8
Als u de duivel nooit hebt gezien, kijk dan naar uzelf. JALAL-UDDIN RUMI
MUMBAI, INDIA
Thomas’ eerste week bij case voelde alsof hij in het diepe was gegooid. De dagen begonnen om halfnegen met een vergadering van het hele kantoor die werd geleid door Jeff Greer. De drie directieleden rapporteerden dan over de nieuwe ontwikkelingen uit het veld – hoe de onderzoeken verliepen, welke sporen werden gevolgd, zaken die voor de rechter zouden komen en hoe geredde meisjes het maakten. Alles kwam onomwonden op tafel, zonder het verhaal mooier te maken dan het was. Of het nou om afschuwelijke dingen ging of een hoopgevend verslag, de directeuren van case hielden niet van sensationele verhalen of ergens omheen draaien.
Op zijn eerste dag op kantoor besefte Thomas al dat werken voor CASE lichtjaren afstond van een doorsnee non-profitbaan, of tenminste zoals hij en zijn collega’s bij Clayton daarover dachten. De uren waren lang, de professionele standaard was hoog, en de zaken vergden veel van je verstandelijke vermogens. Bovendien was het werk niet zonder gevaar. CASE had weinig vrienden gemaakt in Mumbai en veel machtige vijanden. De meeste vaste stafleden waren al eens bedreigd of lastiggevallen door een pooier of souteneur, een aantal zelfs meer dan eens.
Het leven op de juridische afdeling van CASE leek veel op het leven in de loopgraven bij Clayton. Maar de overeenkomsten eindigden waar de wet zelf begon. Thomas was voor een groot deel onbekend met de details van de Indiase jurisprudentie en in de taal van de Indiase wetgeving wemelde het van vreemde uitdrukkingen en archaïsche termen, een overblijfsel uit de dagen van de Raj. Thomas had altijd een pen bij de hand en maakte uitgebreide aantekeningen, maar meestal maakten die de boel nog onduidelijker dan iets te verhelderen.
Zijn kennis maakte een reuzenstap toen Samantha Penderhook hem vroeg het verslag te lezen dat door een van de Indiase juristen van CASE was opgesteld. De zaak ging om een pooier die een tijdelijk bordeel in de sloppen van Jogeshwari had geleid. Hij had een vriend die in meisjes handelde en ze uit dorpen in het verre noorden van India haalde door ze te beloven dat hij ze in Mumbai aan een baantje als serveerster of kindermeisje zou helpen. De pooier had vijf meisjes in zijn stal toen de politie met behulp van CASE zijn bordeel binnenviel. Alle vijf meisjes waren minderjarig. Twee van hen zelfs nog maar amper dertien. De bewijzen tegen de pooier waren vernietigend. Maar de rechtszaak sleepte al vier jaar voort en de pooier liep nog altijd vrij rond.
De Jogeshwarizaak was exemplarisch voor het falende rechtssysteem in Mumbai. De pooier had zijn misdaden toegegeven aan de politie, maar de bekentenis was niet toelaatbaar als bewijs omdat men ervan uitging dat het politiekorps corrupt was. De politie had bovendien een zooitje gemaakt van het First Information Report dat op de plaats delict moest worden opgesteld. De FIR sprak de verklaring tegen die was afgelegd door de pancha – de onafhankelijke getuige – waardoor de advocaat van de pooier een opening had om de geloofwaardigheid van dat rapport en van de politie aan te vechten.
Daarbij was de rechtszaak een toonbeeld van inefficiëntie geweest. De slachtoffers werden een halfjaar na de inval opgeroepen om te getuigen, maar de aanklager moest twee jaar wachten voordat hij de pooier kon onderwerpen aan een kruisverhoor. Tegen die tijd konden zowel de rechter als de juristen zich niet precies meer herinneren wat de slachtoffers hadden gezegd. Het enige wat was vastgelegd, waren ‘getuigenverklaringen’ die in steno door een griffier op een oude computer waren ingetypt. En helaas spraken die ‘getuigenverklaringen’ van de slachtoffers de aantekeningen tegen van de CASE-jurist, die de aanklacht had helpen opstellen.
