12

Het hart zal breken, maar gebroken verder levenLORD BYRON

PARIJS, FRANKRIJK

Sita werd wakker toen het vliegtuig landde op Charles de Gaulle International Airport. Haar mond was kurkdroog van de dorst, maar ze wist dat ze niets kon drinken totdat Navin zei dat het mocht. Ze probeerden haar gedachten af te leiden door uit het raampje te kijken. Het was halfacht ’s ochtends, Parijse tijd, en de hemel was nog donker.

      Het vliegtuig taxiede naar de gate. Navin haalde zijn koffertje uit de bagageruimte boven hun hoofd en gaf Sita een donzen jas. ‘Het is koud buiten, dus trek deze aan.’

      Sita stond langzaam op en deed de jas aan, terwijl ze de klotsende balletjes in haar maag probeerde te negeren. De jas voelde onhandig over haar churidaar, maar ze was dankbaar voor de warmte ervan.

      ‘We zijn er bijna,’ zei Navin. ‘Het duurt op zijn hoogst nog twee uur.’

      Sita liep achter Navin aan naar de internationale terminal. Alle passagiers werden door een reeks gangen naar een rij glazen hokjes geleid. In elk hokje zat een douanebeambte. Sita herhaalde in gedachten de details van haar nieuwe identiteit nog een keer: ik ben Sundari Rai. Navin verkoopt verzekeringen. We zijn in Parijs voor onze huwelijksreis. Gedraag je niet als een crimineel, omdat je geen crimineel bént.

      De beambte bekeek hen ongeïnteresseerd. Hij sloeg Sita’s paspoort open en met nauwelijks een blik op haar pasfoto stempelde hij haar visum af en gaf het paspoort weer terug. Toen pakte hij Navins paspoort aan en sloeg dat open. Op slag veranderde de uitdrukking op zijn gezicht. Hij hield het paspoort in het licht en tuurde naar de foto. Toen bekeek hij Navin uitgebreid, alle slaperigheid was plotseling uit zijn ogen verdwenen. Hij tikte een paar toetsen van zijn computer in. Met gefronste wenkbrauwen pakte hij een handradio op en sprak daar op dringende toon iets in. Binnen een paar seconden kwamen er twee beveiligingsmedewerkers op hen af, hun ogen oplettend op Navin gericht.

      De douanebeambte stapte zijn hokje uit. ‘U moet meekomen,’ zei hij. ‘We willen u een paar vragen stellen.’

      ‘Wat voor soort vragen?’ vroeg Navin op eisende toon. ‘Wat is het probleem?’ Toen de agent geen spier vertrok, vervolgde hij: ‘Ik ben Frans staatsburger. U kunt me niet zonder reden vasthouden.’

      De agent schudde zijn hoofd. Hij was niet onder de indruk. ‘We willen u even onder vier ogen spreken. Ik weet zeker dat we eventuele... misverstanden kunnen oplossen, nietwaar?’

      ‘Dit is belachelijk!’ protesteerde Navin, maar de beambte reageerde met een nietszeggende blik.

      Naast hem voelde Sita opeens een scherpe steek in haar ingewanden en deed haar best niet in elkaar te krimpen. Ze keek naar de douanebeambte en vroeg zich even af of hij wist hoe het zat. De gedachte om gepakt te worden met al die heroïne in haar maag maakte haar doodsbang.

      De beveiligingsmedewerkers brachten hen van de douanehokjes naar een onopvallende deur in de muur ertegenover. Navin pakte Sita’s hand alsof hij haar gerust wilde stellen, maar hij kneep er zo hard in dat de boodschap duidelijk was. Sita’s hart begon als een bezetene te kloppen. Haar buik voelde zwaar als lood en ze moest heel nodig poepen. Ze wist niet hoe lang ze het nog zou kunnen ophouden.

      Aan de andere kant van de deur bleek een gang met bewakingscamera’s te zijn. De douanebeambte leidde hen naar een andere deur, niet ver de gang in, en gebaarde dat Sita daar naar binnen moest. Ze wierp een blik op Navin en de angst laaide in haar op. In plaats van bezorgdheid zag ze alleen maar een harde blik in zijn ogen.

