DEEL DRIE: DEUCE
Deuce 1. De twee op dobbelstenen of kaarten,
(tennis) stand (40 gelijk, veertig-veertig)
waarbij iedere partij twee opeenvolgende punten
of games moet winnen.
Deuce 2. Plaag, onheil, de duivel.
V - Bijgeloof
29
-
Binnen een week na hun gesprek bij de stuw begonnen de eerste haarscheurtjes te verschijnen in de pilaren van het rijk van Whitehead. En ze werden snel groter. Er begon een spontane verkoop op de wereldeffectenbeurs, een plotseling gebrek aan vertrouwen in de geloofwaardigheid van zijn rijk. Fnuikende verliezen in aandelen werden snel groter. Nu de verkoopkoorts eenmaal begonnen was, was hij niet meer te stuiten. In een dag waren er meer bezoekers op het landgoed geweest dan Marty ooit eerder had gezien. Onder hen natuurlijk ook bekende gezichten. Maar dit keer waren er tientallen anderen, financiële deskundigen, veronderstelde hij. Japanse en Europese bezoekers vermengden zich met Engelse, tot er meer accenten klonken dan in de Verenigde Naties. Tot Pearls grote verontwaardiging werd de keuken een onofficiële ontmoetingsplaats voor hen die op dat moment niet bij de grote man gewenst waren. Ze verzamelden zich aan de grote tafel, verlangden eindeloze hoeveelheden koffie en debatteerden over strategieën die ze hier samen opstelden. Veel van hun discussies ging volkomen verloren voor Marty, maar het was duidelijk van de beetjes die hij oppikte dat de onderneming zich in een onverklaarbare noodsituatie bevond. Overal kelderden de aandelen geweldig; er was sprake van inmenging van de regering om een dreigende val in Duitsland en Zweden te voorkomen. Er werd ook gesproken over sabotage die deze ramp veroorzaakt zou hebben. Deze mensen schenen algemeen aan te nemen dat alleen een uitgebreid plan - een dat jarenlange voorbereidingen had gevergd - de rijkdommen van de onderneming zo radicaal kon beschadigen. Er werd gemompeld over geheime tussenkomst van de overheid, over een samenzwering van de concurrentie. De schizofrenie in het huis kende geen grenzen meer.
In zekere zin vond Marty deze mannen, die zich ergerden en vochten terwijl ze met hun handen in de lucht zwaaiden in hun pogingen om de vorige spreker tegen te spreken, belachelijk. Tenslotte kregen ze de miljoenen die ze verloren en wonnen nooit te zien, evenmin als de mensen wier leven ze zo nonchalant ontregelden. Het was allemaal abstract, cijfers in hun hoofd. Marty zag het nut er niet van in. Om macht over geweldige rijkdom te hebben was alleen maar een droom van macht, niet de macht zelf. Op de derde dag, toen iedereen doodmoe was van de openingszetten en alleen maar om de wederopstanding bad die nergens in zicht was, kwam Marty Bill Toy tegen die in een verhit debat met Dwoskin was. Tot zijn verbazing kapte Toy de conversatie af toen hij Marty zag en riep hem. Dwoskin haastte zich weg en liet Toy en Marty alleen.
'Lang niet gezien,' zei Toy. 'Hoe is het ermee?'
'Met mij best,' zei Marty. Toy zag eruit of hij in lange tijd niet had geslapen. 'En met jou?'
'Ik overleef het wel.'
'Enig idee wat er aan de hand is?'
Toy glimlachte wrang. 'Niet echt,' zei hij. 'Ik ben nooit zo'n financieel genie geweest. Ik haat dat soort. Het zijn net wezels.'
'Iedereen zegt dat het een ramp is.'
'O ja,' zei hij gelijkmoedig, 'dat is het vermoedelijk wel.' Marty schrok. Hij had geruststellende geluiden verwacht. Toy merkte zijn schrik en begreep de achtergrond. 'Er gaat niets verschrikkelijks gebeuren,' zei hij, 'zolang we het hoofd koel houden. Jij zult je baan houden, als je je daar zorgen over maakt.'
'Daar heb ik aan gedacht.'
'Maak je geen zorgen.' Toy legde een hand op Martys schouder. 'Als ik zou denken dat het er zo slecht voorstond, zou ik je het wel vertellen.
'Dat weet ik. Maar ik word gewoon wat zenuwachtig.'
'Wie niet?' Toy pakte Marty steviger beet. 'Wat dacht je ervan om eens samen de stad in te gaan wanneer het ergste voorbij is?'
'Dat zou ik graag willen.'
'Ben je ooit in het Academy-casino geweest?'
'Daar heb ik nooit genoeg geld voor gehad.'
'Ik neem je wel mee. We zullen wat van Joe's fortuin voor hem opmaken, hè?'
'Klinkt goed.'
De bezorgdheid bleef op Martys gezicht hangen. 'Hoor eens,' zei Toy. 'Het is niet jouw gevecht. Begrijp je me? Wat er van nu af aan gebeurt, is niet jouw schuld. We hebben ergens fouten gemaakt en nu moeten we ervoor opdraaien.'
'Fouten?'
'Mensen vergeven soms niet, Marty.'
'Dit allemaal...' Marty maakte een weids gebaar met zijn hand, '.. .omdat mensen niet vergeven?'
'Geloof me. Het is de beste reden ter wereld.' Het viel Marty op dat Toy de laatste tijd een buitenstaander was geworden, dat hij niet meer de spil in het wereldbeeld van de oude man was die hij eens was geweest. Verklaarde dat de zure blik die over zijn vermoeide gezicht was gekropen?
'Weet je wie er verantwoordelijk voor is?' vroeg Marty.
'Wat weten boksers daar nou van af?' zei Toy met een onmiskenbare ironie in zijn stem en plotseling was Marty ervan overtuigd dat de man alles wist.
-
De paniekdagen werden een paniekweek zonder enige hoop op verandering. De gezichten van de adviseurs veranderden, maar de mooie pakken en de mooipraterij bleven hetzelfde. Ondanks de vloedgolf van nieuwe mensen was Whitehead aanzienlijk gemakkelijker geworden met zijn veiligheidsmaatregelen. Martys aanwezigheid bij de oude man werd steeds minder gewenst; de crisis scheen alle gedachten aan een moord uit Pappa's hoofd verdreven te hebben.
De periode was niet zonder verrassingen. Op de eerste zondag nam Curtsinger Marty terzijde en begon een uitgebreide verleidingsspeech die met boksen begon en langzamerhand een zijweg insloeg naar de lichamelijke pleziertjes van mannen onder elkaar die uitmondde in een regelrecht aanbod van geld. 'Een half uurtje maar, niets bijzonders.' Marty had al een paar minuten voor Curtsinger het in zoveel woorden zei, verwacht wat er zou komen en had zijn beleefde weigering klaar. Ze namen vriendelijk afscheid van elkaar. Afgezien van dergelijke avonturen was het een saaie tijd. Het ritme van de huishouding was verbroken en het was onmogelijk om een nieuw te beginnen. De enige manier waarop Marty niet gek werd, was door zoveel mogelijk uit het huis vandaan te blijven. Hij holde die week veel, rende vaak achter zichzelf aan langs het hekwerk van het landgoed totdat hij kapot van vermoeidheid terug naar zijn kamer kon gaan en zich een weg baande door de goedgeklede sufferds die in alle gangen rondslenterden. Boven, achter een deur die hij rustig afsloot (om hen eruit te houden, niet om zichzelf erin te houden) nam hij een douche en sliep urenlang de diepe droomloze slaap waar hij zo op gesteld was.