En ten slotte was er nog het probleem van de taalbarrière. De meisjes kwamen uit een streek in Uttar Pradesh, in de buurt van Nepal, en spraken een dialect dat Awadhi wordt genoemd. Het kostte CASE twee maanden om een Awadhi vertaler te vinden. Toen de meisjes eindelijk onder ede stonden, bekende de vertaler dat hij hardhorend was. Hoewel hij vlak naast de meisjes stond, onderbrak hij hen doorlopend met de vraag of ze hun woorden konden herhalen.
De Jogeshwarizaak was een complete ramp. Nadat hij de aanklacht had gelezen, ging Thomas naar Samantha’s kantoor. Ze zat aan de telefoon, maar gebaarde dat hij gewoon binnen kon komen.
Toen ze had opgehangen, stak hij het rapport omhoog. ‘Is dit een grap?’
Ze glimlachte. ‘Geen grap. Ik zei al dat je gek zou worden van het rechterlijk systeem in Mumbai.’
Thomas gaf lucht aan zijn woede: ‘Vier jaar geleden heeft die pooier die kleine meisjes aan zijn vriend in de sloppenwijken verkocht en vandaag beweert zijn advocaat dat zijn cliënt niet vervolgd moet worden omdat de politie in de FIR geen samenhangende zin op papier kon krijgen, de griffier de meisjes niet kon verstaan toen ze getuigden en de pooier zogenaamd onder druk van de politie heeft bekend, hoewel er vijf getuigen en twee onafhankelijke pancha’s aanwezig waren toen die vent z’n verhaal deed. Wat is dit voor corrupte rechtbank hier?’
‘Het is een circus,’ gaf Samantha toe. ‘Daarom krijgen we zo weinig veroordelingen voor elkaar. Zelfs als de bewijslast waterdicht is, neemt de dader de benen, weigert het slachtoffer te getuigen of haalt de advocaat een stunt uit met de rechter en wordt de zaak zo lang aangehouden dat het dossier begint te schimmelen.’
‘Als het hele rechtssysteem niet werkt, waarom doen we dit dan allemaal?’
Samantha gebaarde naar de stoel tegenover haar bureau en zei: ‘Ga zitten.’
Zodra hij zat vervolgde ze: ‘Ik weet zeker dat je ooit wel hebt gehoord van Kenneth Burke en zijn bekende stelregel dat het kwaad overwint als goede mensen niets doen. Het is een mooi cliché. Iets waarmee politici graag rondstrooien of om op een sticker te zetten. Maar Burke had gelijk. Mumbai krioelt van de criminelen omdat de mensen er niets tegen hebben ondernomen en het hebben laten gebeuren. Toen CASE hier een kantoor opende, dacht iedereen dat we binnen een jaar wel weer verdwenen zouden zijn.’
Ze zweeg even en maakte een weids armgebaar.
‘Maar we zitten hier nog steeds, en mijn hemel, we maken écht een verschil. De pooiers zijn bang voor ons. De politie denkt wel twee keer na voordat ze zich laat omkopen. Meisjes die ooit vijftien keer per dag werden verkracht, zitten nu in privéhuizen om te herstellen. Het is een klein resultaat, maar het is een begin. De vraag die je moet beantwoorden is eenvoudig: wil je eraan meewerken of niet?’
Ze leunde naar voren in haar stoel en legde haar beide handen op het bureau. ‘Ik neem aan dat Jeff je zijn standaardvraag heeft gesteld over het uitzitten van de hele rit. Dat doet hij bij iedereen. Maar dit is mijn afdeling. Als je er op een bepaald moment uit wilt stappen, zal ik je verdedigen bij het hoofdkantoor. En ik hoef je er toch zeker niet aan te herinneren dat je niet betaald wordt, wel?’
Dat laatste was als een grapje bedoeld, maar Thomas kromp ineen. Samantha kon onmogelijk weten dat hij nu gewoon in Washington zou zitten en 325 dollar per uur zou schrijven, als die lafaard van een Mark Blake en de dreigende aanklacht van Wharton Coal er niet waren geweest. Het werk van CASE was bewonderenswaardig, maar hij was hier niet op morele gronden. Daarin verschilde hij van de rest van de vrijwilligers. De wereld van de mensenhandel maakte hem ziek, maar hij zat op een carrièrepad met een duidelijk einddoel: de federale rechtbank. Hij zou het hier uitzitten omdat het de enige manier was om weer in genade te worden aangenomen bij Clayton.