      Ze stapte de kamer binnen en een van de beveiligingsmedewerkers ging met haar mee. Er stonden alleen een tafel en twee stoelen. De man schoof een stoel voor haar naar voren en Sita nam plaats. Ze wilde iets zeggen, vragen wat er aan de hand was, maar ze wist dat het trillen van haar stem haar zou verraden. De beveiligingsmedewerker nam plaats naast de deur en staarde recht voor zich uit. Het was duidelijk dat hij iemand verwachtte.

      Voor Sita leek het eindeloos te duren. In het vacuüm van de stilte tolden haar gedachten door haar hoofd. Ze stelde zich een Franse gevangenis voor waar ze achter de tralies opgesloten zat, een veroordeelde tussen zware criminelen. Ze klemde haar handen in elkaar, keek omlaag naar de tafel en probeerde rustig te ademen.

      Eindelijk ging de deur open en kwam er een vrouw, gekleed in het uniform van de immigratiepolitie, het kamertje in. Ze was mager en haar blonde haar was kortgeknipt. Ze keek de beveiligingsbeambte even aan en hij verdween zonder een woord. De vrouw ging aan de tafel zitten en legde Sita’s paspoort en een notitieblok voor zich. Ze bekeek Sita met een koude blik en draaide de pen rond tussen haar vingers.

      ‘Je naam is Sundari Rai?’ Haar Engels was helder, met nauwelijks een Frans accent.

      Sita knikte gedwee en zette zich schrap tegen het bonken van haar hart.

      ‘Je ziet er niet uit alsof je achttien bent.’

      Heel even overwoog Sita haar de waarheid te vertellen en het verder over te laten aan haar karma. Misschien zou een rechter haar een lagere straf geven omdat ze had bekend. Misschien zou hij zelfs wel geloven dat ze gedwongen was door Navin. Maar toen was het moment voorbij en kwam haar angst in volle hevigheid terug. Als ze werd uitgeleverd, zou ze in de handen van de politie in Mumbai komen. En dan zou ze aangeklaagd worden wegens drugssmokkel onder de Indiase wetgeving. Ze herinnerde zich Navins woorden van de avond ervoor: geloof me, je wilt echt niet in een gevangenis in Mumbai terechtkomen.

      ‘Ik ben achttien,’ antwoordde ze, en ze probeerde haar stem het zelfvertrouwen te geven van een ouder meisje. ‘Ik ben altijd klein geweest voor mijn leeftijd.’

      De vrouw tikte met haar pen op het notitieblok. ‘Je familie, waar komt die vandaan?’

      ‘Chennai,’ zei Sita.

      ‘En waar ligt dat precies?’

      ‘In de Golf van Bengalen in Zuidoost-India. Vroeger heette het Madras.’

      De vrouw schreef iets op. ‘De man met wie u reist, wie is dat?’

      ‘Hij is mijn echtgenoot,’ antwoordde Sita, terwijl ze haar handen op haar schoot in elkaar kneep om te voorkomen dat ze gingen trillen.

      De vrouw keek verbaasd. ‘U bent erg jong om al getrouwd te zijn.’

      Sita probeerde zich in te denken wat Navin zou antwoorden als hem die vraag werd gesteld. ‘Het is door onze ouders gearrangeerd,’ zei ze uiteindelijk.

      De vrouw dacht even na en gooide het gesprek toen over een andere boeg. ‘Bent u ooit in Pakistan geweest?’

      Die vraag verbaasde Sita. ‘Nee,’ zei ze eenvoudigweg.

      De vrouw keek haar plotseling doordringend aan. ‘Heeft uw echtgenoot u ooit verteld over zijn veelvuldige reisjes naar Lahore?’

      Sita kneep haar ogen half dicht en schudde langzaam haar hoofd, ze had geen idee waar dit naartoe ging.

      ‘Heeft hij het ooit over zijn banden met Lashkar-e-Taiba gehad?’

      Sita schudde haar hoofd nogmaals. Haar vader had het ooit gehad over LeT. Het was een radicale islamitische organisatie die verantwoordelijk was voor diverse terroristische aanslagen in India. Als de vrouw gelijk had, was Navin veel gevaarlijker dan hij leek.

      ‘Nee,’ antwoordde Sita. ‘Mijn echtgenoot zit in verzekeringen.’

