VIII - Het grootbrengen van Kain

45

-

De dag van het Laatste Avondmaal, zoals hij er later over dacht, schoor Marty zich drie keer, een keer 's morgens en twee keer 's middags. De oorspronkelijke eer van de uitnodiging was al lang vervaagd. Alles wat hij nu wilde, was er op een fatsoenlijke manier van afkomen, een manier waarop hij netjes kon ontkomen aan wat hij zeker wist dat een verschrikkelijke avond zou worden. Zijn plaats was niet onder Whiteheads entourage. Diens waarden waren de zijne niet; in hun wereld vervulde hij niet meer dan een functie. Er was niets aan hem dat hen langer dan een ogenblikje zou kunnen bezighouden. Het duurde tot hij zijn jasje had aangetrokken voor hij zich een beetje moediger begon te voelen. In deze wereld van uiterlijk vertoon kon hij die illusie toch net zo goed overeind houden als ieder ander? Daar was hij in de Academy tenslotte ook in geslaagd. De kunst was om het voor het oog goed te laten schijnen: de juiste manier van kleden, de port in de goede richting doorgeven. Hij begon de avond die voor hem lag als een test te zien om zijn geest aan te scherpen en zijn eerzuchtige karakter stond de uitdaging wel aan. Hij zou hun eigen spel met hen spelen, tussen het klinken van de glazen en het gepraat over opera's en financiën door.

Driemaal geschoren, aangekleed en besprenkeld liep hij naar de keuken. Vreemd genoeg was Pearl niet in huis; Luther zou die avond voor het eten en drinken zorgen. Hij stond de flessen wijn open te maken en de kamer geurde naar de diverse bouquets. Hoewel Marty had begrepen dat er maar een paar mensen zouden komen, stonden er tientallen flessen op tafel waarvan de etiketten vaak onleesbaar waren van het vuil. Het leek erop of de kelder beroofd was van zijn beste wijnen. Luther bekeek Marty eens. 'Waar heb je dat pak gestolen?'

Marty pakte een van de flessen op, rook eraan en negeerde de opmerking. Hij zou zich vanavond niet laten ergeren: vanavond moest het rustig zijn en hij zou het door niemand laten bederven.

'Ik zei: waar heb je...'

'Ik heb je de eerste keer gehoord. Ik heb het gekocht.'

'Waarvan?'

Marty zette de fles hard neer. De glazen op de tafel rinkelden. 'Waarom hou je je mond niet?'

Luther haalde zijn schouders op. 'Heeft de oude man het je gegeven?'

'Ik heb het je gezegd. Schei nu uit.'

'Het lijkt erop dat je er tot aan je nek toe in zit, man. Weet je dat je eregast bent op dit feestje?'

'Ik zal alleen maar een paar vrienden van de oude man ontmoeten, dat is alles.'

'Je bedoelt Dwoskin en dat soort klootzakken? Wat bof je toch.'

'En wat ben jij vanavond: de wijnjongen?'

Luther trok een gezicht terwijl hij de kurk uit een andere fles trok.

'Ze hebben geen obers nodig op hun speciale feestjes. Ze zijn erg privé.'

'Wat bedoel je?'

'Weet ik veel.' Luther haalde zijn schouders op. 'Ik ben immers een aap?'

-

Tussen acht uur en half negen begonnen de auto's bij het heiligdom voor te rijden. Marty wachtte in zijn kamer tot hij geroepen zou worden om zich bij de rest van de gasten te voegen. Hij hoorde de stem van Curtsinger en die van dames. Er klonk gelach, soms een beetje schril. Hij vroeg zich af of ze alleen hun echtgenotes hadden meegenomen of ook hun dochters. De telefoon ging. 

'Marty.' Het was Whitehead. 

'Meneer?'

'Waarom kom je niet bij ons? We staan op je te wachten.'

'Ik kom.'

'We zijn in de witte kamer.' Weer een verrassing. Die kale kamer met dat lelijke altaar leek een vreemde plaats van samenkomst voor een diner.

Buiten viel de avond langzaam en voor hij naar de kamer ging, draaide Marty de schijnwerpers op het grasveld aan. Ze straalden en hun verlichting weerkaatste door het hele huis. Zijn eerdere verwarring was al lang vervangen door een mengeling van uitdaging en fatalisme. Zolang hij maar niet in de soep spuwde, zou hij er wel doorheen komen, hield hij zichzelf voor. 'Kom binnen, Marty.'

De lucht in de witte kamer was al zwaar van de sigarewalm en sigaretterook. Er was geen enkele poging ondernomen om het er gezelliger te maken. De enige decoratie was het drieluik en de kruisiging was net zo wreed als Marty hem in zijn herinnering had. Toen Marty binnenkwam, stond Whitehead met uitgestoken armen ten teken van welkom en een bijna opzichtige glimlach op zijn gezicht te wachten.

'Doe de deur dicht, wil je? Kom binnen en ga zitten.' Er was nog een plaats vrij aan tafel en Marty liep ernaar toe. 'Je kent Felix natuurlijk.'

Ottaway, de advocaat, knikte. Het kale peertje wierp licht op zijn bord en belichtte de rand van zijn toupetje. 'En Lawrence.'

Dwoskin - de pezige en trolachtige - nam net een slok wijn. Hij mompelde een groet. 'En James.'

'Hallo,' zei Curtsinger. 'Leuk je weer te zien.' De sigaar die hij in zijn handen had, was zo ongeveer de grootste die Marty ooit had gezien.

Nadat de bekende gezichten waren afgehandeld, stelde Whitehead hem voor aan de dames die tussen de heren in zaten. 

'Onze gasten voor vanavond,' zei hij. 

'Hallo.'

