VII - Grenzeloos
40
-
Het was geen ochtend om de honden te begraven; het beloofde een mooie dag te worden. Straalvliegtuigen vlogen over en lieten een streep condens achter op hun weg naar Amerika; de bossen sproten uit en zoemden van het leven. Maar het werk moest gedaan worden, ook al leek het nog zo tegenstrijdig met de natuur. Bij het heldere daglicht was het pas goed mogelijk om de volle omvang van de slachtpartij te zien. Afgezien van alle honden die rond het huis waren vermoord, waren de indringers ook de kennels ingegaan en hadden daar alle bewoners systematisch vermoord, ook Bella en haar jonkies. Toen Marty bij de kennels kwam, was Lilian er al. Ze zag eruit of ze dagen had lopen huilen. In haar handen wiegde ze een puppie. Zijn kopje was ingeslagen alsof het tussen een bankschroef had gezeten.
'Kijk,' zei ze en reikte hem het lijkje aan. Marty had bij het ontbijt niets kunnen eten; de gedachte aan het werk dat voor hem lag, had hem van al zijn eetlust beroofd. Nu wenste hij dat hij iets in zijn maag had, want zijn lege maag kwam in opstand. Hij voelde zich bijna duizelig worden.
'Als ik hier maar was geweest,' zei ze.
'Dan zou je vermoedelijk nu zelf ook dood zijn,' zei hij. Het was de simpele waarheid.
Ze legde de pup terug op het stro en aaide de matte vacht van Bella's lichaam. Marty was kieskeuriger dan zij. Zelfs met een paar dikke handschoenen aan wilde hij de lichamen niet aanraken. Maar hij gebruikte zijn walging als aansporing om op te schieten, waarmee hij zijn gebrek aan eerbied weer goedmaakte. Lilian had aangeboden om te helpen, maar ze was geen echte hulp. Ze kon alleen maar toekijken hoe Marty de lichamen in plastic vuilniszakken stopte, de pakken in de achterkant van de jeep stouwde en toen de zogenaamde lijkwagen naar een open plek in het bos reed die hij ervoor had uitgekozen. Hier werden ze begraven, op verzoek van Whitehead buiten het zicht van het huis. Hij had twee schoppen meegenomen in de hoop dat Lilian zou meehelpen, maar ze was er duidelijk niet toe in staat. Hij stond er alleen voor terwijl zij met haar handen in de zakken van haar smerige jack naar de lekkende bundels stond te staren.
Het was een moeizaam karwei. De aarde was een netwerk van wortels die van boom naar boom liepen en Marty was al snel kletsnat van het zweet terwijl hij fanatiek met de scherpe kant van de schop op de wortels stond te hakken. Zodra hij een ondiep graf had gegraven, rolde hij de lichamen erin en begon het weer met aarde dicht te gooien. Het ketste als een droge regen op de plastic zakken. Toen het graf weer dicht was, stampte hij de aarde tot een ruw heuveltje aan.
'Ik ga naar huis voor een biertje,' zei hij tegen Lilian. 'Ga je mee?'
Ze schudde haar hoofd.
'Laatste eerbetuiging,' mompelde ze. Hij liet haar onder de bomen achter en liep over het grasveld naar huis. Onderweg gingen zijn gedachten naar Carys. Ze moest nu toch wel wakker zijn, hoewel de gordijnen voor het raam nog steeds dicht waren. Wat heerlijk een vogel te zijn, dacht hij, en door ieder spleetje van de gordijnen te kunnen loeren en haar naakt op bed te zien liggen, lui als ze was met haar armen boven haar hoofd, bontje onder haar oksels en op de plaats waar haar benen bij elkaar kwamen. Hij liep het huis in met een glimlach en een erectie.
Pearl stond in de keuken en hij vertelde haar dat hij honger had. Toen ging hij naar boven om te douchen. Toen hij weer beneden kwam, had ze een koude schotel voor hem klaarstaan: corned beef, brood en tomaten. Hij verslond het.
'Heb je Carys vanochtend gezien?' vroeg hij met volle mond.
'Nee,' antwoordde ze. Ze was niet erg spraakzaam vandaag, haar gezicht stond verdrietig. Terwijl hij keek hoe ze door de keuken liep, vroeg hij zich af hoe ze in bed zou zijn. Om de een of andere reden had hij vandaag steeds dubbelzinnige gedachten, alsof zijn geest weigerde zich door de begrafenis te laten deprimeren. Kauwend op een mond vol gezouten corned beef zei hij: 'Had je de oude man gisteravond kalfsvlees gegeven?' Pearl keek niet op van haar werk toen ze zei: 'Hij heeft gisteravond niet gegeten. Ik had wat vis voor hem achtergelaten, maar hij heeft het niet aangeraakt.'
'Maar hij had vlees,' zei Marty. 'Ik heb het voor hem opgegeten. En aardbeien.'
'Hij moet naar beneden zijn gekomen en ze zelf genomen hebben. Altijd aardbeien,' zei ze. 'Hij stikt er vandaag of morgen nog eens in.'
Nu Marty erover nadacht, herinnerde hij zich dat Whitehead iets had gezegd dat zijn gast het vlees had meegebracht. 'Het smaakte goed, wat het ook was,' zei hij. 'Ik heb er niets mee te maken,' zei Pearl, beledigd alsof haar echtgenoot overspel gepleegd had.
Marty maakte een eind aan het gesprek; het had geen zin om te proberen haar op te beuren als ze in een dergelijke bui was. Nadat hij had gegeten, ging hij naar de kamer van Carys. Het huis was stil na de dodelijke schijnvertoning van de afgelopen nacht, maar het had nu zijn evenwicht weer gevonden. De schilderijen die langs de trap hingen, de karpetten op de grond, alles sprak tegen enige vorm van verdriet. Chaos was hier net zoiets ondenkbaars als een relletje in een kunstgalerij. Alle tradities verboden het.
Hij klopte zachtjes op de deur van Carys' kamer. Er kwam geen antwoord, dus klopte hij nog eens, dit keer harder.
'Carys?'
Misschien wilde ze niet met hem praten. Hij wist nooit waar hij met haar aan toe was, de ene dag waren ze geliefden, de volgende vijanden. Haar tweeslachtigheid maakte hem echter niet langer van streek. Hij vermoedde dat het haar manier was om hem op de proef te stellen en hij vond het best zolang ze maar toegaf dat ze meer van hem hield dan van wie dan ook op deze wereld. Hij probeerde de deurknop; hij was niet op slot. De kamer was leeg. Carys was niet alleen niet binnen, er was geen spoor van haar bestaan hier. Haar boeken, haar toiletspullen, haar kleren, haar spulletjes, alles wat de kamer tot de hare had gemaakt, was verdwenen. De lakens waren van het bed afgehaald, het sloop van het kussen. De kale matras zag er verlaten uit. Marty deed de deur dicht en liep naar beneden. Hij had meer dan eens om uitleg gevraagd en hij had maar een heel klein beetje gekregen. Maar dit was te veel. Hij wenste van ganser harte dat Toy er nog was. Hij had Marty tenminste als een dier met hersens behandeld.
Luther was in de keuken, zijn voeten op de tafel tussen het nodige ongewassen vaatwerk. Pearl had haar terrein blijkbaar aan de barbaren overgelaten.
'Waar is Carys?' was Martys eerste vraag.
'Jij laat ook nooit los, hè?' zei Luther. Hij maakte zijn sigaret uit op Martys bord en sloeg een bladzij van zijn tijdschrift om.
Marty voelde zich langzaam nijdig worden. Hij had Luther nooit gemogen, maar hij had maandenlange sluwe opmerkingen van de smeerlap verdragen omdat het systeem de soort reactie die hij zou willen geven, verbood. Nu brokkelde het systeem snel af. Toy was weg, de honden waren dood, voeten op de keukentafel, wie kon het nog iets schelen als hij Luther tot moes sloeg? 'Ik wil weten waar Carys is.'
'Er is hier niemand die zo heet.'
Marty deed een stap naar de tafel. Luther scheen te voelen dat zijn slagvaardigheid niet gunstig werd opgevangen. Hij smeet het tijdschrift neer en de glimlach verdween. 'Nou niet vervelend worden, man.'
'Waar is ze?'
Hij streek de bladzijde die voor hem lag, met de naakte vrouw erop, glad met zijn handpalm. 'Ze is weg,' zei hij.
'Waarheen?'