‘Maak je om mij geen zorgen,’ zei hij, terwijl hij opstond. ‘Ik doe mee.’
‘Dat dacht ik al.’ Samantha grinnikte. ‘Dan heb je hier je vuurdoop: zorg dat het hoger beroep in de Jogeshwarizaak indruk maakt. Zorg ervoor dat je zo overtuigend bent dat de rechter zit te popelen om die klootzak naar de gevangenis op Arthur Road te sturen.’
Die zaterdagavond nodigde Dinesh Thomas uit om met een aantal van zijn vrienden uit eten te gaan in Bandra. De vrienden waren vrijgezelle witteboordentypes die allemaal in Engeland hadden gestudeerd. Ze aten op het terras van Soul Fry, een hippe tent waar traditioneel, maar met een moderne flair werd gekookt. Dinesh’ vrienden vertoonden geen enkele interesse in het werk van Thomas bij CASE en ondervroegen hem het grootste gedeelte van de avond over Amerikaanse vrouwen. Thomas vermeed het onderwerp Priya, omdat een van de mannen haar familie misschien kende. Maar niemand vroeg naar haar en Dinesh was zo verstandig er niet over te beginnen.
Na het eten namen ze met z’n vieren een paar riksja’s naar Dinesh’ favoriete club, de White Orchid, twintig minuten verderop. De club was gevestigd op de derde verdieping van een pand waarin ook een kledingboetiek en een reisbureau huisden.
Terwijl de lift omhoogging hoorde Thomas al het gedempte gedreun van de bassen en een schril gezongen liedje. In de lobby werden ze ontvangen door drie uitsmijters gekleed in wit overhemd en zwarte broek. Een van Dinesh’ vrienden schudde de hand van een van hen en fluisterde iets in zijn oor. De man knikte en gebaarde dat het goed was. Daarna verwees hij de groep naar een volgende deur.
Zodra Thomas de White Orchid binnenkwam, besefte hij dat de belangrijkste attractie hier niet werd gevormd door alcohol of het gezelschap. De ruimte had de vorm van een cirkel en was rondom ingericht met tafeltjes en pluchen banken. Daarop zaten mannen van alle leeftijden met een drankje voor zich. In het midden van de ruimte bevond zich een houten dansvloer met daarop twee koperen, tot aan het plafond reikende palen. Tussen de palen stonden acht jonge meisjes die als prinsessen met goud en juwelen waren opgetuigd en elegante gewaden droegen. Anders dan de danseressen in een Amerikaanse stripclub waren deze meisjes volledig gekleed. Maar er zat toch een onmiskenbare sensualiteit in hun houding, de manier waarop ze naar de mannen keken en hoe ze dansten.
De meisjes wisselden elkaar af op het midden van het podium en er danste steeds één meisje tegelijk. De rest stond ernaast en keek verleidelijk in het publiek. Als een van de meisjes een man beviel, stak hij een geldbiljet in de lucht en bood haar dat aan. Het meisje trippelde dan naar de man toe, nam het biljet met een glimlach in ontvangst en keerde weer terug naar de rij. Soms gebeurde het dat een man een stapeltje roepiebiljetten ophief en naar een meisje knipoogde. Voor zo’n royaal bedrag danste ze dan even vlak voor hem – voor hem alleen. Maar het gebeurde nooit dat een meisje en haar bewonderaar elkaar aanraakten.
Om die regels kracht bij te zetten, stonden er een paar gespierde obers in de buurt, die de bezoekers in de gaten hielden en opletten of iedereen zich wel fatsoenlijk gedroeg. De obers namen ook bestellingen op en brachten de drankjes, maar hun belangrijkste taak was duidelijk. Thomas ging naast Dinesh zitten en probeerde er niet zo ongemakkelijk uit te zien als hij zich voelde. De meisjes hielden hem in het oog, op zoek naar een teken van interesse of een geldbiljet in zijn handen. Thomas’ opties waren beperkt. Hij kon of onbeschoft zijn ten opzichte van zijn vriend en de club verlaten, of met de rest blijven en toekijken.
Hij wierp een korte blik op Dinesh. Zijn vriend zag er ontspannen en op zijn gemak uit. Hij en zijn vrienden hadden een drankje besteld en knabbelden van de pinda’s die de club aanbood. Thomas gebaarde naar een ober en bestelde een biertje. Hij wilde dat Dinesh hem had gewaarschuwd over wat hij kon verwachten. Dan zou hij waarschijnlijk niet zijn meegegaan.
