2

Het kwaad zwerft door het land, zijn geheime wegen ons onbekend. VOLTAIRE

Kiawah-eiland, South Carolina

De ochtend na Kerstmis, in de ochtendschemering voor de opkomst van de zon, maakte Thomas Clarke een wandeling langs de kustlijn van Vanderhorst Plantation, een resort op het eiland Kiawah. Van de vriendengroep in het strandhuis was hij de eerste die op was. Het was een wild feest geweest de avond ervoor, de wijn en cognac hadden rijkelijk gevloeid en de meeste mannen hadden zichzelf volkomen lam gezopen. Thomas had zich ingehouden, maar alleen omdat zijn hoofd vol zat met andere dingen.

      Achteraf had hij spijt van deze trip helemaal vanuit Washington D.C. Het was niet zijn idee geweest, maar zijn beste studievriend had over Priya gehoord en hem uitgenodigd om Kerstmis op dit eiland te vieren. Thomas stelde het op prijs dat Jeremy hem gezelschap aanbood, maar uiteindelijk had het uitstapje het omgekeerde effect gehad. Hij had zich in jaren niet zo eenzaam gevoeld.

      Hij liep door de duinen in de richting van de zee. Het uitzicht voor hem was prachtig – een onbewolkte, roze gekleurde hemel, witte schuimkoppen op de loodgrijze golven die door de bulderende wind werden opgezwiept, en enorme stukken ongerept wit zand. Met zijn handen in de zakken van zijn jas liep hij naar de waterlijn toe en volgde die in oostelijke richting, tegen de wind in. Met zijn lengte van een meter vijfentachtig en een gewicht van negentig kilo was zijn lichaam gebouwd voor sport. In andere omstandigheden zou hij een stuk zijn gaan hardlopen. Maar vandaag werd hij door andere dingen in beslag genomen. Terwijl hij er stevig de pas in zette, probeerde hij zijn gedachten af te leiden met hersengymnastiek en zocht steeds zijn geheugen af naar weer een nieuw en veilig onderwerp. Maar uiteindelijk lukte hem dat niet meer en doemde het beeld van zijn vrouw in zijn hoofd op: ze stond naast de taxi en nam afscheid.

      Haar naam was Priya, wat ‘geliefde’ betekent. Hij wist nog dat hij haar naam constant in zichzelf had herhaald toen ze elkaar net hadden ontmoet. De onschuld van die dagen leek nu onwerkelijk ver weg. Er was zoveel gebeurd en zoveel veranderd. De klappen die hun relatie had moeten verwerken waren verwoestend geweest en de puinhoop die was achtergebleven enorm. De blik in haar ogen toen ze van hem wegging sprak boekdelen. Achter bitterheid, woede en wanhoop, achter de emoties zelf, ligt een gebied van niets meer voelen. Ze had hem niet aangekeken, maar eerder door hem heen gekeken.

      Hun verhaal had veel hoofdstukken, veel verschillende fases. Sommige daarvan waren nog begrijpelijk, maar het grootste gedeelte was een verwarde chaos van fouten en pijn. Er was tragiek, verraad, verscheurde loyaliteit en onuitgesproken behoeften, plus een cultuurverschil dat nooit was overbrugd. Maar zo ging het blijkbaar vaak in het leven. Vaste grond onder iemands voeten kon zonder enige waarschuwing in drijfzand veranderen. De wereld van de rede sloeg om in die van de waanzin en goede mensen verloren hun verstand.

      Thomas was intussen aan het einde van de Ocean Golfcourse gekomen en draaide zich om. Het was kil in deze tijd van het jaar op het lege strand van de Vanderhorst Plantation, maar de opkomende zon schitterde op het water, waardoor het warmer leek dan het eigenlijk was. Op de terugweg naar het strandhuis versnelde Thomas zijn pas. Hij was opgevoed door een atletiekkampioene en een ex-marinier die nu een vooraanstaande rechter bij het gerechtshof van Virginia was: Randolph Truman Clarke, een rechter met staalharde ogen en het vermogen uiterst snel een oordeel te kunnen vellen. Zijn vader had altijd geloofd in vroeg opstaan en had Thomas en zijn jongere broer Ted van jongs af aan het verlangen naar een zonsopgang in de verte met de koude wind in je gezicht bijgebracht.

      Toen Thomas het pad bereikte dat door de duinen leidde, bleef hij even staan om te luisteren naar het ritme van de golven – de cadans had een kalmerend effect op hem. Er lag een lange dag voor hem. Alleen de gedachte eraan deed hem al terugdeinzen, maar hij kon het echt niet langer uitstellen.

      Sinds Priya en hij in dezelfde stad als zijn ouders woonden, hadden ze kerstavond in Alexandria, bij hen, gevierd. Die traditie had hij dit jaar voor het eerst en zonder enige uitleg doorbroken. Zijn vader had zijn afkeuring in een paar woorden geuit, maar zijn moeder was diep terneergeslagen geweest. Ze had willen weten wat hun plannen dán waren en hij had haar geen duidelijk antwoord gegeven. Hij kon het gewoon niet over zijn lippen krijgen dat Priya en hij uit elkaar waren.

      Uiteindelijk hadden ze hem echter klemgezet. Zijn moeder had erop gestaan – gestáán – dat ze dan een andere dag kwamen dineren, voor of na de kerst, het maakte niet uit. Hij had haar uitnodiging nog proberen af te houden door te zeggen dat hij het veel te druk had met zijn werk, maar toen was zijn vader tussenbeide gekomen en had de hoorn overgenomen.

      ‘De dag na Kerstmis is een zondag,’ had hij gezegd. ‘Dan is er echt niemand op kantoor, dus weet ik zeker dat je er wel even uit kunt.’