Carys kende dat soort vrijheden niet. Sinds de nacht dat de honden Mamoulian hadden gevonden, speelde ze van tijd tot tijd voor spion. Ze wist niet precies waarom ze dat deed. Ze was nooit bijzonder geïnteresseerd geweest in wat er in het heiligdom gebeurde. Ze had zelfs met opzet geprobeerd contact met Luther en Curtsinger en de rest van haar vaders trawanten te vermijden. Maar nu staken zonder enige waarschuwing vreemde verplichtingen de kop op om naar de bibliotheek of de keuken of de tuin te gaan en gewoon te kijken. Ze had weinig plezier in deze dingen. Het meeste dat ze hoorde, begreep ze toch niet en het was veelal het lege geroddel van financiële viswijven. Desondanks bleef ze uren zitten totdat een vage honger ergens binnen in haar was gestild en dan ging ze ergens anders naar een andere discussie zitten luisteren. Sommige sprekers wisten wie ze was en voor hen die het niet wisten, stelde ze zichzelf uiterst summier voor. Zodra men wist wie ze was, stelde niemand meer vragen over haar aanwezigheid. Ze ging ook naar Lilian en de honden in die mistroostige barakken achter het huis. Ze ging niet omdat ze van dieren hield, ze voelde eenvoudig de drang om naar ze te gaan kijken, alleen maar te gaan kijken, naar de sloten en de hokken en naar de puppies die om hun moeder heen speelden. In gedachten zag ze de positie van de kennels ten opzichte van het hekwerk en het huis; ze telde de stappen voor het geval dat ze het in het donker zou moeten vinden. Waarom ze dat ooit nodig zou kunnen hebben, ontging haar. Ze lette erop dat ze tijdens deze uitjes niet door Martin of Toy, of nog erger, door haar vader werd gezien. Ze speelde een spelletje waarvan ze het eigenlijke doel niet goed begreep. Misschien probeerde ze de plek in kaart te brengen. Liep ze daarom van het ene eind van het huis naar het andere terwijl ze nauwkeurig oplette hoe de gangen liepen, hoe lang ze waren en hoe de kamers in elkaar overliepen? Wat de reden ook was, ze beantwoordde daarmee aan een onuitgesproken behoefte in haar en pas als dat een keer gebeurd was, en alleen dan pas, zou ze tevredengesteld zijn en een tijdje rust krijgen. Tegen het eind van de week kende ze het huis zoals ze het nooit eerder had gekend, ze was in iedere kamer geweest, behalve in die van haar vader. Die was zelfs voor haar verboden. Ze had alle in- en uitgangen, de trappen en de gangen met de nauwkeurigheid van een dief gecontroleerd. Vreemde dagen, vreemde nachten. Ze vroeg zich af of dit waanzin was.
-
Op de tweede zondag, elf dagen na de crisis, werd Marty bij Whitehead in de bibliotheek geroepen. Hij zag er misschien een beetje moe uit, maar niet werkelijk geïntimideerd door de enorme stress waar hij onder leefde. Hij was gekleed om naar buiten te gaan, hij had de jas met bontkraag aan die hij ook de eerste dag had gedragen tijdens dat symbolische bezoek aan de kennels.
'Ik ben een paar dagen de deur niet uit geweest, Marty,' kondigde hij aan, 'en daar word ik suffig van. We moesten maar eens een eindje gaan wandelen. Jij en ik.'
'Ik zal mijn jack even gaan halen.'
'Ja. En de revolver.'
Ze gingen door de achterdeur om op die manier de nieuwe delegaties te ontlopen die nog in de gangen en de trappen samenschoolden in afwachting van hun toegang tot het heiligste der heiligen. Het was 17 april en het was een zachte dag. De schaduw van een lichte bewolking gleed ordeloos boven het gras.
'We gaan het bos in,' zei de oude man en gaf de richting aan. Marty liep eerbiedig een paar passen achter hem, want hij had goed begrepen dat Whitehead hiernaar toe was gekomen om een frisse neus te halen en niet om te praten.
De bossen gonsden van activiteit. Nieuwe plantjes staken hun kopjes door de afgevallen en verrotte bladeren van het afgelopen jaar. Roekeloze vogels lieten zich pijlsnel vallen en vlogen weer omhoog tussen de bomen en op iedere tak klonken de lokkende roepen van vogels die een partner zochten. Ze liepen een paar minuten zonder een speciaal pad te volgen en zonder dat Whitehead zelfs maar van de grond opkeek. Buiten het zicht van het huis en zijn volgelingen droeg hij de last van de slag zichtbaarder. Met gebogen hoofd liep hij tussen de bomen door, ongeïnteresseerd in het geluid van de vogeltjes of het uitkomen van de bladeren. Marty genoot. Hij kwam hier meestal alleen maar op een draf langs. Nu moest hij langzamer lopen en zag hij de details van de bossen duidelijker. De overvloed van bloemen aan zijn voeten, de paddestoelen die tussen de wortels op vochtige plekken ontsproten, hij vond het allemaal prachtig. Hij raapte wat verschillende steentjes op terwijl ze doorliepen. Eentje had de fossiele afdruk van een varen. Hij dacht aan Carys en aan de duiventil en een onverwacht verlangen naar haar dook in hem op. En aangezien hij geen reden had om het te onderdrukken, liet hij het de vrije loop. Nu hij het een keer had toegegeven, schrok hij van zijn eigen gevoelens voor haar. Hij voelde zich alsof er tegen hem was samengezworen, alsof zijn emoties de laatste dagen op een geheime plek hadden gewerkt en zijn matige interesse voor Carys in iets anders hadden veranderd. Hij kreeg echter maar weinig kans om dit fenomeen uit te werken. Toen hij opkeek van de stenen varen, was Whitehead hem een behoorlijk eind vooruit. Hij schoof de gedachten aan Carys opzij en zette er stevig de pas in. Zonnestralen en schaduwen wisselden elkaar tussen de bomen af toen de lichte bewolking door de wind werd voortgeblazen om plaats te maken voor zwaardere formaties. De wind begon killer te worden; er viel zelfs af en toe een druppel regen.
Whitehead had zijn kraag opgezet. Hij had zijn handen diep in zijn zakken gestoken. Toen Marty bij hem was, werd hij met een vraag begroet. 'Geloof je in God, Martin?'
De vraag kwam plompverloren. Alles wat Marty zo onvoorbereid eruit kon brengen, was: 'Dat weet ik niet.' En dat was, wat dat soort vragen betreft, een tamelijk eerlijk antwoord. Maar Whitehead wilde meer. Zijn ogen schitterden. 'Ik bid niet, als u dat bedoelt.'
'Ook niet voor je proces? Nog even een onderonsje met de Almachtige?'
Er klonk geen humor, kwaadaardigheid of iets dergelijk in de vraag door. En Marty antwoordde weer zo eerlijk mogelijk. 'Ik weet het niet precies meer. . . ik denk dat ik toen wel iets heb gezegd, ja.' Hij zweeg even. Boven hen gleden de wolken voor de zon. 'Het heeft weinig geholpen.'
'En in de gevangenis?'
'Nee. Daar heb ik nooit gebeden.' Daar was hij zeker van. 'Niet één keer.'
'Maar er moeten toch ook gelovige mensen in Wandsworth zijn geweest?'
Marty dacht aan Heseltine met wie hij in het begin een paar weken een cel had gedeeld. Een oude rot in de gevangenis; Tiny had meer tijd achter de tralies doorgebracht dan erbuiten. Iedere nacht had hij voor het slapen gaan een verbasterde versie van het Onze Vader in zijn kussen gemompeld – 'Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd' - hij begreep de woorden of de betekenis niet, hij zei ze gewoon op zoals hij dat vermoedelijk iedere avond van zijn leven had gedaan, totdat de zin ervan iedereen ontging - 'want u is koning kracht en heerlijk, tot v'r eeuwig hè, Amen.'
Bedoelde Whitehead dat? Had hij respect voor de Schepper, koesterde hij dankbaarheid voor de Schepping of misschien zelfs verwachtingen van de Dag des Oordeels zoals in Heseltines gebeden?
'Nee,' antwoordde Marty. 'Niet echt gelovig. Ik bedoel, wat had het voor zin. . . ?'
Er lag meer achter die woorden verscholen en Whitehead wachtte met het geduld van een aasgier. De woorden lagen echter voor op Martys tong, maar wilden niet gesproken worden. De oude man hield aan.
'Waarom had het geen zin, Marty?'
'Omdat het toch allemaal van het toeval afhangt, of niet soms? Ik bedoel, alles is toch toeval.'
Whitehead knikte, bijna onmerkbaar. Het was lange tijd stil tussen hen tot de oude man zei: 'Weet je waarom ik jou heb gekozen, Marty?'
'Niet echt, nee.'
'Heeft Toy dat nooit verteld?'
'Hij heeft gezegd dat hij dacht dat ik de baan wel aankon.'
'Tja, er waren veel mensen die me jou afraadden. Ze dachten dat je om een aantal redenen waar we nu niet op ingaan ongeschikt zou zijn. Zelfs Toy was er niet van overtuigd. Hij mocht je wel, maar was niet zeker van je.'
'En toch heeft u me aangenomen?'
'Inderdaad.'
Marty begon het kat-en-muisspelletje vervelend te vinden. Hij zei: 'En nu gaat u me vertellen waarom, hè?'
'Je bent een gokker,' antwoordde Whitehead. Marty voelde dat hij het antwoord al had geweten voor het gezegd was. 'Je was niet in moeilijkheden geraakt als je geen grote speelschulden had gehad. Heb ik gelijk of niet?'