'Dit is mijn voormalige lijfwacht, Martin Strauss.'

'Martin.' Oriana, een vrouw van midden dertig, gaf hem een scheve glimlach. 'Prettig u te ontmoeten.'

Whitehead noemde geen achternaam en Marty vroeg zich af of ze de echtgenote van een van de mannen was of gewoon een vriendin. Ze was een stuk jonger dan Ottaway of Curtsinger, waar ze tussenin zat. Misschien was ze een maîtresse. De gedachte was intrigerend. 'Dit is Stephanie.'

Stephanie, zeker tien jaar ouder dan de eerste vrouw, bekeek Marty met een blik die hem van hoofd tot voeten uitkleedde. Het was onvoorstelbaar duidelijk en hij vroeg zich af of iemand anders aan tafel die blik had opgevangen.

'We hebben zoveel over je gehoord,' zei ze en legde een liefkozende hand op die van Dwoskin. 'Hè schat?' Dwoskin meesmuilde. Martys afkeer van de man bleef gehandhaafd. Het was moeilijk je voor te stellen hoe een menselijk wezen hem zou willen aanraken. 'En tenslotte, Emily.'

Marty draaide zich om teneinde het derde gezicht aan tafel te begroeten. Toen hij dat deed, sloeg Emily een glas wijn over de tafel. 'O, Jezus!' zei ze.

'Dat geeft niet,' zei Curtsinger grinnikend. Hij was al dronken, merkte Marty nu; de grijns was te gul om nuchter te zijn. 'Het geeft helemaal niets, liefje. Echt niet.'

Emily keek naar Marty. Ze had ook al te veel gedronken te oordelen naar haar verhitte kleur. Ze was de jongste van de drie vrouwen en bijna echt mooi.

'Ga zitten, ga zitten,' zei Whitehead. 'Vergeet die wijn nou maar alsjeblieft.' Marty ging naast Curtsinger zitten. De wijn die Emily had gemorst, druppelde van de tafel af zonder dat iemand er iets aan deed.

'We zeiden net.. .' zei Dwoskin, 'dat het zo jammer is dat Willy hier niet kon zijn.'

Marty keek even naar de oude man om te zien of er enige reactie op het noemen van de naam van Toy kwam - hij dacht weer aan het geluid van het huilen. Maar er was niets te merken. Hij had ook al te veel gedronken, zag Marty. De flessen die Luther had geopend, de Bordeaux, de Bourgognes, bedekten de tafel. De sfeer had meer weg van een ad hoe picknick dan van een diner. Er was niets te merken van de ceremonie die hij had verwacht, geen precieze volgorde van gangen, geen rijen bestek. Het eten dat er was, blikjes kaviaar met lepels erin, kaas en biscuitjes was magertjes vergeleken bij de wijn. Hoewel Marty weinig van wijn wist, werd zijn idee dat de oude man zijn kelder had leeggemaakt bevestigd door het gesprek aan tafel. Ze waren vanavond bij elkaar gekomen om de fijnste wijnen van het heiligdom, van de meest gevierde wijnjaren te consumeren.

'Drink!' zei Curtsinger. 'Het is het beste spul dat je ooit door je keel zult krijgen, geloof me.' Hij zocht een speciale fles onder de vele die er stonden. 'Waar is de Latour? Die is toch nog niet leeg? Stephanie, heb jij hem verstopt, lieveling?' Stephanie keek op. Marty vroeg zich af of ze wist waar Curtsinger het over had. Deze vrouwen waren niet de echtgenotes, hij wist het zeker. Hij vroeg zich af of ze zelfs wel maîtresses waren. 'Hier!' Curtsinger vulde slordig een glas voor Marty. 'Kijk maar eens wat je daarvan vindt.'

Marty was nooit erg dol op wijn geweest. Het was een drankje dat je slokje voor slokje moest nemen en daar had hij het geduld niet voor. Maar de geur van het glas beloofde kwaliteit, zelfs voor zijn weinig kieskeurige neus. Het had zo'n vol aroma dat hij er van watertandde nog voor hij een slok had genomen en de smaak stelde niet teleur: het was verrukkelijk. 'Goed, hè?'

'Smakelijk.'

'Smakelijk,' Curtsinger brulde langs de tafel in spottende woede. 'De jongen vindt het smakelijk.'

'Geef hem maar gauw weer terug voor hij alles opdrinkt,' zei Ottaway.

'Het moet allemaal op,' zei Whitehead. 'Vanavond.'

'Allemaal?' zei Emily en keek naar de twee dozijn andere flessen die tegen de muur stonden: likeurs en cognac tussen de wijnflessen door.

'Ja, alles. Een knalfuif om het beste van het beste op te maken.' Wat was de bedoeling hiervan? Ze leken wel een terugtrekkend leger dat de plaats kaalvrat om maar niets voor de opvolgers over te laten.

'Wat moet je volgende week dan drinken?' vroeg Oriana terwijl ze een lepel met kaviaar boven haar decolleté hield. 

'Volgende week?' zei Whitehead. 'Volgende week zijn er geen feesten. Dan ga ik het klooster in.' Hij keek naar Marty. 'Marty kent mijn problemen.'

'Problemen?' zei Dwoskin.

'Bezorgd over mijn onsterfelijke ziel,' zei Whitehead terwijl hij Marty strak bleef aankijken. Dit had een bulderende lach van Ottaway tot gevolg, die snel de controle over zichzelf begon te verliezen.

Dwoskin boog zich voorover en vulde Martys glas. 'Drink op,' zei hij. 'We hebben nog heel wat voor de boeg.' Er werd niet langzaam genoten van de wijn die rondging aan tafel; de glazen werden gevuld, verzwolgen en opnieuw gevuld alsof het water was. Er leek iets wanhopigs aan hun drinken. Maar hij had kunnen weten dat Whitehead nooit iets half zou doen. Marty dronk zijn tweede glas in twee slokken leeg en vulde het onmiddellijk weer bij.