      ‘Het kerstfeest van de firma is die avond gepland,’ had Thomas daartegen ingebracht.

      Dat had even gewerkt, totdat zijn vader had gevraagd hoe laat dat feest dan begon.

      ‘Halfnegen,’ had hij moeten bekennen.

      ‘Dan kun je daarvóór best even langskomen,’ had zijn vader geconcludeerd.

      Thomas liep terug naar het strandhuis en pakte zijn tas in. De meesten van Jeremy’s vrienden waren nog diep in slaap en het huis was een enorme puinhoop. Overal stonden vuile borden en glazen, en het stonk er vagelijk naar drank. Hij was niet jaloers op Jeremy, die dat allemaal zou moeten opruimen.

      In de gang kwam hij Jeremy tegen, gekleed in een boxershort en een grijs T-shirt.

      ‘Ga je er nu al vandoor?’ vroeg hij. ‘Ik maak straks nog een flink ontbijt, dan heb je een goede bodem voor de terugreis.’

      Thomas streek met zijn hand door zijn haar. ‘Dat klinkt aantrekkelijk, maar ik moet terug. Vanavond is de kerstborrel van Clayton en daarvoor heb ik nog een diner bij mijn ouders.’

      ‘Soms lijkt het wel of er geen einde komt aan die feestdagen, hè?’ antwoordde Jeremy met een grijns.

      ‘In ieder geval heel erg bedankt dat je aan me hebt gedacht,’ zei Thomas.

      Jeremy legde een hand op Thomas’ schouder. ‘Ik weet dat het niet hetzelfde was als Kerstmis met Priya, maar ik vond het fijn je weer te zien. Als ik iets kan doen...’

      ‘Bedankt.’ Thomas glimlachte flauwtjes, pakte zijn tas en vertrok.

Afwezig reed hij naar de toegangspoort van het complex. Hij zag nogal op tegen de tien uur durende rit die voor hem lag. Toen hij het resortterrein af was, nam hij de snelweg naar Charleston. Er was weinig verkeer en al na veertig minuten bereikte hij de stad. Echt haast had hij niet, maar omdat de verkeerspolitie zich op een dag als deze wel niet zou laten zien, trapte hij het gaspedaal steviger in dan normaal. Hij deed zijn best om niet te denken aan het lege huis dat in Georgetown op hem wachtte, of aan de geur van jasmijn en seringen van Priya’s parfum die nog tussen de lakens hing.

      Na een tijdje zoeken vond Thomas een radiostation met klassieke muziek. Hij racete over de weg, zonder zich iets aan te trekken van de snelheidslimiet. De Audi maakte even weinig geluid bij tachtig als bij honderddertig kilometer. Rond het middaguur moest hij tanken en toen drong het ook tot hem door dat hij nog niet had ontbeten. Op aanraden van de pomphouder kocht hij een hamsandwich en reed daarna nog een kilometer door naar de Botanische Tuinen van Cape Fear. Het was intussen warm genoeg om zijn broodje in de buitenlucht op te eten.

      Hij parkeerde op de bezoekersparkeerplaats en wandelde de tuin in. Het was een idyllische, weelderig begroeide plek. Er liepen een paar stelletjes te wandelen, een oudere man gooide rijstkorrels naar een groep duiven en er was een blonde vrouw met een hoed die foto’s nam van een man met een zonnebril die onder een eikenboom voor haar poseerde. Niet ver van hen vandaan liepen een jonge moeder en een meisje van een jaar of tien het pad af dat naar de speeltuin leidde. Thomas zag het kind voor haar moeder uit rennen en voelde de bekende steek in zijn hart. Toen Priya zwanger was, had hij ervan gedroomd Mohini ooit haar eerste stapjes te zien doen in Rock Creek Park. Dat was een van de ontelbare dingen die waren vermorzeld door de dood van zijn kleine meisje.

      Thomas liep naar een paviljoentje midden op een grasveld en ging daar op de trap zitten. Hij zag de moeder en haar dochter tussen een groep winterharde bomen verdwijnen. De vrouw met de camera verloor algauw haar interesse in het fotograferen van haar metgezel en richtte haar camera nu op de bloemen. Het toestel klikte en klikte, terwijl ze zomaar wat plaatjes van de omgeving schoot en uiteindelijk bij de ingang van de speeltuin belandde; haar vriend slenterde een eindje achter haar.

      Thomas pakte zijn broodje uit en nam een hap. Hij keek op naar de wolken die lui door de lucht dreven en genoot van de rust van deze plek. Na een tijdje richtte hij zijn aandacht weer op de omgeving en zag dat de oudere man op een bankje aan de rand van de speeltuin was gaan zitten. Verder was iedereen verdwenen. Het was heel vredig en sereen. Het bos was een onbedorven stukje natuur, het was doodstil en de decemberzon hing als een lantaarn in de lucht.

      Toen werd de stilte plotseling verscheurd door een snerpende gil.

      Thomas schrok op, legde zijn broodje neer en kwam overeind. Weer die gil. Het was een vrouwenstem, afkomstig uit de speeltuin. Instinctief begon hij het pad af te rennen. Hij wist het zeker: dat gillen had iets te maken met het meisje.

      Hij rende het bos op topsnelheid in. Het was een verlaten, donker pad in een dennenbos. Even later rende hij het groepje bomen alweer uit en zag de jonge moeder in elkaar gekrompen in het gras liggen. Ze klemde haar ene hand om haar buik en had de andere voor haar gezicht geslagen, terwijl ze steeds dezelfde naam herhaalde: ‘Abby, Abby, Abby.’

      Thomas keek om zich heen.

      Het meisje was nergens te zien.

