30
De Prins van de Duisternis is een heer. WILLIAM SHAKESPEARE
ATLANTA, GEORGIA
Het begon donker te worden en de lichten in Kleins woonhuis en gastenverblijf gingen aan. Het terrein eromheen bleef echter in duisternis gehuld. Sita zat op haar bed naar de muur te staren, terwijl het geluid van een herhaling van Seinfeld op de achtergrond dreunde. Het was bijna vier dagen geleden dat ze hier in het huis was aangekomen en na afloop van de fotosessie had ze bijna iedere minuut in haar eentje op haar kamer doorgebracht. De enige uitzonderingen waren de keren dat ze naar de wc mocht. Dietrich had ze niet meer gezien. Li wel zo nu en dan.
In de tweede nacht was ze badend in het angstzweet wakker geworden; ze had nauwelijks adem kunnen halen.
Toen ze de volgende ochtend voetstappen op de gang hoorde, was ze gaan hyperventileren. Terwijl de uren en dagen zich voortsleepten, begon ze last van hallucinaties te krijgen. Haar gedachten raasden door haar hoofd, ze had hartkloppingen en hoorde geluiden die er niet waren. Opnieuw speelde ze met de gedachte aan zelfmoord, maar de dood was voor haar nog afschrikwekkender dan het leven.
Toen Li haar die maandagavond kwam halen, was ze bereid alles te doen wat Dietrich en die blonde vrouw van haar wilden, als ze maar aan de verstikkende benauwdheid van haar eenzame opsluiting kon ontsnappen. Li nam haar door de wijnkelder mee naar de begane grond en daarna een trap op naar een gang met verscheidene gesloten deuren. Hij maakte de eerste open en duwde haar naar binnen.
Ze was in een kamer met overal donker hout en gedimde lichten. In het midden stond een hemelbed en verder zag ze een bank, een stoel, een kastje met drank en een enorme spiegel die voor een raam stond waarvan de gordijnen dicht waren. De blonde vrouw stond op haar te wachten. Ze liep naar Sita toe en begon op gedempte toon tegen haar te praten.
‘Vanavond zul je een man ontmoeten. Hij zal dingen van je willen. Verzet je niet en vraag niets. Je verleden bestaat niet meer. Je wordt een courtisane. Kom, dan zal ik je iets laten zien.’
Ze pakte Sita bij de hand en nam haar mee naar twee louvredeurtjes waarachter een inloopkast bleek te zijn. De vrouw knipte het licht aan.
‘Dit is je garderobe,’ zei ze. ‘De man vraagt je misschien iets aan te trekken wat hem bevalt. Je gehoorzaamt hem en verzet je niet.’
Daarna bracht de vrouw haar naar een badkamer met veel spiegels en luxueuze kranen. ‘De man kan vragen of je met hem in bad gaat. Je doet wat hij vraagt en je verzet je niet.’
Toen keerden ze weer terug naar de slaapkamer en de vrouw maakte voordat ze vertrok nog een laatste opmerking. ‘Dit is je nieuwe leven. Dietrich heeft veel geld voor je betaald. Zorg dat de mannen die wij naar je toe brengen tevreden over je zijn, anders komt het je duur te staan. Het laatste kind dat zich verzette, ligt hier in de tuin begraven. Begrepen?’
Sita knikte.
‘Goed. Dan zal Li er nu voor zorgen dat je fatsoenlijk wordt gewassen en aangekleed.’
De vrouw verliet de kamer en de Aziatische man kwam weer binnen, met in zijn handen een van de prachtigste sari’s die Sita ooit had gezien. Hij legde de sari op de salontafel neer, zette een paar glanzend gouden sandaaltjes voor de bank en gebaarde dat ze mee moest naar de badkamer.
‘Zeep voor haar daar,’ zei hij, terwijl hij naar een fles shampoo wees. ‘Zeep voor huid. Alles wassen. Ik over tien minuut terug.’
Li was inderdaad na tien minuten weer terug. Sita was net klaar met haar bad en bezig zich in een handdoek te wikkelen, toen hij de kamer binnenkwam met een uitgebreide make-upkoffer bij zich. Hij kapte haar haren en maakte haar gezicht op alsof hij een professioneel visagist was. Toen hij klaar was, zei hij dat Sita de sari en de sandaaltjes moest aantrekken en ging de kamer weer uit. Net zoals hij bij de fotosessie had gedaan. Sita drapeerde de groen-witte stof om haar lichaam en dacht terug aan de sari die Sumeera aan Ahalya had gegeven op de avond dat ze Shankar zou ontmoeten. Mumbai was een halve wereld van haar verwijderd, maar hier ging het er hetzelfde aan toe als daar.
