg terwijl hij in de keuken stond, pakte toen nog twee blikjes en nam ze mee naar de kamer. Hij zou zich vanavond eens lekker gaan bezatten. O ja. Hij zou zo zat worden dat het hem niets meer kon schelen. Vooral zij niet. Omdat het hem niets kon schelen. Het kon hem niets schelen.
De band was afgelopen en het scherm was leeg. Het zoemde met kronkelende patronen van stippen. Het was een symbool van chaos, die sissende en kronkelende punten; het universum zoemde tegen zichzelf. Lege luchtgolven waren nooit echt leeg. Hij zette het apparaat af. Hij wilde niet naar nog meer wedstrijden kijken. Zijn hoofd zoemde ook.
Hij zakte onderuit in de stoel en dronk het tweede blikje bier in twee slokken leeg. Het beeld van Carys met Whitehead kwam weer voor zijn ogen. 'Ga weg,' zei hij hardop, maar het bleef hangen. Wilde hij haar, was dat het? Zou dit gevoel verdwijnen als hij haar meenam naar de duiventil en net zo lang ramde tot ze hem zou smeken nooit meer op te houden? De smerige gedachte deed hem van zichzelf walgen; hij kon deze dubbelzinnigheden met pornografie niet uitzetten.
Toen hij het derde blikje opende, zweetten zijn handen, een klam zweet dat hij in verband bracht met misselijkheid als eerste tekenen van griep. Hij veegde zijn handpalmen aan zijn broek af en zette het bier neer. Er was meer aan de hand dan een bevlieging. Dat was niet de enige reden van zijn nervositeit. Er was iets fout. Hij stond op, liep naar het raam en staarde naar de inktzwarte duisternis achter het glas en toen drong het tot hem door wat de oorzaak kon zijn. De lichten op het grasveld en de grensafbakening waren vanavond niet aan. Dat moest hij dan doen. Voor de eerste keer sinds hij in het huis was, was het buiten een echte nacht, een nacht die zwarter was dan hij in jaren had meegemaakt. In Wandsworth was er altijd licht geweest: schijnwerpers aan de muren hadden van de schemering 's morgens vroeg tot de schemering 's avonds laat gebrand. Maar hier was er zonder de straatlantaarns alleen maar nacht buiten. Nacht. En veel rumoer.
26
-
Hoewel Marty dacht dat ze er wel bij was, was Carys niet aanwezig bij het diner. Ze had nog maar weinig vrijheden over. De uitnodigingen voor haar vaders diners was een van die vrijheden die ze zichzelf ontzegde. Ze had een middag met zijn plotselinge tranen en zijn net zo onverwachte beschuldigingen doorstaan. Ze was moe van zijn kussen en zijn twijfels, dus vanavond had ze zichzelf een grotere dosis gegeven dan normaal, omdat ze hevig naar het vergeten verlangde. Nu wilde ze alleen maar gaan liggen en zich wiegen in het er niet zijn.
Maar zelfs terwijl ze met haar hoofd op het kussen lag, raakte iets of iemand haar aan. Ze kwam verschrikt weer overeind. De slaapkamer was leeg. De lampen waren aan en de gordijnen dicht. Er was niemand; haar zenuwen hadden haar in de maling genomen, verder niets. Maar ze voelde nog de trilling in haar nek waar de aanraking was geweest. Ze masseerde de plek met haar vingers. De schrik had haar slaperigheid even verjaagd. Het had geen zin om weer te gaan liggen zolang haar hart nog zo heftig bonsde. Terwijl ze overeind zat, vroeg ze zich af waar haar renner was. Vermoedelijk bij het diner met de rest van Pappa's hofhouding. Dat vonden ze prettig: hem te midden van hen te hebben om op hem neer te kijken. Ze zag hem niet langer als een engel. Tenslotte had hij nu een naam en een verleden (Toy had haar inmiddels alles verteld). Hij had zijn goddelijkheid allang verloren. Hij was wie hij was - Martin Francis Strauss - een man met grijsgroene ogen, een litteken op zijn wang en handen die zeer welsprekend waren, net als de handen van een toneelspeler, alleen dacht ze niet dat hij erg goed zou zijn in professioneel bedriegen. Zijn ogen verraadden te veel.
Toen kwam de aanraking weer en dit keer voelde ze de vingers haar nek pakken, alsof er in het bot van haar ruggegraat werd geknepen, heel lichtjes maar. Tussen wijsvinger en duim. Het was een belachelijke illusie, maar te overtuigend om zonder meer af te doen.
Ze ging aan haar toilettafel zitten en voelde hoe ze trilde. De trillingen vonden hun oorsprong in haar nerveuze buik. Was dit alleen maar het resultaat van een slecht shot? Ze had nooit eerder problemen gehad: de H die Luther voor haar kocht bij de dealers van Stratford was van de beste kwaliteit: Pappa kon het zich veroorloven.
Ga weer liggen, zei ze tegen zichzelf. Al kun je niet slapen, ga liggen. Maar toen ze opstond en zich omdraaide om ernaar toe te lopen week het bed terug, net als de verdere inhoud van de kamer zich in een hoek terugtrok alsof ze op de muur geverfd waren en door een verborgen hand voor haar werden weggetrokken. Toen voelde ze de vingers weer in haar nek, aanhoudender dit keer, alsof ze zich een weg in haar baanden. Ze reikte omhoog en wreef hard over haar nek terwijl ze Luther hardop vervloekte dat hij haar slecht spul had gegeven. Hij kocht waarschijnlijk versneden heroïne in plaats van pure en stak het verschil in zijn zak. Haar woede maakte haar hoofd een paar tellen helder en het leek of er verder niets gebeurde. Ze liep zonder wankelen naar haar bed en oriënteerde zich door haar hand al lopend tegen de muur met het bloemetjesbehang te leggen. De dingen begonnen weer de juiste vorm aan te nemen; de kamer kwam weer in zijn juiste perspectief. Ze zuchtte van opluchting toen ze weer ging liggen zonder de dekens over zich heen te trekken en deed haar ogen dicht. Iets danste aan de binnenkant voor haar gesloten ogen. Vormen verspreidden zich en werden weer één. Geen van alle had enige betekenis: het waren vlekken en vormeloze massa's, graffitiwerk van een gek. Ze bekeek ze in haar geest, gehypnotiseerd door de vloeiende veranderingen, en merkte in haar geboeidheid nauwelijks dat de onzichtbare vingers haar nek weer hadden gevonden en bij haar binnendrongen met alle subtiele efficiëntie van een goede masseur.