'Min of meer.'
'Je hebt iedere cent die je verdiende, verspeeld. Dat beweerden je vrienden tenminste op het proces. Weggegooid.'
'Niet altijd. Ik heb ook gewonnen. Veel gewonnen.'
Whitehead keek Marty met een messcherpe blik aan. 'Na alles wat jij hebt meegemaakt, alles wat je ziekte je heeft laten doormaken, praat je nog steeds over winnen.'
'Ik herinner me alleen de goede tijden, net als ieder ander,' verdedigde Marty zich.
'Geluk.'
'Nee! Ik was goed, verdomme.'
'Geluk, Martin. Dat zei je zelf daarnet nog. Je zei dat het allemaal toeval was. Hoe kun je goed zijn in iets dat toevallig is? Dat klinkt niet logisch.'
De man had gelijk, althans oppervlakkig gezien wel. Maar het was niet zo eenvoudig als hij het voorstelde, of wel? Het was allemaal geluk, dat kon hij moeilijk ontkennen. Maar iets in Marty dacht er anders over. Hij kon niet goed omschrijven wat hij geloofde.
'Zei je dat niet?' hield Whitehead aan. 'Dat het toeval was.'
'Zo is het niet altijd.'
'Sommigen van ons hebben het geluk aan hun kant. Wilde je dat zeggen? Sommigen van ons hebben de vinger. . .' Whiteheads vinger beschreef een draaiende cirkel, '. .. aan de schijf.' De draaiende vinger stopte. In gedachten maakte Marty het beeld af, de bal sprong van holletje naar holletje en bleef in een nis liggen, bij een nummer. De winnaar juichte.
'Niet altijd,' zei hij. 'Maar soms wel.'
'Beschrijf het. Beschrijf hoe het voelt.' Waarom niet? Wat gaf het?
'Soms was het heel eenvoudig, kinderspel. Ik ging naar de club en de fiches rinkelden binnen en ik wist, Jezus, ik wist dat ik zou winnen.'
Whitehead glimlachte.
'Maar je hébt verloren,' hielp hij Marty met hoffelijke bruutheid herinneren. 'Je hebt vaak verloren. Je hebt verloren tot je alles schuldig was wat je bezat en meer.'
'Ik ben stom geweest. Ik heb ook gespeeld toen de chips niet meer rinkelden, toen ik wist dat ik in een verliesperiode zat.'
'Waarom?' Marty keek nijdig.
'Wat wilt u, een getekende bekentenis?' snauwde hij. 'Ik was inhalig, wat dacht u dan? En ik hield van spelen, zelfs al had ik geen schijn van kans om te winnen. Ik wilde toch spelen.'
'Voor de lol van het spelen.'
'Dat denk ik wel. Ja. Voor de lol.'
Er gleed een moeilijk te peilen blik over het gezicht van Whitehead. Er lag spijt in en een verschrikkelijk pijnlijk verlies en nog meer: onbegrip. Whitehead de meester, Whitehead de heer van alles wat hij overzag, gaf plotseling maar al te duidelijk blijk van een ander en veel begrijpelijker gezicht: dat van een man die wanhopig verward was.
'Ik wilde iemand met jouw zwak,' legde hij nu uit en plotseling was hij degene die een biecht aflegde. 'Omdat ik geloofde dat er vroeg of laat een dag als vandaag zou komen en ik je zou moeten vragen een risico met me aan te gaan.'
'Wat voor risico?'
'Niet zo eenvoudig als roulette of een spelletje kaan. Ik wilde het.
Dan zou ik het je kunnen uitleggen in plaats van om je vertrouwen te vragen. Maar het is zo ingewikkeld. En ik ben moe.'
'Bill zei iets...' Whitehead onderbrak hem.
Toy heeft het landgoed verlaten. Je zult hem niet meer zien.'
'Wanneer is hij weggegaan?'
'Begin deze week. Onze verhouding was al langere tijd minder goed.' Hij merkte Martys ontsteltenis. 'Maak je er niet druk over. Je baan hier is net zo zeker als altijd. Maar je moet me absoluut vertrouwen.'
'Meneer. ..'
'Geen loyaliteitsverklaringen, die zijn aan mij verspild. Niet omdat ik niet geloof dat je het meent. Maar ik word omgeven door mensen die me vertellen wat zij denken dat ik wil horen. Op die manier kunnen hun vrouwen hun bontmantels aanhouden en hun zoons aan de cocaïne blijven.' Zijn behandschoende vingers grepen in zijn behaarde wang terwijl hij sprak. 'Er zijn zo weinig eerlijke mensen. Toy was er één van. Evangeline, mijn vrouw, ook. Maar er zijn er zó weinig. Ik moet gewoon mijn instinct vertrouwen, ik moet de woorden uitschakelen en doen wat mijn hoofd me vertelt. En het vertrouwt jou, Martin.'
Marty zei niets, hij luisterde alleen maar terwijl de stem van Whitehead rustiger werd en zijn ogen vurig glansden. 'Als je bij me blijft - als je me beschermt - zal er niets zijn dat je niet zult kunnen krijgen. Begrijp je me? Niets.' Het was niet de eerste keer dat de oude man deze verleidelijke aanbieding deed, maar de omstandigheden waren duidelijk veranderd sinds Marty op het heiligdom was aangekomen. Er stond nu meer op het spel.
'Wat is het ergste dat er kan gebeuren?' vroeg hij.
'Het ergste,' vroeg Whitehead. 'Wie kent het ergste?' De brandende ogen leken op het punt te staan door tranen geblust te worden, maar hij vocht ertegen. 'Ik heb zoiets wel eens gezien. En ik ben erlangs gelopen. Nooit gedacht. . . nooit. ..' Een kletterend geluid kondigde de regen aan; het getik begeleidde Whitehead terwijl hij hakkelend verder sprak. Al zijn verbale gaven hadden hem plotseling in de steek gelaten: hij was beroofd. Maar iets dat zich niet terzijde liet schuiven, moest nog gezegd worden.
'Nooit gedacht... dat het mij zou overkomen.'
Hij slikte nog een paar woorden in en schudde zijn hoofd over zijn eigen dwaasheid.
'Wil je me helpen?' vroeg hij in plaats van verder uitleg te geven.
'Natuurlijk.'
'Goed,' antwoordde hij. 'Dan redden we het wel, hè?' Zonder waarschuwing liep hij opeens langs Marty en ging terug langs dezelfde weg waarover ze gekomen waren. De tocht was blijkbaar voorbij. Ze liepen een paar minuten zoals ze in het begin ook hadden gelopen, Whitehead voorop met Marty er discreet een meter of twee achteraan. Vlak voor het huis in zicht kwam, sprak Whitehead weer. Dit keer onderbrak hij hun tempo niet, maar hij stelde de vraag over zijn schouder. Vier woorden. 'En de duivel, Marty?'
'Wat, meneer?'
'De duivel. Heb je ooit tot hém gebeden?' Het was een grapje. Een beetje overtrokken misschien, maar het was de manier van de oude man om zijn biecht wat minder zwaar te maken.
'Nou, heb je dat wel eens gedaan?'
'Een paar keer,' antwoordde Marty en verbeet een glimlach.
Toen hij de woorden had uitgesproken, stond Whitehead plotseling doodstil, een hand naar achteren gestrekt om Marty aan te raken. 'Sst.'
Twintig meter voor hen stond een vos op het pad. Hij had zijn toeschouwers nog niet gezien, maar het zou slechts een paar seconden duren voor hij hen zou ruiken. 'Welke kant?' siste Whitehead.
'Wat?'
'Welke kant rent hij op? Duizend pond. Eerlijk wedden.'
'Ik heb geen...' begon Marty.
'Tegen een week loon.'
Marty glimlachte. Wat was een week loon? Hij kon het toch niet uitgeven.
'Duizend pond dat hij naar rechts rent,' zei Whitehead. Marty aarzelde. 'Gauw, joh.'
'Goed.'
Op dat moment had het dier hen geroken. Hij spitste zijn oren, draaide zijn kop om en keek hen aan. Een seconde was hij te verbaasd om te bewegen, toen begon hij te rennen. Hij liep een paar meter rechtdoor over het pad zonder van richting te veranderen waarbij de dode bladeren achter hem in het rond stoven. Toen, zonder enige waarschuwing, gleed hij tussen de bescherming van de bomen naar links. Er was geen twijfel aan de overwinning.
'Goed gedaan,' zei Whitehead terwijl hij zijn handschoen uittrok en Marty een hand gaf. Toen hij hem schudde, voelde Marty het prikkelende gevoel weer, net als de fiches op een winnende avond.