Na een paar minuten was Li weer terug, deze keer met allerlei sieraden. Hij maakte armbanden om Sita’s polsen en enkels vast en een gouden band met een smaragd eraan om haar hals. Als laatste stak hij een rode hibiscus in haar haren. Toen deed hij een stap naar achteren en bekeek haar tevreden.
‘Jij klaar,’ zei hij. ‘Ik zo terug.’
Hij keerde zich om en verdween naar de gang. De deur ging achter hem op slot.
Sita ging op de rand van het bed zitten. Dit was het einde van de weg. Ze had zoveel overleefd en doorstaan, maar aan haar karma was geen ontsnapping mogelijk. Vandaag zou ze haar onschuld verliezen. In een land vijftienduizend kilometer van haar geboorteplaats zou ze de sar dhakna ondergaan, de symbolische sluier van een beshya over haar hoofd krijgen. Heb jij je ook zo gevoeld, Ahalya? vroeg ze zich af. Is dit de wanhoop die ik in je ogen las? Sita begon te huilen en de tranen brandden heet op haar wangen.
Wat verlang ik ernaar om je stem weer te horen.
Om halftien verliet rechercheur DeFoe in een onopvallende, gehuurde Ford de loods waar het SWAT-team was bijeengekomen. Hij was gekleed in een oxford-overhemd en wollen broek en had instapschoenen met kwastjes aan, die hij de dag daarvoor bij Brooks Brothers had gekocht. Hij miste het bekende gevoel van zijn 9mm Glock in zijn broeksband, maar omdat hij zeker wist dat hij aan de deur gefouilleerd zou worden, was hij ongewapend. Het enige wat hij had was zijn intuïtie, plus een piepklein audioapparaatje en een gps-zendertje dat in zijn horloge was ingebouwd.
Om kwart voor tien arriveerde hij bij LeRoy’s Pit Stop. De truckersparkeerplaats was een paar seconden verwijderd van de afslag op de I-85, en in het bijbehorende restaurant was het een drukte van belang met late eters. DeFoe drukte op het knopje van zijn horloge dat de opnameapparatuur en de transponder activeerde, liep het restaurant binnen en vroeg of hij gebruik kon maken van de wc. Een serveerster gebaarde naar een hoek achterin.
Hij keek zorgvuldig rond in de rokerige ruimte en merkte een magere man met een snor op, die in zijn eentje aan een tafeltje langs de muur zat, kleine slokjes van zijn biertje nam en de deur in de gaten hield. Hun ogen ontmoetten elkaar even en toen boog de man zijn hoofd naar de krant die voor hem lag. DeFoe wist dat de man op de uitkijk zat: hij moest controleren of DeFoe in zijn eentje was gekomen.
DeFoe ging naar de wc en waste daarna zijn handen. De man die op de uitkijk had gezeten kwam binnen en maakte gebruik van een van de urinoirs. DeFoe verliet het restaurant een minuut voor tien uur. Zodra hij buiten was, ging zijn mobiele telefoon. Degene die belde was een vrouw. DeFoe liep naar een overvolle vuilcontainer achter het restaurant en luisterde aandachtig.
‘Mr. Simeon,’ begon de vrouw, terwijl ze hem met zijn schuilnaam aansprak, ‘over twee minuten wordt u opgehaald door een limousine. Het is een kort ritje. Onze wederzijdse vriendin verheugt zich op uw komst.’
‘En ik ook,’ antwoordde DeFoe. ‘Hoe wordt de uiteindelijke betaling geregeld?’
‘Als u de koopwaar hebt geïnspecteerd, kunt u gebruikmaken van onze computer om het geld over te maken naar het banknummer waarop u de aanbetaling aan ons hebt gedaan.’
‘Prima.’
De vrouw verbrak de verbinding en op dat moment kwam de limo de parkeerplaats op rijden. DeFoe ging achterin zitten en zonk weg in de zachtleren bekleding. Het ritje duurde nog geen kwartier.
Zodra de limo stilstond, werd het achterportier opengedaan en werd DeFoe begroet door een keurig geklede Aziatische man, die voor het bordes van een elegant buitenhuis stond. DeFoe wist van de foto’s dat dit Kleins gastenverblijf was.