      Hij rende naar de vrouw toe en knielde naast haar neer. Haar ene wang was knalrood door een gemene kneuzing die aan het opkomen was. Ze keek hem paniekerig aan.

      ‘Alsjeblieft!’ zei ze schor. ‘Ze hebben haar! Ze hebben mijn Abby! Help me!’

      Thomas’ hart maakte een duikeling. ‘Wie? Wie hebben haar?’ vroeg hij, terwijl hij nog een keer om zich heen keek.

      ‘Een vrouw met een fototoestel,’ hijgde de vrouw, terwijl ze probeerde overeind te komen. ‘En twee mannen. Eentje heeft me van achteren aangevallen.’ Ze gebaarde naar de rij bomen die hen scheidde van de parkeerplaats. ‘Ze zijn die kant op! Doe iets! Alstublieft!’

      Op dat moment hoorden ze een motor starten en het geluid van banden die over het grind wegspoten. Thomas aarzelde maar een seconde en sprong toen op om het bos weer in te rennen. De takken striemden in zijn gezicht en hij struikelde bijna over een gevallen tak, maar vertraagde geen moment. Hij kon maar aan één ding denken – het meisje.

      Thomas kwam nog net op tijd tussen de bomen uit rennen om een zwarte SUV het parkeerplaatsje af te zien scheuren en rechtsaf te zien gaan. Haastig trok hij zijn mobiele telefoon tevoorschijn en belde 911. Er werd onmiddellijk opgenomen.

      ‘Er is iemand gekidnapt,’ zei hij buiten adem, terwijl hij met zijn andere hand zijn autosleutels zocht. ‘In de Botanische Tuinen. Een meisje van een jaar of tien. Haar moeder is daar nog en ze is gewond. Ik heb een zwarte SUV zien wegrijden, maar kon het nummerbord niet lezen.’

      Voordat de telefonist de tijd had om te reageren, had Thomas de verbinding al verbroken. Hij rukte het portier open, plofte neer op de bestuurdersstoel en startte de auto. Wild schakelend reed hij met een scherpe bocht de parkeerplaats af en schoot met piepende banden Eastern Boulevard op, in de richting van de Middle River Loop. Twee keer zo hard als was toegestaan racete hij over de snelweg in de hoop een glimp van de SUV op te vangen, voordat die ergens afsloeg naar een secundaire weg. Er was weinig verkeer, maar hij zag de SUV nergens.

      Na nog een kilometer of twee te hebben gereden zonder de SUV te hebben gezien, stopte hij langs de kant van de weg. Wanhopig keek hij om zich heen. Iedere seconde die verstreek verminderde zijn kans op succes. Het landschap ten noorden van de Middle River Loop bestond voornamelijk uit bossen en eindeloze velden. Nog een keer zocht hij met zijn ogen de hele omgeving af of hij ergens een zwarte glimp door het groen zag schemeren. Er reden een paar auto’s voorbij over de snelweg, maar de SUV was nergens te bekennen.

      Thomas omklemde het stuur stevig. De brutaliteit van de ontvoering maakte hem woedend. De SUV had op zijn hoogst een minuut op hem voor gelegen. Ze kónden gewoon niet ver weg zijn. Maar hij kende dit gebied niet en de kidnappers wel, dat was duidelijk.

      Na een tijdje keerde hij de auto en reed de weg terug die hij was gekomen. Tijdens zijn afwezigheid waren er vier politiewagens en een ambulance bij de ingang van het park gearriveerd, allemaal met hun zwaailichten aan. Er stonden twee agenten achter de ambulance, naast een ambulanceverpleegster die de moeder van het meisje verzorgde. Een derde agent zei iets in zijn radio en de vierde was een eind verderop foto’s aan het maken.

      Thomas liep op de agent af die in de radio stond te praten en wachtte. De man was lang van stof en leek hem niet op te merken. Voordat Thomas de kans kreeg zichzelf aan hem voor te stellen, voelde hij een hand zijn arm omklemmen. Toen hij zich omdraaide, keek hij in de onderzoekende bruine ogen van de moeder van het ontvoerde meisje.

      ‘Alstublieft, zeg me dat u ze hebt gezien?’ vroeg ze smekend, terwijl ze de verpleegster die probeerde haar mee terug te nemen naar de ambulance, van zich af duwde. ‘Alstublieft, zeg me dat u weet waar ze zijn.’

      Thomas schudde zijn hoofd, zijn falen drukte zwaar op hem.

      ‘O, god!’ jammerde de vrouw. ‘O, mijn god!’ De pijn droop van haar woorden. ‘Ze is vandaag elf geworden. Ik nam haar mee naar de film, maar ze wilde eerst nog langs de speeltuin.’ Zonder waarschuwing begon ze met haar vuisten op Thomas’ borstkas te roffelen. ‘Ik had nee moeten zeggen!’ gilde ze wild snikkend. ‘Hoe heeft dit kunnen gebeuren?’

      Thomas had geen idee wat hij moest doen. Hij wisselde een blik met een van de agenten, waarop die voorzichtig probeerde tussenbeide te komen, maar zijn halfhartige pogingen hadden geen effect.

      Uiteindelijk kreeg de vrouw zichzelf weer voldoende onder controle om Thomas los te laten. ‘Sorry,’ zei ze, terwijl ze een stap naar achteren zette. ‘Ik had gewoon...’ Ze sloeg haar armen om zich heen. ‘Abby is alles wat ik heb. Ik kán haar niet kwijtraken. Ik weet niet wat ik dan zou doen.’

      De ambulanceverpleegster zag een kans en pakte de vrouw bij de hand. ‘Ga maar even met mij mee, miss Davis. De politie doet alles wat ze kan. Kom, dan lappen we u een beetje op.’