-
Tegen de tijd dat ze terug waren, was het harder gaan regenen. Er was een welkome stilte over het huis gevallen. Pearl was, blijkbaar in een vlaag van woede over al die barbaren in haar keuken, verdwenen. Nu ze weg was, waren de partijen gelouterd. Hun gepraat was afgenomen tot een zacht gemurmel en er waren er maar een paar die Whitehead tegemoet kwamen toen hij binnenkwam. En die paar werden snel afgepoeierd.
'Ben je hier nóg steeds, Munrow?' zei hij tegen een van zijn aanbidders en tegen een ander die de fout maakte hem een stapel papieren te geven, zei hij dat hij erin kon stikken. Ze bereikten de studeerkamer met een minimum aan interrupties. Whitehead maakte de kluis in de muur open. 'Ik denk dat je contant geld prefereert.'
Marty staarde naar het kleed. Ook al had hij de weddenschap eerlijk gewonnen, hij voelde zich opgelaten nu hij uitbetaald werd. 'Contant geld is prima,' mompelde hij.
Whitehead telde een stapeltje bankbiljetten van twintig pond uit en reikte ze hem aan. 'Veel plezier ermee,' zei hij.
'Dank u.'
'Je hoeft mij niet te bedanken,' zei Whitehead. 'Het was een eerlijke weddenschap. Ik heb verloren.'
Er viel een moeilijke stilte terwijl Marty het geld in zijn zak stopte.
'Ons gesprek. ..' zei de oude man. '.. .was strikt vertrouwelijk, dat begrijp je wel?'
'Natuurlijk. Ik zou er. ..'
Whitehead hief zijn hand op om verklaringen af te houden. 'Strikt vertrouwelijk. Mijn vijanden hebben hun tussenpersonen.' Marty knikte alsof hij het begrepen had. In zekere zin had hij het ook begrepen. Misschien verdacht Whitehead Luther of Pearl. Misschien zelfs Toy die zo plotseling persona non grata was geworden.
'Deze mensen zijn verantwoordelijk voor de huidige val van mijn kapitaal. Het is allemaal tot in de puntjes voorbereid.' Hij haalde zijn schouders op; zijn ogen waren net spleetjes. God, dacht Marty, ik zou deze man niet graag tegen me hebben. 'Ik pieker niet erg over dit soort dingen. Als ze van plan zijn om me te ruïneren, laat ze hun gang gaan. Maar ik zou niet graag willen dat mijn meest intieme gevoelens voor hen bereikbaar waren. Begrijp je dat?'
'Dat zal niet gebeuren.'
'Nee.' Hij tuitte zijn lippen, een koude kus van tevredenheid. 'Je ziet Carys af en toe, hè? Pearl vertelde dat jullie soms bij elkaar zijn, klopt dat?'
'Ja.'
Whitehead ging weer over op een toon van onverschilligheid die duidelijk gemaakt was.
'Ze lijkt meestal evenwichtig, maar dat is maar schijn. Ik ben bang dat ze niet in orde is en dat is ze al een paar jaar niet. Natuurlijk is ze bij de beste psychiaters geweest, maar ik ben bang dat het haar niet veel goed heeft gedaan. Haar moeder is op het laatst dezelfde kant opgegaan.'
'Probeert u me te vertellen dat ik haar niet meer mag zien?' Whitehead keek werkelijk verbaasd.
'Nee, helemaal niet. Het gezelschap is misschien wel goed voor haar. Maar onthoud alsjeblieft dat ze een hevig gestoord meisje is. Neem haar verklaringen niet te ernstig. Ze weet de helft van de tijd niet wat ze zegt. Tja, dat is het dan wel. Je kunt nu beter gaan en je vos bedanken.'
Hij lachte vriendelijk.
'Handige vos,' zei hij.
-
In de tweeënhalve maand dat Marty op het heiligdom was geweest, was Whitehead een ijsberg geweest. Nu moest hij die omschrijving herzien. Hij was vandaag geconfronteerd met een heel andere man: naar woorden zoekend, alleen, pratend over God en gebed. Niet alleen God. Er was nog een vraag geweest, de vraag die hij zo zorgeloos had gesteld: 'En de duivel? Heb je ooit tot hem gebeden ?' Marty voelde dat hij een handvol puzzelstukjes had gekregen die geen van alle bij hetzelfde portret hoorden. Stukjes uit duizenden scènes: Whitehead schitterend te midden van zijn assistenten of bij het raam zittend terwijl hij de nacht bestudeerde, Whitehead de potentaat, heer van alles wat hij overzag of weddend als een dronken kruier over welke kant een vos op zou rennen. Dat laatste deel verbijsterde Marty nog het meest. Hij voelde dat daarin de essentie zat die deze verschillende beelden kon verenigen. Hij had het vreemde gevoel dat de weddenschap op de vos van tevoren vaststond. Dat was natuurlijk onmogelijk en toch, en toch. . . Stel nou dat Whitehead zijn vinger wel op de schijf kon leggen als hij dat wilde, zo dat zelfs de kleine kans van een vos die naar links of rechts rent voor hem openstond. Zou hij de toekomst kunnen weten voor het gebeurde - was dat waarom de fiches hadden geprikkeld en zijn vingers ook - of vormde hij die? De vroegere Marty zou dit zonder meer van de hand hebben gewezen. Maar Marty was veranderd. Het leven in het heiligdom had hem veranderd, de uitlatingen van Carys hadden hem veranderd. Hij was op tientallen manieren gecompliceerder geworden dan hij was geweest en een deel van hem verlangde ernaar om terug te gaan naar de duidelijkheid van wit of zwart. Maar hij wist heel goed dat een dergelijke eenvoud een leugen was. Ervaring was opgebouwd uit eindeloze onduidelijkheden - van motief, van gevoel, van oorzaak en gevolg - en hij moest onder de gegeven omstandigheden winnen, hij moest begrijpen hoe die dingen werkten. Nee, niet winnen. Er werd hier niet gewonnen of verloren, niet op de manier zoals hij dat vroeger had gedacht. De vos was naar links gerend en hij had duizend pond in zijn zak zitten, maar hij voelde niets van de blijdschap die hij vroeger voelde als hij bij de paarden of in het casino had gewonnen. Er was alleen maar zwart dat overvloeide in wit en andersom, tot hij nauwelijks meer wist wat goed en slecht was.
30
-
Toy had het landgoed halverwege de middag opgebeld en gesproken met een woedende Pearl die op het punt stond weg te gaan, en had een boodschap voor Marty achtergelaten om hem terug te bellen op zijn nummer in Pimlico. Maar Marty had niet teruggebeld. Toy vroeg zich af of Pearl de boodschap niet had doorgegeven of dat Whitehead het op de een of andere manier had onderschept en een telefoontje terug had tegengehouden. Wat de reden ook was, hij had Marty niet meer gesproken en daar voelde hij zich schuldig over. Hij had Strauss beloofd hem te waarschuwen als de dingen echt fout dreigden te lopen. En dat was nu het geval. Niets waarneembaars misschien: de bezorgdheid die Toy doormaakte, kwam meer uit instinct voort dan uit feiten. Maar Yvonne had hem geleerd zijn hart te vertrouwen en niet zijn hoofd. De zaak zou toch instorten en hij had Marty niet gewaarschuwd. Misschien had hij daarom zulke nare dromen en werd hij wakker met afschuwelijke herinneringen.
Niet iedereen overleefde zijn jeugd. Sommigen stierven vroeg, slachtoffer van hun eigen levenshonger. Toy was niet zo'n slachtoffer geweest, ook al was hij er wel griezelig dichtbij geweest. Niet dat hij het steeds had geweten. Hij was te veel onder de indruk geweest van de nieuwe zwembaden die Whitehead hem had laten zien dat hij niet had gemerkt hoe dodelijk dat water kon zijn. En hij had aan de wensen van de grote man toegegeven met onvoorwaardelijke ijver, of niet soms? Hij had niet één keer zijn dienst geweigerd, hoe misdadig het soms ook had geleken. Waarom zou hij dan na al die jaren van dezelfde misdaden, die zo terloops werden gepleegd, verbaasd zijn dat ze hem in stilte achtervolgden? Daarom lag hij nu in het klamme zweet naast de slapende Yvonne terwijl één zin maar in zijn hoofd ronddraaide: Mamoulian zal komen.