Thomas keek naar een meisje dat in haar eentje in een smaragdgroene salwar kameez op het podium stond te dansen. Ze was prachtig, met lotusvormige ogen en een amandelkeurige huid. Het meisje sloot haar ogen en bewoog zich zo sensueel dat het Thomas niet onberoerd liet. Even later vermande hij zich en wendde zich af, overspoeld door schuldgevoelens. Daarna deed hij zijn best om een beleefd excuus te bedenken om weg te kunnen, maar hij kon niets verzinnen. Hij baalde van Dinesh en was boos op zichzelf.
Ergens rond middernacht stond een van Dinesh’ vrienden plotseling op. Al de hele avond had hij een van de meisjes overladen met vijfhonderdroepiebiljetten. Nu wierp hij een blik op haar en knikte even naar een ober in de buurt. Vervolgens schudde hij Dinesh de hand en verdween in de richting van de uitgang. Tegelijkertijd verliet het meisje de dansvloer en liep naar de achterkant van de club.
‘Waar gaat hij naartoe?’ schreeuwde Thomas in Dinesh’ oor.
Zijn vriend opende zijn handen alsof hij het niet wist, maar opeens begreep Thomas het. Hij leunde naar achteren en bestudeerde Dinesh nog eens. Zijn vriend was in de ban van een lang meisje met prachtige wimpers. Hij had haar in de loop van de avond al op zijn minst drieduizend roepies gegeven en ze had al een paar maal alleen voor hem gedanst. Nu stond ze in de rij en deinde lichtjes mee op een melodie die Thomas vagelijk herkende. Dinesh tastte in zijn portefeuille en haalde daar acht biljetten van vijfhonderd roepie uit die hij naar haar opstak, als een valkenier die zijn prijsvogel bij zich roept.
De ogen van het meisje lichtten op en ze gleed door de ruimte naar hem toe, waarna ze recht voor hem ging staan. Met haar ogen op Dinesh gericht begon ze elegant te dansen, eerst haar handen, toen haar armen, haar schouders en daarna haar hele lichaam totdat alles zich op haar middelpunt concentreerde. Thomas zag het spektakel zich voor zijn ogen ontvouwen en zag nu wat hij eerst niet in de gaten had gehad. Hij keek naar een ritueel dat al zo oud was als de wereld.
Dinesh keerde zich naar hem toe en riep over het kabaal heen: ‘Je weet hoe je thuis moet komen?’
Thomas keek zijn vriend aan en knikte.
‘Dan zie ik je morgenochtend,’ zei Dinesh en hij stond op. De ober nam hem mee naar de uitgang en het meisje trok zich terug van het podium en liep naar achteren.
Thomas begreep hoe het verder zou gaan: Dinesh en het meisje zouden elkaar op straat weer ontmoeten en een taxi nemen naar een hotel ergens in de stad. In de beslotenheid van hun hotelkamer zou Dinesh zijn passie over haar uitstorten totdat hij niet meer kon. Dan zou het meisje zijn geld aanpakken en vertrekken. Een zoveelste avond, een zoveelste vent. Ze zou het geld gebruiken om haar kinderen te eten te geven of misschien wel om een nieuwe jurk te kopen op Linking Road. En dan zou ze weer gaan dansen. Morgen, waarschijnlijk, en de dag daarna en de dag daarna. Het ritueel zou zich steeds herhalen en Dinesh zou vergeten zijn.
Tot hij besloot haar opnieuw te betalen.
Thomas dronk zijn bierglas leeg en liet een biljet van honderd roepie achter voor de ober. Hij nam afscheid van de resterende vrienden van Dinesh en verliet de White Orchid, walgend van zichzelf. Hij vroeg zich af wat de mensen bij CASE ervan zouden vinden dat hij zo’n soort club bezocht. Hij vroeg zich af wat Priya ervan zou vinden en of het haar iets zou kunnen schelen.
Hij hield een riksja aan en zei tegen de chauffeur dat hij hem naar de Bandstand moest brengen. Terwijl hij het lawaai van de motor niet probeerde te horen, worstelde hij opnieuw met het idee van zijn moeder. In de afgelopen week had hij twee keer op het punt gestaan om Priya’s nummer in te toetsen, maar het beide keren niet gedaan. Waarom was de gedachte om haar in de ogen te kijken zo angstaanjagend voor hem?