Toen kwam de slaap.
-
Ze hoorde de honden niet blaffen, maar Marty wel. Eerst blafte er één, ergens aan de zuidwestkant van het huis, maar de alarmerende roep werd vrijwel onmiddellijk door het hele koor overgenomen.
Hij stond onzeker op bij de televisie en liep naar het raam. De wind was opgestoken. Die had vermoedelijk een dode tak afgebroken en dat had de honden gestoord. In de hoek van het landgoed had hij verschillende dode iepen gezien die omgehakt moesten worden. Een daarvan zou wel de boosdoener zijn. Maar hij kon maar beter even gaan kijken. Hij liep naar de keuken, draaide de monitors aan en tuurde van camera naar camera langs de grensafbakening. Er was niets te zien. Toen hij de camera's net ten oosten van de bossen aanzette, verdwenen de beelden echter. Wit lawaai nam de plaats in van het helder beschenen gras. Er waren drie camera's buiten werking.
'Verdomme,' zei hij. Als er een boom was omgevallen, en dat werd steeds waarschijnlijker nu de camera's niet meer werkten, zou hij aan het werk moeten. Maar het was vreemd dat het alarm niet in werking was getreden. Iedere val die drie camera's buiten werking had gesteld had de systemen van het hekwerk moeten doorbreken, maar er was geen bel of sirene te horen. Hij nam zijn windjack van de haak naast de achterdeur, pakte een zaklantaarn en liep naar buiten.
De lichten bij het hekwerk waren aan voor zover hij kon kijken: zijn blik gleed er snel overheen en zover hij kon zien was er geen enkele uit. Hij liep in de richting van de herrie van de honden. Het was een zachte nacht, ondanks de wind. De eerste tekenen van de lente. Hij was blij even te kunnen rondwandelen, ook al was het voor niets. Misschien was het niet eens een boom, gewoon alleen maar een elektrische storing. Niets was perfect. Het huis verdween achter hem; de verlichte ramen waren langzamerhand niet meer te zien. Nu was alles om hem heen in duisternis gehuld. Hij was alleen op de tweehonderd meter tussen de lichten van het hek en die van het huis, een deel niemandsland waar hij struikelend verder liep omdat de zaklantaarn de volgende stappen op het terrein onvoldoende voor hem verlichtte. In de bossen was de wind af en toe te horen. Voor de rest was het stil.
Eindelijk bereikte hij het hek waar hij dacht dat het geluid van de honden vandaan was gekomen. Alle lichten werkten overal; er was geen enkel blijk van verstoring. Ondanks de geruststellende juistheid van het geheel was er iets, iets in de nacht en de zachte wind dat vreemd was. Misschien was de duisternis toch niet zo goedaardig, de warmte in de lucht niet zo natuurlijk als het had geleken. Hij voelde iets in zijn buik; zijn blaas zat vol bier. Het was vervelend dat de honden nergens te zien of te horen waren. Of hij had zich vergist in de plek waar ze waren of ze waren weg gegaan bij de plek in een achtervolging. Of, er kwam een idiote gedachte bij hem op, ze werden achtervolgd. De lampen op de palen van het hekwerk zwaaiden hun met kappen bedekte koppen heen en weer in een windvlaag; het beeld danste duizelig in het neervallende licht. Hij besloot dat hij niet verder zou gaan voor hij zijn pijnlijke blaas geleegd had. Hij draaide de zaklantaarn uit en stopte hem in zijn zak en terwijl hij met zijn rug naar het hekwerk en de lichten stond, maakte hij zijn rits open. Het was een opluchting om op het gras te pissen en hij slaakte een uitroep van lichamelijke opluchting. Halverwege flakkerden de lichten achter hem. Eerst dacht hij dat het door de wind kwam. Maar nee, ze werden inderdaad zwakker. En terwijl ze uitgingen, begonnen de honden aan de rechterkant van het hekwerk weer te blaffen en er klonk woede en paniek in hun geblaf door.
Hij kon niet ophouden met pissen nu hij een keer was begonnen en enkele kostbare seconden stond hij zijn gebrek aan controle over zijn blaas te vervloeken. Toen hij klaar was, ritste hij zijn broek dicht en begon in de richting van de herrie te rennen. Terwijl hij liep, gingen de lichten weer aan, aarzelend, met zoemende stroomcircuits. Maar ze stonden te onregelmatig langs het hekwerk om hem veel hulp te bieden. Tussen de lichten door waren grote stukken duisternis, zodat iedere stap op de tien verlicht was en de overige negen liep hij in het donker. Ondanks de angst die zich nu van hem meester had gemaakt rende hij op z'n hardst, het hekwerk vloog langs hem. Licht, duisternis, licht, duisternis... Voor hem ontrolde zich een tafereel. Er stond een indringer aan het andere eind van een lichtschijnsel van een van de lampen. De honden waren overal, aan zijn hielen, zijn borst, bijtend en scheurend. De man stond nog overeind, benen uit elkaar terwijl ze om hem heen sprongen.
Marty realiseerde zich nu hoe hij op het nippertje getuige van een afslachting was geweest. De honden werden gek; ze hingen uit alle macht aan de indringer. Vreemd genoeg hing hun staart ondanks hun gemene aanvallen tussen hun poten en hun lage gegrom klonk ontegenzeglijk angstig terwijl ze rondcirkelden op zoek naar een andere opening om aan te vallen. Hij zag dat Job niet eens probeerde aan te vallen. Hij sloop rond, zijn ogen half dichtgeknepen, en keek naar de helden van het drama. Marty begon hen te roepen waarbij hij zich bediende van de krachtige, eenvoudige commando's die Lilian hem had geleerd. 'Voet! Saul! Voet! Dido!' De honden waren perfect afgericht. Hij had ze deze oefeningen tientallen keren zien doen. Maar ze lieten hun slachtoffer ondanks hun felle woede toch los toen ze het commando hoorden. Met tegenzin hielden ze op, oren in de nek, bovenlip opgetrokken en hun ogen strak op de man gericht. Marty liep naar de indringer toe die duizelend en bebloed in de kring honden stond. Hij had geen zichtbaar wapen; hij leek meer op een zwerver dan op een zogenaamde sluipmoordenaar. Zijn eenvoudige donkere jack was op tientallen plaatsen door de aanval gescheurd en waar zijn huid te zien was, glansde het bloed.