‘Mijn naam is Li,’ zei de Aziaat. Hij fouilleerde DeFoe en gebaarde naar de voordeur. ‘Volgt u mij maar.’
Li leidde DeFoe de hal in en zei dat hij daar moest wachten. Een paar seconden later verscheen er een blonde vrouw van middelbare leeftijd. Ze was gekleed in een zijden broekpak, droeg een parelsnoer om haar hals en haar haar was bijeengebonden in een verzorgde paardenstaart. Ze maakte een competente en georganiseerde indruk.
‘Mr. Simeon, prettig u te ontmoeten.’ Ze stak haar hand uit en DeFoe schudde die, verrast door de charme in haar stem.
‘Insgelijks,’ antwoordde hij.
‘Ik neem aan dat u een prettige rit hebt gehad. We sparen kosten noch moeite voor onze gasten.’
‘Ja, dank u.’
‘Alstublieft,’ zei ze, terwijl ze hem op een zithoek in de hal wees, ‘maak het u gemakkelijk.’
DeFoe bleef naast een antieke schommelstoel staan, terwijl de vrouw de trap op ging. Na een minuut kwam ze glimlachend weer naar beneden. Ze ging naast DeFoe staan en keek verwachtingsvol omhoog.
Even later verscheen er een jonge vrouw boven aan de trap die elegant naar beneden kwam lopen. Ze zag eruit als een Indiase prinses: ze droeg een met een lotuspatroon bedrukte sari en met juwelen ingelegde sandaaltjes. Haar make-up was subtiel: net voldoende om haar ogen te benadrukken en haar wimpers en lippen beter uit te laten komen. Haar halsketting en arm- en enkelbanden schitterden in het licht en de stof van haar sari glansde bij iedere beweging.
DeFoe was verbluft. Deze vrouw leek weinig op het kind dat hij op de website van Kandyland had gezien. Op het eerste gezicht zou hij zelfs niet geweten hebben dat het hetzelfde meisje was, maar toen hij goed keek herkende hij haar verfijnde trekken.
Hij ontmoette Sita’s blik en zag dat ze bloosde. Ze sloeg haar ogen neer. DeFoe speelde zijn rol, liep naar haar toe en raakte haar wang en hals even aan. Toen leunde hij naar voren en rook aan haar haar.
‘Ze is voortreffelijk,’ zei hij tegen de vrouw. ‘Een zeldzaam juweel.’
‘Ik ben blij dat ze u bevalt. Nu, wat de betaling betreft...’
Li bracht een laptop naar de zithoek en zette die op de salontafel. DeFoe nam plaats op de bank, logde in op de bankrekening die hij een dag tevoren had geopend en waarop hij het geld van de regering had gestort en maakte het geld over.
‘Uitstekend,’ zei de vrouw. ‘Li zal u naar uw suite brengen en komt u weer halen als uw verblijf hier ten einde is. U dient om vijf uur morgenochtend te vertrekken.’
‘Begrepen,’ antwoordde DeFoe, terwijl hij een blik op Sita wierp alsof hij niet kon wachten tot hij met haar alleen kon zijn.
Terwijl ze toekeek hoe de vreemde man de gegevens in de computer invoerde, had Sita het gevoel alsof ze in een ander mens was veranderd. Het Indiase meisje dat ze was geweest, de vriendin van de schitterende zee en warme zon, had zich teruggetrokken in de duisternis en een nieuw meisje had haar plaats ingenomen, een meisje zonder een verleden en zonder toekomst. Het meisje was bang, maar ook in staat haar lot te accepteren; dit was haar karma. Ze deed haar best het gejaagde kloppen van haar hart te negeren en probeerde zich voor te stellen wat voor soort persoon deze man was. Is hij getrouwd? dacht ze. Heeft hij kinderen? Van hoe ver is hij gekomen, vanavond? Waarom heeft hij míj uitgekozen?
Toen de man klaar was met de computer, begeleidde Li hen naar boven, naar de gang met de deuren. Hij liet ze in de eerste suite binnen en sloot de deur achter hen. Met in haar hoofd de instructies van de blonde vrouw, liep Sita naar het midden van de kamer en keerde ze zich naar de man om. Haar onderlip trilde, maar ze deed haar best om haar angst niet te laten blijken. Wat de man ook van haar wilde, het was onontkoombaar. Er was geen uitweg meer. De enige werkelijke keuze die ze nog had was die tussen het accepteren van haar lot of de dood.