Op zoek naar afleiding haalde hij zijn BlackBerry tevoorschijn en bekeek zijn e-mails. Die ochtend had hij een boodschap naar zijn moeder gestuurd om haar angsten te bezweren – ze was altijd al een tobber geweest – en om zijn vader ervan te verzekeren dat een week in India zijn langetermijnplannen niet had veranderd.
Elena had geantwoord:
Thomas, ik ben zo blij dat je veilig bent aangekomen. Je vader heeft weer een nieuwe obsessie. Sinds je weg bent, leest hij non-stop over de sekshandel. De post heeft net een doos boeken afgeleverd die hij besteld heeft. Ik zou het liever over een wat meer doorsneeonderwerp hebben tijdens het avondeten, maar ik mag niet klagen. Ik ben al blij dat hij niet saai is. Hou alsjeblieft contact en kom gauw weer thuis.
Haar tekst bracht een glimlach op Thomas’ gezicht. Hij scrolde verder door de lijst van ongelezen e-mails. Tussen een hele berg spam kwam hij een bericht van Andrew Porter tegen.
Hoi, Thomas. Je wilt vast weten dat de politie van Fayette het incident waar jij het over had bij ons heeft gemeld. Verder nog geen concreet nieuws, maar we zijn ermee bezig. Het is rotweer hier – natte sneeuw en ijs. Geniet daar van de warmte. Ik ben jaloers op je.
Thomas typte terug:
Bedankt dat je me op de hoogte houdt. Op dit moment stik ik zowat in de uitlaatgassen. Niet echt paradijselijk, maar toch beter dan natte sneeuw, denk ik.
Nadat hij het bericht had verzonden, scrolde hij verder door zijn inbox en ontdekte haar naam. Hij sloot zijn ogen en vroeg zich af waarom het leven toch zo gecompliceerd moest zijn. Hij had haar duidelijk moeten maken dat het echt voorbij was. Even voelde hij de neiging haar e-mail te verwijderen, maar zijn nieuwsgierigheid won het.
Tera had geschreven:
Thomas, ik ben een idioot, maar ik kan het niet helpen dat ik je mis. Waar zit je? De partners laten niets los, behalve dat je een sabbatical hebt genomen. Het is hier koud. Ik mis je warmte.
Hij leunde naar achteren en staarde naar de lichten van de stad. Tera was een goede, warme vrouw. Hij had haar gevoelens aangewakkerd en haar toen opeens, zonder behoorlijke uitleg, aan de kant gezet. Ja, ze was een idioot. Maar hij ook.
Diep in gedachten verzonken, merkte hij niet dat de riksja stilstond voor het appartementengebouw waar Dinesh woonde. De chauffeur draaide zich om en keek hem geërgerd aan, terwijl hij op de meter wees. Thomas betaalde hem en wandelde het hek door. De lift wachtte hem op. Toen hij in Dinesh’ appartement was, schonk hij zichzelf een glas cognac in en liep het balkon op. Hij stond bij de balustrade, ademde de zilte lucht in en deed zijn best om te bedenken hoe hij weer wijs kon worden uit zijn leven.
Toen hij ten slotte genoeg had van dat onderwerp, ging hij naar zijn kamer en maakte zich klaar om te gaan slapen. De geluiden van Mumbai filterden door het open raam naar binnen. Thomas ging in bed liggen en deed zijn ogen dicht. Toen de slaap uiteindelijk kwam, was het een zegen.
Op maandag liep Thomas na de ochtendvergadering naar het kantoor van Nigel McPhee. Er zeurde een gedachte in zijn achterhoofd sinds hij de White Orchid had verlaten, die nog hardnekkiger was geworden toen Dinesh zondagochtend met een vrolijke glimlach op zijn gezicht in het appartement was gearriveerd. Thomas wilde het nu weten.
Nigel gebaarde dat Thomas moest gaan zitten. ‘Wat kan ik voor je doen?’
Thomas kwam meteen ter zake. ‘Een vriend van me heeft me zaterdagavond meegenomen naar de White Orchid.’
‘Aha,’ reageerde Nigel. ‘En je was er niet op voorbereid, begrijp ik.’
Thomas schudde zijn hoofd.