'Hou ze. . . bij me vandaan,' zei hij met een verstikte stem. Hij was over zijn hele lichaam gebeten. Op sommige plaatsen, vooral op zijn benen, waren hele stukken vlees weggescheurd. Hij was gebeten in het tweede gewricht van de middelvinger van zijn linkerhand en hij bungelde er nog maar aan een peesje aan. Er lag overal bloed op het gras. Marty was versteld dat de man nog overeind stond.
De honden cirkelden nog altijd om hem heen, klaar om opnieuw aan te vallen als het bevel daarvoor gegeven zou worden, en een paar keken Marty ongeduldig aan. Maar de zwerver liet geen spoor van angst blijken. Hij keek alleen maar naar Marty met ogen die net speldeprikken in glinsterend wit waren. 'Beweeg je niet,' zei Marty. 'Als je tenminste wilt blijven leven. Als je probeert weg te rennen, grijpen ze je. Begrijp je dat? Zoveel controle heb ik niet over ze.'
De ander zei niets, staarde hem alleen maar aan. Zijn kwelling moest verschrikkelijk zijn, dacht Marty. En het was niet eens een jongeman. De ongelijkmatige baardstoppels waren meer grijs dan zwart. Er lag een zware schedel achter de spieren en de wasachtige huid. De trekken waren verouderd en vermoeid, bijna tragisch. Zijn lijden was alleen zichtbaar in de vettige glans van zijn huid en de strakke gezichtsmusculatuur. Zijn staren had de stilte van het oog van een cycloon en hield dezelfde dreiging in.
'Hoe ben je binnengekomen?' vroeg Marty.
'Haal ze weg,' zei de man. Hij sprak alsof hij eraan gewend was gehoorzaamd te worden.
'Kom mee naar het huis.'
De ander schudde zijn hoofd, onwillig om het zelfs maar in overweging te nemen. 'Haal ze weg,' zei hij weer.
Marty capituleerde voor de autoriteit van de ander, hoewel hij niet goed begreep waarom. Hij riep de honden bij hun naam en ze kwamen met afkeurende blikken aan de voet, niet gelukkig dat ze hun buit moesten afgeven.
'Ga nú mee naar het huis,' zei Marty.
'Dat is niet nodig.'
'Je bloedt verdorie dood.'
'Ik haat honden,' zei de man terwijl hij Marty bleef aankijken. 'Net als jij.'
Marty had geen tijd om goed na te denken over wat de man zei; hij wilde de situatie niet verder laten escaleren. Het bloedverlies moest de man verzwakt hebben. Als hij zou vallen, wist Marty niet zeker of hij zou kunnen verhinderen dat de honden de man zouden vermoorden. Ze liepen om zijn benen, hem geïrriteerd aankijkend, en hij voelde hun hete adem in zijn gezicht. 'Als je niet uit jezelf meekomt, neem ik je mee.'
'Nee.' De indringer trok zijn gewonde hand omhoog en keek ernaar. ik heb je vriendelijkheid niet nodig, dank je,' zei hij. Hij beet de pees van zijn verminkte vinger door zoals een naaister een draad zou afbijten. De afgedankte gewrichten vielen in het gras. Toen kneep hij zijn doorweekte hand dicht tot een vuist en stopte hem in zijn versleten jack.
Marty zei: 'Jezus Christus, allemachtig.' Plotseling begonnen de lampen langs het hekwerk te flakkeren, alleen gingen ze dit keer helemaal uit. In de plotselinge duisternis begon Saul te janken. Marty herkende de hond aan zijn geluid en deelde zijn ongerustheid.
'Wat is er aan de hand, jongen?' vroeg hij aan de hond en wilde dat het beest hem antwoord kon geven. Toen werd de duisternis verbroken. Iets verlichtte de scène dat noch elektriciteit noch licht van de sterren was maar van de indringer leek te komen. Hij begon met een vage glans te branden. Het licht druppelde van zijn vingertoppen en sijpelde uit de bloederige lichaamsopeningen in zijn jas. Zijn hoofd werd omringd door een flikkerend grijs halo dat noch het vlees noch het bot scheen te verbranden en het licht lekte uit zijn mond, ogen en neusgaten. Nu begon het vorm aan te nemen, of dat leek zo. Het leek allemaal maar zo. Er sprongen fantomen uit de lichtvloed. Marty zag honden, toen een vrouw, toen een gezicht, alles en misschien ook niets van dat alles, een vlaag van verschijningen die van vorm veranderden voor ze coaguleerden. En in het centrum van deze kortstondige fenomenen staarden de ogen van de indringer hem helder en koud aan. Toen, zonder een verklaarbare waarschuwing, nam het toneel een heel ander uiterlijk aan. Er gleed een blik van smart over het gezicht van de maker. Een sliert bloederige duisternis welde uit zijn ogen die alles in een wasem doofde en alleen nog maar wat heldere wormen vuur rond zijn schedel liet kronkelen. Toen gingen ook die uit en net zo plotseling als de illusie was verschenen, was hij weer verdwenen en stond er alleen maar een verscheurde man naast het zoemende hek.
De lichten gingen weer aan, met zo'n helder licht dat het ieder spoortje tovenarij oploste. Marty keek naar het onverschillige vlees, de lege ogen, de pure kleurloosheid van de gestalte tegenover hem en geloofde er niets van.. .
'Zeg tegen Joseph,' zei de indringer.
- het moest een soort bedrog zijn -
'Wat moet ik zeggen?'
'Dat ik hier ben geweest.'
- maar als het gewoon bedrog was, waarom stapte hij dan niet naar voren en hield hij de man aan?
'Wie ben je?' vroeg hij.
'Vertel het hem.'
Marty knikte. Hij had geen moed meer.
'En ga naar huis.'
'Huis?'