      De vrouw keek even op van haar notitieblok. ‘U bent voor uw plezier hier in Parijs?’

      Sita wilde knikken toen ze weer een verschrikkelijke steek in haar ingewanden voelde. Ongewild vertrok ze haar gezicht in een grimas. De kramp hield lang aan en trok toen weer weg.

      De vrouw merkte dat ze pijn had. ‘Voelt u zich niet goed?’ vroeg ze, terwijl ze in haar stoel naar voren leunde.

      Het bloed vloog naar Sita’s gezicht en even wist ze niks meer. Het was haar gelukt niet over haar woorden te struikelen, maar de brandende massa in haar darmen leek een eigen leven te leiden.

      ‘Het is alleen...’ begon ze, zenuwachtig haar geheugen afzoekend naar de woorden waar ze niet op kon komen. Wat had Navin ook weer gezegd? Wat was haar excuus? Plotseling wist ze het weer: ‘Ik ben drie maanden zwanger en voel me nogal misselijk.’

      De vrouw leunde weer achterover en bekeek haar aandachtig. Na een hele tijd leek haar gezicht te verzachten. Plotseling werd er op de deur geklopt.

      ‘Een momentje,’ zei de vrouw en ze verliet de kamer. Toen ze terugkwam, was haar gezichtsuitdrukking volkomen veranderd. In plaats van de wantrouwende blik van iemand die een verhoor afneemt, had ze nu een verontschuldigende glimlach om haar mond.

      ‘Het is een misverstand. Uw echtgenoot lijkt op een man die wordt gezocht, maar hij blijkt het niet te zijn. U kunt gaan.’

      Sita werd overspoeld door een golf van opluchting. Ze stond te snel op en kromp ineen van de pijn.

      ‘Laat me u helpen,’ zei de vrouw, terwijl ze Sita bij haar arm greep. ‘Ik ken dat gevoel. Ik heb zelf twee kinderen.’

      De vrouw liep tot het einde van de gang met haar mee, waar Navin haar stond op te wachten. Hij glimlachte naar Sita en keek de vrouw enorm geïrriteerd aan.

      ‘Als er iets is gebeurd met mijn vrouw of kind...’ zei hij, waarna hij het dreigement onafgemaakt in de lucht liet hangen. Die strategie leek te werken. De vrouw leek te schrikken.

      ‘Accepteer alstublieft onze diepste verontschuldigingen voor uw ongemak,’ zei ze, terwijl ze de deur naar de paspoortcontrole opende en hun paspoorten teruggaf. ‘Ik hoop dat u een prettig verblijf zult hebben in Parijs.’

      Navin pakte Sita’s hand en liep met haar naar de gang die naar de bagageband leidde. Hij zei pas weer iets tot ze in de aankomsthallen van het vliegveld waren.

      ‘Verstandig van je dat je niks hebt gezegd,’ zei hij. ‘Ze zouden je nooit hebben geloofd.’

      Sita knipperde met haar ogen en draaide haar gezicht af. Haar gevoelens waren een chaotische puinhoop. Ze was uit de klauwen van de Franse douane ontsnapt, maar haar darmen zaten vol bolletjes heroïne en de pijn werd met de minuut erger.

      ‘We nemen een taxi naar de stad,’ zei Navin. ‘Dat gaat sneller dan de metro.’

Sita liep achter Navin aan de terminal uit, naar de taxistandplaats. De Parijse winterkou sneed haar adem af. Ze huiverde en dook dieper weg in haar jas. Navin hield een taxi aan en zei iets in het Frans tegen de chauffeur. De enige woorden die Sita verstond waren de laatste: Passage Brady. De chauffeur knikte en gaf gas.

      Sita hield haar buik vast en moest haar ogen af en toe even dichtknijpen van de pijn. Ze keek uit het raampje en zag de stad Parijs zich aan haar openbaren – eerst als een netwerk van grijze en witte voorsteden, toen als een lappendeken van industrieterreinen en treinrails en uiteindelijk als een stad met brede boulevards en elegante gebouwen.

      De taxichauffeur zette hen af bij de ingang van een voetgangerspassage en nam twee biljetten van twintig euro van Navin aan. Navin nam haar mee een galerij door naar een zware, blauwgeverfde, dubbele deur. Hij belde met zijn mobieltje en sprak in het Hindi tegen een man die hij ‘Uncle-ji’ noemde.