'Weg man. Dat is alles. Ben je doof, stom of allebei?' Marty was in een seconde tijd de keuken door en sleurde Luther uit zijn stoel. Zoals meestal met spontaan geweld was het geen elegante beweging. De plotselinge aanval gooide hen beiden uit hun evenwicht. Luther viel half achterover, zijn uitgestrekte arm sloeg een koffiekopje tegen de grond terwijl ze door de keuken wankelden. Luther was de eerste die zijn evenwicht hervond en trapte Marty in zijn kruis.
'Je-zus!'
'Hou je verdomde handen thuis, man!' schreeuwde Luther in paniek door de uitbarsting. 'Ik wil niet vechten, begrepen?' De eisen werden een pleidooi voor vrede: 'Kom op, man. Kalmeer een beetje.'
Marty antwoordde door zichzelf opnieuw op de ander te werpen; zijn vuisten vlogen door de lucht. Een slag, meer kans dan berekening, raakte Luther in het gezicht en Marty vervolgde met drie of vier stompen in zijn maag en borst. Luther deed een stap opzij om de aanval af te weren, gleed uit in de koffie en viel. Buiten adem en bebloed bleef hij op de grond liggen waar hij veilig was terwijl Marty huilend van ellende door de trap in zijn ballen zich in zijn pijnlijke handen wreef. 'Vertel me dan waar ze is...' hijgde hij.
Luther spuwde een bloederige klodder speeksel uit voor hij sprak. 'Je bent compleet gek geworden, man, weet je dat? Ik weet niet waar ze naar toe is. Vraag het haar grote blanke vader maar. Hij is de man die haar die verdomde heroïne voert.' Natuurlijk, in die onthulling lag het antwoord op tientallen mysteries. Het verklaarde haar tegenzin om de oude man te verlaten, het verklaarde haar sloomheid, dat onvermogen om verder te kijken dan de volgende dag, de volgende dosis.
'En jij zorgt dat ze dat spul krijgt? Is dat het?'
'Misschien. Maar ik heb haar niet afhankelijk gemaakt, man. Nooit. Dat heeft hij gedaan, hij! Hij heeft het gedaan om haar bij zich te houden. Om haar verdomme bij zich te houden. Wat voor vader doet zoiets? Ik zeg je, die smeerlap zou ons allebei nog een lesje in smerige streken kunnen geven.' Hij zweeg even om de binnenkant van zijn mond te inspecteren, duidelijk niet van plan om op te staan zolang Martys bloeddorstigheid niet gestild was. 'Ik stel geen vragen,' zei hij. 'Alles wat ik weet, is dat ik vanochtend haar kamer heb moeten leeghalen.'
'Waar zijn haar spullen naar toe?'
Hij gaf een paar seconden geen antwoord. 'Het meeste is verbrand,' zei hij tenslotte.
'Waarom in godsnaam?'
'Orders van de oude man. Ben je klaar?' Marty knikte. 'Ik ben klaar.'
'Jij en ik,' zei Luther, 'we hebben elkaar van het begin af aan niet gemogen. Weet je waarom?'
'Waarom?'
'Omdat we allebei niets voorstellen,' zei hij grimmig. 'Waardeloos zijn en niets voorstellen. Met dat verschil dat ik weet wat ik ben. Ik kan ermee leven maar jij, arme hond, jij denkt dat als je maar genoeg slijmt, iemand je vandaag of morgen je zonden vergeeft.' Marty snoot zijn neus in zijn hand en veegde hem aan zijn broek af.
'Doet de waarheid pijn?' spotte Luther.
'Goed,' kwam Marty terug, 'als jij zo goed bent in de waarheid, dan kun je me misschien vertellen wat er hier aan de hand is.'
'Ik heb al gezegd, ik stel geen vragen.'
'Je hebt het je nooit afgevraagd?'
'Natuurlijk wel, verdomme. Ik heb me iedere keer wanneer ik dat kind drugs bracht, van alles afgevraagd. Of als ik de oude man zag zweten wanneer het donker werd. Maar waarom zou het iets te betekenen hebben? Hij is gek, dat is het antwoord. Hij is gek geworden toen zijn vrouw stierf. Te plotseling. Hij kon het niet aan. Sindsdien is hij gek.'
'En dat is voldoende om alles te verklaren dat hier verder aan de hand is?'
Luther veegde met de rug van zijn hand een druppel bloederig speeksel van zijn kin. 'Horen, zien en zwijgen,' zei hij.
'Ik ben geen aap,' zei Marty.
41
-
Het duurde tot laat in de avond voor de oude man zich wilde verwaardigen om Marty te zien. Tegen die tijd was zijn ergste woede wat bekoeld en dat was blijkbaar ook de bedoeling geweest. Whitehead had de studeerkamer en zijn stoel bij het raam vanavond in de steek gelaten. Hij zat nu in de bibliotheek. De enige lamp die in de kamer stond, brandde een eindje achter zijn stoel. Dit had tot gevolg dat zijn gezicht nauwelijks te zien was en zijn stem klonk zo toonloos dat zijn stemming niet goed te peilen was. Maar Marty had half en half drama's verwacht en was erop voorbereid. Er waren vragen en hij was niet bereid om zich door stilte te laten intimideren.
'Waar is Carys?' vroeg hij.
Het hoofd bewoog even in de holte van de stoel. De handen sloegen een boek dicht dat op zijn schoot had gelegen en legden het op tafel neer. Een van de sciencefictionpockets, lichte lectuur voor een donkere nacht.
'Wat gaat jou dat aan?' wilde Whitehead weten. Marty dacht dat hij alle reacties had voorzien - omkopen, uitvluchten - maar deze vraag, die de schuld van de vraag naar hem terugleidde, had hij niet verwacht. Het vroeg om andere vragen: wist Whitehead bijvoorbeeld van zijn verhouding met Carys af? Hij had zichzelf de hele avond gekweld met het idee dat ze hem alles verteld had, dat ze na die eerste nacht al naar de oude man was toegegaan en ook de volgende nachten om iedere onhandigheid en iedere stommiteit te rapporteren.
'Ik wil het weten,' zei hij.
'Goed, ik zie niet in waarom ik het je niet zou vertellen,' zei de doodse stem, 'hoewel God weet dat het een pijnlijke privé-zaak is. Maar er zijn weinig mensen over in wie ik vertrouwen heb.' Marty probeerde de ogen van Whitehead te onderscheiden, maar het licht achter de stoel verblindde hem. Hij kon alleen maar luisteren naar de monotone stem en proberen daar conclusies uit te trekken.
'Ze is weggehaald, Marty. Op mijn verzoek. Ergens naar toe gebracht waar haar problemen op de juiste manier behandeld kunnen worden.'
'De drugs?'
'Je moet hebben gemerkt dat haar afhankelijkheid de afgelopen weken steeds groter werd. Ik heb gehoopt het te bedwingen door haar voldoende te geven om haar zoet te houden terwijl ik het langzaam verminderde. Dat werkte ook, tot kort geleden.' Hij zuchtte, een hand ging naar zijn gezicht. 'Ik ben dom geweest. Ik had het al lang geleden moeten opgeven en haar naar een kliniek moeten sturen. Maar ik wilde haar bij me houden, zo lag het gewoon. Maar na de afgelopen nacht met onze bezoekers en de slachting van de honden begreep ik hoe egoïstisch ik was om haar aan dergelijke spanningen bloot te stellen. Het is te laat om bezitterig te doen of trots te hebben. Als de mensen merken dat mijn dochter een junkie is, dan moet dat maar.'
'Juist.'
'Je was erg op haar gesteld.'
'Ja.'
'Ze is een mooi meisje en jij bent eenzaam. Ze sprak vol genegenheid over je. Ze zal te zijner tijd wel bij ons terugkomen, dat weet ik zeker.'
'Ik zou haar graag opzoeken.'
'Nogmaals, te zijner tijd. Er is me verteld dat de eerste weken van haar behandeling absolute isolatie is vereist. Maar wees niet bezorgd, ze is in goede handen.'
Het was allemaal zo overtuigend. Maar het waren leugens. Het móesten leugens zijn. Carys' kamer was uitgeruimd, was dat in afwachting van haar terugkomst in een paar weken? Dit was allemaal kletskoek. Voordat Marty echter kon protesteren, sprak Whitehead weer in een afgemeten, vloeiend ritme. 'Je staat me nu heel na, Marty. Net als Bill ongeveer. Ik geloof echt dat we je maar eens in de binnenste cirkel moesten halen. Volgende week zondag geef ik een diner. Ik wil graag dat jij daar dan ook bent. Als eregast.' Het werd prettig en vleiend gezegd. Zonder enige moeite had de oude man de zaak weer in de hand gekregen. 'Je moest van de week maar eens naar Londen gaan en wat fatsoenlijks voor jezelf kopen om te dragen. Ik ben bang dat mijn diners nogal formeel zijn.' Hij pakte zijn pocket weer en sloeg het open. 'Hier is een cheque.' Hij lag opgevouwen in het boek, getekend en wel voor Marty. 'Dat moet voldoende zijn voor een net pak, overhemden en schoenen. Als je verder nog iets wilt, verwen jezelf dan maar.' De cheque werd hem tussen wijs- en middelvinger aangeboden. 'Neem hem alsjeblieft.'