'Weg van hier,' zei de indringer. 'Uit de buurt van het kwaad.' Hij draaide zich om van Marty en de honden en toen hij dat deed, flakkerden de lampen en gingen tientallen meters in beide richtingen uit.
Toen ze weer aangingen, was de magiër verdwenen.
27
-
'Was dat alles wat hij zei?'
Whitehead zat als gewoonlijk met zijn rug naar Marty toe terwijl hij sprak en het was onmogelijk zijn reactie op het relaas van de nachtelijke gebeurtenissen te beoordelen. Marty had hem een uitgebreide beschrijving gegeven van wat er precies was gebeurd. Hij had Whitehead verteld over hoe hij de honden had gehoord en over de jacht en het korte gesprek dat hij met de indringer had gehad. Wat hij had weggelaten was het deel dat hij niet kon verklaren: de wonderen die de man blijkbaar met zijn lichaam kon verrichten. Hij probeerde niet om dat te beschrijven, of zelfs te rapporteren. Hij vertelde de oude man alleen dat de lampen langs het hekwerk niet hadden gebrand en dat de indringer er in de beschermende duisternis vandoor was gegaan. Het was een slap eind van de ontmoeting, maar hij kon het verhaal niet beter maken. Zijn geest was nog steeds bezig met de beelden van de afgelopen nacht en hij was te onzeker van de werkelijke waarheid om zich in een uitvoeriger leugen te verdiepen.
Hij had nu in geen vierentwintig uur geslapen. Hij had het grootste deel van de nacht besteed aan het nakijken van de grensstroken, en het nalopen van het hekwerk bij de plek waar de indringer binnen was gebroken. Maar er was nergens een gat in het draad. De man was of het terrein op geslipt toen de poorten open waren voor een van de auto's van de gasten, en dat leek heel aannemelijk, of anders was hij over het hekwerk heen geklauterd zonder enig acht te slaan op de elektriciteit die iedere andere man gedood zou hebben. Nadat Marty had gezien waar de man toe in staat was, wilde hij die mogelijkheid niet zonder meer uitsluiten. Tenslotte had deze man het alarm buiten werking gesteld en op de een of andere manier het elektrische licht langs het hekwerk. Hoe hij deze prestaties had geleverd, kon je alleen maar raden. Nauwelijks een paar minuten nadat de man was verdwenen had alles weer gewerkt; het alarm en de camera's functioneerden weer overal langs de grenslijn.
Nadat hij het hekwerk grondig had nagekeken, was hij naar het huis teruggegaan en had in de keuken ieder detail van wat hij net had meegemaakt gereconstrueerd. Rond vier uur in de ochtend had hij de dinergasten horen weggaan: gelach en het dichtgooien van portieren. Hij had geen poging ondernomen om de inbraak toen te rapporteren. Er was geen reden aanwezig om Whiteheads avond te bederven. Hij bleef zitten luisteren naar het lawaai van de mensen aan de andere kant van het huis. Hun stemmen waren onsamenhangende geluiden, alsof hij zich onder de grond bevond en zij erboven. En terwijl hij luisterde, uitgeput nadat zijn adrenaline zo overvloedig had gestroomd, kwamen hem de herinneringen aan de man bij het hekwerk weer voor ogen. Daar zei hij niets over tegen Whitehead. Alleen de strekking van de gebeurtenissen en die paar woorden: 'Vertel hem dat ik hier geweest ben.' Dat was voldoende.
'Was hij erg gewond?' vroeg Whitehead zonder zich bij het raam om te draaien.
'Hij is een vinger verloren, zoals ik zei. En hij bloedde behoorlijk.'
'Had hij pijn, dacht je?'
Marty aarzelde voor hij antwoord gaf. Pijn was niet het woord dat hij zocht, geen pijn zoals hij die kende. Maar als hij een ander woord gebruikte zoals smart - iets dat wees in de richting van de afgronden achter die ijzige ogen - dan riskeerde hij stappen in een gebied waar hij niet klaar voor was, vooral niet met Whitehead. Hij was ervan overtuigd dat als de oude man ooit enige tegenstrijdigheid zou ontdekken, er messen getrokken zouden worden. Dus antwoordde hij: 'Ja. Hij had pijn.'
'En je zei dat hij zijn vinger afbeet?'
'Ja.'
'Daar zou je dan misschien eens naar moeten zoeken.'
'Dat heb ik al gedaan. Ik denk dat de honden hem hebben opgegeten.'
Grinnikte Whitehead bij zichzelf? Het klonk wel zo.
'Gelooft u me niet?' vroeg Marty, die dacht dat hij uitgelachen werd.
'Natuurlijk geloof ik je wel. Het was alleen maar een kwestie van tijd voor hij zou komen.'
'Weet u wie hij is?'
'Ja.'
'Dan kunt u hem laten arresteren.'
Het privé-vermaak hield op. De woorden die volgden, waren uiterst neutraal.
'Dit is geen normale indringer, Strauss, en ik denk dat je dat ook wel beseft. De man is een eersteklas beroepsmoordenaar. Hij kwam hier met het bewuste doel mij te vermoorden. Door jou en de honden is dat verhinderd. Maar hij zal het weer proberen...'
'Des te meer reden om hem te vinden, meneer.'
'Geen enkele politiemacht in Europa kan hem vinden.'
'.. .als hij een bekende moordenaar is...' hield Marty aan. Zijn weigering om dit te laten lopen voordat hij tot de kern van de zaak was gekomen begon de oude man te irriteren. Hij gromde als antwoord.
'Ik ken hem. Misschien kennen een paar anderen hem nog die hij door de jaren heen heeft ontmoet. . . maar dat is alles.'
Whitehead liep van het raam naar zijn bureau, maakte het open en haalde er iets uit dat in een doek gewikkeld zat. Hij legde het op het gepoetste blad. Het was een revolver.
'Deze draag je voortaan altijd bij je,' zei hij tegen Marty. 'Pak hem op. Hij zal je niet bijten.'
Marty pakte de revolver van het bureau.
'Aarzel niet, Strauss. Die man is dodelijk.'
Marty nam de revolver van de ene hand in de andere over. Hij voelde akelig aan.
'Problemen?' informeerde Whitehead.