      ‘We zijn er. Ja, ze staat naast me,’ gromde hij en hij hing op.

      Na een minuut zwaaiden de deuren wijd open en werden ze begroet door een kleine, kalende man met ronde ogen. Hij schudde Navin de hand en verwelkomde hem met een vluchtig lachje. Toen keerde hij zich om naar Sita en nam haar goed in zich op.

      ‘Ze voldoet,’ zei hij cryptisch en hij gebaarde dat ze hem moesten volgen.

      Achter de deuren lag een binnenpleintje waar de voordeuren van een aantal appartementen op uitkwamen. De man liep voorop de donkere foyer in.

      ‘Gebruik de badkamer aan het einde van de gang,’ zei hij. ‘Ik ben in het restaurant.’

      Navin gebaarde naar een deur aan het einde van een korte gang. Hij liep de badkamer in en deed een kaal peertje aan het plafond aan. Er stonden een oude, porseleinen wc, een smoezelige wasbak en een badkuip vol vlekken.

      ‘Hoe voel je je?’ vroeg hij.

      ‘Ik heb dorst,’ antwoordde Sita, haar mond was kurkdroog.

      ‘Ga maar op de wc zitten. Ik haal een glas water.’

      Ze liet zich langzaam op de wc neerzakken en ademde diep in. Navin kwam terug met een beker die tot de rand toe was gevuld met water. Sita pakte die aan en gulpte het water naar binnen. Met ogen die smeekten om meer keek ze naar Navin op. Navin pakte de beker aan en vulde die opnieuw. Maar deze keer overhandigde hij haar een ronde pil, voordat ze de beker van hem kreeg.

      ‘Dat is een laxeermiddel,’ zei hij. ‘Het helpt om alle drugs eruit te laten komen. Anders kan het wel twee dagen duren voordat het laatste bolletje je lichaam uit is.’

      Ze pakte de pil aan, slikte die door en dronk de beker tot de allerlaatste druppel leeg. Navin draaide de kraan boven het bad open, waaruit in een wolk van stoom heet water begon te stromen.

      ‘Nu moet je in het hete water gaan liggen weken om je darmen te ontspannen. Als de drugs eruit komen, komen de bolletjes bovendrijven. Dan leg je ze heel voorzichtig in de wasbak. Als de condooms nú scheuren, zal ik daar zeker niet blij mee zijn.’

      Navin draaide zich om en verliet de badkamer. Hij deed de deur zorgvuldig achter zich dicht.

      Sita staarde naar de vloer, walgend bij de gedachte aan wat ze moest gaan doen. Ze liet het bad vollopen tot een kleine tien centimeter onder de rand. Toen kleedde ze zich uit en gleed het hete water in. Het bleek een welkome opluchting; de pijn in haar buik verminderde. Sita deed haar ogen dicht en dacht aan Ahalya, aan de tijd voordat hun wereld was verwoest, vóór al deze gekte, voordat de tsunami toesloeg. Ze beeldde zich de stem van haar zusje in terwijl die liedjes zong of poëzie declameerde. Zou ze haar ooit weerzien?

      Wat waren Navin en zijn oom met haar van plan?

De bolletjes kwamen er al snel uit. Sita perste niet, bang dat ze zouden knappen. Een voor een kwamen ze bovendrijven en een voor een maakte ze ze schoon en legde ze ze voorzichtig in de wasbak. Het was een walgelijk en extreem ongemakkelijk proces, maar ze hield vol, haar huid intussen gerimpeld als een verdroogde pruim, totdat het dertigste bolletje tevoorschijn kwam. De latex en Navins knopen hadden het gehouden. Met een enorme zucht van opluchting voelde ze dat de spanning uit haar lichaam begon weg te trekken.

      Ze trok de stop uit het bad en liet het smerige water weglopen. Toen het weg was, spoelde ze het bad en haar huid schoon en liet het opnieuw vollopen. Toen liet ze zich nog een keer in het hete water glijden en genoot van de warmte ervan. Zo lag ze een hele tijd in het hete water en probeerde ze te ontspannen.

      Na een tijdje werd er op de deur geklopt. Haar hart sloeg een slag over en ze keek strak naar de deurknop, bang dat Navin zou binnenkomen.