Dat was de enige heldere gedachte die hij had. De rest - gedachten aan Marty en Whitehead - was een hutje-mutje van schaamte en beschuldigingen. Maar die ene zin - Mamoulian zal komen - schitterde in het schuim van onzekerheid als een vast punt waar al zijn angsten aan bleven vastkleven.
Geen verontschuldiging zou afdoende zijn. Geen vernedering zou de woede van de Laatste Europeaan kunnen intomen. Omdat Toy toen hij nog jong was, slecht was geweest en een bruut. Eens toen hij nog te jong was geweest om beter te weten, had hij Mamoulian laten lijden en de wroeging die hij nu voelde, kwam te laat - twintig, dertig jaar te laat - en bovendien had hij al die jaren niet van de winst van zijn grofheid geleefd? O Jezus, zei hij onder zijn onrustige ademhaling, Jezus, help me. Bang en gereed om toe te geven dat hij bang was als het zou betekenen dat ze hem zou troosten, draaide hij zich om en reikte naar Yvonne. Ze was er niet. Haar kant van het bed was koud. Hij kwam overeind, even in de war.
'Yvonne?'
De deur van de slaapkamer stond op een kier en er scheen een heel klein beetje licht van beneden naar binnen. Het was een chaos. Ze hadden de hele avond gepakt en ze waren nog niet klaar toen ze om één uur in de ochtend naar bed waren gegaan. Kleren lagen in een hoop op het ladenkastje, een open koffer gaapte hem vanuit de hoek aan, zijn dassen hingen over de stoelleuning als versmachte slangen met hun tongen op de grond. Hij hoorde geluid op de gang. Hij kende Yvonnes trippelende stap goed. Ze zou wel een glas appelsap zijn gaan halen of een koekje, zoals ze zo vaak deed. Ze verscheen als een silhouet in de deuropening.
'Is er iets?' vroeg hij haar. Ze mompelde iets. Hij ging weer liggen.
'Weer honger,' zei hij met dichte ogen. 'Altijd honger.' Het bed werd even koud toen ze de lakens terugsloeg en naast hem ging liggen.
'Je hebt het licht beneden aangelaten,' berispte hij haar terwijl de slaap hem overviel. Ze gaf geen antwoord. Waarschijnlijk al in slaap; ze was gezegend met een talent om direct in slaap te vallen. Hij draaide zich om en keek in het halfdonker naar haar. Ze snurkte niet, maar ze was ook niet echt stil. Hij luisterde scherper; zijn darmen kronkelden nerveus. Ze maakte een soppend geluid, alsof ze door een laag modder heen ademhaalde. 'Yvonne, is er iets?' Ze gaf geen antwoord.
Het soppende geluid dat afkomstig was uit haar gezicht dat maar een paar centimeter van het zijne af lag, bleef aanhouden. Hij reikte naar het lichtknopje boven het bed terwijl hij zijn ogen op de zwarte massa die Yvonnes hoofd voorstelde gericht hield. Hij kon het maar beter snel aandoen, voor zijn fantasie met hem op de loop ging. Zijn vingers vonden het knopje, zochten even en drukten toen het licht aan.
Wat hem op het kussen aankeek, was niet herkenbaar als Yvonne. Hij brabbelde haar naam terwijl hij achteruit het bed uitklauterde en zijn ogen strak op het gruwel naast hem gevestigd hield. Hoe was het mogelijk dat ze nog levend genoeg was geweest om de trap op te lopen, in bed terug te komen en nog iets tegen hem te mompelen daarnet? De hevigheid van haar verwondingen moest haar gedood hebben. Niemand kon het overleven om zo gevild en uitgebeend te worden.
Ze draaide zich met gesloten ogen half om in bed, alsof ze zich in haar slaap omdraaide. Toen - afschuwelijk - zei ze zijn naam. Haar mond werkte niet zoals vroeger, de woorden werden onderweg door bloed geolied. Als hij er nog langer naar zou kijken, zou hij het uitschreeuwen en dat zou hen - wie dit ook had gedaan - joelend met reeds natte scalpels naar hem toe leiden. Ze waren vermoedelijk al bij de deur, maar niets kon hem nog langer in dezelfde kamer houden. Niet terwijl zij zich langzaam in het bed omdraaide, zijn naam zei terwijl ze haar nachtjapon omhoog trok.
Hij wankelde de slaapkamer uit en de gang op. Tot zijn verbazing stond daar niemand op hem te wachten.
Hij aarzelde even boven aan de trap. Hij was geen dapper man en hij was ook niet gek. Morgen kon hij om haar rouwen, maar voor vannacht was ze eenvoudig weg en er zat niets anders op dan zichzelf te beschermen tegen wie dit ook gedaan had. Wie dan ook! Waarom gaf hij de naam niet voor zichzelf toe? Mamoulian was hier verantwoordelijk voor; het geheel droeg zijn handtekening. En hij was niet alleen. De Europeaan zou zijn handen nooit vuil maken aan menselijk vlees zoals iemand dat bij Yvonne had gedaan. Zijn kieskeurigheid was legendarisch. Maar hij was het wel die haar nog dat halve leven had gegeven nadat de moord was gepleegd. Alleen Mamoulian was daartoe in staat. En hij zou nu beneden zitten wachten, nietwaar, in de ondoorzichtige wereld beneden aan de trap. Zitten wachten zoals hij al zo lang had gewacht tot Toy zich naar beneden zou slepen om bij hem te komen.
'Loop naar de hel,' fluisterde Toy naar de duisternis onder hem en liep (hij had willen rennen, maar zijn verstand vertelde hem dat niet te doen) over de gang naar de logeerkamer. Bij iedere stap verwachtte hij een beweging van de vijand, maar die kwam niet. Niet voor hij de deur van de slaapkamer had bereikt, tenminste. Toen, terwijl hij de deurknop omdraaide, hoorde hij Yvonnes stem achter zich:
'Willy...' Het woord was duidelijker gearticuleerd dan tevoren. Heel even twijfelde hij aan zijn verstand. Was het mogelijk dat als hij zich omdraaide zij in de deuropening van de slaapkamer zou staan, zo verminkt als zijn herinnering suggereerde, of was het allemaal een koortsachtige droom?
'Waar ga je heen?' wilde ze weten. Beneden bewoog iemand. 'Kom terug naar bed.'
Zonder zich om te draaien om haar uitnodiging te weigeren, duwde Toy de deur van de logeerkamer open en toen hij dat deed, hoorde hij beneden iemand opstaan en de trap opkomen. De voetstappen klonken zwaar, de eigenaar ervan gretig. Er was geen sleutel in het slot om zijn achtervolger op te houden en geen tijd om het meubilair tegen de deur aan te schuiven. Toy liep in drie stappen door de donkere slaapkamer, gooide de openslaande ramen open en liep het gevlochten ijzeren balkonnetje op. Het kreunde onder zijn gewicht. Hij veronderstelde dat het hem niet lang zou houden.
Onder hem was de tuin in duisternis gehuld, maar hij wist wel waar het pad en de bloemperken ongeveer lagen. Zonder aarzelen - de voetstappen achter hem klonken luider - klom hij over het balkon. Zijn gewrichten protesteerden bij deze inspanning en nog meer toen hij zichzelf over de rand liet zakken tot hij aan zijn handen hing, opgehangen aan een greep die ieder moment kon verslappen.
Zijn aandacht werd getrokken door herrie in de kamer die hij net had verlaten; zijn achtervolger, een opgeblazen moordenaar met bloedige handen en fanatieke ogen was in de kamer en liep nu naar het raam, grommend van plezier. Toy zwaaide zijn lichaam zo goed mogelijk heen en weer en bad dat hij de bestrating die direct onder zijn blote voeten lag zou missen en in de zachte aarde van de border zou terechtkomen. Er was weinig tijd om goed uit te kijken. Toen de dikzak het balkon had bereikt, liet hij de balustrade los en viel, eindeloos lang leek het, door de ruimte. Het raam boven hem verdween en hij landde tussen de geraniums die Yvonne de afgelopen week had geplant. Hij had niet meer dan hooguit een blauwe plek opgelopen.
Hij kwam snakkend naar adem overeind en rende door de in het maanlicht badende tuin naar de achteruitgang. Die was op slot, maar hij kon er met gemak overheen klimmen; de adrenaline vuurde zijn spieren aan. Er was geen enkel geluid van een achtervolging en toen hij over zijn schouder keek, kon hij de dikke man bij de openslaande ramen naar zijn vlucht zien staan kijken alsof hij niet voldoende initiatief bezat om hem te volgen. Misselijk van de plotselinge opwinding, rende hij door het nauwe gangetje dat achter de tuinen langs liep, met als enig doel om de afstand tussen hemzelf en het huis zo groot mogelijk te maken. Pas toen hij bij de straat was aangekomen waar de lantaarns begonnen uit te gaan omdat de dageraad aanbrak, realiseerde hij zich dat hij spiernaakt was.