Marty draaide om de woorden heen voor hij ze uitsprak. 'Het is alleen.. . ja, ik ben op voorwaardelijke invrijheidstelling gesteld, meneer. Ik word verondersteld de wet te gehoorzamen. Nu geeft u me een revolver en vertelt me dat ik moet schieten. Ik bedoel, ik geloof direct dat u gelijk heeft dat hij een moordenaar is, maar ik geloof niet dat hij gewapend was.'
Whiteheads uitdrukking, tot dan toe neutraal, veranderde terwijl Marty sprak. Zijn gelige tanden werden zichtbaar toen hij zijn antwoord snauwde.
'Je bent mijn bezit, Strauss. Je enige interesse ben ik of je vliegt er morgenochtend vroeg uit. Ik!' Hij sloeg met zijn vinger tegen zijn eigen borst. 'Niet jezelf. Vergeet jezelf.' Marty slikte een mondvol mogelijke weerwoorden in: ze waren geen van alle beleefd.
'Wil je terug naar Wandsworth?' zei de oude man. Alle tekenen van woede waren verdwenen; zijn gele tanden waren weer bedekt.
'Wil je dat?'
'Nee, natuurlijk niet.'
'Dat kan, als je dat wilt. Zeg het maar.'
'Ik zei nee. . .! meneer.'
'Dan luister je,' zei de oude man. 'De man die je gisteren bent tegengekomen wil me kwaad doen. Hij is hier gekomen om me te vermoorden. Als hij weer komt - en dat gebeurt - wil ik dat je het compliment teruggeeft. En dan zullen we eens kijken, hè jongen?' de tanden kwamen weer te voorschijn, de grijns van een vos. 'O ja. . . dan zullen we eens kijken.'
-
Toen Carys wakker werd, voelde ze zich niet lekker. Eerst herinnerde ze zich niets van de afgelopen nacht, maar toen begon ze zich langzamerhand de bad trip te herinneren. De kamer die wel levend leek, de fantoomvingers die heel zacht onder haar haren in haar nek hadden gegrepen.
Ze kon zich niet meer herinneren wat er was gebeurd toen de vingers te diep waren gegaan. Was ze gaan liggen? Ja. nu herinnerde ze het zich weer, ze was gaan liggen. En toen. toen ze was gaan liggen, was het ergste pas goed begonnen. Geen dromen, tenminste niet zoals ze wel eerder had gehad. Er waren geen toneelopvoeringen geweest, geen symbolen, geen vluchtige herinneringen tussen de afschuwelijke dingen. Er was niets geweest en dat was (nog steeds) het griezelige. Ze was in een vacuüm geweest.
'Vacuüm.'
Het was gewoon een dood woord toen ze het hardop zei. Het leek niet op de plek die ze ermee wilde beschrijven, de absolute leegte, de afschuwelijke angsten die het opriep, de hoop op redding die in die dieptes kleiner was dan ooit tevoren. Het was een legendarisch Nergens, waarnaast iedere andere duistere plek verblindend licht was geweest, iedere andere wanhoop die ze had ondergaan een flirt met de hel was geweest, niet de hel zelf. De Architect was er ook geweest. Ze herinnerde zich iets van zijn zachtaardige gelaat dat haar geen zier had overtuigd. Kijk eens hoe buitengewoon deze leegte is, had hij gebluft, hoe puur, hoe absoluut? Een wereld van wonderen is er niet mee te vergelijken, kan niet hopen op een vergelijking met zo'n geweldig niets. En toen ze wakker was geworden, was de opschepperij haar bijgebleven. Het was alsof het een werkelijk beeld was terwijl de realiteit waar ze zich nu in bevond, fictie zou zijn. Alsof kleur en vorm en substantie leuke afleidingen waren om het feit van deze leegte die hij haar had laten zien, te bedekken. Nu wachtte ze af, zich nauwelijks bewust van het feit dat de tijd verstreek. Af en toe streek ze over het laken of voelde ze het kleed onder haar blote voeten en ze wachtte in wanhoop op het ogenblik dat het allemaal weggehaald zou worden en het vacuüm weer zou verschijnen om haar te verslinden.
Nou, dacht ze, ik ga naar het zonnige eiland. Als ze het ooit verdiende om daar een tijdje naar toe te gaan, dan nu wel, nadat ze zoveel had geleden. Maar iets bedierf de gedachte. Bestond het eiland soms ook niet? Als ze er nu naar toe ging, was ze dan de volgende keer als de Architect met het vacuüm in zijn hand kwam, niet zwakker? Haar hart begon steeds luider in haar oren te bonzen. Wie kon haar helpen? Niemand begreep haar. Er waren alleen Pearl met haar beschuldigende ogen en haar sluwe afkeer, en Whitehead, tevreden om haar H te voeren zolang het haar volgzaam maakte, en Marty, haar renner, lief op zijn manier, maar zo naïef en zakelijk dat ze niet zou weten waar ze zou moeten beginnen om uit te leggen in wat voort soort ingewikkelde dimensies zij leefde. Hij was een man van één wereld; hij zou haar verbijsterd aankijken, proberen het te begrijpen, maar het zou hem niet lukken.
Nee, ze had geen gidsen, geen oriëntatiepunten. Het zou beter zijn als ze terugging naar de plaats waar ze de weg wist. Terug naar het eiland.
Het was een chemische leugen en het was dodelijk op den duur, maar dat was het leven immers ook? En als er alleen maar sterven was, was het dan niet verstandiger om het gelukkig te doen dan verrottend in een smerig hol van een wereld waar het vacuüm in iedere hoek fluisterde? Dus toen Pearl boven kwam met haar H, nam ze het aan, bedankte haar beleefd en ging dansend naar het eiland.
28
-
Angst kon de wereld laten draaien als de wielen maar goed genoeg geolied waren. Marty had het systeem in praktijk gezien in Wandsworth: een hiërarchie gebouwd op angst. Het was gewelddadig, wankel en oneerlijk, maar het werkte. Het was een onwelkome schok geweest om Whitehead, de rustige, nog steeds het centrum van zijn universum, zo veranderd te zien door angst, zo bezweet en zo vol paniek. Marty had geen persoonlijke gevoelens voor de oude man - tenminste niet voor zover hij wist - maar hij had gezien hoe Whiteheads soort onaantastbaarheid werkte en hij had ervan geprofiteerd. Nu voelde hij dat de vastigheid die hij was gaan waarderen bedreigd werd. De oude man hield al informatie achter - misschien wel informatie die van groot belang voor Martys begrip voor de situatie zou kunnen zijn - over de indringer en diens motieven. In plaats van Whiteheads neutrale manier van praten zoals eerst, waren er toespelingen en dreigementen. Dat was zijn goed recht natuurlijk. Maar het liet voor Marty wel veel te raden over.