Marty deed een stap naar voren en nam de cheque aan. 'Dank u.'
'Je kunt hem innen bij mijn bank op het Strand. Ze verwachten je. Wat je niet uitgeeft, moet je vergokken.'
'Meneer?' Marty wist niet zeker of hij de uitnodiging goed had gehoord.
'Ik sta erop dat je het vergokt, Marty. Paarden, kaarten, wat je maar wilt. Geniet ervan. Doe je dat? En wanneer je terugkomt, maak me dan jaloers met je avonturen.'
Dus het was omkoperij. Het feit van de cheque had Marty meer overtuigd van het feit dat de oude man loog over Carys, maar hij had niet voldoende moed om erop door te gaan. Het was echter niet alleen lafheid die hem zich deed inhouden, het was ook opwinding. Hij was twee keer omgekocht. Een keer met geld en nog eens met de uitnodiging om te gokken. Het was jaren geleden dat hij een dergelijke kans had gekregen. Geld in overvloed en voldoende tijd. De dag zou komen dat hij Pappa zou haten omdat hij het virus in zijn lichaam weer tot leven had gewekt, maar voor die tijd kon er een fortuin gewonnen, verloren en weer herwonnen zijn. Hij stond al gloeiend van koorts voor de oude man. 'Je bent een goeie vent, Strauss.' De woorden van Whitehead stegen op uit de beschaduwde stoel als de woorden van een profeet uit een gespleten rots. Hoewel Marty het gezicht van de potentaat niet kon zien, wist hij dat hij glimlachte.
42
-
Ondanks haar jaren op het zonnige eiland had Carys een gezond gevoel voor de werkelijkheid behouden. Of dat had ze gehad tenminste, tot ze haar naar dat koude, kale huis in Caliban Street hadden gebracht. Daar was niets meer zeker. Het was het werk van Mamoulian. Dat was misschien wel het enige dat zeker was. Huizen spookten niet, alleen de geesten van mensen. Wat er daar ook in de lucht bewoog of langs de kale planken met stofvlokken en kakkerlakken schoot, wat glinsterde als licht op water in haar ooghoeken, het was allemaal Mamoulians werk. Ze had drie dagen lang na haar komst in het nieuwe huis geweigerd met haar gastheer of kaper of wat hij ook was, te spreken. Ze wist niet meer waarom ze was gekomen, maar ze wist dat hij haar ernaar toe had gelokt - zijn geest die in haar nek blies -en ze had het land aan zijn manipulaties. Breer, de dikzak, had haar eten gebracht en de tweede dag ook drugs, maar ze at niet en sprak geen woord. De kamer waar ze haar hadden opgesloten was vrij comfortabel. Ze had boeken en een televisie, maar de sfeer was te wisselvallig voor haar om zich op haar gemak te voelen. Ze kon niet lezen of naar die onnozele televisie kijken. Soms had ze moeite haar eigen naam te onthouden; het was alsof zijn constante aanwezigheid haar schoonveegde. Misschien kon hij dat. Tenslotte was hij ook in haar hoofd gekomen. Hij had zich heimelijk zijn weg in haar psyche gebaand, God weet hoe vaak. Hij was in haar geweest, in haar verdomme, en ze had het nooit geweten.
'Wees niet bang.'
Het was drie uur in de ochtend van de vierde dag en ze beleefde weer een slapeloze nacht. Hij was zo stilletjes haar kamer ingekomen dat ze naar beneden keek om te zien of zijn voeten de grond wel raakten.
'Ik vind het hier verschrikkelijk,'vertelde ze hem.
'Wil je liever rondlopen in plaats van opgesloten te zitten?'
'Het spookt hier,' zei ze en verwachtte dat hij haar zou uitlachen.
Maar dat deed hij niet. Dus ging ze verder. 'Ben jij een geest?'
'Wat ik ben, is een mysterie,' antwoordde hij, 'zelfs voor mezelf.'
Zijn stem was zachter geworden. 'Maar ik ben geen geest. Daar kun je zeker van zijn. Wees niet bang voor me, Carys. Alles wat je voelt, deel ik ook op een zekere manier.'
Ze herinnerde zich direct zijn afkeer van de seksuele daad. Wat een bleek, ziekelijk iets was hij, ondanks al zijn macht. Ze kon hem niet haten, hoewel ze er voldoende reden voor had.
'Ik vind het niet prettig om gebruikt te worden,' zei ze.
'Ik heb je niets gedaan. Ik doe je ook nü niets.'
'Ik wil Marty zien.'
Mamoulian was begonnen zijn verminkte hand open en dicht te knijpen.
'Ik ben bang dat dat niet mogelijk is,' zei hij. Het littekenweefsel van zijn hand stond strakgespannen, maar de slecht geheelde huid gaf niet mee.
'Waarom niet? Waarom mag ik hem niet van je zien?'
'Je hebt alles wat je nodig hebt. Voldoende eten, voldoende heroïne.'
Plotseling ging het door haar heen dat Marty misschien op de lijst van de Europeaan stond om geëxecuteerd te worden. Misschien was hij al dood.
'Doe hem alsjeblieft geen kwaad,' zei ze.
'Dieven komen en dieven gaan,' antwoordde hij. 'Ik ben niet verantwoordelijk voor wat er met hen gebeurt.'
'Ik zal het je nooit vergeven,' zei ze.
'Jawel,' antwoordde hij; zijn stem was nu zo zacht dat het bijna een droom leek. 'Ik bescherm je nu, Carys. Als ik had gekund, had ik je grootgebracht en dan zouden alle vernederingen die je nu hebt moeten ondergaan, je bespaard zijn gebleven. Maar het is te laat. Ik kan je alleen nog bescherming bieden tegen verdere corruptie.'
Hij gaf het op om te proberen een vuist te maken. Ze zag hoe zijn verwonde hand hem tegenstond. Als hij kon, zou hij hem afhakken, dacht ze, hij heeft niet alleen een hekel aan seks, hij heeft een afkeer van vlees.
'Niet meer,' zei hij, of het nu ging om de hand, het gesprek of niets in het bijzonder.
Toen liet hij haar slapen en deed de deur niet achter zich op slot.
-
De volgende dag begon ze het huis te verkennen. Er was niet veel bijzonders in, het was eenvoudig een groot, leeg huis van drie verdiepingen. In de straat liepen gewone mensen langs de vuile ramen, te veel met zichzelf bezig om zelfs maar rond te kijken. Hoewel haar eerste instinct zei om tegen het glas te bonken, om hun iets te smeken, onderdrukte ze die neiging om duidelijke redenen. Als ze wegliep, waar liep ze dan van weg en waarnaar toe? Ze was hier veilig, een soort veilig tenminste, en ze had drugs. Hoewel ze zich er eerst tegen had verzet, waren ze toch te aantrekkelijk om door het toilet te spoelen. Na een paar dagen pillen gaf ze ook toe aan de heroïne. Het kwam in vaste hoeveelheden: nooit te veel, nooit te weinig en altijd goed spul. De enige die haar van streek bracht, was Breer. Op bepaalde dagen kwam hij haar zitten bestuderen, zijn ogen troebel in zijn hoofd als gedeeltelijk gepocheerde eieren. Ze vertelde Mamoulian over hem en de volgende dag bleef hij niet hangen, bracht alleen de pillen en haastte zich weer weg. En de dagen volgden elkaar op; soms herinnerde ze zich niet eens waar ze was of hoe ze hier was gekomen, soms wist ze haar naam en soms niet. Ze probeerde een paar keer aan Marty te denken, maar hij was te ver weg. Dat of het huis temperde haar krachten. Hoe dan ook, haar gedachten raakten een paar kilometer buiten Caliban Street de weg kwijt en kwamen zwetend en angstig weer terug.
Ze was al een week in het huis toen de situatie verslechterde.
'Ik zou graag willen dat je iets voor me deed,' zei de Europeaan.
'Wat?'
'Ik zou graag willen dat je meneer Toy voor me vond. Herinner je je meneer Toy?'
Natuurlijk herinnerde ze zich die. Niet goed, maar goed genoeg. Zijn gebroken neus, zijn voorzichtige ogen die haar altijd zo somber hadden aangekeken. 'Denk je dat je hem kunt vinden?'