31
-
Marty was als een gelukkig man naar bed gegaan, hoewel er nog veel was dat hij niet begreep, veel dat de oude man - ondanks zijn beloftes over uitleg - blijkbaar graag wilde verdoezelen. Maar tenslotte was dat zijn zaak ook niet. Als Pappa geheimen wilde hebben, dan moest dat maar. Marty was gehuurd om op hem te letten en het bleek dat hij zijn taak tot tevredenheid van zijn werkgever vervulde. De resultaten waren te merken aan de intimiteiten die de oude man met hem had gedeeld en in de duizend pond die onder zijn kussen lag.
Het gelukzalige gevoel hield de slaap tegen: Martys hart sloeg twee keer zo snel als anders. Hij stond op, trok zijn badjas aan en probeerde wat video's om zich een beetje af te leiden van de gebeurtenissen van die dag, maar de banden over boksen maakten hem depressief en de pornografische banden waren niet veel beter. Hij liep naar de bibliotheek beneden, vond een boekje met ezelsoren en liep weer terug naar zijn kamer met een kleine omweg via de keuken voor een biertje.
Toen hij terugkwam, stond Carys in zijn kamer, gekleed in een spijkerbroek en een trui en op blote voeten. Ze zag er versleten uit, ouder dan haar negentien jaar. De glimlach die ze hem schonk, was onecht.
'Vind je het erg?' zei ze, 'ik hoorde je rondlopen.'
'Slaap jij nooit?'
'Niet vaak.'
'Wil je wat bier?'
'Nee, dank je.'
'Ga zitten,' zei hij en gooide wat kleren van de enige stoel die er stond. Ze ging echter op het bed zitten en liet de stoel aan Marty over.
'Ik moet met je praten,' zei ze.
Marty legde het boek dat hij had meegenomen neer. Op de omslag stond een naakte vrouw met een lichtgevende, groenachtige huid die uit een ei op een door twee zonnen beschenen planeet kroop.
Carys zei: 'Weet je wat er aan de hand is?'
'Aan de hand? Wat bedoel je?'
'Heb je niets vreemds gevoeld in dit huis?'
'Zoals?'
Haar mond stond in haar favoriete stand, de mondhoeken naar beneden getrokken van ongeduld.
'Ik weet het niet... het is moeilijk te beschrijven.'
'Probeer het eens.'
Ze aarzelde als een duiker die op de rand van de hoge duikplank staat, toen waagde ze de sprong. 'Weet je wat een medium is?' Hij schudde zijn hoofd.
'Dat is iemand die golven kan opvangen. Gedachtengolven.'
'Gedachtenlezen.'
'Zoiets.'
Hij keek haar neutraal aan. 'Kun jij dat doen?' vroeg hij.
'Niet doen. Ik doe niets. Het is meer dat het bij mij gedaan wordt.'
Marty leunde van zijn stuk gebracht achterover in de stoel. 'Het is net of alles kleverig wordt. Ik kan het niet van me afschudden. Ik hoor mensen praten zonder dat ze hun lippen bewegen. Het meeste is chaotische onzin.'
'En dat denken ze dan?'
'Ja.'
Hij wist niet goed wat hij voor antwoord moest geven, behalve dat hij er sterk aan twijfelde en dat wilde ze niet horen. Ze was gekomen om gerustgesteld te worden, nietwaar?
'Dat is nog niet alles,' zei ze. 'Ik zie soms vormen, om de lichamen van andere mensen. Vage vormen. .. een soort licht.' Marty dacht aan de man bij het hekwerk, hoe die licht had uitgescheiden, of zo had het geleken. Maar hij viel haar niet in de rede.
'Het probleem is dat ik dingen voel die andere mensen niet voelen. Ik geloof niet dat het bijzonder knap van me is of zo. Ik dóe het gewoon. En de laatste weken heb ik iets in dit huis gevoeld. Ik krijg rare gedachten, zomaar, ik droom. . . verschrikkelijke dingen.' Ze hield op; ze was zich ervan bewust dat haar beschrijving steeds vager werd en dat ze het beetje geloofwaardigheid van deze monoloog riskeerde als ze verder ging.
'Je ziet lichten?' vroeg Marty, ingaande op wat ze eerder had gezegd.
'Ja.'
'Ik heb ook zoiets gezien.' Ze boog zich naar voren.
'Wanneer.'
'De man die inbrak. Ik dacht dat ik licht uit hem zag stralen. Uit zijn wonden, denk ik, en zijn ogen en mond.' Zelfs terwijl hij de zin afmaakte, schudde hij het van zich af, alsof hij bang was dat het besmettelijk was.
'Ik weet het niet,' zei hij. 'Ik was dronken.'
'Maar je hebt iets gezien.'
'Ja,' gaf hij een beetje onwillig toe.
Ze stond op en liep naar het raam. Zo vader, zo dochter, dacht hij, allebei raamfanaten. Terwijl ze naar buiten staarde - Marty deed de gordijnen nooit dicht - had hij alle gelegenheid haar op te nemen.
'Iets...' zei ze, '.. .iets.'
De sierlijkheid van haar gebogen been, het verschoven gewicht van haar billen, haar gezicht weerspiegeld in het koude glas, zo bezig met het mysterie, dit alles betoverde hem.
'Daarom praat hij niet meer met me,' zei ze.
'Pappa?'
'Hij weet dat ik kan voelen wat hij denkt en hij is bang.' Het was een doodlopende redenering; ze begon geïrriteerd met haar voet op de grond te tikken terwijl haar adem af en toe het raam besloeg. Toen zei ze zonder enige aanleiding: 'Weet je dat je een borstfixatie hebt?'
'Wat?'
'Je kijkt er de hele tijd naar.'
'Nietwaar!'
'En je bent een leugenaar.'
Hij stond op, niet zeker wat hij van plan was te doen of te zeggen tot de woorden eruit waren. Tenslotte, verstikt in verwarring, leek alleen de waarheid nog maar geschikt. 'Ik kijk graag naar je.'
Hij raakte haar schouder aan. Hier kon het spel ophouden, als ze dat wilden. Tederheid lag om de hoek. Ze konden de gelegenheid aangrijpen of voorbij laten gaan. De slagvaardigheid voortzetten of verwerpen. Het ogenblik lag tussen hen in en wachtte op instructies.
'Schat,' zei ze. 'Tril niet zo.'
Hij kwam een halve stap dichterbij en kuste haar in haar nek. Ze draaide zich om en gaf de kus terug; haar handen gleden langs zijn rug omhoog om de achterkant van zijn hoofd te omvatten, alsof ze het gewicht van zijn schedel wilde voelen.
'Eindelijk,' zei ze toen ze elkaar loslieten, ik begon al te denken dat je te veel heer was.' Ze vielen op het bed neer en zonder enige aarzeling begon ze aan het koord van zijn badjas te trekken. Hij lag ongemakkelijk geklemd half onder haar, en van zichzelf bewust. Ze trok de badjas open en gleed met haar handpalm over zijn borst. Zijn lichaam was stevig zonder zwaar te zijn. Van zijn borstbeen naar beneden naar de centrale gleuf van zijn buik liepen zijdeachtige haartjes die grover werden naarmate ze lager kwamen. Ze ging een beetje overeind zitten om de jas van zijn bovenbenen weg te halen. Zijn pik die nu bevrijd was, sprong van vier uur naar twaalf. Ze streelde hem aan de onderkant en hij reageerde met schokken. 'Aardig,' zei ze.
Hij was nu aan haar goedkeuring gewend. Haar kalmte was aanstekelijk. Hij kwam half overeind, leunend op zijn ellebogen om haar beter te bekijken. Ze was helemaal geconcentreerd op zijn erectie, stopte haar wijsvinger in haar mond en smeerde een laagje speeksel over zijn pik terwijl ze er met de toppen van haar vingers in vloeiende, luie bewegingen langs op en neer streek. Hij kronkelde van genoegen. Er verscheen een rode plek op zijn borst, een teken, als dat nodig was, van zijn opwinding. Zijn wangen gloeiden. 'Kus me,' vroeg hij.
Ze boog zich voorover en ontmoette zijn mond. Ze vielen samen achterover op het bed. Zijn handen voelden de onderkant van haar trui en begon die omhoog te trekken, maar ze hield hem tegen.
'Nee,' mompelde ze in zijn mond.
'.. .wil je zien...' zei hij.