      Dit keer liep de moeder van het ontvoerde meisje zonder zich te verzetten met haar mee.

      Thomas bleef verstijfd achter, diep geraakt en van slag vanwege de wanhoop van de vrouw. De agent met de radio begon hem vragen te stellen over het incident en hij gaf keurig antwoord, maar zijn gedachten dwaalden af naar een andere plek, een ander moment – naar een kleine heuvel op het Glenwood kerkhof, waar hij bloemen op het graf van zijn dochtertje legde.

      Het duurde een kwartier voordat hij zijn verklaring had afgelegd. Tegen het einde kwam er een ongemarkeerde politieauto de parkeerplaats op rijden, waaruit een lange man in burgerkleding stapte. Nadat hij even met een van de agenten bij de ambulance had gesproken, kwam hij op Thomas aflopen.

      ‘Ik ben rechercheur Morgan van bureau Fayetteville. Ik begrijp dat u degene bent die 911 heeft gebeld.’

      ‘Dat klopt,’ bevestigde Thomas.

      ‘Mag ik vragen waarom u de auto hebt proberen te volgen?’

      Thomas haalde zijn schouders op. ‘Gewoon. Ik wilde helpen.’

      ‘Agent Velasquez hier vertelde dat u de daders hebt gezien.’

      ‘Alleen van een afstandje. Ze zagen er heel gewoon uit, als een doorsneestel in een winkelcentrum. Op dat moment is me niets aan hen opgevallen.’

      ‘Zou u hen bij een confrontatie kunnen herkennen?’

      ‘Dat betwijfel ik. Misschien de man, maar de vrouw niet.’

      De rechercheur bekeek hem nieuwsgierig. ‘Wat doet u voor de kost, als ik vragen mag?’

      ‘Ik ben advocaat in Washington. Hoezo?’

      De rechercheur glimlachte wrang. ‘Een altruïstische jurist, die kom je niet vaak tegen.’

      Een belachelijke opmerking vond Thomas en er ging een steek van ergernis door hem heen. Hij wierp een korte blik op de ambulance en zag dat de moeder van het meisje werd behandeld aan wonden op haar armen. Er was iets vreemds aan dit hele gebeuren; het zeurde in zijn achterhoofd. Er klopte iets niet.

      ‘Wat is er hier eigenlijk aan de hand geweest?’ vroeg hij. ‘Er waren meerdere ontvoerders en ze hebben op klaarlichte dag toegeslagen. Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik het gevoel krijg dat het allemaal precies zo was gepland.’

      De rechercheur sloeg zijn armen over elkaar. ‘Daar kan ik geen antwoord op geven.’

      ‘Wilt u me vertellen dat dit een normaal misdrijf is? We zijn hier in North Carolina, niet in Mexico!’

      De ogen van de rechercheur verduisterden. ‘Dat kan ik niet bevestigen of ontkennen.’ Zijn toon werd wat vriendelijker. ‘Luister, misschien is het een geruststelling voor u te weten dat er een heel team capabele mensen op deze zaak zit. De FBI wordt er zelfs misschien bij ingeschakeld. Wij zullen er alles aan doen wat we kunnen.’

      ‘Daar twijfel ik niet aan. Maar denkt u het meisje te vinden?’

      De rechercheur staarde in de richting van het bos en even liet hij zijn professionele houding varen. ‘Ik zal er niet om liegen: de statistieken voorspellen weinig goeds.’

      Thomas ademde diep in. Hij had het gevoel alsof iemand een mes in zijn buik had gestoken. Toen stak hij zijn hand uit naar de rechercheur om afscheid te nemen.

      Rechercheur Morgan overhandigde hem zijn kaartje en zei: ‘Bel me als u nog iets te binnen schiet. En houd uw e-mail in de gaten. We hebben misschien nog meer vragen voor u.’

      Thomas knikte en liep terug naar zijn auto, de woorden van de moeder van het meisje echoden nog na in zijn hoofd. Abby is alles wat ik heb. Ik kán haar niet kwijtraken. Hij probeerde de wanhoop van de vrouw van zich af te schudden, maar die liet hem niet los.

De rest van de rit naar Washington verliep in een soort verdoving. De ontvoering speelde zich aan de lopende band opnieuw af in zijn hoofd. Had hij het gevaar maar gezien en Abby’s moeder kunnen zeggen dat ze dat bos niet in moest gaan. Had hij de kwade bedoelingen van de vrouw met de fotocamera en de man met wie ze was maar beseft. Was hij maar sneller geweest en had hij maar gewacht met 911 bellen totdat hij op de snelweg was. Wat waren de kidnappers van plan met het meisje? Zouden ze losgeld willen, of ging het om iets veel ergers?

      Vlak voor zes uur was hij in Washington. Hij reed langs de Potomac-rivier en ging de brug over naar Georgetown. Voor zijn huis vond hij een plekje om te parkeren en met zijn weekendtas in zijn hand stapte hij een paar seconden later de hal binnen. In de drie weken dat Priya nu weg was, was hij nog niet gewend geraakt aan de stilte in huis. Hij knipte een paar lampen aan en liep de trap op naar de slaapkamer waar hij een andere broek en trui aantrok. Toen hij zichzelf in de spiegel bekeek, zag hij donkere kringen onder zijn ogen. Zijn moeder zou zeker zeggen dat hij niet goed voor zichzelf zorgde. En daar had ze gelijk in.