'Ik zou niet weten hoe.'
'Laat je geest hem zoeken. Je kent de weg, Carys.'
'Waarom doe je het zelf niet?'
'Omdat hij me verwacht. Hij zal zijn verdediging hebben opgebouwd en ik ben te moe om op het ogenblik tegen hem te vechten.'
'Is hij bang voor je?'
'Waarschijnlijk.'
'Waarom?'
'Je was een baby toen meneer Toy en ik elkaar ontmoet hebben.
Hij en ik zijn als vijanden uit elkaar gegaan; hij denkt dat we nog steeds vijanden zijn. ..'
'Je gaat hem kwaad doen,' zei ze.
'Dat is mijn zaak, Carys.'
Ze stond op, leunend tegen de muur waar ze in elkaar gezakt tegenaan had gezeten.
'Ik denk niet dat ik hem voor je wil vinden.'
'Zijn we geen vrienden?'
'Nee,' zei ze. 'Nee. Nooit.'
'Kom nou.'
Hij deed een stap naar haar toe. Zijn verminkte hand raakte haar aan, het contact was vederlicht.
'Ik denk dat je wel een geest bent,' zei ze.
Ze liet hem in de gang staan en ging naar de badkamer om er eens over na te denken terwijl ze de deur achter zich op slot draaide.
Ze wist absoluut zeker dat hij Toy kwaad zou doen als ze hem naar hem toe zou brengen.
'Carys,' zei hij rustig. Hij stond voor de deur van de badkamer. Haar hoofdhuid kriebelde door zijn aanwezigheid.
'Je kunt me niet dwingen,' zei ze.
'Daag me niet uit.'
Plotseling doemde het gezicht van de Europeaan in haar hoofd op. Hij sprak weer: 'Ik kende je al voor je kon lopen, Carys. Ik heb je vaak in mijn armen gehouden. Je hebt op mijn duim gesabbeld.' Hij sprak met zijn lippen vlak bij de deur; zijn lage stem resoneerde tegen het hout waar ze met haar rug tegenaan stond. 'Het is geen fout van jou of mij dat we uit elkaar zijn gegaan. Geloof me, ik ben blij dat je de gaven van je vader hebt, want hij heeft ze nooit gebruikt. Hij heeft nooit begrepen wat hij ermee kon doen. Hij verspilde het allemaal, voor roem en rijkdom. Maar jij.. . ik zou ze jou kunnen leren Carys, dat soort dingen.' De stem was zo verleidelijk dat hij haar door de deur heen scheen te omhelzen, zoals zijn armen zoveel jaren geleden hadden gedaan. Ze was plotseling heel klein in zijn greep; hij koerde tegen haar en trok gekke gezichten om een babyglimlachje aan haar te ontlokken.
'Zoek Toy voor me. Is dat zoveel gevraagd na alles wat ik voor jou heb gedaan?'
Ze merkte dat ze heen en weer zwaaide op het ritme van zijn wiegen.
'Toy heeft nooit van je gehouden,' zei hij, 'niemand heeft ooit van je gehouden.'
Dat was een leugen, een stomme leugen. De woorden waren net een koude douche over haar slaperige gezicht. Er hield wèl iemand van haar! Marty hield van haar! De hardloper, haar hardloper. Mamoulian voelde zijn fout.
'Verzet je niet tegen me,' zei hij; het gekoer was uit zijn stem verdwenen.
'Loop naar de hel,' antwoordde ze.
'Zoals je wilt.. .'
Zijn stem klonk beslist, alsof het onderwerp afgedaan was. Maar hij ging niet weg bij de deur. Ze voelde dat hij vlak bij was. Wachtte hij tot ze moe zou worden en naar buiten zou komen? vroeg ze zich af. Overtuiging door fysiek geweld was toch niet zijn stijl, tenzij hij Breer ging gebruiken. Ze probeerde niet aan die mogelijkheid te denken. Ze zou zijn waterige ogen uitkrabben. Er verstreken minuten en ze wist zeker dat de Europeaan nog steeds aan de andere kant stond, ook al kon ze geen geluid of ademhaling horen.
En toen begonnen de pijpen te gorgelen. Ergens in het systeem begon het getij te bewegen. De gootsteen maakte een zuigend geluid, het water in de toiletpot spetterde, het deksel van het toilet sloeg open en weer dicht terwijl er van ergens beneden een stroom smerige lucht uit kwam. Dat deed hij op de een of andere manier, hoewel het een zinloze oefening leek. Het toilet liet weer een wind en de geur was walgelijk. 'Wat gebeurt er?' vroeg ze zich af.
Er kwam walgelijke smerigheid over de rand van het toilet druppelen. Er bewogen wormachtige dingen in. Ze deed haar ogen dicht. Dit was een constructie, gemaakt door de Europeaan om haar muiterij te breken, maar ze zou het negeren. Maar zelfs met gesloten ogen bleef het angstvisioen aanhouden. Het water spetterde harder terwijl de vloed hoger kwam en in de stroom hoorde ze natte, zware dingen op de grond van de badkamer vallen.
'Nou?' zei Mamoulian.
Ze vervloekte in één adem zowel het visioen als hun maker. Iets gleed langs haar blote voeten. Ze verrekte het om haar ogen open te doen en hem nog een zintuig te geven om aan te vallen, maar nieuwsgierigheid dwong haar er toch toe. De stroompjes uit het toilet waren één grote stroom geworden, alsof de riolen zich hadden verzameld en hun inhoud aan haar voeten leegden. Niet alleen uitwerpselen en water, maar de soep van hete smerigheid had monsters uitgebroed. Wezens die in geen normale zoölogie voorkwamen, dingen die eens vis waren geweest of krab, foetussen die door de ziekenhuisafvoer waren gespoeld voor hun moeders schreeuwend wakker zouden worden, beesten die zich met uitwerpselen voedden en wier lichamen leken op datgene wat ze aten. Overal in het slib, afval en smerigheid stonden misselijk makende ledematen op en peddelden en fladderden naar haar toe.
'Laat ze weggaan,' zei ze.
Ze leken het niet van plan te zijn. Het schuimende getij kwam steeds dichterbij; de fauna die het toilet overgaf, werd groter. 'Zoek Toy,' onderhandelde de stem aan de andere kant van de deur.
Haar zweterige handen gleden naar de deurknop, maar ze kreeg hem niet open. Er was geen beweging in te krijgen. 'Laat me er uit.'
'Zeg alleen maar ja.'
Ze ging pal tegen de deur aan staan. De bril van het toilet sloeg open door de sterkste golf die er tot nu toe was geweest en bleef dit keer openstaan. De vloedgolf werd dikker en de pijpen kraakten alsof iets dat te groot voor hen was, zijn weg naar het licht begon te banen. Ze hoorde de klauwen langs de zijkanten van de pijpen schuren, ze hoorde de tanden klapperen.
'Zeg ja.'
'Nee.'
Uit de boerende pot werd een glinsterende arm omhoog gegooid die in het rond graaide totdat de vingertoppen de wastafel te pakken hadden. Toen begon het zichzelf met zijn rubberachtige, door water verrotte beenderen omhoog te hijsen. 'Alsjeblieft,' schreeuwde ze.
'Zeg alleen maar ja.'
'Ja! Ja! Alles! Ja!'
Toen ze het woord uitgilde, bewoog de deurknop. Ze draaide haar rug naar de te voorschijn komende verschrikking en legde al haar gewicht op de deurknop terwijl ze op hetzelfde moment met haar andere hand aan de sleutel morrelde. Achter zich hoorde ze het geluid van een lichaam dat zich vrij worstelde. Ze draaide de sleutel de verkeerde kant op en toen de goede kant. Er spetterde vuiligheid op haar huid. Het was bijna bij haar. Toen ze de deur openmaakte, grepen de doordrenkte vingers haar enkel, maar ze wierp zichzelf uit de badkamer voor het haar te pakken had en rende de overloop op terwijl ze de deur achter zich dichtgooide. Mamoulian was weg. Hij had gewonnen.
Daarna kon ze zichzelf niet meer zover krijgen naar de badkamer te gaan. Op haar verzoek bracht de Scheermesjes-Eter haar een emmer om te gebruiken. Hij bracht en haalde hem met gepaste eerbied.
De Europeaan haalde het incident nooit meer aan. Dat hoefde ook niet. Die nacht deed ze wat hij van haar had gevraagd. Ze opende haar hoofd en ging op zoek naar Toy en ze had hem binnen een paar minuten gevonden. En dus vond de Laatste Europeaan hem vlak daarna.