De man pakte haar bij haar pols en leidde haar naar het bed. Hij zei dat ze moest gaan zitten en begon de knoopjes van zijn overhemd los te maken. Sita leunde tegen de kussens en bestudeerde hem; ze voelde zich als verdoofd. Het viel haar op dat de man op het middelste knoopje van zijn overhemd drukte, voordat hij de knoopjes verder naar onderen losmaakte. Ze had geen idee waarom. Ondanks zichzelf begon ze te beven.
Toen de man zijn shirt had uitgetrokken, kwam hij naast haar op het bed zitten. Hij streek met zijn vingertoppen over haar haar en haar lippen. Sita probeerde niet te huiveren onder zijn aanraking.
‘Waar kom je vandaan?’ vroeg hij.
Die vraag raakte de basis van haar nieuwe persoonlijkheid. Sita tuurde omlaag naar de sprei. Het maakt niet uit, dacht ze. Alles is weg.
Toen ze niet reageerde, boog de man zich naar haar toe en deed hij alsof hij haar in haar hals zoende. Maar hij zei iets, heel zachtjes. ‘Ik heet DeFoe en ben hier om je te redden. Er komt zo een politie-inval. Blijf in je rol. Het wordt gevaarlijk, maar het is zo voorbij.’
De woorden drongen in eerste instantie niet tot Sita door en toen ze besefte wat de man had gezegd, had ze geen idee wat ze ervan moest denken. Hoewel ze een helikopter hoorde aankomen, verdween haar twijfel niet. Ze was te zeer gewend aan de wanhoop en de pijn die de wereld haar sinds de golven kwamen had gebracht. Ze had zichzelf voorbereid op een leven als beshya. Hoe kon haar lot nu plotseling veranderen?
Maar het geluid van de helikopter werd luider.
Sita wierp een blik op de onbekende man – DeFoe – en opeens viel haar overtuiging dat ze vanaf nu een courtisane was als een tweede huid van haar af. Aan de ogen van de man kon ze zien dat hij de waarheid sprak. Hij was niet hier om haar te verkrachten. Hij was hier om haar te redden.
En op dat moment besloot ze dat ze hem geloofde.
Even later hoorde DeFoe geschreeuw op de gang. De deur naar de suite werd opengegooid en Li kwam zwaaiend met een pistool naar binnen rennen.
‘Wat is er verdomme aan de hand?’ vroeg DeFoe kwaad, terwijl hij verschoof om Sita met zijn lichaam af te schermen.
‘Meekomen, nu,’ beval de Aziaat.
‘En het meisje?’ vroeg DeFoe gebiedend. ‘Ik heb een fortuin voor haar betaald!’
‘Geen tijd voor praten!’ riep de Aziaat uit, terwijl hij met zijn wapen gebaarde.
DeFoe stond op en gromde: ‘Dan wil ik verdomme mijn geld terug.’
‘Niet geld terug!’ riep Li, terwijl hij het pistool op DeFoe richtte. ‘Politie!’
DeFoe vloekte luid en maakte een sprong in de richting van de deur, alsof hij geschrokken was en wilde vluchten. Maar zodra hij vlak bij Li was, sloeg hij het pistool uit zijn handen en gaf hem een harde trap in zijn kruis. Li zakte door zijn knieën. DeFoe pakte het pistool en ramde met de kolf ervan tegen Li’s slaap, waarna de Aziaat bewusteloos tegen de grond sloeg. Toen draaide DeFoe de pistoolloop naar voren en rende naar de deur.
Opeens stond hij oog in oog met een vuurwapen dat uit het niets leek te komen. Er klonk een schot en DeFoe voelde de inslag van de kogel. Hij stond stil, pijn verspreidde zich door zijn borstkas. Toen vuurde het wapen nog een keer. DeFoe viel op de vloer neer.
Dietrich Klein kwam met grote stappen de kamer in. Zijn voorhoofd was bezweet, maar verder was hij een toonbeeld van kalmte. DeFoe begon wazig te zien. Hij keek naar Sita en probeerde zich te herinneren waar zijn pistool was. Klein deed de deur dicht, schoof de grendel ervoor en richtte het pistool op Sita. DeFoe wilde iets zeggen, maar zijn mond werkte niet.
‘Blijf waar je bent,’ hoorde hij Klein zeggen. ‘En hou je stil.’
Het laatste wat DeFoe zag was dat Klein zijn mobiele telefoon uit zijn zak haalde.