‘Zoals ik al eerder zei: de hele stad hier is één groot bordeel.’
‘Wat me op mijn vraag brengt: de White Orchid voelde niet echt als een bordeel. En de meisjes leken me geen slaven.’
Nigel keek hem peinzend aan. ‘Hoe ziet een slaaf er dan volgens jou uit?’
‘Geen idee. Maar deze meisjes wekten de indruk dat ze daar uit vrije wil waren.’
‘Schijn kan bedriegen.’
‘Dus zeg je dat ze gedwongen worden en verhandeld zijn?’
‘Het ligt gecompliceerder. De meesten van hen zijn erin geboren.’
‘Hè? Hoe bedoel je?’
‘Het zijn Bediameisjes. Vrouwen van hun kaste zijn al eeuwenlang prostituees. Het is je opgevallen, neem ik aan, dat ze stuk voor stuk prachtig om te zien waren?’
Thomas knikte.
‘Hun afkomst is een mysterie, maar hun verhalen zijn allemaal hetzelfde. Hun ouders voeden hen hiervoor op. Ze nemen ze mee naar Mumbai als ze tieners zijn en installeren ze ergens als hostess. Ze zijn van niemand, zoals dat wel het geval is bij de meisjes in de bordelen in het zuiden van de stad. Bediameisjes wonen alleen. Ze hebben geld te besteden. Maar je kunt moeilijk beweren dat ze de vrije keuze hadden. Ze weten niet beter.’
‘Beseffen de klanten dat?’ Thomas dacht aan Dinesh.
Nigel lachte. ‘Het kan de klanten niet schelen. Een hostess in een club is een vrouw uit hun dromen. De mannen maken zichzelf wijs dat de meisjes echt op hen vallen. Ze kopen geen hoer. Ze geven een cadeautje aan een vriendinnetje.’
Thomas dacht erover na. De logica was verwrongen, maar klopte wel met de manier waarop Dinesh zich had gedragen.
‘Hoe staat CASE tegenover dat soort dansclubs?’
Nigel schudde zijn hoofd. ‘Clubs zoals de White Orchid zijn onschendbaar. De politie krijgt geld van de clubeigenaars en zeggen dat de meisjes daar dansen omdat ze dat zelf willen. En misschien is dat ook wel zo. De enige tenten waar wij ons op richten zijn de bierbars in de voorsteden waar de pooiers hun meisjes achter slot en grendel houden.’
‘Weet je,’ zei Thomas. ‘Mijn vrouw noemde Mumbai ooit de stad van maya. Ik begin te begrijpen wat ze bedoelde.’
Nigel knikte. ‘Alles is een illusie hier.’
Thomas bedankte hem en liep terug naar zijn bureau. Daar pakte hij zijn laptop en verdween naar de bibliotheek van CASE, waar hij alle uitspraken over mensenhandel die hij maar kon vinden doornam. Hij vond er een paar die hij voor het Jogeshwariverslag kon gebruiken, maar het waren er maar weinig.
Rond het middaguur zat hij weer achter zijn bureau op de juridische afdeling, vastbesloten om de punten die hij in zijn hoofd had op papier te krijgen en de aanklacht te herschrijven. Hij noteerde zijn belangrijkste bevindingen in zijn laptop en begon toen titels voor de hoofdstukken en subhoofdstukken te verzinnen. Een halfuur later had hij het raamwerk van zijn argumentatie op papier. Hij keek op de klok en vroeg zich af hoe het met de lunch stond.
Plotseling hoorde hij opgewonden stemmen op de opsporingsafdeling aan de overkant van de ruimte. Hoewel de drie afdelingen – opsporing, juridisch en rehabilitatie – één grote, gemeenschappelijke ruimte deelden, klonken de gesprekken meestal gedempt door alle airconditioners die de hele dag stonden te zoemen en ratelen.
Hij stond op en zag drie Indiase agenten plus een opsporingsmedewerker van CASE Nigels kantoor binnengaan.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij aan Eloise, een vrijwilligster uit de Bronx.
Eloise legde een deel van de All India Reporter neer en keek over het scheidingswandje naar het nu bijna verlaten gedeelte waar de opsporingsafdeling huisde. ‘Wat is er aan de hand, John?’
De CASE-vrijwilliger keek op van zijn computer. ‘Rasheed heeft een tip gehad. Twee minderjarige kinderen in Kamathipura. Een van hen is nog maagd. Nigel wil snel in actie komen.’