'Lekker?' vroeg Dwoskin.

'Willy zou het niet goedkeuren,' zei Ottaway.

'Wat niet. Meneer Strauss niet?' vroeg Oriana. De kaviaar had nog steeds de weg naar haar mond niet gevonden.

'Niet Martin. Deze willekeurige consumptie.'

Hij kon de laatste twee woorden nauwelijks meer over zijn lippen krijgen. Het was wel aardig om de advocaat te zien worstelen met woorden.

'Toy kan verrekken,' zei Dwoskin. Marty wilde iets ter verdediging van Toy te berde brengen, maar de drank had zijn reacties vertraagd en voor hij iets kon zeggen, hief Whitehead zijn glas. 'Een toost,' kondigde hij aan.

Dwoskin kwam stommelend overeind en gooide een lege fles om die op zijn beurt weer drie andere omgooide. De wijn gulpte uit een van de omgevallen flessen, golfde over de tafel en spetterde op de grond.

'Op Willy!' zei Whitehead, 'waar hij ook mag zijn.'

Glazen werden geheven en klonken tegen elkaar, zelfs die van Dwoskin. Een koor van stemmen zei: 'Op Willy!'

En de glazen werden luidruchtig geleegd. Martys glas werd door Ottaway bijgevuld.

'Drink, man, drink!'

De drank veroorzaakte kabaal in Martys lege maag. Hij voelde zich losstaan van de gebeurtenissen in deze kamer, van de vrouwen, de advocaat, van het kruisbeeld aan de muur. Zijn oorspronkelijke schok om de mannen zo te zien, met wijn druipend op hun borst en langs hun kin terwijl ze allerlei schuttingtaai uitsloegen, was allang verdwenen. Hun gedrag deed er niet toe. Het enige wat ertoe deed, was dat er meer wijn door zijn keel gleed. Hij wisselde een blik met Christus. 'Lik me reet,' zei hij in zichzelf. Curtsinger ving het op. 'Mijn idee,' fluisterde hij.

'Waar is Willy?' vroeg Emily. 'Ik dacht dat hij hier zou zijn.' Ze vroeg het in het algemeen, maar niemand bleek geneigd te zijn antwoord te geven.

'Hij is weg,' zei Whitehead uiteindelijk.

'Hij is zo'n aardige man,' zei het meisje. Ze gaf Dwoskin een por. 'Vond jij het geen aardige man?'

Dwoskin was geïrriteerd door de interruptie. Hij was net bezig met de rits aan de achterkant van Stephanies jurk. Ze maakte geen bezwaar tegen zijn openlijke avances. Het glas dat hij in zijn andere hand hield, morste wijn in zijn schoot. Hij merkte het niet, of het kon hem niet schelen. Whitehead ving een blik van Marty op. 'We houden je leuk bezig, hè?' zei hij. Marty trok zijn gezicht weer in de plooi.

'Kan het je goedkeuring niet wegdragen?' vroeg Ottaway aan Marty.

'Dat is niet aan mij om over te oordelen.'

'Ik heb altijd het idee gehad dat de misdadigersklasse diep in haar hart tamelijk puriteins is. Klopt dat?'

Marty keek weg van de opgeblazen trekken van de advocaat en schudde zijn hoofd. De hoon was beneden alle waardigheid, net als de spotter.

'Als ik jou was, Marty,' zei Whitehead vanaf de andere kant van de tafel, 'zou ik zijn nek breken.'

Marty haalde zijn schouders op. 'Waarom zou ik?' zei hij. 

'Het lijkt me dat je toch niet zo gevaarlijk bent,' ging Ottaway verder.

'Wie zegt dat ik gevaarlijk ben?'

De grijns op het gezicht van de advocaat werd breder. 'Ik bedoel, we hadden een dierlijke daad verwacht, weet je?' Ottaway duwde de fles opzij om Marty beter aan te kijken. 'Ons was beloofd...' het gesprek aan tafel was verstomd, maar Ottaway scheen het niet te merken. 'Maar ja, niets is zoals het wordt voorgesteld, hè?' zei hij. 'Ik bedoel, vraag maar aan wie je wilt hier aan tafel.' De tafel was een stilleven. Ottaway maakte een zwaaiende beweging met zijn arm om iedereen in zijn tirade te betrekken. 'We weten het toch? We weten hoe teleurstellend het leven kan zijn.'

'Hou toch op,' snauwde Curtsinger. Hij staarde Ottaway lichtelijk aangeschoten aan. 'We willen het niet horen.'

'We krijgen misschien de kans niet meer, mijn beste James,' antwoordde Ottaway met minachtende beleefdheid. 'Dacht je niet dat we allemaal de waarheid maar eens moesten toegeven? Wij zijn in extremis! O ja, mijn beste vrienden. We zouden allemaal op onze knieën moeten en biechten.'

'Ja, ja,' zei Stephanie. Ze probeerde overeind te komen, maar haar benen dachten daar anders over. Haar jurk die aan de achterkant openstond, dreigde naar beneden te glijden. 'Laten we allemaal biechten,' zei ze. Dwoskin duwde haar terug in haar stoel.

'We zijn hier nog de hele nacht,' zei hij. Emily giechelde. Ottaway liet zich niet afleiden en praatte door.

'Het lijkt mij,' zei hij, 'dat hij vermoedelijk de meest onschuldige onder ons is.' Ottaway wees naar Marty. 'Ik bedoel, kijk eens naar hem. Hij weet niet eens waar ik het over heb.' De opmerkingen begonnen Marty te irriteren. Maar er zou bitter weinig bevrediging te vinden zijn in het bedreigen van de advocaat. In zijn huidige staat zou Ottaway na een klap in elkaar zakken. Zijn wazige ogen waren al niet meer ver van bewusteloosheid af. 