Eén punt stond buiten kijf: wat Whitehead ook beweerde, de man bij het hek was geen conventionele huurmoordenaar. Er waren verschillende dingen bij het hek gebeurd die niet uit te leggen waren. De lichten gingen aan en uit als op commando en als de man verscheen, deden de camera's het op geheimzinnige wijze niet. De honden hadden dit raadsel ook geregistreerd. Waarom hadden ze anders een dergelijke verwarring, woede en bezorgdheid geuit? En dan waren er nog de illusies. Die brandende taferelen. Geen goocheltoer, hoe knap ook, kon dat naar tevredenheid verklaren. Als Whitehead deze 'moordenaar' zo goed kende als h: beweerde dan moest hij ook van de kundigheden van de man op de hoogte zijn, maar hij was gewoon te bang om erover te praten. Marty bracht de dag door met allerlei uiterst discrete vragen aan iedereen te stellen, maar het werd al snel duidelijk da: Whitehead niets tegen Pearl, Lilian of Luther had gezegd. Dat was vreemd.
Dit was toch de tijd om iedereen extra op te laten letten? De enige tegen wie hij iets kon zeggen over de nachtelijke gebeurtenissen was Bill Toy, maar toen Marty het onderwerp ter sprake bracht, deed hij ontwijkend.'Ik begrijp dat je in een moeilijke situatie zit, Marty, maar dat zitten we op het moment allemaal.'
'Ik heb alleen het gevoel dat ik mijn werk beter zou kunnen doen...'
'.. .als je de feiten kende.'
'Ja.'
Tja, ik denk dat je maar moet bedenken dat Joe wel weet wat hij doet.' Hij trok een spijtig gezicht. 'Dat zouden we allemaal op onze handen getatoeëerd moeten hebben, dacht je niet? Joe weet wel wat hij doet. Ik wilde dat ik je meer kon vertellen. Ik wilde dat ik meer wist. Ik denk dat het het gemakkelijkste voor iedereen is als je de zaak vergeet.'
'Hij heeft me een revolver gegeven, Bill.'
'Dat weet ik.'
'En hij heeft me gezegd hem te gebruiken.'
Toy knikte; hij zag er gepijnigd uit en het leek of hij ergens spijt van had.
'Het zijn slechte tijden, Marty. We doen allemaal dingen die we niet willen doen, geloof me.'
Marty geloofde hem. Hij vertrouwde Toy voldoende om te weten dat als er iets was geweest dat hij over het onderwerp kón zeggen, hij het gezegd zou hebben. Het was best mogelijk dat Toy zelfs niet wist wie het zegel op het heiligdom had verbroken. Als het een persoonlijke confrontatie tussen Whitehead en die vreemdeling was, dan zou een duidelijke uitleg alleen maar van de oude man kunnen komen en dat gebeurde niet. Marty moest nog iemand ondervragen. Carys. Hij had haar niet meer gezien sinds de dag dat hij zich op de bovenste etage op verboden terrein had begeven. Wat hij had gezien tussen Carys en haar vader had hem van streek gebracht en er was een kinderachtige drang in hem om haar te straffen door haar zijn gezelschap te onthouden. Nu voelde hij zich verplicht om haar op te zoeken, hoe vervelend zo'n ontmoeting ook zou kunnen worden.
Hij vond haar die middag in de buurt van de duiventil rondhangen. Ze had een bontmantel aan die eruitzag of hij in een winkel voor tweedehands kleren was gekocht. Hij was haar een paar maten te groot en half opgegeten door de motten. Ze leek trouwens te warm gekleed. Het was warm, ook al stonden er windvlagen, en de wolken die door de Wedgewood-blauwe luchten joegen vertoonden geen enkele dreiging, ze waren te klein en te wit. Het waren aprilwolkjes die op z'n ergst een licht buitje zouden brengen. 'Carys.'
Ze keek hem aan met ogen waar zulke kringen van vermoeidheid onder lagen dat hij eerst dacht dat ze geslagen was. Ze had een bundeltje, of liever gezegd een bos bloemen in haar handen, hoofdzakelijk nog knoppen. 'Ruik eens,' zei ze en bood ze hem aan.
Hij rook eraan. Ze roken nauwelijks ergens naar: ze roken naar enthousiasme en aarde, ik ruik niet veel.'
'Mooi,' zei ze. ik dacht al dat ik mijn zintuigen begon te verliezen.'
Ze liet de bundel achteloos op de grond vallen. 'Vind je het niet erg als ik je stoor?'
Ze schudde haar hoofd. 'Stoor maar,' antwoordde ze. Haar vreemde manier van doen viel hem sterker op; ze praatte altijd alsof ze ergens in gedachten om moest lachen. Hij verlangde ernaar om mee te doen met dat spelletje, om haar geheime taal te leren, maar ze leek heel gesloten, een heremiet achter een muur van slimme lachjes.
'Ik denk dat je de honden afgelopen nacht wel gehoord hebt?'
'Daar herinner ik me niets van.' Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Misschien.'
'Heeft niemand je er iets over verteld?'
'Waarom zouden ze?'
'Ik weet het niet. Ik dacht het.. .'
Ze maakte met een kort knikje een eind aan zijn onzekerheid. 'Ja, als je het wilt weten, Pearl heeft me over een indringer verteld. En jij hebt hem weggejaagd, hè? Jij en de honden.'
'Ik en de honden.'
'En wie van jullie heeft zijn vinger afgebeten?'
Had Pearl haar ook over die vinger verteld of had de oude man het over dat akelige detail gehad? Waren ze vandaag al bij elkaar geweest, in haar kamer? Hij sloot het beeld dat bij hem opkwam buiten.
'Heeft Pearl je dat verteld?'
'Ik heb de oude man niet gezien,' antwoordde ze, 'als je dat wilt weten.'