Ze ging overeind zitten. Hij keek haar perplex aan. 'Niet zo snel,' zei ze en trok haar trui ver genoeg omhoog om hem haar buik en borsten te laten zien zonder dat ze het kledingstuk uittrok. Marty keek naar haar lichaam als een blinde die zijn gezichtsvermogen weer heeft teruggekregen, naar het spoortje kippevel en haar onverwachte volheid. Zijn handen volgden zijn ogen, streelden haar heldere huid, maakten spiralen rond haar tepels terwijl hij keek hoe het gewicht van haar borsten op haar ribben zat. Zijn mond volgde zijn ogen en zijn handen; hij wilde haar baden met zijn tong. Ze trok zijn hoofd tegen zich aan. Door zijn verwarde haren heen zag ze zijn schedel baby-rozig glanzen. Ze boog zich om hem te kussen, maar kon er niet bij; toen gleed haar hand naar beneden om in plaats daarvan zijn pik te pakken.
'Voorzichtig!' mompelde hij terwijl ze hem streelde. Haar handpalm werd een beetje nat en ze pakte hem wat minder stevig beet. Zachtjes leidde hij haar over zich heen en ze vielen naast elkaar over het bed. Ze trok de jas van zijn hals terwijl zijn vingers bezig waren met de knoop boven aan haar spijkerbroek. Ze probeerde hem niet te hulp te komen; ze genoot te veel van zijn geconcentreerde blik. Het zou heerlijk zijn om helemaal naakt met hem te zijn: huid tegen huid. Maar dit was niet de tijd om dat te riskeren. Stel dat hij de blauwe plekken en de prikken van de naald zou zien en haar zou afwijzen. Dat zou onverdraaglijk zijn. Hij was erin geslaagd de knoop los te krijgen en ritste de gulp open; toen waren zijn handen in haar spijkerbroek en gleden over de bovenkant van haar slipje. Er was haast in zijn blik gekomen en ook al genoot ze ervan toe te kijken, ze hielp hem nu met uitkleden, tilde haar heupen van het bed en trok haar broek en slipje naar beneden zodat ze bloot was van haar tepels tot haar knieën. Hij kroop over haar heen en liet een spoor van speeksel achter op zijn weg van haar navel en lager. Zijn gezicht gloeide, zijn tong was in haar, niet precies bedreven, maar wel gretig om te leren, plaatsen verkennend die haar plezier deden, te oordelen naar haar zuchten.
Hij trok de spijkerbroek wat lager en toen ze geen bezwaar maakte, helemaal uit. Haar slipje volgde en ze deed haar ogen dicht, sloot alles buiten behalve zijn onderzoek. In zijn geestdrift gaf hij de instincten van een kannibaal ten beste; niets van haar lichaam werd afgeslagen en hij duwde zo diep als haar anatomie hem toestond.
Er kriebelde iets in haar nek, maar ze negeerde het, te bezig met deze andere sport. Hij keek op van tussen haar benen en keek haar weifelend aan. 'Ga door,' zei ze.
Ze kronkelde uitnodigend op het bed. De twijfel op zijn gezicht bleef.
'Wat is er?'
'Geen bescherming,' zei hij.
'Vergeet dat maar.'
Hij had geen verdere uitnodiging nodig. Haar houding, niet liggend onder hem maar half zittend, gaf haar de kans zijn zoete demonstratie gade te slaan; hij kneep de wortel van zijn pik tot de kop donkerrood werd en glansde voor hij haar langzaam, bijna plechtig binnenging. Nu liet hij zijn greep op zichzelf schieten en legde beide handen op het bed naast haar, zijn rug gebogen, een halve maan in een halve maan terwijl zijn lichaamsgewicht hem naar binnen droeg. Zijn lippen stonden open en zijn tong kwam te voorschijn om over haar ogen te likken. Ze bewoog om hem tegemoet te gaan, duwde haar heupen tegen de zijne aan. Hij zuchtte en fronste zijn wenkbrauwen. O Jezus, dacht ze, hij is gekomen. Maar zijn ogen gingen weer open, nog steeds fanatiek en zijn stoten, na de oorspronkelijke dreiging van verkeerde timing, gingen gelijkmatig en langzaam. Weer irriteerde haar nek haar; het was meer dan een kriebel. Het was een beet, een borend gat. Ze probeerde het te negeren, maar de sensatie werd sterker naarmate haar lichaam meer de climax naderde. Marty was te druk bezig met hun gesloten anatomie om haar ongemak op te merken. Zijn adem blies gejaagd en heet in haar gezicht. Ze probeerde te bewegen in de hoop dat de pijn alleen maar door de spanning van de houding kwam. 'Marty,' hijgde ze, 'draai eens om.'
Hij begreep deze manoeuvre eerst niet, maar toen hij op zijn rug lag en zij boven op hem zat, nam hij haar ritme weldra over. Hij begon weer te klimmen: duizelig door de hoogten. De pijn in haar nek hield aan, maar ze duwde het weg. Ze boog zich voorover, haar gezicht een decimeter of zo boven dat van
Marty, en liet haar speeksel in Martys mond vallen, een draad belletjes die hij met een open grijns ontving terwijl hij zo diep mogelijk omhoog in haar duwde en zichzelf daar hield. Plotseling bewoog er iets in haar. Niet Marty. Iets of iemand anders fladderde door haar lichaam. Haar concentratie nam af, haar hart ook. Ze vergat waar ze was en wie ze was. Er leek een ander paar ogen door de hare te kijken en even deelde ze het zicht van de eigenaar. Ze zag seks als een verdorven handeling, een rauwe en beestachtige uitwisseling.
'Nee,' zei ze en probeerde de misselijkheid die plotseling naar boven kwam uit te schakelen.
Marty deed zijn ogen open en begreep haar 'nee' als een commando om het eind te rekken.
'Ik doe mijn best, meisje...' grinnikte hij, 'niet bewegen.' Ze begreep eerst niet wat hij bedoelde; hij was duizenden kilometers van haar verwijderd. Ergens onder haar in smerig zweet en hij verwondde haar tegen haar wil. 'Oké?' ademde hij en hield het in tot het bijna pijn deed. Hij leek in haar op te zwellen. Het gevoel verdreef het dubbele gezicht uit haar hoofd. De andere kijker slonk weg achter haar ogen, vol afkeer over de volte en het vleselijke van deze daad, voor de werkelijkheid. Voelde de indringersgeest Martys opgezwollenheid ook, vroeg ze zich af.
'God. . .' zei ze.
Nu de andere ogen weg waren, kwam de verrukking terug. 'Ik kan het niet ophouden, meisje,' zei Marty.
'Ga door,' zei ze. 'Het is goed. Het is goed.' Zweetdruppeltjes daalden op hem neer terwijl ze zich boven op hem bewoog.
'Ga door. Ja!' zei ze weer. Het was een uitroep van pure zaligheid en hij kon het niet meer tegenhouden. Hij probeerde de eruptie nog een paar trillende seconden uit te stellen. Het gewicht van haar heupen op hem, de hitte van haar kanaal, de helderheid van haar borsten vervulden zijn hoofd. En toen sprak iemand, een lage, keelachtige stem.
'Stop.'
Martys ogen vlogen open en keken naar links en rechts. Er was niemand anders in de kamer. Zijn geest had het geluid verzonnen. Hij zette de illusie uit zijn hoofd en keek weer naar Carys. 'Ga door,' zei ze. 'Ga alsjeblieft door.' Ze danste op hem heen en weer. Het licht scheen op haar heupbeenderen en het zweet liep er in straaltjes glanzend af.
'Ja... ja.. .' antwoordde hij, de stem vergetend.
Ze keek op hem neer terwijl de dreiging zijn gezicht teisterde en door de ingewikkeldheid van haar eigen gevoelens voelde ze die tweede geest weer. Het was een worm in haar ontluikende hoofd die zich naar voren drong, de misselijkheid klaar om het beeld te bederven. Ze vocht ertegen.
'Ga weg,' zei ze binnensmonds, 'ga weg.'
Maar het wilde haar verslaan, hen allebei verslaan. Wat eerst nieuwsgierigheid had geleken, was nu kwaadaardigheid. Het wilde alles bederven.
'Ik hou van je,' zei ze tegen Marty en tartte de aanwezigheid in haar. 'Ik hou van je, ik hou van je...'
De indringer krampte, woedend op haar en nog woedender omdat ze zich niet gewonnen gaf aan zijn bederven. Marty was strakgespannen, op de drempel, blind en doof voor alles behalve genot. Toen barstte hij grommend van plezier in haar los en zij kwam ook. Haar gevoelens verdreven alle gedachten aan tegenwerking uit haar hoofd. Ergens in de verte hoorde ze Marty hijgen... 'O Jezus,' zei hij, 'meisje.. . meisje.'