'Je stelt me teleur,' mompelde Ottaway en er klonk serieuze spijt in zijn stem. 'Ik dacht dat we beter zouden eindigen dan op deze manier...'

Dwoskin stond op. ik heb een toost,' kondigde hij aan. ik wil een toost op de vrouwen uitbrengen.'

'Dat is een goed idee,' zei Curtsinger. 'Maar we hebben een vuur nodig.' Oriana vond dat een heel grappige opmerking. 

'De vrouwen!' verklaarde Dwoskin en hief zijn glas. Maar niemand luisterde. Emily, die tot dan toe zo mak als een lam was geweest, had het plotseling in haar hoofd gekregen om zich uit te kleden. Ze duwde haar stoel naar achteren en knoopte haar bloes open. Ze had er niets onder aan; haar tepels zagen er rood uit alsof ze vol verwachting waren geweest voor deze ontmaskering. Curtsinger applaudisseerde, Ottaway en Whitehead vielen hem bij met een koor van aanmoedigingen.

'Wat dacht je ervan?' vroeg Curtsinger aan Marty. 'Is ze jouw type? En ze zijn helemaal alleen van haar, hè lieverd?'

'Wil je eens voelen?' bood Emily aan. Ze had de bloes weggegooid en was nu naakt vanaf haar middel. 'Kom op,' zei ze, pakte Martys hand en duwde die tegen haar borst terwijl ze er cirkeltjes mee draaide.

'O ja,' zei Curtsinger en wierp scheve blikken op Marty. 'Dat vindt hij wel leuk. Ik kan je verzekeren dat hij dat wel leuk vindt.'

'Natuurlijk,' hoorde Marty Whitehead zeggen. Zijn blik gleed niet al te vast in de richting van de oude man. Whitehead keek hem recht aan, zijn ogen van iedere vorm van opwinding of humor ontbloot. 'Ga door,' zei hij. 'Ze is voor jou. Daarom is ze hier.' Marty hoorde de woorden wel, maar kon ze niet goed plaatsen. Hij trok zijn handen van het meisje af of hij zich aan haar brandde.

'Loop naar de hel,' zei hij.

Curtsinger was opgestaan. 'Wees nou niet zo vervelend,' wees hij Marty terecht, 'we willen alleen maar zien hoe je bent.' Aan tafel was Oriana weer beginnen te lachen, Marty wist niet precies waarom. Dwoskin sloeg in zijn hand met de palm naar beneden op tafel. De flessen dansten mee op het ritme. 'Ga door,' zei Whitehead tegen Marty. Ze keken allemaal naar hem. Hij keek naar Emily. Ze stond een meter of zo van hem vandaan en probeerde haar rok te pakken. Er was iets ontegenzeglijks erotisch in haar exhibitionisme. Martys broek werd te nauw en zijn hoofd ook. Curtsinger had zijn handen op Martys schouders gelegd en probeerde zijn jasje uit te trekken. Het ritme dat Dwoskin op de tafel klopte en dat Ottaway nu had overgenomen, maakte Marty duizelig.

Het was Emily gelukt en haar rok lag nu aan haar voeten. Nu, zonder dat erom gevraagd werd, trok ze haar slipje uit en stond alleen in haar parels en hooggehakte schoenen voor de verzamelde menigte. Ze zag er naakt zo jong uit dat hij zich afvroeg of ze nog minderjarig was; ze leek veertien of vijftien. Haar huid was roomachtig. Iemand, hij dacht Oriana, masseerde Martys erectie. Hij draaide zich half om. Zij was het helemaal niet, het was Curtsinger. Hij duwde zijn hand weg. Emily liep naar hem toe en begon zijn overhemd van boven af open te maken. Hij probeerde overeind te komen en iets tegen Whitehead te zeggen. De woorden waren er nog niet, maar hij wilde ze heel graag vinden, wilde de oude man vertellen welk een oplichter hij was. Meer dan een oplichter, hij was uitschot, smerig uitschot. Daarom was hij hiervoor uitgenodigd, volgegoten met drank en smerige verhalen. De oude man had hem naakt en parend willen zien.

Marty duwde Curtsingers hand voor de tweede keer weg; de aanraking was afschuwelijk vakkundig. Hij keek langs de tafel naar Whitehead die nog een glas wijn voor zichzelf inschonk. Dwoskins ogen waren op Emilys naaktheid gevestigd, Ottaway keek naar Marty. Beiden hadden hun ritme op de tafel opgegeven. Het staren van de advocaat zei alles; hij was ziekelijk bleek met een zweterige, verwachtingsvolle blik.

'Vooruit,' zei hij hijgend, 'vooruit, neem haar. Geef ons een show om te onthouden. Of heb je niets dat de moeite waard is om te zien?'

Marty begreep dat het te laat was om te antwoorden, het naakte kind duwde zich tegen hem aan en iemand (Curtsinger) probeerde zijn broek los te maken. Hij deed een laatste poging om zijn evenwicht te bewaren.

'Schei hiermee uit,' mompelde hij en keek naar de oude man. 

'Wat is het probleem?' vroeg Whitehead luchtig. 

'De mop is over,' zei Marty. Er was een hand in zijn broek die naar zijn erectie greep. 

'Blijf verdomme van me af!' Hij duwde Curtsinger harder van zich af dan hij bedoelde. De grote man struikelde en viel tegen de muur. 'Wat is er met jullie aan de hand?' Emily deed een stap naar achteren om Martys rondzwaaiende arm te ontwijken. De wijn kookte in zijn maag en zijn keel. Zijn broek puilde uit. Hij zag er belachelijk uit. wist hij. Oriana zat nog steeds te lachen en zij niet alleen, Dwoskin en Stephanie ook. Ottaway staarde alleen maar.