      De rit naar de oude stad van Alexandria was een vage opeenvolging van lichten. Toen hij de oprit van het bescheiden, in tudorstijl gebouwde huis van zijn ouders op reed, bleef hij nog een tijdje in stilte voor zich uit zitten staren. Toen liep hij de paar treden van de trap naar de voordeur op en bleef daar staan. De gedempte stem van Gene Autry begroette hem met een of ander lied over de Kerstman. Even had hij het onwerkelijke gevoel dat hij droomde. Een jaar geleden hadden Priya en hij hier op dezelfde plek gestaan, hand in hand, niet alleen uit verliefdheid, maar vooral omdat ze zwanger was en zich verheugde op het moederschap, en hij tevreden was met zijn leven als de rijzende ster bij Clayton|Swift. Hij werkte aan de verdediging voor Wharton Coal in een zaak die een grote stap in zijn carrière kon betekenen. Financieel hadden ze het prima. Hoe had alles toch zo verschrikkelijk mis kunnen gaan?

      Hij klopte twee keer voordat hij de deur opendeed. Elena Clarke kwam hem in de hal tegemoet, ze had een schort voor en haar gezicht glom van de hitte van het fornuis. Haar ogen vernauwden zich toen ze zag dat hij alleen was. Even stonden ze in stilte tegenover elkaar – geen van tweeën wilde de eerste zijn die er iets over zei.

      Toen vatte Thomas moed en zei hij: ‘Priya komt niet. Ze is drie weken geleden bij me weggegaan.’ Het was er eindelijk uit.

      Even zette zijn moeder grote ogen op, maar ze herstelde zich snel. ‘Dat had je ons niet verteld,’ zei ze zachtjes.

      ‘Ik wist niet hoe ik het moest zeggen.’

      ‘Waar is ze heen?’

      Hij ademde diep in. ‘Naar huis.’

      Elena kwam naar hem toe lopen, in eerste instantie een beetje aarzelend en vervolgens met meer zelfvertrouwen. Hij accepteerde haar omhelzing zonder verzet.

      ‘We wisten dat het een heel moeilijke tijd voor jullie was, maar hoopten dat het niet zover zou komen.’ Ze deed een stap naar achteren en keek hem onderzoekend aan. ‘Hoe voel je je?’

      Thomas haalde zijn schouders op. ‘Kan beter.’

      Elena knikte. ‘Je vader zit in zijn werkkamer.’ Ze rolde met haar ogen. ‘Verdiept in een of ander ongelooflijk dik en vreselijk ingewikkeld boek over de Peloponnesische Oorlogen.’

      Thomas deed zijn best om te glimlachen. ‘Is het weer zover?’

      Hij liep langs alle ingelijste schoolfoto’s uit zijn jeugd de gang door en ging het heiligdom van zijn vader binnen. De werkkamer had meer weg van een bibliotheek. Zijn vader zat in een leren stoel met een enorm boek op zijn schoot en een vulpen in zijn hand. Het was een vreselijk dikke pil, bijna zo groot als een woordenboek. Thomas zag eindeloos gekriebel in de marges: de rechter becommentarieerde alles wat hij las. Zijn werk bestond uit oordelen vellen en in zijn vrije tijd deed hij hetzelfde: auteurs waren een gemakkelijke prooi.

      De rechter keek naar hem op. ‘Gelukkig kerstfeest, Thomas.’

      ‘Gelukkig kerstfeest, vader.’ Thomas bleef een beetje ongemakkelijk in de deuropening staan, niet wetend wat hij moest zeggen.

      De rechter nam het woord. ‘Ik hoorde wat je je moeder vertelde over Priya. Was het Mohini of werd de Whartonzaak haar te veel?’

      Thomas moest even met zijn ogen knipperen. Zijn vader was altijd nogal direct, op het botte af. ‘Van allebei een beetje, denk ik,’ antwoordde hij, zonder te vertellen dat er méér was gebeurd, dat zijzelf net zo schuldig waren als de omstandigheden.

      ‘Ze heeft altijd al een hekel gehad aan die verdomde Whartonzaak,’ vervolgde zijn vader.

      ‘Het is moeilijk géén hekel te hebben aan een bedrijf dat een school vol kinderen heeft vermoord.’

      De rechter knikte en stond op. ‘De vloek van de advocaat,’ zei hij, terwijl hij voorging naar de eetkamer. ‘Die kan zijn cliënten niet kiezen.’

      ‘Priya zou de zaak hebben geweigerd.’

      ‘Ja,’ zei zijn vader. ‘Priya is altijd al een idealist geweest.’ Hij draaide zich om en legde zijn hand op Thomas’ schouder. Ergens in de buurt sloeg een klok. Zeven keer. ‘Het spijt me, zoon. Het spijt me enorm. Je hebt het zwaar te verduren gehad het laatste halfjaar.’

      ‘Bedankt,’ zei hij, geraakt door de emotie die zijn vader toonde, iets wat zelden gebeurde.

      Elena was al in de eetkamer, ze had een mandje dampende, hete broodjes in haar handen. ‘We hebben gevulde kalkoen, aardappelpuree, cranberry’s, broccoli, de hele mikmak,’ zei ze opgewekt, in een poging de stemming wat te verbeteren. ‘Ted en Amy hebben er op kerstavond al flink van gegeten, maar ik heb de kalkoen opnieuw gevuld.’

      Het eten rook heerlijk en Thomas stond zichzelf een klein glimlachje toe. Zijn jongere broer werkte in de financiële wereld van New York en Teds vrouw, Amy, maakte furore als model voor een hele reeks modebladen. Ondanks hun glanzende carrières, waren het heel gewone en pretentieloze mensen.

      ‘Ik durf te wedden dat Ted daar meer mee te maken heeft gehad dan Amy,’ reageerde Thomas gevat.

      Zijn vader grinnikte. ‘Die meid lijkt nooit ook maar één hap te eten.’