Zijn gedachten samengevat. Het was griezelig. Ze gebruikte zelfs zijn woorden. 'De oude man' had ze hem genoemd, niet 'Pappa'.
'Zullen we een eindje langs het meer lopen?' stelde ze voor op een manier die liet blijken dat het haar niet werkelijk veel kon schelen.
'Goed.'
'Je had gelijk wat de duiventil betreft, weet je,' zei ze. 'Het is lelijk als hij zo leegstaat, zoals nu. Ik had het nooit zo gezien.' Het beeld van de verlaten duiventil scheen haar werkelijk van streek te maken. Ze rilde, zelfs in die warme jas. 'Heb je vandaag hard gelopen?' vroeg ze.
'Nee. Ik was te moe.'
'Was het zo erg?'
'Was wat zo erg?'
'Afgelopen nacht.'
Hij wist wat hij moest zeggen. Ja, natuurlijk, het was erg geweest, maar zelfs al zou hij haar voldoende vertrouwen om de illusie te beschrijven - en hij was er helemaal niet van overtuigd dat hij haar zo vertrouwde - dan was zijn woordenschat absoluut niet toereikend.
Carys zweeg toen het meer in zicht kwam. Witte bloemetjes bloeiden in het gras aan hun voeten. Marty wist niet hoe ze heetten. Ze bestudeerde ze terwijl ze zei: 'Het is net een ander soort gevangenis, hè Marty?'
'Wat?'
'Hier zijn.'
Ze had haar vaders manier van onlogische gevolgtrekkingen maken. Hij had de vraag totaal niet verwacht en het bracht hem uit zijn evenwicht. Niemand had hem gevraagd hoe hij zich werkelijk voelde sinds hij hier was. Zeker niet buiten een oppervlakkige informatie naar zijn welzijn om. Misschien had hij daarom ook niet de moeite genomen om het zichzelf te vragen. Toen hij antwoordde, was het stotterend.
'Ja... ik veronderstel dat het nog steeds een gevangenis is, ik heb er niet zo over nagedacht.. . ik bedoel, ik kan niet opstaan en weggaan wanneer ik wil, hè? Maar het is geen vergelijking... met Wandsworth' - en weer was zijn woordenschat niet toereikend - 'dit is gewoon een andere wereld.'
Hij wilde zeggen dat hij dol was op de bomen, de afmetingen van de lucht, de witte bloemetjes waar ze doorheen liepen als ze wandelden, maar hij wist dat dergelijke uitspraken uit zijn mond geladen zouden klinken. Hij kon niet zo praten, niet zoals Flynn, die instant dichtwerk te berde kon brengen alsof het zijn tweede taal was. Iers bloed, pleegde hij te beweren om deze babbelzucht te verklaren. Het enige dat Marty kon zeggen, was: 'Ik kan hier rennen.'
Ze mompelde iets dat hij niet verstond, misschien alleen maar instemming. Wat het ook was, zijn antwoord scheen haar tevreden te stellen en hij kon de woede die in hem opgekomen was voelen verdwijnen, evenals de weerstand tegen haar handige manier van praten en haar geheime leven met Pappa.
'Speel je tennis?' vroeg ze, weer zonder enige aanleiding.
'Nee, nooit gedaan.'
'Wil je het leren?' vroeg ze terwijl ze hem half aankeek en grinnikte. 'Ik kan het je wel leren. Als het een beetje warmer wordt.' Ze leek te breekbaar voor dergelijke inspannende lichaamsbeweging. Het leven op het randje leek haar te vermoeien, hoewel hij niet wist op welk randje.
'Als jij het me leert, zal ik spelen,' zei hij, blij met die ruil.
'Afgesproken?' vroeg ze.
'Afgesproken.'
- en haar ogen zijn zo donker, dacht hij: onduidelijke ogen die soms ontwijkend ergens langs strijken en soms als je het helemaal niet verwacht, je zo direct aankijken dat je ervan overtuigd bent dat ze je hele ziel blootleggen.
- en hij is niet knap, dacht ze, hij is eraan gewend om dat te zijn en hij rent om zichzelf gezond te houden omdat hij dik wordt als hij ophoudt. Hij is vermoedelijk een nareist: ik durf te wedden dat hij iedere avond voor de spiegel naar zichzelf kijkt en wenst dat hij een mooie jongen was in plaats van stevig en zwaarmoedig. Ze pikte een gedachte van hem op; haar geest reikte naar boven, gemakkelijk boven haar hoofd (zo zag ze het tenminste altijd) en pikte het uit de lucht. Dat deed ze wel meer - bij Pearl, bij haar vader - en vergat vaak dat andere mensen die gave om met zulk gemak te spioneren niet hadden.
De gedachte die ze had gepikt was: ik zal moeten leren voorzichtig te zijn. Zoiets in ieder geval. Hij was bang dat ze beschadigd zou worden, allemachtig nog aan toe. Daarom was hij zo opgekropt wanneer ze bij elkaar waren, zo voorzichtig in zijn uitingen.
'Ik breek niet,' zei ze en hij bloosde op een plaats in zijn hals.
'Sorry,' antwoordde hij. Ze wist niet zeker of hij zich gewonnen gaf of haar observatie niet had begrepen.
'Je hoeft me niet met handschoentjes aan te pakken. Dat wil ik niet. Dat overkomt me de hele tijd.'
Hij wierp haar een verdrietige blik toe. Waarom geloofde hij haar niet?
Ze kwamen bij de stuw die het meer voedde. Hij was hoog en robuust. Er waren wel mensen in verdronken was haar verteld, twintig of dertig jaar geleden nog, vlak voor Pappa het landgoed had gekocht. Ze begon het allemaal uit te leggen en te vertellen over een koets en paarden die het meer waren ingedreven tijdens een storm; ze vertelde het hem zonder naar zichzelf te luisteren en dacht na hoe ze langs zijn beleefdheid en zijn overdreven mannelijkheidsgevoel moest komen bij dat deel dat haar van nut zou kunnen zijn.
'Is de koets er nog?' vroeg hij en staarde naar het beukende water.
'Vermoedelijk wel,' zei ze. Het verhaal had zijn charme al verloren. 'Waarom vertrouw je me niet?' vroeg ze hem recht op de man af.