'Hebben jullie nog nooit een stijve gezien?' snauwde hij hun toe. 

'Waar is je gevoel voor humor?' zei Ottaway. 'We willen alleen maar een floorshow zien. Wat geeft dat nou?'

Marty stak een vinger uit in de richting van Whitehead.'Ik heb jou vertrouwd!' zei hij. Het was alles wat hij kon bedenken dat kwetsend was.

'Dat was dan een misrekening, hè?' zei Dwoskin. Hij sprak alsof hij het tegen een imbeciel had.

'Hou je godvergeten kop dicht!' Hij vocht tegen de neiging om iemand op zijn gezicht te timmeren, het gaf niet welk. Marty trok zijn jasje aan en veegde met een handbeweging een tiental flessen, hoofdzakelijk volle, van de tafel. Emily schreeuwde toen ze voor haar voeten aan scherven vlogen, maar Marty wachtte niet om te zien hoeveel schade hij had veroorzaakt. Hij stond van tafel op en struikelde naar de deur. De sleutel stak in het slot, hij maakte hem open en liep de gang op. Achter hem begon Emily te huilen, als een baby die na een akelige droom wakker wordt. Hij kon haar de hele weg door de donkere gang horen. Hij hoopte bij God dat zijn bibberige ledematen hem zouden dragen. Hij wilde naar buiten, de lucht in, de nacht in. Hij strompelde de achtertrap af met zijn hand ter ondersteuning tegen de muur; de treden weken terug onder zijn voeten. Toen hij in de keuken kwam, was hij maar één keer gevallen. Hij maakte de achterdeur open. De nacht lag te wachten. Niemand die hem zag of kende. Hij ademde de koude zwarte lucht in die brandde in zijn neusgaten en longen. Hij strompelde over het gras, bijna blind zonder te weten in welke richting hij liep, tot hij aan de bossen dacht. Hij moest zich even oriënteren, toen rende hij ernaar toe en smeekte om hun discretie.

46

-

Ondanks het struikgewas dat hem het rennen bemoeilijkte, holde hij zo diep mogelijk het bos in tot hij het huis of de lichten niet meer kon zien. Toen stond hij pas stil, zijn hele lichaam bonkend op het ritme van zijn hart. Het was net of zijn hoofd los op zijn hals stond en hij voelde zich misselijk worden. 'Jezus. Jezus. Jezus.'

Een ogenblik wist hij niet meer waar hij was met zijn duizelende hoofd, er klonk een hoge fluittoon in zijn oren en hij kon niets meer helder onderscheiden. Hij was nergens meer zeker van, niet eens van zijn fysieke bestaan. Paniek maakte zich van hem meester en zijn darmen krampten toen het omhoog kwam. 'Ga weg,' zei hij. Hij had nog maar één keer eerder zozeer het gevoel gehad dat hij gek aan het worden was - de neiging om zijn hoofd in de nek te gooien en te gillen - en dat was de eerste nacht in Wandsworth geweest, de eerste van vele jaren opgesloten in een cel van twaalf bij acht. Hij had op de rand van zijn matras gezeten en gevoeld wat hij nu voelde. Het blinde beest dat omhoog kroop en zijn gal uitspuwde. Hij was de angst toen de baas geworden en dat zou ook nu gebeuren. Hij stak zijn vingers zo ver hij kon ruw in zijn keel en werd beloond met een golf van misselijkheid. Nu de reflex in gang was gezet, liet hij zijn lichaam de rest doen en de onverteerde wijn eruit gooien. Het was een smerige opruiming en hij deed geen enkele poging om de krampen onder controle te krijgen, tot er niets meer was om over te geven. Zijn buikspieren deden pijn van de krampen en hij plukte wat varens af waarmee hij zijn mond en kin afveegde. Toen waste hij zijn handen aan de vochtige aarde en stond weer op. De ruwe behandeling had gewerkt; hij voelde zich een stuk beter. Hij draaide zijn rug naar de inhoud van zijn maag en slenterde verder weg van het huis. Hoewel er een dicht dak van bladeren en takken boven zijn hoofd was, sijpelde er toch wat licht van de sterren door, in ieder geval voldoende om de stammen en de takken te verlichten. Hij genoot van zijn wandeling door het spookachtige bos en liet het schouwspel van licht en schaduwen zijn gekwetste ijdelheid helen. Hij zag hoe al zijn dromen over een vaste plek waar hij zich veilig waande in de wereld van Whitehead een sprookje waren geweest. Hij was een getekend man en dat zou hij altijd blijven.