      ‘Het spijt me echt dat ik er niet bij was,’ zei Thomas. Hij had niet verwacht dat hij dat meende, maar voelde dat dat wel zo was.

      ‘Het is al goed,’ zei zijn moeder. ‘Nou, tast toe, zou ik zeggen.’

      Tijdens het eten probeerden ze het gesprek luchtig te houden. Maar de ernst van de actualiteit haalde hen in toen ze het hoofdgerecht bijna op hadden. Zijn moeder vroeg aan Thomas of hij al had gehoord over de tsunami in de Indische Oceaan.

      ‘Ja, er werd over gepraat op de radio,’ antwoordde Thomas.

      ‘Je moeder heeft de hele middag aan de televisie gekluisterd gezeten,’ merkte zijn vader op.

      ‘Het is gewoon niet voor te stellen,’ zei Elena hoofdschuddend. ‘Al die mensen...’ Haar stem haperde even van emotie. ‘Hoe kan zoiets nou gebeuren?’

      ‘Ik weet het niet,’ zei Thomas. Het was al de tweede keer op één dag dat hij die vraag hoorde. Hij dacht terug aan Abby’s moeder, wanhopig huilend, en richtte het woord tegen zijn vader.

      ‘Nu we het toch over deprimerende onderwerpen hebben, wil ik graag weten wat uw indruk is van iets wat me op weg hierheen is gebeurd.’

      Thomas deed zijn verhaal over de ontvoering en het gesprek daarna met rechercheur Morgan. Zijn vader zat aan de top van een van de machtigste juridische districten van het land. Als er iemand was die op de hoogte was van de criminaliteit in Amerika, dan was hij het wel.

      Toen Thomas was uitverteld, streek zijn vader bedachtzaam over zijn kin. ‘Hmm, Fort Bragg ligt in Fayetteville.’ Na een tijdje ging hij verder: ‘Het is misschien geen gewone ontvoering geweest. Het laatste jaar merken we dat de zaken die met mensenhandel te maken hebben behoorlijk toenemen.’

      Thomas fronste zijn voorhoofd. ‘Wat heeft Fort Bragg daarmee te maken?’

      ‘Heel eenvoudig: het fort garandeert pooiers een substantiële klantenkring.’

      Elena sloeg een kruis en stond plotseling op om de tafel af te ruimen. Thomas wisselde een blik met zijn vader en kwam overeind om haar te helpen. Toen ze klaar waren gingen ze naar de zitkamer. Thomas nam kleine slokjes van zijn glas cognac en zijn vader stookte de haard op.

      Toen ze alle drie rondom de kerstboom zaten, pakte Elena een oude, in leer gebonden bijbel van een bijzettafeltje. Ze sloeg hem open bij het evangelie van Lucas, zoals altijd met Kerstmis. Maar het enige wat ze deed was naar de letters staren. Na een tijdje sloeg ze het boek weer dicht.

      ‘Ik geloof niet dat ik nu kan voorlezen,’ zei ze.

      ‘Dan doe ik het wel,’ zei zijn vader en hij nam de bijbel van haar over.

      De rechter bladerde naar de juiste pagina en las de eeuwenoude woorden hardop voor.

      Thomas luisterde beleefd, zoals hij ieder jaar van zijn leven had gedaan, maar het zei hem allemaal weinig meer. Hij was net als ieder katholiek jongentje godsdienstig opgevoed, maar zijn geloof was tijdens zijn jaren op Yale vervaagd. In de werkelijkheid was ‘twijfel’ de enige waarheid.

      Toen zijn vader klaar was met voorlezen, pakte zijn moeder een klein, in goudkleurig papier gewikkeld pakje onder de kerstboom vandaan. Het horen van het Bijbelverhaal leek haar wat te hebben gekalmeerd. Ze keek Thomas glimlachend aan en wierp een korte blik op zijn vader.

      ‘Je vader heeft ze uitgekozen,’ zei ze.

      Thomas haalde het papier eraf en opende een juweliersdoosje waar een paar zilveren manchetknopen in zaten, met daarin zijn initialen gegraveerd: TRC. De ‘R’ stond voor Randolph.

      ‘Priya probeerde je altijd zover te krijgen dat je die dandyachtige Franse overhemden met dubbele manchet ging dragen,’ zei zijn vader met een klein lachje. ‘Ik dacht dat deze misschien zouden helpen.’

      ‘Ze probeerde me altijd zover te krijgen dat ik ik weet niet wat allemaal deed,’ zei Thomas.

      Elena haalde een tweede pakje tevoorschijn. ‘Dit had ik als cadeau voor haar,’ zei ze met een zucht. ‘Ik heb het gevonden in een tweedehandsboekwinkel. Ik kan het natuurlijk ook zelf houden, maar ik heb eigenlijk liever dat jij het meeneemt.’

      Thomas schudde zijn hoofd. ‘Ze komt niet terug, mam, dus ik zou niet weten waarom.’ Hij wilde niet bot zijn, maar vond het belangrijk om dat echt duidelijk te maken.

      Elena zuchtte. ‘Neem het toch maar mee, Thomas, alsjeblieft.’

      Thomas nam het cadeau met tegenzin aan. ‘Wilt u dat ik het uitpak?’

      Zijn moeder knikte.

      In het papier zat een boekje in pocketformaat met gedichten van Sarojini Naidu.

      ‘Een goede keus,’ zei hij. ‘Ze houdt van Naidu.’

      ‘Waarom lees je er niet iets uit voor?’

      Het liefst had hij nee gezegd, maar hij wilde zijn moeder niet teleurstellen. Dus sloeg hij het boekje open bij een willekeurig gedicht. Het bleek ‘Vergankelijkheid’ te heten. Hoewel het van een hartbrekende schoonheid was, voelde Thomas er helemaal niets bij.