Thomas’ hartslag versnelde. ‘Wie gaan er allemaal mee bij zo’n inval?’
Eloise glimlachte. ‘Vraag het aan Greer. Van hem mag je vast mee.’
Kort daarna kwamen Nigel en de rest alweer uit zijn kantoor. Nigel liep meteen door naar dat van Samantha om te overleggen. Niet lang daarna kwamen ze weer naar buiten om de juridische medewerkers in te lichten.
‘Rasheed was gisteravond in M.R. Road. Hij sprak een meisje dat hem al eerder informatie had doorgespeeld. Ze vertelde dat er vlak voor Nieuwjaarsdag twee minderjarige meisjes waren binnengebracht in haar bordeel. We doen vanavond een inval. Deepak treedt op als de zogenaamde klant, hij blijkt de eigenaar van het bordeel te kennen.’
Na de mededeling liep Thomas naar Greers kantoor. Jeff zat aan de telefoon.
‘Spannende tijden,’ zei Greer terwijl hij ophing. ‘Rasheed haalt iedere steen boven om de tip bevestigd te krijgen.’
‘Heb je er bezwaar tegen als ik meega?’ vroeg Thomas.
Greer hoefde maar even na te denken. ‘Nee, vanavond of een andere keer, dat maakt niks uit.’
Na een stormvloed aan voorbereidingen, verzamelden Greer en Nigel om vijf uur die middag het team dat deel zou nemen aan de inval. Ze waren met zijn zessen: Deepak, Rasheed en Rohit waren de opsporingswerkers – zij kenden het bordeel. Ravi was ook een medewerker van de afdeling opsporing die vaak dienstdeed als chauffeur van de landrover van CASE. Dev Ramachandra was degene die het onderzoek leidde. En Anita Chopra was van de afdeling opvang en gespecialiseerd in ondersteuning van minderjarige meisjes.
Nigel vroeg Rasheed hem bij te praten over de laatste berichten. Rasheed leunde naar voren in zijn stoel.
‘Het gerucht gaat dat Suchir de koop twee weken geleden heeft gesloten. Niemand weet waar de meisjes vandaan komen, maar mijn contacten beweren dat hij zestigduizend heeft verdiend op de oudste. Het is niet bekend of het andere meisje al is ontmaagd.’
‘Deepak,’ vroeg Nigel, ‘hoe zit het gebouw in elkaar?’
‘Het is zo’n typische hoerentent waar je eerst in een lobby wordt ontvangen,’ antwoordde de man. ‘Er is maar één ingang, daar ben ik zeker van, en die is aan de voorkant. Maar ik heb wel gehoord dat er een ontsnappingsroute zou kunnen zijn, hoewel ik die nooit heb gezien. De lobby ligt op de tweede verdieping van het gebouw. De peeskamertjes zijn er meteen achter. Suchir heeft ongeveer vijftien meisjes. Zijn zoon, Prasad, werkt ook voor hem. Ik weet dat er een zolderkamer is, maar ik weet niet hoe we die kunnen bereiken.’
‘Hoe gewelddadig denk je dat het wordt?’ informeerde Nigel.
Rohit gaf antwoord. ‘Ik heb nooit gehoord dat Suchir een wapen draagt. Zijn madam is heel onderdanig. Prasad is hier het risico. Hij is opvliegend.’
Nigel zei tegen Greer: ‘Zorg dat de politie dat weet.’
‘Oké.’ Greer krabbelde iets op zijn notitieblok. ‘Hoe goed te vertrouwen zijn de agenten van Nagpada?’ vroeg hij aan Dev. ‘Het is alweer een tijdje geleden dat we daar een inval hebben gedaan.’
‘Hoofdinspecteur Kahn is onomkoopbaar,’ antwoordde Dev. ‘De rest van zijn team zal de weg van de minste weerstand kiezen. Alle agenten nemen bakshees van de pooiers aan, maar ze zijn bang voor Kahn en zullen zijn orders opvolgen.’
‘En hoe achterdochtig is Suchir?’ vroeg Greer. ‘Controleert hij op afluisterapparatuur?’
Deepak schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft nog nooit een inval gehad. Men zegt dat hij hafta betaald aan Chotta Rajans bende. Hij denkt dat hij onaantastbaar is.’