Hij liep rustig te wandelen. Het bos werd dichter en het struikgewas minder. Kleine dieren schoten voor hem weg; nachtelijke insekten zoemden door het gras. Hij stond stil om het nachtleven beter te kunnen horen. Toen hij dat deed, zag hij vanuit een ooghoek een beweging. Hij keek in die richting en probeerde door de boomstammen heen te focussen. Het was geen gezichtsbedrog. Er was daar iemand, grijs als de bomen zo'n dertig meter van hem vandaan, dan weer bewegend, dan weer stilstaand. Hij concentreerde zich op de gestalte in de schaduwen. Het was vast een geest. Zo stil en nonchalant. Hij staarde ernaar zoals een hert naar een jager staart, niet zeker dat hij het had gezien, maar niet geneigd om zijn schuilplaats prijs te geven. Hij voelde zijn schedel prikken van angst. Niet voor een mes, die angsten had hij allang geleden overwonnen. Dit was het angstzweet uit zijn jeugd, zijn basisangst. En paradoxaal genoeg maakte het hem weer tot een geheel. Het gaf niet of hij vier of vierendertig was, hij was diep van binnen nog steeds dezelfde. Hij had gedroomd van dit soort bossen, van zo'n alles omvattende nacht. Hij raakte zijn angst plechtig aan en stond roerloos stil terwijl de grijze figuur te zeer in zichzelf was verdiept om hem op te merken en strak naar de aarde tussen de bomen keek. Zo stonden ze een tijdje, de geest en hij. Het leek minuten te duren. Het duurde lang voor hij een geluid hoorde dat geen uil of een knaagdier was, maar dat tussen de boomstammen door waarneembaar was. Het was er de hele tijd al geweest, hij had het alleen niet waargenomen: het geluid van graven. Het geluid van kleine steentjes en het vallen van aarde. Het kind in hem zei slecht, laat het met rust, laat het allemaal met rust. Maar hij was te nieuwsgierig om het te negeren. Hij deed twee stappen in de richting van de geest. Die maakte geen beweging dat hij hem zag of hoorde. Moediger geworden kwam hij nog een beetje dichterbij en probeerde zo dicht mogelijk bij een boom te blijven zodat als de geest zou opkijken, hij snel in dekking kon gaan. Op deze manier kwam hij tot op een afstand van zo'n tien meter van zijn doel. Dichtbij genoeg om de geest te kunnen herkennen. Het was Mamoulian.

De Europeaan stond nog steeds naar de grond aan zijn voeten te staren. Marty sloop achter een boom en maakte zichzelf daar heel plat, zijn rug naar de scène. Er stond duidelijk iemand bij Mamoulian te graven; hij had blijkbaar andere helpers in de buurt. De enige veiligheid die hij had, was in dekking te blijven en hopen dat niemand hem zo had bespioneerd als hij de Europeaan. Eindelijk was het graven klaar en als op een ongesproken teken ook het nachtelijke spel. Het was bizar. De hele verzameling, inclusief de insekten en de dieren, leek ontzet de adem in te houden. Marty gleed in een kruipende houding langs de boom, zijn oren op scherp in een poging zoveel mogelijk te horen wat er gaande was. Hij riskeerde een blik. Mamoulian liep in de richting van wat Marty dacht dat de kant van het huis was. Het struikgewas hinderde zijn zicht; van de graver of van de andere helpers die de Europeaan vergezelden, kon hij niets zien. Hij hoorde hen echter lopen, het geluid van hun slepende voetstappen. Laat ze maar gaan, dacht hij. Hij beschermde Whitehead niet langer. Die overeenkomst was verbroken.

Hij zat met zijn knieën tegen zijn borst en wachtte tot Mamoulian tussen de bomen was verdwenen. Toen telde hij tot twintig en stond op. Naalden en steken prikten in zijn onderbenen en hij moest de bloedsomloop stimuleren door er stevig over te wrijven. Eerst toen liep hij naar de plek waar Mamoulian was geweest.

Toen hij de open plek naderde, herkende hij hem, hoewel hij oorspronkelijk uit de richting van het huis was gekomen. Zijn late avondwandeling was in een halve cirkel geweest. Hij stond nu op de plek waar hij de honden had begraven. Het graf was open en leeg; de plastic zakken waren opengescheurd, de inhoud er zonder veel ceremonie uitgehaald. Marty staarde naar het gat en begreep de mop er niet van. Wat had je nu aan dode honden?

Er bewoog iets in het graf, iets verschoof onder de plastic lakens. Hij deed een stap terug van de rand; zijn maag was hier nog te gevoelig voor. Vermoedelijk een nest maden of misschien een worm zo groot als zijn arm die zich rond en dik had gegeten aan hondevlees, wie wist wat de aarde verborgen hield? Hij draaide zich om en liep naar het huis in het voetspoor van Mamoulian tot de bomen achter hem minder dicht op elkaar stonden en het licht van de sterren helderder werd. Daar op de grens tussen bos en gras bleef hij staan tot de geluiden van de nacht zich rondom hem hersteld hadden.

47

-

Stephanie excuseerde zich van tafel en ging naar de badkamer; ze liet de hysterie achter. Toen ze de deur dichtdeed, stelde een van de mannen voor - ze dacht Ottaway - dat ze terug zou komen en in een fles voor hem zou plassen. Ze nam niet de moeite om te antwoorden. Hoe goed ze ook betaalden, ze was niet van plan zich met iets dergelijks in te laten; het was smerig. De gang was halfdonker, de glans van de vazen, de dikke tapijten onder haar voeten, alles ademde rijkdom uit en op eerdere bezoekjes had ze genoten van de overdaad van de omgeving. Maar ze waren vanavond allemaal zo weinig op hun gemak, Ottaway, Dwoskin, de oude man zelf; er was een sfeer van wanhoop in hun drinken en hun insinuaties en het haalde al het plezier weg. Op andere avonden waren ze allemaal gezellig zat geworden en er waren de te doen gebruikelijke voorstellingen geweest die soms tussen een paar van hen in iets meer uitmondden. Maar ze waren net zo vaak tevreden met alleen maar te kijken. En aan het eind van de nacht werden ze royaal betaald. Maar vanavond was het anders. Er lag een wreedheid in waar ze niet van hield. Geld of geen geld, zij zou hier niet meer komen. Het was trouwens toch tijd om ermee op te houden en het over te laten aan de jongere meisjes die er tenminste minder versleten uitzagen dan zij. Ze boog zich dichter naar de spiegel van de badkamer en probeerde haar eyeliner opnieuw aan te brengen, maar haar hand was door de drank te onvast geworden en ze schoot uit. Ze vloekte en pakte een zakdoekje uit haar tas. Terwijl ze dat deed, hoorde ze een schuifelend geluid in de gang, Dwoskin, vermoedde ze. Ze wilde niet dat die trol haar weer aanraakte, althans niet voor ze genoeg buiten zinnen was door de drank dat het haar nog iets uitmaakte. Ze liep op haar tenen naar de deur en deed hem op slot. Het geluid buiten was opgehouden. Ze liep terug naar de wasbak en draaide de kraan open, koud water om over haar vermoeide gezicht te laten lopen.