43
-
Sinds de gelukkige tijden van zijn grote winsten in de casino's had Marty niet meer zoveel geld gehad als nu. Voor Whitehead was tweeduizend pond geen fortuin, maar Marty was buiten zichzelf. Misschien was het verhaal van de oude man over Carys een leugen. En als dat zo was, dan zou hij in de loop der tijd het echte verhaal wel uit hem krijgen. Rustig aan, kalm aan, zou Feaver zeggen. Wat zou Feaver niet zeggen als hij Marty kon zien met al dat geld?
Hij liet de auto bij Euston staan en nam een taxi naar het Strand om de cheque te innen. Toen ging hij op zoek naar een net pak. Whitehead had een paar zaken op Regent Street genoemd. De winkeliers behandelden hem eerst enigszins bruusk, maar toen hij hun liet zien dat hij geld had, werden ze op slag vleierig. Marty hield een glimlach in en speelde de veeleisende koper. Ze kropen voor hem en wonden zich op en hij liet ze hun gang gaan. Pas na drie kwartier van hun geveinsde aandacht vond hij iets dat hem beviel: een conservatieve keus, maar van onberispelijke stijl. Zowel het pak als de bijbehorende accessoires - schoenen, overhemden, een paar dassen - sloegen een groter gat in zijn budget dan hij had verwacht, maar hij liet het als water tussen zijn vingers doorglijden. Het pak en een set van bijbehorende accessoires nam hij mee. De rest zou naderhand naar het heiligdom worden gestuurd.
Toen hij klaar was, liep het tegen lunchtijd en hij keek om zich heen waar hij zou gaan eten. In Gerard Street was een restaurant waar hij en Charmaine dikwijls hadden gegeten wanneer ze het zich konden veroorloven. Daar ging hij nu naar terug. Hoewel de voorkant gemoderniseerd was met een grote neon-lichtreclame, was het van binnen nog vrijwel hetzelfde en het eten nog net zo goed als hij zich herinnerde. Hij zat rustig alleen, at en dronk naar hartelust en speelde vol plezier de rijke man. Hij bestelde na het eten zes sigaren, dronk een paar brandies en gaf een fooi als een miljonair. Pappa zou trots op me zijn, dacht hij. Toen hij verzadigd, dronken en tevreden was, liep hij naar buiten, de warme namiddag in. Het werd tijd om de rest van Whiteheads instructies op te gaan volgen.
Hij liep naar Soho en slenterde even rond tot hij een kantoortje had gevonden waar gewed kon worden. Toen hij de rokerige ruimte binnenkwam, werd hij overvallen door een schuldig gevoel, maar hij vertelde zijn betere ik dat hij kon verrekken. Hij gehoorzaamde alleen maar orders door hier te komen. Er waren races in New Market, Kempton Park en Doncaster - iedere naam haalde een bitterzoete herinnering op - en hij wedde naar hartelust op alles wat op het bord verscheen. En weldra had het oude enthousiasme ieder vonkje schuld uitgeblazen. Dit spel was net als het leven zelf, alleen was alles sterker. Het was dramatischer met zijn beloofde winsten en zijn te gemakkelijke verliezen. Het leek op het gevoel dat hij als kind had gehad, hoe het zou zijn om volwassen te zijn. Of hoe, zodra je uit de verveling was gegroeid en in het geheime, bebaarde, verheven leven van de mannelijkheid terecht was gekomen ieder woord een risico en een belofte zou inhouden, iedere ademtocht die je deed winst, tegen buitengewone verwachtingen in.
In het begin druppelde het geld bij hem weg; hij gokte niet erg zwaar, maar de regelmaat waarmee hij verloor, begon behoorlijk aan zijn reserves te vreten. Toen, na drie kwartier, veranderde de zaak in de goede richting, paarden die hij op de goede gok had genomen kwamen tegen de verwachting in de een na de ander als eerste binnen. In één race verdiende hij met rente terug wat hij in de vorige twee had verloren. Het enthousiasme veranderde in een euforie. Dit was het gevoel dat hij had geprobeerd aan Whitehead te beschrijven: het geluk de baas zijn.
Uiteindelijk begon het winnen hem te vervelen. Hij nam zijn winst mee zonder het precies te tellen en ging weg. Het geld in zijn jack maakte een dikke bult; het vroeg erom uitgegeven te worden. Hij volgde zijn instinct en slenterde door de menigte naar Oxford Street, koos een dure winkel uit en kocht een bontmantel van negenhonderd pond voor Charmaine. Toen hield hij een taxi aan om hem haar te brengen. Het was een langzame rit; de werknemers begonnen hun werkplaatsen te ontvluchten en de wegen waren stampvol. Maar zijn stemming was opperbest. Hij liet zich door de taxi op de hoek van de straat afzetten omdat hij zin had om een eindje te wandelen. De dingen waren veranderd sinds hij hier tweeënhalve maand geleden voor het laatst was geweest. Vroege lente was nu vroege zomer geworden. Nu was het bijna zes uur 's avonds en de warmte van de dag was nog niet verdwenen. Hij bedacht dat niet alleen het seizoen rijper was geworden, hijzelf was het ook.
Hij voelde zich echt. God in de hemel, dat was het. Eindelijk was hij weer in staat om met deze wereld mee te doen, het aan te grijpen en er vorm aan te geven.
Charmaine kwam met een hoogrode kleur de deur opendoen. Ze kreeg een nog diepere kleur toen Marty binnenkwam, haar kuste en de doos in haar armen legde.
'Hier. Ik heb iets voor je gekocht.'
Ze fronste haar wenkbrauwen. 'Wat dan, Marty?'
'Kijk maar. Het is voor jou.'
'Nee,' zei ze. 'Dat kan ik niet.'
De voordeur stond nog open. Ze duwde hem terug, althans dat probeerde ze. Maar hij wilde niet. Er lag iets achter die blik van schaamte: woede, zelfs paniek. Ze duwde de doos ongeopend terug in zijn armen. 'Ga alsjeblieft weg,' zei ze.
'Het is een verrassing,' zei hij, vastbesloten om niet afgewezen te worden.
'Ik wil geen verrassingen. Ga nu. Bel me morgen maar.' Hij wilde de doos niet terugnemen en hij viel tussen hen in en brak open. De weelderige mantel gleed er glanzend uit en ondanks zichzelf bukte ze zich om hem op te rapen. 'O Marty...' fluisterde ze.
Terwijl hij op haar glanzende haren stond neer te kijken, kwam er iemand boven aan de trap te voorschijn. 'Wat is er aan de hand?'
Marty keek naar boven. Flynn stond halverwege de overloop met alleen zijn ondergoed en sokken aan. Hij was ongeschoren. Een paar seconden zei hij niets en overdacht de mogelijkheden. Toen verscheen de glimlach, zijn wondermiddel, op zijn gezicht. 'Marty,' riep hij uit, 'wat brengt jou hier?' Marty keek naar Charmaine, die naar de grond keek. Ze hield de mantel als een dood dier in haar armen.
'Ik begrijp het,' zei Marty.
Flynn kwam een paar treden naar beneden. Zijn ogen waren bloeddoorlopen.
'Het is niet wat je denkt. Echt niet,' zei hij en stond halverwege stil om te kijken welke kant Marty op zou gaan.
'Het is precies wat je denkt, Marty,' zei Charmaine gelaten. 'Het spijt me dat je er op deze manier achter moest komen, maar je hebt ook niet opgebeld. Ik heb gezegd, bel op voor je komt.'
'Hoelang?' mompelde Marty.
'Twee jaar ongeveer.'
Marty keek naar Flynn. Ze hadden een paar weken geleden nog met dat zwarte meisje - was het niet Ursula? - gespeeld en toen het spel voorbij was, was Flynn weggeslopen. Hij was hiernaar toe gegaan, naar Charmaine. Had hij zich nog gewassen, vroeg Marty zich af, voor hij in het tweepersoonsbed bij Charmaine was gaan liggen? Vermoedelijk niet.
'Waarom hij?' hoorde hij zichzelf vragen. 'Waarom in godsnaam hem? Had je niets beters kunnen nemen?' Flynn zei niets om zichzelf te verdedigen.
'Ik geloof dat je beter kunt gaan, Marty,' zei Charmaine en deed een onhandige poging om de mantel terug in de doos te leggen.
'Hij is zo'n klootzak,' zei Marty. 'Kun je niet zien wat voor een klootzak hij is?'
'Hij was er,' zei ze bitter. 'Jij niet.'
'Hij is een godvergeten pooier, verdomme!'
'Ja,' zei ze en liet de doos liggen terwijl ze eindelijk met een woedende blik overeind kwam en de waarheid eruit spuwde. 'Ja, dat klopt. Waarom denk je dat ik met hem begonnen ben?' "Nee, Char.