Hij gaf geen antwoord, hij lag duidelijk ergens mee overhoop. De frons tussen zijn wenkbrauwen die hij vertoonde, werd verbijsterend dieper. Verdomme, dacht ze. Ik heb het werkelijk op de een of andere manier bedorven. Maar het was gebeurd. Ze had het hem regelrecht gevraagd en ze was klaar om het slechte nieuws aan te horen, wat het ook mocht zijn.
Zonder dat ze de diefstal van plan was geweest, stal ze een andere gedachte van hem en het was schokkend duidelijk, alsof ze het beleefde. Ze zag de deur van haar slaapkamer door zijn ogen en zichzelf op het bed daarachter. En haar vader die met glazige ogen vlak bij haar zat. Wanneer was dat geweest, vroeg ze zich af. Gisteren? Eergisteren? Had hij hen erover horen praten, had dat zo'n weerzin bij hem opgewekt? Hij had voor detective gespeeld en het niet prettig gevonden wat hij had ontdekt.
'Ik kan niet zo goed met mensen omgaan,' zei hij als antwoord op haar vraag over vertrouwen. 'Dat heb ik nooit gekund.' Wat draaide hij eromheen in plaats van de waarheid te vertellen. Hij was afschuwelijk beleefd tegen haar. Ze had hem zijn nek wel kunnen omdraaien.
'Je hebt ons bespioneerd,' zei ze met grove duidelijkheid. 'Dat is het, hè? Je hebt Pappa en mij samen. ..'
Ze probeerde de opmerking als een slag in het duister te brengen. Het was niet erg overtuigend en dat wist ze wel. Maar wat gaf het? Het was nu gezegd en hij zou zelf maar moeten verzinnen hoe ze aan haar conclusies was gekomen.
'Wat heb je gehoord?' wilde ze weten, maar ze kreeg geen antwoord. Het was geen woede die hem had lamgeslagen, maar schaamte. Hij bloosde van oor tot oor.
'Hij behandelt je of je zijn eigendom bent,' mompelde hij terwijl hij strak naar het water bleef staren.
'Dat is in zekere zin ook zo.'
'Waarom?'
'Ik ben alles wat hij heeft. Hij is alleen. ..'
'Ja.'
'. . .en bang.'
'Laat hij je wel eens van het heiligdom weggaan?'
'Daar heb ik geen zin in,' zei ze. 'Ik heb hier alles wat ik wil.' Hij wilde haar vragen wat ze deed om aan bedgenoten te komen, maar hij had zichzelf al genoeg voor gek laten staan. Ze vond de gedachte trouwens toch en vlak daarop de gedachte aan het beeld van Whitehead die zich naar haar over boog om haar te kussen. Misschien was het meer dan een vaderlijke kus. Hoewel ze probeerde niet te vaak aan die mogelijkheid te denken, kon ze het toch niet uitsluiten. Marty was alerter dan ze had gedacht: hij had die onderstroming opgevangen, ook al was die nog zo subtiel.
'Ik vertrouw hem niet,' zei hij. Hij wendde zijn blik van het water af en keek haar aan. Zijn verbijstering was overduidelijk.
'Ik weet hoe je hem moet behandelen,' antwoordde ze. 'Ik heb een overeenkomst met hem. Hij begrijpt overeenkomsten. Hij krijgt mij zover dat ik bij hem blijf en ik krijg wat ik wil.'
'En dat is?'
Nu keek zij de andere kant op. Het schuim van het wilde water was smerig bruin. 'Een beetje zonneschijn,' antwoordde ze eindelijk.
'Ik dacht dat je dat voor niets kreeg,' zei Marty die het niet begreep.
'Niet op de manier zoals ik het wil,' antwoordde ze. Wat wilde hij van haar. Verontschuldigingen? Als dat zo was, zou hij teleurgesteld worden.
'Ik moet eens terug naar het huis,' zei hij.
Plotseling zei ze: 'Haat me niet, Marty.'
'Dat doe ik niet,' zei hij.
'We hebben een boel gemeen.'
'Gemeen?'
'We behoren allebei aan hem toe.'
Weer zo'n akelige waarheid. Ze zat er vandaag werkelijk vol mee.
'Je zou hier verdomd snel vandaan kunnen als je dat zou willen, hè?' zei hij knorrig.
Ze knikte. 'Ik denk van wel. Maar waarnaar toe?'
Die vraag vond hij onzinnig. Er lag een complete wereld buiten die hekken en het ontbrak haar waarlijk niet aan liquide middelen om die wereld te verkennen. Vond ze dat vooruitzicht werkelijk zo weinig aanlokkelijk? Ze waren een vreemd paar. Hij met zijn ervaring op zo'n onnatuurlijke manier afgeknot - jaren van zijn leven weggegooid - en nu bezorgd om het in te halen. Zij, zo apathisch, vermoeid bij de gedachte aan het ontvluchten van haar zelfgemaakte gevangenis. 'Je kunt overal naar toe,' zei hij.
'Dat is net zo goed als nergens,' antwoordde ze gelaten. Het was een bestemming die veel in haar geest rondspookte. Ze keek naar hem in de hoop dat er iets ging dagen, maar hij liet niets blijken. 'Het geeft niet,' zei ze. 'Ga je mee?'
'Nee, ik denk dat ik hier nog even blijf.'
'Val er niet in.'
'Kun je niet zwemmen?' antwoordde ze onderzoekend. Hij fronste niet-begrijpend zijn wenkbrauwen. 'Geeft niet. Ik heb nooit gedacht dat je een held was.'
Hij liet haar een paar centimeter van de rand van de oever staan terwijl ze naar het water keek; het was waar wat hij haar had verteld: hij was niet goed in de omgang met mensen. Maar met vrouwen was het nog erger. Hij had het klooster in moeten gaan, zoals zijn moeder altijd had gewild. Alleen, hij had ook nooit iets voor het geloof gevoeld. Misschien was dat een deel van het probleem tussen hem en het meisje, ze geloofden geen van beiden ooit iets. Er viel niets meer te zeggen, er waren geen punten om over te praten. Hij keek eens rond. Carys was een eindje langs de oever gelopen, weg van de plaats waar hij haar alleen had gelaten. De zon straalde op het water en brandde haar afbeelding erin. Het was bijna alsof ze niet echt was.