.. .maar hij was in een andere wereld. Ze waren niet samen, zelfs op dit moment niet. Zij in haar extase, hij in de zijne, elk rende zijn eigen race naar vervulling.
Een grillig spasme deed Marty schokken. Hij opende zijn ogen. Carys had haar hand met uitgespreide vingers over haar gezicht gelegd.
'Alles goed met je, meisje?' zei hij.
Toen ze haar ogen opendeed, moest hij een schreeuw onderdrukken. Een seconde was het alsof niet zij hem van achter tralies aankeek. Het leek wel iets dat van de bodem van de zee was opgedregd. Zwarte ogen die in een grijs hoofd ronddraaiden. Een of andere oersoort die hem vol haat aankeek; hij kende dit tot in zijn beenmerg. De hallucinatie duurde twee hartslagen, maar was lang genoeg voor hem om langs haar lichaam naar beneden te kijken en die gemene blik weer te ontmoeten. 'Carys?'
Toen fladderden haar oogleden en de waaier van haar vingers sloot zich. Eén krankzinnig moment deinsde hij achteruit en wachtte de onthulling af. Haar handen vielen van haar hoofd, het gezicht was veranderd in een vissekop. Maar natuurlijk was zij het, zij alleen. Daar was ze weer; ze glimlachte tegen hem. 'Alles goed?' informeerde hij.
'Wat dacht je?'
'Ik houd van je, meisje.'
Ze mompelde iets terwijl ze tegen hem aan zakte. Ze bleven een paar minuten liggen terwijl zijn pik slonk in een afkoelend bad van hun verenigde vloeistoffen.
'Krijg je kramp?' vroeg hij na een tijdje, maar ze gaf geen antwoord. Ze sliep.
Voorzichtig gleed hij opzij en slipte met een soppend geluid uit haar. Ze lag op bed naast hem, haar gezicht neutraal. Hij kuste haar borsten, likte haar vingers en viel naast haar in slaap.
32
-
Mamoulian voelde zich misselijk.
Deze vrouw was geen gemakkelijke prooi, ondanks zijn emotionele recht op haar psyche. Maar haar kracht was wel te verwachten geweest. Ze kwam uit Whiteheads fokkerij: boerenras, dievengebroed. Listig en smerig. Ook al kon ze niet precies weten wat ze deed, ze vocht tegen hem met de sensualiteit waar hij een enorme hekel aan had.
Maar haar zwakke punten - en ze had er vele - konden worden uitgebuit. Hij had eerst de heroïne gebruikt en zich toegang tot haar verschaft op het moment dat alles haar onverschillig liet. Haar gewaarwording was dan minder scherp en dat had zijn inbreuk minder opvallend gemaakt. En hij had het huis door haar ogen gezien, met haar oren naar de zware gesprekken van de bewoners geluisterd, met haar de geur van hun eau de cologne geroken, ook al stond die hem nog zo tegen, en hun gewichtigheid geobserveerd. Ze was een perfecte spionne die in het hart van het kamp van de vijand woonde. Terwijl de weken voorbijgingen, vond hij het steeds gemakkelijker worden om bij haar naar binnen en naar buiten te glippen. En dat had hem zorgeloos gemaakt. Het was onvoorzichtig om niet te hebben gekeken voor hij sprong en om zichzelf aan haar hoofd toe te vertrouwen zonder eerst te controleren wat ze aan het doen was. Hij had er zelfs niet aan gedacht dat ze bij de lijfwacht kon zijn en tegen de tijd dat hij zijn vergissing had bemerkt, deelde hij haar gevoelens - haar belachelijke verrukking - en hij stond er nog van te trillen. Zo'n fout zou hij niet meer maken.
Hij zat in de kale kamer in het kale huis dat hij voor zichzelf en Breer had gekocht en probeerde de onrust die hij had meegemaakt, de blik van de ogen van Strauss toen hij het meisje had aangekeken, te vergeten. Had de schurk misschien een glimp opgevangen van het gezicht achter het gezicht? De Europeaan vermoedde van wel.
Maar het gaf niet, ze zouden het geen van allen overleven. Het zou niet alleen de oude man zijn zoals hij eerst van plan was geweest. Allemaal - zijn assistenten, zijn horigen, allemaal - zouden ze met hun meester tegen de muur gaan.
De herinneringen aan de bestormingen van Strauss bleven in het binnenste van de Europeaan hangen; hij wilde dat het wegging. De sensaties beschaamden hem en deden hem walgen. Hij hoorde Breer beneden binnenkomen en weer weggaan. Op weg, of net thuis van een of andere wreedheid. Mamoulian concentreerde zich op de lege muur tegenover hem, maar hij kon nog zo zijn best doen om het trauma van zich af te zetten, hij voelde het binnendringen, het duizelende hoofd, de hitte van de daad nog steeds.
Vergeet het, zei hij hardop. Vergeet dat vuur van hen. Het is geen risico voor jou. Zie alleen de leegte: de belofte op het vacuüm. Hij trilde inwendig. Onder zijn blik leek de verf op de muur af te schilferen. Venerische uitbarstingen bedierven de leegte. Illusies die toch afschuwelijk echt leken. Nou goed, als hij de ontucht niet kon verjagen, zou hij ze veranderen. Het was niet moeilijk om seksualiteit in geweld te veranderen, gezucht in geschreeuw, stoten in spasmen. Het basisbegrip was hetzelfde, alleen de interpunctie was anders. Als hij de geliefden samen dood zag, trok de misselijkheid al weg.
Wat was hun substantie in een vacuüm? Voorbijgaand. Hun beloftes? Namaak.
Hij kalmeerde. De zweren op de muur begonnen te genezen en na een paar minuten al had hij zijn echo van leegte, die hij zo bitterhard nodig had, weer terug. Het leven kwam en het ging. Maar afwezigheid was voor eeuwig. Dat wist hij.
33
-
'O, er is trouwens een telefoontje voor je geweest. Van Bill Toy. Eergisteren.'
Marty keek op van de biefstuk op zijn bord naar Pearl en trok een gezicht.
'Waarom heb je dat niet gezegd?' Ze keek berouwvol.
'Het was op de dag dat ik mijn geduld met al die verrekte mensen verloor. Ik heb een boodschap voor je achtergelaten -'
'Die heb ik niet gekregen.'
' - op het blokje naast de telefoon.'
Het lag er nog steeds: 'bel Toy' en een nummer. Hij draaide het en wachtte een volle minuut voor de telefoon aan de andere kant werd opgenomen. Het was Toy niet. De vrouw die het nummer herhaalde, had een zachte, verloren stem, onduidelijk, alsof ze te veel had gedronken.
'Kan ik William Toy alstublieft spreken?' vroeg hij.
'Hij is weg,' antwoordde de vrouw.
'O. Ik begrijp het.'
'Hij komt niet terug. Nooit meer.'
Het was een griezelige stem. 'Met wie spreek ik?' vroeg ze.
'Dat doet er niet toe,' antwoordde Marty. Zijn instinct verzette zich ertegen om zijn naam te zeggen.
'Met wie spreek ik?' vroeg ze weer.
'Het spijt me dat ik u gestoord heb.'
'Wie is dit?'
Hij hing de vochtige stem aan de andere kant op. Pas toen realiseerde hij zich dat zijn overhemd tegen hem aan plakte van het koude zweet dat hem plotseling aan alle kanten was uitgebroken. In het liefdesnestje in Pimlico vroeg Yvonne nog een half uur lang aan de lege lijn 'Wie is dit?' voor ze de telefoon liet vallen. Toen ging ze weer zitten. De bank was vochtig, er lagen grote kleverige plekken op de plek waar ze altijd zat. Ze vermoedde dat het iets met haar te maken had, maar ze begreep niet goed hoe en waarom. Net zomin als ze de vliegen kon verklaren die rond haar zwermden, in haar haar en haar kleren zaten en maar doorzoemden.
'Wie is dit?' vroeg ze weer. De vraag bleef heel toepasselijk, hoewel ze niet langer tegen een vreemde in de telefoon sprak. De rottende huid op haar handen, het bloed dat in de badkuip achterbleef nadat ze zich had gebaad, het afschuwelijke gezicht dat de spiegel reflecteerde, dat alles gaf aanleiding tot de hypnotiserende vraag: 'Wie is dit?'
'Wie is dit? Wie is dit? Wie is dit?'