'Het waren moeilijke tijden, Marty. Ik had niets om van te leven, behalve frisse lucht en liefdesbrieven.'
Ze had voor hem gehoereerd. De klootzak had een hoer van haar gemaakt. Op de trap had Flynn een ziekelijke kleur gekregen. 'Kalm aan, Marty,' zei hij. 'Ik heb haar niets laten doen wat ze zelf niet wilde.'
Marty liep in de richting van de trap.
'Dat klopt toch?' vroeg Flynn aan Charmaine. 'Vertel het hem, mens! Heb ik je iets laten doen dat je niet wilde?'
'Doe het niet,' zei Charmaine, maar Marty liep de trap al op. Flynn bleef twee treden lang staan, toen trok hij zich terug. 'Hé, schei uit.. .' Zijn handen omhoog om de slagen af te weren.
'Jij hebt een hoer van mijn vrouw gemaakt?'
'Zou ik zoiets doen?'
'Jij hebt een verdomde hoer van mijn vrouw gemaakt?' Flynn draaide zich om en sprong de overloop op. Marty struikelde de trap op achter hem aan. 'Rotzak!'
De ontsnappingspoging lukte: Flynn was veilig in de slaapkamer en draaide de sleutel om in het slot voor Marty op de overloop was. Het enige dat hij kon doen, was op de panelen bonken en zinloos eisen dat Flynn hem binnen zou laten. Maar hij kwam vrij snel weer tot bedaren. Tegen de tijd dat Charmaine boven was, was hij opgehouden op de deur te rammen en leunde hij met prikkende ogen tegen de muur. Ze zei niets; ze bezat de mogelijkheid noch de wil om de kloof tussen hen te overbruggen.
'Hij,' was alles wat hij kon zeggen. 'Van alle mensen.'
'Hij is goed voor me geweest,' antwoordde ze. Ze was niet van plan zich te verdedigen, Marty was hier de indringer. Ze hoefde zich niet te verontschuldigen. 'Ik ben niet bij je weggelopen.'
'Je hebt het zelf gedaan, Marty. Je hebt voor ons allebei verloren. Ik heb er nooit iets in te zeggen gehad.' Hij zag dat ze stond te trillen van woede, niet van bezorgdheid. 'Je hebt alles vergokt dat we hadden. Alles. En je hebt het voor ons allebei verloren.'
'We zijn nog niet dood.'
'Ik ben tweeëndertig en ik voel me twee keer zo oud.'
'Hij maakt je moe.'
'Je bent echt dom,' zei ze zonder enig gevoel. Haar koele minachting legde hem het zwijgen op. 'Je zag nooit hoe kwetsbaar alles was, je ging gewoon door zoals je het zelf wilde. Stom en egoïstisch.'
Marty beet op zijn bovenlip en keek naar haar mond terwijl die de waarheid over hem vertelde. Hij had haar kunnen slaan, maar dat zou niet wegnemen dat ze gelijk had, ze zou alleen vol blauwe plekken zitten met het gelijk aan haar kant. Hij schudde zijn hoofd, liep langs haar en met donderende stappen de trappen af. Ze was stil.
Hij liep langs de doos, de afgedankte bontmantel. Ze konden erop gaan liggen naaien, dacht hij. Flynn zou dat wel leuk vinden. Hij pakte de zak waar zijn pak in zat en ging weg. Het glas in het raampje rinkelde toen hij de deur hard dichtsloeg.
'Je kunt er nu uit komen,' zei Charmaine tegen de dichte slaapkamerdeur, 'het schieten is voorbij.'
44
-
Marty kon een bepaalde gedachte maar niet uit zijn hoofd zetten, namelijk dat ze Flynn alles over hem verteld zou hebben, de geheimen van hun leven samen. Hij zag Flynn voor zich terwijl hij op bed lag met zijn sokken aan terwijl hij haar streelde en lachte en zij alles vertelde. Hoe Marty al het geld aan paarden of poker uitgaf, hoe hij nooit langer dan vijf minuten achter elkaar won (je had me vandaag moeten zien, wilde hij haar vertellen, de dingen zijn nu anders, ik ben nu hartstikke goed), hoe hij alleen maar goed in bed was op de zeldzame momenten dat hij had gewonnen en de rest van de tijd ongeïnteresseerd was geweest, hoe hij eerst de auto aan Macnamara had verloren, toen de televisie, toen de rest van het meubilair en hem nog steeds een klein fortuin schuldig was. Hoe hij toen weg was gegaan en had geprobeerd zich uit zijn schulden te stelen. En zelfs dat was wanhopig fout gegaan. Hij leefde de achtervolging weer door; het stond hem nog helder voor de geest. De auto rook naar het geweer dat Nygaard vasthield, het zweet stond op Martys gezicht en prikte in zijn poriën terwijl het afkoelde door de wind door het open raampje dat als bloesem in zijn gezicht sloeg. Het was allemaal zo helder dat het gisteren gebeurd kon zijn. Alles wat sinds toen gebeurd was, bijna tien jaar nu, draaide om die paar minuten. Het maakte hem bijna lichamelijk ziek om eraan te denken. De verspilling. Wat een verspilling.
Het was tijd om dronken te worden. Het geld dat hij nog in zijn zak had zitten, nog altijd een bedrag van rond de vier getallen, brandde daar een gat en eiste uitgegeven of vergokt te worden. Hij slenterde naar Commercial Road en hield een andere taxi aan; hij wist nog niet helemaal zeker wat hij nu zou gaan doen. Het was nog geen zeven uur, de avond die voor hem lag, moest voorzichtig gepland worden. Wat zou Pappa doen, vroeg hij zich af. Verraden en onder de voet gelopen, wat zou de grote man doen? Waar hij zin in had, kwam het antwoord, alles waar hij verdomme zin in had. Hij ging naar Euston Station en bracht een half uur in de toiletten door, waste zich en verkleedde zich in zijn nieuwe overhemd en nieuwe pak en kwam als een nieuwe man te voorschijn. De kleren die hij had gedragen gaf hij aan de toiletschoonmaker, samen met een bankbiljet van tien pond.
-
Zijn stemming was een beetje milder geworden tegen de tijd dat hij zich had verkleed. Hij was tevreden over wat de spiegel hem vertelde; de avond zou toch nog winstgevend kunnen worden, als hij het niet te gek maakte. Hij nam nog een drankje in Covent Garden, voldoende om zijn bloed op te zwepen, en at wat in een Italiaans restaurant. Toen hij klaar was, gingen de schouwburgen net uit en hij oogstte een paar waarderende blikken, hoofdzakelijk van vrouwen van middelbare leeftijd en goedgekapte jongemannen. Ik zie er vermoedelijk uit als een gigolo, dacht hij; er lag een verschil tussen zijn kleding en zijn gezicht en dat wees op een man die een rol speelde. De gedachte deed hem plezier. Van nu af aan zou hij Martin Strauss, de man van de wereld spelen, met alle bravoure die hij maar kon opbrengen. Zichzelf zijn had hem niet zoveel opgeleverd. Misschien zou een fictie zijn vooruitgang verbeteren.
Hij slenterde Charing Cross Road af en kwam in een chaos van verkeer en voetgangers op Trafalgar Square terecht. Er was een gevecht aan de gang op de trappen van St.-Martin's-in-the-Field; twee mannen stonden elkaar uit te schelden en te beschuldigen terwijl hun vrouwen toekeken.
Na het plein, aan de achterkant van de Mali, was het verkeer minder druk. Hij had een paar minuten nodig om zichzelf te oriënteren. Hij wist waar hij naar toe ging en had gedacht dat hij wist hoe hij daar moest komen, maar nu was hij daar niet meer zo zeker van. Het was lang geleden sinds hij hier in de buurt was geweest en toen hij tenslotte bij de kleine Mews kwam, waar de Academy was - de club van Bill Toy - was het meer per ongeluk dan doelbewust.
Zijn hart klopte een beetje sneller toen hij de treden opliep. Voor hem lag een belangrijk stukje toneelspel en als dat niet zou lukken, was de avond geruïneerd. Hij wachtte even om een sigaar aan te steken en liep toen naar binnen.
Hij had vroeger regelmatig betere casino's bezocht en dit casino had dezelfde passé grandeur als de andere waar hij was geweest. Donkere houten panelen langs de muren, perzikkleurig damasten tapijt en aan de muren portretten van vergeten uitblinkers. Met zijn hand in zijn broekzak, jack open om de glans van zijn voering te laten zien, liep hij door de met mozaïek belegde foyer naar de balie. De veiligheidsmaatregelen zouden streng zijn: de rijken verwachtten veiligheid. Hij was geen lid en kon niet verwachten nu lid te kunnen worden, niet zonder sponsors en referenties. De enige manier om toch een leuke avond te hebben, was zich erdoorheen te bluffen.