      ‘Sita,’ vroeg hij door een klein spleetje. ‘Hoeveel bolletjes zijn er al uit?’

      ‘Allemaal,’ antwoordde ze.

      ‘Perfect. Liggen ze in de wasbak?’

      ‘Ja.’

      ‘Er staat een bord met eten voor de deur. Als je dat leeg hebt en je aangekleed bent, stel ik je voor aan Aunti-ji.’

      Vijf minuten later kwam Sita in haar churidaar de badkamer uit. Ze tilde het bord met eten op – kip, rijst en chutney – en at het gretig leeg. Navin kwam haar algauw halen en bracht haar via het appartement naar een deur die haar niet eerder was opgevallen. Achter de deur lag een gangetje dat uitkwam in een rommelige keuken. Daar troffen ze een bazig uitziende Indiase vrouw aan, gekleed in een sari, plus een jongen van een jaar of tien in spijkerbroek en westernoverhemd. De vrouw gaf de jongen net een uitbrander in een taal die Sita niet verstond.

      Toen Navin en Sita binnenkwamen, draaiden ze zich om en ging de vrouw over in Hindi.

      ‘Hoe was het in Mumbai?’ vroeg ze.

      ‘Heet, overvol en het stikt er van de sloppenwijken,’ antwoordde hij. ‘Iedere keer dat ik er ben, vind ik het er weer verschrikkelijker.’

      ‘Zulke dingen mag je niet zeggen,’ gaf ze hem op zijn kop. ‘India zal altijd je thuisland blijven.’

      Navin kletste even verder met de vrouw. De jongen negeerde Navin intussen, maar bekeek Sita met grote, onschuldige ogen. Ze staarde naar hem terug en voelde een steek van heimwee. Hij leek op een jongetje van de kloosterschool dat altijd dol op haar was geweest. Maar die prettige herinnering verdween weer even snel als ze in haar was opgekomen.

      ‘Kan ze koken?’ vroeg de vrouw aan Navin, met een stuurse blik op Sita.

      Navin keek Sita vragend aan, die haar hoofd schudde.

      ‘Een ladki die niet kan koken,’ zei de vrouw ontevreden. ‘Wat heb ik daar nou aan?’

      ‘Ze kan het restaurant schoonmaken,’ zei Navins oom, terwijl hij door een deur aan de andere kant van de keuken binnenkwam. ‘Navin heeft ons een grote dienst bewezen.’

      De vrouw fronste haar wenkbrauwen naar haar echtgenoot en schudde geïrriteerd haar hoofd. ‘Het brengt ongeluk dat ze hier is. De priester zegt dat er een slecht voorteken in de sterren staat geschreven.’

      ‘Stom mens,’ zei Navins oom. ‘Hou op met dat gemopper en ga aan het werk.’ Hij keerde zich om naar Navin en overhandigde hem een envelop. ‘Vijfduizend euro.’

      ‘Vijfduizend!’ riep de vrouw uit. ‘Wat een verspilling!’

      Navins oom keek zijn vrouw woedend aan en ze wendde zich af, terwijl ze geërgerd met haar tong klakte.

      Sita keek naar de envelop en werd overvallen door een vlaag van wanhoop. Ze was wéér verkocht.

      De vrouw gaf Sita een dweil. ‘Ga naar de gootsteen,’ siste ze, ‘en begin met de keuken. Daarna doe je het restaurant. Je moet werken voor de kost.’

      Sita had nog nooit gedweild. Jaya was degene die al het schoonmaakwerk in het Ghai-huishouden had gedaan en Sita’s karweitjes op St. Mary’s hadden zich beperkt tot tuinieren en de was doen. Ze pakte de dweil en maakte die onhandig nat onder de kraan.

      ‘Stomme meid,’ beet de vrouw haar toe. ‘Laat de gootsteen vollopen, dompel de dweil onder water en wring hem dan weer uit. Waar heeft Navin in vredesnaam zo’n dom kind als jij opgeduikeld?’

      Ondanks de stroom van beledigingen, stond Sita zichzelf niet toe om in tranen uit te barsten. Ze volgde de instructies van de vrouw gehoorzaam op en wapende zichzelf tegen de pijn. Intuïtief wist ze dat alles alleen maar erger zou worden als ze haar zwakte toonde.