-

Dwoskin was inderdaad achter Stephanie aan gegaan. Hij was van plan om iets buitensporigs voor te stellen dat ze voor hem moest opvoeren, iets uiterst vulgairs voor deze nacht der nachten. 'Waar ga je naar toe?' vroeg iemand hem toen hij door de gang liep, of verbeeldde hij zich die woorden maar? Hij had voor het feest een paar pillen genomen - dat maakte hem altijd losser in de omgang - maar dat veroorzaakte wel eens dat hij stemmen hoorde, voornamelijk die van zijn moeder. Maar of iemand die vraag nu had gesteld of niet, hij verkoos het geen antwoord te geven, hij liep gewoon door de gang en riep Stephanie. Die vrouw was buitengewoon, of althans dat had zijn onder invloed van drugs staande libido besloten. Ze had geweldige billen. Hij wilde daardoor gesmoord worden en eronder sterven. 'Stephanie,' verlangde hij. Ze kwam niet te voorschijn. 'Vooruit,' stelde hij haar gerust. 'Ik ben het maar.'

Hij rook iets in de gang, het deed aan een riool denken. Hij ademde het in. 'Smerig,' kondigde hij enigszins waarderend aan. De geur werd sterker, alsof de bron dichtbij was en dichterbij kwam.

'Licht,' zei hij tegen zichzelf en tuurde langs de muur op zoek naar een lichtknopje.

Een paar meter verderop in de gang begon iets in zijn richting te bewegen. De lichten waren te vaag om het duidelijk te kunnen zien, maar het was een man en hij was niet alleen. Er waren nog andere vormen, van kniehoogte, die zich in de duisternis bijeen vergaarden. De geur werd overweldigend. Dwoskins hoofd begon te duizelen; afschuwelijke beelden begonnen in de lucht te flikkeren, vergezeld door de stank. Het duurde even voor hij begreep dat deze luchtgraffiti niet van hem afkomstig was maar van de man voor hem uit.

'Wie ben je?' wilde Dwoskin weten. Als antwoord werd de graffiti een complete storm. De koning der trollen begon te krijsen, ook al wist hij niet zeker of er enig geluid uit hem kwam.

-

Stephanie liet haar eyeliner in de wasbak vallen toen ze de schreeuw hoorde. Ze herkende de stem niet. Hij was hoog genoeg voor een vrouw, maar het was niet Emily of Oriana. Het beven werd plotseling heviger. Ze hield zich aan de rand van de wasbak vast om zichzelf in evenwicht te houden terwijl het geluid sterker werd: het werd nu ronduit gehuil en ze hoorde iemand weghollen. Iemand schreeuwde onlogische bevelen door elkaar. Dat was Ottaway, bedacht ze, maar ze was niet van plan eruit te komen om het na te gaan. Wat er ook buiten die deur aan de gang was - achtervolgingen, gevangennemingen, zelfs moord - zij had er niets mee te maken. Ze draaide het licht in de badkamer uit voor het geval het onder de deur door te zien zou zijn. Iemand rende voorbij en riep om God. Dat was nog eens wanhoop. Voeten denderden over de trappen en iemand viel. Deuren werden dichtgeslagen en het geschreeuw nam toe.

Ze liep terug van de deur en ging op de rand van het bad zitten. Daar in de duisternis begon ze heel zachtjes te zingen: 'Heer, blijf bij mij,' of wat ze zich er nog van kon herinneren.

-

Marty hoorde het geschreeuw ook, zelfs al wilde hij dat niet. Zelfs op die afstand klonk er een paniek in die hem het angstzweet deed uitbreken.

Hij knielde in de rommel tussen de bomen en hield zijn oren dicht. De aarde rook rijp onder hem en zijn geest werd gevuld met onwelkome gedachten van met het gezicht naar beneden in de grond te liggen, misschien dood maar wachtend op de wederopstanding. Als een slaper die op het punt stond wakker te worden, zenuwachtig voor de komende dag.

Na een tijdje kwam het lawaai met tussenpozen. Weldra vertelde hij zichzelf dat hij zijn ogen moest opendoen, opstaan en naar het huis terug moest gaan om te zien wat er allemaal aan de hand was geweest. Weldra, maar nu nog niet.

-

Toen het geluid in de gang en op de trappen was verstomd, kroop Stephanie naar de deur van de badkamer, maakte hem open en tuurde naar buiten. De gang was nu helemaal donker. De lampen waren uitgedraaid of kapot. Maar haar ogen die al aan de duisternis van de badkamer gewend waren, zagen al gauw het zwakke licht van het trappenhuis. De galerij was in beide richtingen leeg. Het rook alleen als in de winkel van een slechte slager op een warme dag.

Ze trok haar schoenen uit en liep naar de trap. De inhoud van een handtas lag verspreid over de treden en er was iets nats onder haar voeten. Ze keek naar beneden; het karpet zat vol vlekken, wijn of bloed. Ze haastte zich door de gang. Het was kil; zowel de voordeur als de portaaldeuren stonden wijd open. En weer was er taal noch teken van enig leven te bespeuren. De auto's waren van de oprit verdwenen, de kamers beneden - bibliotheek, ontvangstkamers, keuken - allemaal verlaten. Ze holde terug om haar eigendommen uit de witte kamer te halen en te verdwijnen. Toen ze langs de galerij terugliep, hoorde ze zachte stappen achter zich. Ze draaide zich om. Boven aan de trap stond een hond die haar blijkbaar gevolgd was. Ze kon hem nauwelijks goed zien in het slechte licht, maar ze was niet bang. 'Braaf beest,' zei ze, blij met een levend iets in dit verlaten huis.