De Engelse roos achter de balie glimlachte veelbelovend. 'Goedenavond, meneer.'
'Hoe is het ermee, vanavond?'
Haar glimlach veranderde geen seconde, ook al kon ze met geen mogelijkheid weten wie hij was.
'Goed. En met u?'
'Heerlijke avond. Is Bill er?'
'Wie zegt u, meneer?'
'Meneer Toy,' ze bladerde in het gastenboek en liep met een gelakte vingernagel de lijst van de gokkers van vanavond na. 'Ik denk niet dat. ..'
'Hij zal zich niet hebben laten inschrijven,' zei Marty. 'Hij is een lid, verdorie.' De lichte irritatie in zijn stem bracht het meisje uit haar evenwicht.
'O... juist. Ik geloof niet dat ik hem ken.'
'Dat geeft niet. Ik ga wel naar hem toe. Zeg tegen hem dat ik bij de tafels ben, wil je?'
'Wacht even, meneer. Ik heb. . .'
Ze reikte naar hem alsof ze hem bij zijn mouw wilde grijpen, maar bedacht zich toen. Hij wierp haar een ontwapenende glimlach toe en liep naar boven. 'Wie zal ik zeggen?'
'Meneer Strauss,' zei hij en liet een klein beetje ongeduld in zijn stem doorklinken.
'Ja. Natuurlijk.' Een kunstmatige blik van herkenning gleed over haar gezicht. 'Het spijt me, meneer Strauss. Het is alleen...'
'Het geeft niet,' antwoordde hij grootmoedig terwijl hij haar beneden achter zich liet staan staren.
Het duurde een paar minuten voor hij de ligging van de kamers een beetje door had. Roulette, poker, blackjack, het was allemaal ter beschikking. Er hing een serieuze sfeer: op een plaats waar geld op een dergelijke schaal gewonnen of verloren kon worden, was vrolijkheid niet op zijn plaats. Als de mannen en vrouwen die deze stille enclaves bezochten hier voor hun werk waren, dan lieten ze dat niet merken. Dit was werk, hard en serieus werk. Er werden zachtjes wat woorden op de trap en in de gangen gewisseld en natuurlijk vanaf de tafels, maar voor de rest hing er een bijna plechtige stilte.
Hij slenterde van kamer naar kamer, stond dan weer bij het ene spel en dan weer bij het andere te kijken terwijl hij probeerde de manier van doen hier in zich op te nemen. Niemand keek meer dan één keer naar hem; hij paste te goed in dit paradijs van geobsedeerden.
Hij stelde het moment om vol verwachting te gaan zitten en mee te doen aan een spel nog even uit. Tenslotte had hij de hele avond nog om te spelen en hij wist maar al te goed dat het geld in zijn zak in een paar minuten verdwenen zou zijn als hij niet oppaste. Hij ging naar de bar, bestelde een whisky met water en keek naar zijn mededrinkers. Ze waren hier allemaal om dezelfde reden. Om hun geest tegen het geluk in te zetten. De meesten dronken alleen terwijl ze zich op het komende spel voorbereidden. Naderhand, als de fortuinen gewonnen waren, was er nog voldoende tijd voor dansen op tafels en spontane striptease van dronken maîtresses. Maar het was nog vroeg.
De ober kwam. Een jonge man van hooguit twintig met een snor die wel getekend leek; hij had nu al de mengeling van onderworpenheid en superioriteit die bij zijn beroep hoorde. 'Het spijt me, meneer…' begon hij.
Marty kromp inwendig in elkaar. Zou hier iemand door zijn gebluf heen kijken?'
'Ja?'
'Scotch of Bourbon, meneer?'
'O. Eh. .. Scotch.'
'Goed, meneer.'
'Breng het bij de tafel.'
'Welke tafel, meneer?'
'Roulette.'
De ober verdween. Marty ging naar de kassier, kocht voor achthonderd pond fiches en ging toen naar de roulette. Hij was nooit een goede kaartspeler geweest. Het vereiste een techniek waar hij altijd te veel moeite voor had moeten doen om te leren. En ook al bewonderde hij de handigheid van grote spelers nog zo, die handigheid deed afbreuk aan de eigenlijke confrontatie. Een goede kaartspeler gebruikte geluk; een groot speler rekende erop. Maar roulette, hoewel het ook zijn technieken en systemen had, was meer een spel. Er was niets dat kon tippen aan de draaiende schijf: de onduidelijke cijfers en het op en neer springende balletje.
Hij ging zitten tussen een bijzonder rijk geparfumeerde Arabier die alleen maar Frans sprak en een Amerikaan. Beiden spraken geen woord tegen hem; hier werd niemand welkom geheten of uitgezwaaid. Alle vriendelijkheden van menselijk contact onderling waren terzijde geschoven ten koste van de zaken waar men mee bezig was.
Het was een vreemde ziekte. De symptomen leken op een bevlieging: hartkloppingen en slapeloosheid. Het enige geneesmiddel dat werkte, was de dood. Hij had zichzelf een paar keer gezien in een spiegel van een casino of bij de kassier en had de gejaagde, hongerige blik opgevangen. Maar niets - geen zelfverachting of de kleineringen van vrienden - niets had ooit zijn lust ertoe kunnen doen afnemen.
De ober zette zijn whisky bij zijn elleboog neer; de ijsblokjes rinkelden. Marty gaf hem een grote fooi.
Er werd een ruk aan de schijf gegeven hoewel Marty te laat bij de tafel was gekomen om iets in te zetten. Alle ogen waren op de draaiende cijfers gericht. ..
Het duurde minstens een uur voor Marty de tafel verliet en toen was het nog alleen maar om zijn blaas te legen voor hij weer terugging. Spelers kwamen en gingen. De Amerikaan die de jongeman met de adelaarsneus die hem vergezelde naar hartelust liet spelen, verloor een klein kapitaal voor hij ermee ophield. Martys reserves begonnen aardig te slinken. Hij had gewonnen en verloren en gewonnen en toen weer verloren en verloren en verloren. De nederlagen deerden hem niet zo erg. Het was zijn geld niet en zoals Whitehead vaak had gezegd, er was nog voldoende over. Hij ging even een luchtje scheppen toen hij nog genoeg geld over had voor een laatste kans. Hij had gemerkt dat zijn geluk soms kon keren als hij even een paar minuten het veld verliet en dan opnieuw terugkwam.
Toen hij van zijn stoel opstond met zijn ogen vol cijfers, liep er iemand langs de deur van de roulettekamer en keek even naar binnen voor hij verder ging. Een paar seconden waren voldoende voor herkenning.
Toen Marty het gezicht voor de laatste keer had ontmoet was het slecht geschoren en wasachtig geweest van de pijn, verlicht door de schijnwerpers langs het hekwerk van het heiligdom. Nu was Mamoulian veranderd. Niet langer een zwerver die in een hoek was gedreven en gekweld. Marty liep als gehypnotiseerd naar de deur. De ober kwam naast hem te voorschijn: 'Nog iets drinken, meneer?' maar Marty negeerde de vraag terwijl hij de roulettekamer uitliep de gang in. Hij had tegenstrijdige gevoelens: hij was deels bang voor de bevestiging dat het hem inderdaad was en deels nieuwsgierig en opgewonden dat de man hier was. Het was beslist geen toeval. Misschien was Toy bij hem. Misschien zou het hele mysterie hier en nu ontrafeld worden. Hij zag Mamoulian de baccaratkamer inlopen. Daar was een bijzonder heftige strijd aan de gang en toeschouwers liepen naar binnen om van dichterbij te kunnen kijken. De kamer was vol, spelers van andere tafels hadden hun eigen spel in de steek gelaten om deze strijd te aanschouwen. Zelfs de obers bleven talmen in de hoop een glimp op te vangen.
Mamoulian werkte zich door de menigte heen om een beter zicht te krijgen; zijn magere grijze gestalte deed het gedrang uiteen wijken. Toen hij een uitzichtpunt had gevonden, bleef hij staan waarbij het licht van het biljartlaken in zijn bleke gezicht scheen. De gewonde hand lag verstopt in zijn jaszak, uit het zicht; zijn brede voorhoofd vertoonde geen enkele uitdrukking. Marty observeerde hem ongeveer vijf minuten. De Europeaan keek niet één keer op van het spel voor hem. Hij leek wel een stuk porselein, een glazige façade waar een onverschillige kunstenaar een paar lijnen op had getekend. De ogen, die wel in klei gedrukt leken, waren niet in staat iets anders te doen dan te staren. Maar er school wel kracht in de man. Het was bijna griezelig te zien hoe de mensen uit zijn buurt bleven, zichzelf in allerlei bochten wrongen om maar niet te dicht bij hem bij de tafel te hoeven staan. Aan de andere kant van de kamer zag Marty de ober met het dunne snorretje. Hij baande zich een weg tussen de toeschouwers naar de jongeman.