Sita was de hele middag bezig met dweilen, vegen en schrobben van een dikke, vette laag overal in de keuken. De vrouw was een lastige bazin, Sita kon niets goed doen. Sita schuurde de bovenkant van het fornuis zo hard dat ze na een tijdje geen gevoel meer had in haar vingers. Haar nagels braken op de scherpe randjes en de doekjes met kokend heet water brandden in haar handen. Toen het restaurant om zes uur die avond zijn deuren opende, was ze doodmoe en uitgehongerd. De vrouw verjoeg Sita naar het appartement en duwde een veger en blik in haar handen.

      ‘Ik wil hier straks geen stofje meer op de vloer zien, of anders krijg je geen eten,’ zei ze.

      De vrouw stond achter het fornuis en werd geholpen door een Indiaas meisje. Ze serveerden tandoorigerechten aan een handjevol buurtgenoten. Het was vrijdag, maar het was stil in het restaurant en door de vele lege tafeltjes werd de vrouw nog chagrijniger. Toen Navins oom het restaurant afsloot, kwam de vrouw Sita weer uit het appartement ophalen en gaf haar opnieuw een dweil.

      ‘Zorg dat de vloer hier blinkt,’ zei ze. Toen wees ze op een bord rijst met chutney op het aanrecht. ‘Als je klaar bent mag je eten.’

      Sita dweilde tot middernacht en zakte toen ze klaar was in een hoekje neer met het bord eten. Toen ze alles op had, had ze nog steeds honger. Even overwoog ze om te gaan slapen op een van de banken in het restaurant, maar ze was bang dat als de vrouw haar daar zou vinden, ze slaag zou krijgen. Dus liep ze terug naar haar hoekje in de keuken en liet zich daar op de grond zakken.

      Toen ze weg begon te doezelen, stond de jongen opeens aan de andere kant van de keuken. Na een tijd kwam hij aarzelend dichterbij.

      ‘Hoe heet je?’ vroeg hij in Hindi.

      ‘Sita.’

      ‘Ik heet Shyam,’ zei hij, terwijl hij voor haar op zijn knieën ging zitten. ‘Zullen we vrienden worden?’

      Sita haalde haar schouders op, maar Shyam hield vol. ‘Ik ben tien. En jij?’

      Sita reageerde niet. Ze kon amper haar ogen openhouden.

      ‘Ik heb een cadeautje voor je meegebracht,’ zei de jongen. Hij haalde een klein figuurtje uit zijn zak en legde dat in haar hand. ‘Het is Hanoeman. Om je gezelschap te houden.’

      Plotseling draaide hij zijn hoofd om en wierp een angstige blik op de deur. Zijn moeder krijste zijn naam. ‘Ik moet gaan,’ zei hij.

      Hij stond op en deed de lichten uit. Een paar seconden later hoorde Sita de deur dichtgaan. De sleutel werd omgedraaid.

      In het donker streek ze met haar vingertoppen langs de contouren van het beeldje. Ze kon Hanoemans hoge kroon voelen en zijn scepter. Met Hanoeman tegen zich aan gedrukt dacht ze terug aan Ahalya’s stem toen haar zusje het verhaal over de enorme aap had verteld op de avond dat Navin voor de eerste keer was gekomen. Sita sloeg haar armen beschermend om zich heen en probeerde vergeefs in slaap te vallen.

      Op een gegeven moment begon ze te bibberen. De keuken werd slecht verwarmd en koelde snel af nu het fornuis uit was. Met moeite kwam ze overeind en zocht in een kast naar iets om zichzelf mee te bedekken. Toen ze een zak met vuile tafelkleedjes vond, spreidde ze er eentje uit op de bodem van de kast en ging er, onder een plank met schoonmaakmiddelen, op liggen. Vervolgens trok ze een ander tafelkleed over zich heen en begroef haar voeten in de dunne, lichtgewicht stof. Ze had het nog steeds koud, maar nu was de temperatuur in ieder geval draaglijk.

      Met haar hoofd op de zak wasgoed en Hanoeman tegen zich aan geklemd deed ze haar best om niet in de greep te raken van de tentakels van eenzaamheid en angst.

      En na lange tijd viel ze eindelijk in slaap.