Hij gromde niet en kwispelde evenmin, maar strompelde gewoon naar haar toe. Toen pas zag ze haar fout om blij met zijn aanwezigheid te zijn. De slagerswinkel stond hier, op vier poten, en ze liep achteruit.

Nee.. .' zei ze, 'ik wil niet.. . o Christus... laat me met rust.' Hij bleef komen en bij iedere stap zag ze meer van zijn conditie. De ingewanden die uit zijn buik hingen. De vergane kop, alleen maar tanden en rottend vlees. Ze liep naar de witte kamer, maar hij haalde haar met drie sprongen in. Haar handen gleden langs zijn lichaam toen hij op haar afsprong en walgend zag ze hoe de vacht en de spieren uit elkaar vielen waarbij haar greep de huid van zijn flanken af scheurde. Ze viel achterover en hij kwam op haar af; zijn kop zwaaide ongemakkelijk op zijn strijdlustige nek, zijn kaken sloten zich om haar hals en schudde haar door elkaar. Ze kon niet gillen - hij had haar stem verslonden, maar haar arm greep in zijn koude lichaam en vond zijn ruggegraat. Haar instinct maakte dat ze de kolom beetpakte en de spieren in slijmerige draadjes verdeelde. Het beest liet haar los en boog terug terwijl haar greep de ene wervel na de andere brak. Er klonk een sissend geluid toen ze haar arm terugtrok. Haar andere hand omvatte haar keel; er druppelde bloed op het karpet dat met ploffende geluidjes naar beneden viel. Ze moest hulp halen of ze zou doodbloeden.

Ze begon naar de trap te kruipen. Kilometers verderop maakte iemand een deur open. Er viel licht op haar. Verdoofd van de pijn keek ze rond. Whitehead stond in de verre deuropening. Tussen hen in stond de hond. Op de een of andere manier stond hij op, of liever gezegd, zijn voorste deel stond op en hij sleepte zich over het glanzende karpet naar haar toe. Het meeste van hem was nu nutteloos geworden; zijn kop kwam nauwelijks meer van de grond. Maar hij bewoog nog en hij zou blijven bewegen tot zijn wederopstander hem rust zou gunnen.

Ze tilde een arm op om haar aanwezigheid aan Whitehead kenbaar te maken. Als hij haar al in de duisternis zag, liet hij dat niet merken.

Ze had de trap gehaald. Maar ze had geen kracht meer. De dood kwam nu snel. Genoeg, zei haar lichaam, genoeg. Haar wil trok zich terug en ze zakte in elkaar. Het bloed dat uit haar gewonde hals was gestroomd, liep langs de trap terwijl haar steeds minder waarnemende ogen toekeken. Een tree, twee treden. Telspelletjes waren een prima middel tegen slapeloosheid. Drie treden, vier.

De vijfde tree, of wat er daarna nog kwam, zag ze niet meer.

-

Marty had niet veel zin om naar het huis terug te gaan, maar wat er ook gebeurd was, het was nu wel voorbij en hij kreeg het koud in zijn knielende houding. Zijn pak was onvoorstelbaar smerig, zijn overhemd was bevlekt en gescheurd en zijn keurige schoenen zaten vol klei. Hij zag eruit als een zwerver. Die gedachte deed hem bijna plezier.

Hij slenterde terug over het grasveld. Hij kon de lichten van het huis ergens voor hem zien. Ze schenen geruststellend, hoewel hij wist dat een dergelijke geruststelling een misvatting was. Niet ieder huis was een toevluchtsoord. Soms was het veiliger om buiten te zijn, onder de open lucht waar niemand je kon komen zoeken en waar geen dak boven je goedgelovige hoofd kon instorten. Halverwege tussen het huis en de bomen vloog een jet over, hoog boven hem, zijn lichten net tweelingsterren. Hij stond stil en keek hoe hij overvloog. Misschien was het een van die afluistervliegtuigen die steeds over Europa vlogen waar hij over had gelezen -een Amerikaan, een Rus - waarvan de elektrische ogen de slapende steden afzochten. Tweelingen van wier goedheid en oordeel miljoenen levens afhingen. Het geluid van de jet verminderde tot een gemurmel en toen heerste er weer stilte. Weg om andere delen te gaan bespioneren. De zonden van Engeland zouden vannacht nog niet betaald moeten worden, leek het. Hij liep met frisse moed verder naar het huis. Hij nam de weg die hem langs de voorkant in het valse daglicht van de schijnwerpers zou brengen. Toen hij naar de voordeur liep, kwam de Europeaan net het huis uit.

Het was niet te voorkomen dat hij gezien werd. Marty bleef stokstijf staan terwijl Breer te voorschijn kwam en de twee vreemde kameraden beiden van het huis wegliepen. Klaar met het werk waar ze voor gekomen waren, wat dat ook geweest mocht zijn. Nadat hij een paar stappen op het gravel had gedaan, keek Mamoulian om zich heen. Hij zag Marty direct. De Europeaan keek hem lange tijd over het heldere gras aan. Toen knikte hij even kort met een eenvoudige blik van herkenning. Ik zie je wel, zei die blik, en kijk, ik doe je niets! Toen draaide hij zich om en liep weg tot hij en de grafschenner waren opgeslokt door de cipressen die langs de oprit stonden.