‘Nee, huil niet; nieuwe hoop, nieuwe gezichten, nieuwe dromen

het plezier van de jaren die nog komen,

zal ervoor zorgen dat je hart verraad pleegt aan je verdriet

en je ogen ontrouw maken aan de tranen die je vergiet.’

Het bleef stil in de kamer toen hij was uitgesproken. Niemand wist iets te zeggen. Ze werden gered door het slaan van de antieke klok. Acht keer.

      ‘Het spijt me, maar ik moet er alweer vandoor,’ zei Thomas, terwijl hij zijn best deed te verbergen dat het een opluchting was. ‘Maar ik moet me nog verkleden, voordat ik naar de kerstborrel van de zaak ga.’

      ‘Ja, natuurlijk,’ zei Elena, maar haar ogen stonden verdrietig.

      Zijn ouders liepen met hem mee naar de voordeur. In tegenstelling tot de opgewekte stemming die ze er aan het begin van de maaltijd in hadden proberen te houden, keken ze nu allebei ernstig.

      ‘Bel ons als je iets nodig hebt,’ zei Elena. ‘Dag en nacht, het maakt niet uit.’

      ‘Ik red me wel,’ zei Thomas, terwijl hij zijn moeder een zoen op haar wang gaf en zijn vader de hand schudde. ‘Maak je geen zorgen over mij.’

      Maar hij wist dat ze hem niet geloofden.

Thomas reed terug naar huis om snel zijn smoking aan te trekken. Hij was eigenlijk doodmoe. Het was natuurlijk belachelijk om helemaal naar South Carolina te rijden voor kerstavond. Al het gedoe om Kerstmis en Nieuwjaar heen leek best leuk, maar zelfs als het goed met hem ging kreeg hij koppijn van al dat gezellig doen. Hij had behoefte aan een borrel. Dat was zo ongeveer het enige leuke aan de kerstborrel bij Clayton|Swift – de drank vloeide er altijd rijkelijk.

      Hij hield een taxi aan en liet zich naar het Mayflowerhotel brengen. Het was negen uur toen hij voor de ingang werd afgezet. Uit ervaring wist hij dat het feit dat hij laat was niet zou opvallen. De borrels bij Clayton gingen altijd de hele nacht door.

      Toen hij de lobby van het oude Beaux Arts-gebouw binnenliep, kwam hem al een druk geroezemoes tegemoet. In de vestiging van Clayton|Swift in Washington, een van de twintig kantoren die verspreid zaten over de hele wereld, werkten zo’n tweehonderd juristen plus nog ongeveer twee keer zoveel partners en ondersteunend personeel. Als de hele groep bij elkaar was en er werd gedronken, moest je altijd schreeuwen om jezelf verstaanbaar te maken.

      Thomas wandelde de balzaal binnen en begroette een groepje vrienden. Na een paar grappen en wat kantoorroddels, excuseerde hij zich om een drankje te gaan halen. Aan een van de bars bestelde hij een Manhattan en keek toe terwijl de barman whisky, vermout en bitter met elkaar mixte. Met zijn drankje in zijn hand keek hij, terwijl hij af en toe een slokje nam, naar de verhitte feestvierders, hun gezichten rood van opwinding en drank.

      Als hij zich tussen zijn collega’s van Clayton|Swift bevond, voelde hij zich altijd opgewonden en trots dat hij erbij hoorde. Clayton|Swift was een van de meest prestigieuze advocatenkantoren ter wereld. De laatste tien jaar, met de vlucht die de huizenmarkt had genomen, de toename van internationale fusies en overnames, en de groei van de wereldenergiesector, had de partners in de firma geen windeieren gelegd – ze waren allemaal multimiljonair. Medewerkers zoals Thomas zagen hen als voorbeeld van het goede leven dat hun wachtte.

      Priya had echter alles waar de firma voor stond gehaat. Toen Thomas had gesolliciteerd bij Clayton|Swift, was ze daar fel op tegen geweest. Priya vond dat de non-profitadvocatuur de enige betekenisvolle en zinnige weg was. Hij had naar haar geluisterd. Hij had altijd naar haar geluisterd. Maar hij was het niet met haar eens geweest. Keihard werken voor een hongerloontje bij een mensenrechtenorganisatie was dan misschien heel bevredigend, maar voor je carrière was dat een doodlopende weg. Hij wilde wat zijn vader had – een hoge functie bij de rechtbank. En om daar te komen, moest hij bij een bedrijf dat iets in de melk te brokkelen had hebben gewerkt.

      ‘Hé, grote onbekende.’

      Hij schrok op, draaide zich om en keek in de aquamarijnblauwe ogen van Tera Atwood.

      ‘Ik heb je het hele weekend gebeld, maar je nam niet op,’ zei ze. Ze kwam dicht naast hem staan en raakte zijn arm aan. ‘Heb je iets leuks gedaan?’

      Tera was afgestudeerd aan de Universiteit van Chicago en een jaar later dan Thomas bij Clayton|Swift komen werken. Ze was slim, energiek en knap. Die avond was ze gekleed in een met zilveren pailletten geborduurde avondjurk, waardoor ze eerder op een filmster leek dan op een juriste bij een grote firma.

      ‘Ik ben naar het strand geweest met een stel vrienden,’ zei hij, terwijl hij om zich heen blikte om te zien of er iemand naar hen keek. ‘Ik was mijn BlackBerry vergeten.’

      Hij probeerde te ontspannen, maar kon het niet. Tera’s effect op hem was overrompelend. Haar aanwezigheid kon in twee woorden worden samengevat: lust- en schuldgevoelens.

      Ze glimlachte koket naar hem. ‘We kunnen hier verdwijnen en op zoek gaan naar een plekje waar we wat meer privacy hebben.’