'Ik wilde iets weten,' fluisterde hij.
'Ja, meneer?'
'Die man daar, in dat grijze pak.'
De ober keek naar de tafel en toen weer naar Marty.
'Meneer Mamoulian.'
'Ja. Wat weet je over hem?'
De ober keek Marty terechtwijzend aan.
'Het spijt me, meneer. Wij mogen niet over dergelijke dingen spreken.'
Hij draaide zich om en liep naar de gang. Marty liep achter hem aan. De gang was leeg. Beneden zat het meisje aan de receptie -niet dezelfde als met wie hij had gesproken - te giechelen met de jongen van de garderobe.
'Een ogenblikje.'
Toen de ober omkeek, haalde Marty zijn portefeuille te voorschijn die nog vol genoeg was om er iemand naar behoren mee om te kopen. De ander staarde met onverholen gretigheid naar de bankbiljetten.
'Ik wilde maar een paar dingen weten. Ik ben heus niet nieuwsgierig naar het nummer van zijn bankrekening.'
'Dat weet ik toch niet,' meesmuilde de ober. 'Bent u van de politie?'
'Ik ben alleen maar geïnteresseerd in meneer Mamoulian,' zei Marty en reikte hem vijftig pond aan in biljetten van tien. 'Alleen wat algemeenheden.'
De ober greep het geld en stopte het met de vaart van iemand die er ervaring in heeft omgekocht te worden in zijn zak.
'Vraag maar,' zei hij.
'Komt hij hier vaak?'
'Een paar keer per maand.'
'Om te spelen?'
De ober fronste zijn wenkbrauwen.
'Nu u het zegt, ik geloof niet dat ik hem ooit echt heb zien spelen.'
'Dus alleen maar om te kijken?'
'Tja, ik weet het niet zeker. Maar ik denk dat als hij speelde, ik het toch wel eens gezien zou moeten hebben. Vreemd. Maar ja, we hebben een paar leden die zo zijn.'
'En heeft hij vrienden? Mensen met wie hij samen komt of samen weggaat?'
'Niet dat ik me kan herinneren. Hij was nogal bevriend met een Griekse dame die hier ook kwam. Die won altijd geweldig. Altijd.'
Dat was de variatie van de gokker op het verhaal van de sensationele visser, het verhaal van de speler die er een systeem op na hield dat altijd werkte. Marty had het al honderden keren gehoord, altijd de vriend van een vriend, een geheimzinnig iemand die je nooit eens werkelijk ontmoette. En toch, als hij aan Mamoulians gezicht dacht, zo berekenend in zijn absolute onverschilligheid, kon hij zich bijna voorstellen dat het waar was.
'Waarom bent u zo in hem geïnteresseerd?' vroeg de ober.
'Ik heb een raar gevoel over hem.'
'U bent niet de enige.'
'Wat bedoel je?'
'Hij heeft nooit iets tegen mij gezegd of gedaan, begrijp me goed,' legde de ober uit. 'Hij geeft altijd goede fooien, hoewel de hemel weet dat hij alleen maar bronwater drinkt. Maar er was hier vroeger een keer een vent, een Amerikaan uit Boston. Hij zag Mamoulian en laat ik u vertellen, hij werd stapelgek. Het bleek dat hij in de jaren twintig met een vent had gespeeld die precies op hem leek. En dat veroorzaakte een boel opwinding. Ik bedoel, hij ziet er niet uit als iemand die een vader heeft, hè?'
Daar had de ober gelijk in. Het was onmogelijk je voor te stellen dat Mamoulian een kind was geweest of een puber met puistjes. Had hij ooit geleden onder een dwaze verliefdheid, onder de dood van huisdieren of ouders? Het leek belachelijk onwaarschijnlijk.
'Meer weet ik echt niet.'
'Dank je wel,' zei Marty. Het was voldoende. De ober liep weg en liet Marty achter met vele mogelijkheden. Weinig aannemelijk allemaal: de Griekse met haar systeem, de in paniek geraakte Amerikaan. Een man als Mamoulian zou ongetwijfeld aanleiding tot roddels geven; zijn aristocratisch air nodigde als het ware uit tot het verzinnen van verhalen. Net als een ui, iedere huid leidde niet tot de kern, maar tot een andere huid. Moe en duizelig van te veel alcohol en te weinig slaap besloot Marty om ermee op te houden. Hij zou de honderd pond die hij nog over had, gebruiken om een taxi zover te krijgen dat hij hem terug bracht naar het landgoed. De auto zou hij morgen wel ophalen. Hij was te dronken om te rijden. Hij wierp nog één blik in de baccaratkamer. Het spel was nog aan de gang; Mamoulian had zich niet verroerd.
Marty ging naar het toilet beneden. Het was er een paar graden kouder dan in de club. Hij keek naar zijn vermoeide spiegelbeeld en liep toen naar het urinoir.
In een van de hokjes zat iemand heel zachtjes te huilen, alsof hij probeerde het geluid in te houden. Ondanks zijn pijnlijke blaas kon Marty niet plassen; het anonieme verdriet leidde hem te veel af. Het kwam uit een van de afgesloten hokjes. Vermoedelijk een of andere optimist die alles verloren had en nu de consequenties onder ogen zag. Marty liet hem aan zijn lot over. Er was niets dat hij kon zeggen of doen, dat wist hij uit bittere ervaring. In de foyer riep de dame achter de balie hem.
'Meneer Strauss?' Het was de Engelse roos. Ze zag er ondanks het late uur nog net zo fris uit als aan het begin van de avond. 'Heeft u meneer Toy nog getroffen?'
'Nee.'
'O, dat is vreemd. Hij is hier wel geweest.'
'Weet u dat zeker?'
'Ja. Hij kwam met meneer Mamoulian. Ik heb hem verteld dat u hier was en naar hem had gevraagd.'
'En wat zei hij?'
'Niets,' zei het meisje. 'Geen woord.' Ze liet haar stem dalen. 'Is hij wel in orde? Ik bedoel, hij zag er werkelijk verschrikkelijk uit als u het me niet kwalijk neemt dat ik het zo zeg. Hij zag grauw.'
Marty keek naar de trap en zocht de overloop af. 'Is hij er nog?'
'Tja, ik ben niet de hele avond hier geweest, maar ik heb hem niet zien weggaan.'
Marty liep met twee treden tegelijk naar boven. Hij wilde Toy graag zien. Er waren veel vragen die hij wilde stellen en vertrouwelijkheden die hij wilde uitwisselen. Hij zocht de kamers af op zoek naar dat bekende gelooide gezicht. Maar hoewel Mamoulian er nog was en zijn water dronk, was Toy niet bij hem. En hij was ook niet te vinden in een van de bars. Hij was duidelijk gekomen en gegaan. Teleurgesteld ging Marty weer naar beneden, bedankte het meisje voor haar hulp, gaf haar een grote fooi en ging weg. Pas toen er een behoorlijke afstand tussen hemzelf en de Academy was gekomen en hij midden op straat liep om de eerste de beste beschikbare taxi aan te houden, dacht hij aan het huilen op het toilet. Hij hield zijn pas wat in. Tenslotte stond hij op straat stil; in zijn hoofd weerkaatste het bonzen van zijn hart. Leek het achteraf maar zo of had die door verdriet overmande stem bekend geklonken? Had Toy daar in de betrekkelijke privé-sfeer van een toilet als een verloren kind zitten huilen?
Dromerig keek Marty om. Als hij vermoedde dat Toy nog steeds in de club was, moest hij dan niet teruggaan om te kijken of dat ook zo was? Maar zijn hoofd legde allerlei vervelende verbanden. De vrouw op het nummer in Pimlico met die afschuwelijke stem, de vraag van het meisje achter de balie: 'Is hij wel in orde?', de onpeilbare wanhoop die hij van achter die gesloten deur had gehoord. Nee, hij kon niet teruggaan. Niets, niet eens de belofte van een waterdicht systeem om te winnen aan iedere tafel in huis kon hem er nog toe brengen om terug te gaan. Er was tenslotte ook nog zoiets als twijfel en bij gelegenheden kon die heel overtuigend zijn.