      Zijn schuldgevoelens vlamden op. ‘Dat lijkt me geen goed idee.’

      Tera keek hem enigszins verward en een beetje gekwetst aan. ‘Lieve Thomas, je vergeet dat Priya je heeft verlaten. Hoezo moet je nou nog iets verborgen houden?’

      Hij wierp een blik op de rest van de mensen. ‘Maar dat weten zíj niet.’

      ‘En hoe lang ben je van plan dat geheim te houden?’

      ‘Geen idee,’ antwoordde hij, in stilte wensend dat dit gesprek niet plaatsvond.

      ‘Schaam je je voor mij, Thomas?’ Tera’s stem klonk luchtig, maar had een staalharde ondertoon.

      ‘Natuurlijk niet,’ antwoordde hij snel. Waarom deed hij zo zijn best om haar tevreden te stellen?

      Tera legde haar hand weer op zijn arm. ‘Wat vind je van morgen?’

      Thomas zag dat een van de partners een blik op hen wierp en wendde zijn ogen af. ‘Morgen is beter,’ zei hij, in de hoop dat ze zou snappen dat ze hem nu met rust moest laten.

      ‘Ik kan niet wachten,’ antwoordde ze en ze liep weg om een vriendin te begroeten.

      Hij keek haar na en was het liefst meteen verdwenen. Tera was een van die onbegrijpelijke delen uit zijn verhaal van het afgelopen jaar. Hij had een enorme hekel gehad aan de overspelcultuur die op de zaak heerste – de handtastelijkheden van collega’s onder elkaar en de minnaressen ernaast... Hij was Priya altijd trouw en toegewijd geweest. Tera had drie jaar met hem aan de Whartonzaak gewerkt, maar hij had haar altijd beschouwd als een vriendin en meer niet. Toen sloeg het noodlot toe en waren de regels opeens veranderd. Ze had hem op precies het verkeerde moment de hand gereikt – toen Priya’s rouw omgeslagen was van stil verdriet in keiharde bitterheid.

      De affaire was onschuldig genoeg begonnen: een lachje hier, een schouderklopje daar. Maar ergens in die maalstroom van de voorbereiding op de Whartonzaak, Priya’s verdriet en depressie was hij de grens gepasseerd van iemand aantrekkelijk vinden naar verliefdheid. Hij bleef steeds langer op kantoor, bang voor het gezeur en gevit thuis over alles wat hij volgens Priya fout deed. Over Mohini kon hij niet met haar praten. De naam van zijn dochtertje mocht niet eens worden uitgesproken. Thomas was ontzettend kwetsbaar geweest en Tera was aantrekkelijk. Meer dan aantrekkelijk: betoverend.

      Hij had haar fysieke avances kunnen weerstaan totdat Priya hem had verlaten; in de laatste drie weken was hij al twee keer in haar appartement in Capitol Hill geweest. Hij was nooit de hele nacht gebleven. Daar voelde hij zich veel te schuldig voor. Maar hij had wel toegegeven aan de verleiding om met haar naar bed te gaan, omdat ze gevoelig en beeldschoon was, en zijn vrouw hem had verlaten.

      Thomas wierp een blik op zijn horloge en zag dat het al tien uur was. Hij vermande zich en maakte nog een rondje, wisselde scherpzinnige grapjes uit met een aantal van de partners van de firma en vertrok toen weer. Eenmaal buiten, liep hij via 18th Street naar K Street. Het was een koude, onbewolkte nacht. De helderste sterren waren door het waas van vervuiling heen te zien. Thomas dook dieper in zijn winterjas. Even overwoog hij een taxi te nemen, maar hij verwierp het idee meteen weer. Hij ging te voet.

      Vijfentwintig minuten later arriveerde hij, redelijk verfrist en energiek, bij zijn appartement. Eenmaal binnen liep hij regelrecht naar de keuken en schonk daar een glas whisky voor zichzelf in. Hij nam de fles mee naar de zitkamer, ging op de bank zitten en probeerde zijn hoofd leeg te maken. Maar het schuldgevoel over zijn ontmoeting met Tera bleef hangen.

      Zijn gedachten dwaalden af naar de ontvoering in Fayetteville. Had zijn vader gelijk met de gedachte dat die iets te maken had met mensenhandel? Was Abby Davis nu in handen van een pooier? Hij stelde zich Mohini voor, zoals zijn dochtertje er op haar elfde zou hebben uitgezien – en huiverde. Wat zou hij gedaan hebben als zíjn kind zoiets was overkomen?

      Thomas keek om zich heen, op zoek naar de poëziebundel die zijn moeder hem had gegeven en zag het boekje op het tafeltje bij de telefoon liggen. Zonder een idee te hebben waarom, kwam hij overeind om het te pakken en liep ermee terug naar de bank. Daar begon hij het gedicht ‘Vergankelijkheid’ opnieuw te lezen. Dit keer werd hij wel door een van de strofes geraakt.

‘Nee, treur niet, hoewel het leven vol problemen is.

De tijd staat niet stil en wacht niet.

Wat vandaag zo eindeloos, zo pijnlijk en zo bitter lijkt

zal morgen een vergeten gisteren zijn.’

Thomas leunde naar achteren en sloot zijn ogen. Het drong pijnlijk helder tot hem door dat het gat waarin hij was gevallen, heel diep was. En daarmee was ook duidelijk dat er maar één weg terug naar het licht was. Er moest iets veranderen. Hij had een nieuwe horizon nodig, een nieuw doel. Hij wist niet precies wat, maar alles zo laten als het was, was in ieder geval geen optie.

      Niets doen betekende een langzame maar zekere dood.