Het voorbereiden ging door tot zes uur, waarna het team ergens iets ging eten. Om zeven uur waren ze weer terug bij het kantoor, waarvandaan ze in twee auto’s op weg gingen naar het politiestation van Nagpada, een rit van drie kwartier. Nigel wenste hun veel succes en bleef op kantoor achter.
Tijdens de rit belde Greer naar hoofdinspecteur Kahn. Hij hoorde dat Kahn een team van zes agenten bij elkaar had, of halvadars, voor de inval. Om te voorkomen dat een van de mannen Suchir zou waarschuwen, had de hoofdinspecteur zijn agenten nog niet ingelicht over het doel. Dat zou hij hun op weg erheen vertellen. Kahn had ook twee pancha’s van een ander bureau geregeld die mee zouden gaan. De politie had twee politieauto’s en twee busjes tot haar beschikking. Als ze veel meisjes zouden aantreffen, zouden ze die daarmee naar het bureau moeten brengen.
‘Alles klopt,’ merkte Greer op tegen Thomas toen hij de verbinding had verbroken. ‘Kahn maakt zijn reputatie waar.’
De rit van Khar naar Nagpada ging via het hart van het centrum en het zuiden van Mumbai – door de sloppenwijk Dharavi, helder verlicht door brandende hopen afval, eindeloze snoeren lichtpeertjes en de van taxi’s uitpuilende straten van Dadar West en Lower Parel, naar de drukke steegjes van Nagpada.
Ze parkeerden ongeveer een huizenblok van het bureau vandaan en vervolgden hun weg te voet. Hoofdinspecteur Khan ontving hen in de hal en dirigeerde hen een rommelig kantoortje binnen, dat gemeubileerd was met metalen bureaus en boekenkasten tegen alle wanden. Hij wilde Deepaks materiaal eerst graag zien en de CASE-medewerker maakte zijn rugzak open. Hij haalde er een klein videocameraatje uit dat verborgen zat in een balpen en de geluidsapparatuur die hij op zijn middenrif zou vastplakken. Khan knikte. Hij voelde in zijn zak en overhandigde Deepak een envelop.
‘Twintigduizend roepie,’ zei hij. ‘Ik heb de serienummers genoteerd.’
Deepak gaf de envelop door aan Jeff, die zijn blocnote tevoorschijn haalde en de biljetten natelde.
‘De pancha’s zijn er zo,’ vervolgde de hoofdinspecteur. ‘Mijn agenten weten nog helemaal van niets. Ik doe zo de deur van deze kamer op slot. We vertrekken om kwart voor tien.’
Thomas keek toe terwijl Rasheed Deepak hielp met de pencamera en de microfoon. Beide waren zo klein dat ze in zijn kleren opgingen.
Om iets over negen uur arriveerden de pancha’s. Het waren Indiërs van rond de dertig. In redelijk Engels stelde de man zich voor als Kavi en de vrouw als Mira. Rasheed praatte hen bij in rap Hindi.
Uiteindelijk keek Greer op zijn horloge. ‘Het is bijna tijd,’ zei hij tegen Thomas. ‘Ik bid meestal even van tevoren. Heb je daar bezwaar tegen?’
‘Ga je gang,’ antwoordde Thomas. ‘Ik ben katholiek opgevoed.’
Met zijn ogen dicht deed Greer een kort gebed waarin hij vroeg om veiligheid en succes. Toen keek hij naar de deur, waar hoofdinspecteur Khan in de deuropening was verschenen. Khan nam hen mee naar de hal en stelde hen voor aan zijn mannen. Het invalsteam telde zes agenten, allemaal bewapend met houten knuppels die lathis worden genoemd. Twee van hen zwaaiden met een haast antiek karabijn.
De hoofdinspecteur verhief zijn stem om boven het gezoem van de plafondventilators uit te kunnen komen. ‘Wij blijven op Bellasis Road totdat Deepak ons de gemiste oproep stuurt. Voor die tijd mag niemand naar binnen. Ik neem de voorste auto. Iedereen die eerder in beweging komt dan ik, levert zijn politie-insigne in. Is dat duidelijk?’
Aan alle kanten werd er gegromd en gebromd. De in kaki geklede halvadars waren nerveus en onrustig. Twee ervan wierpen een zijdelingse blik op Jeff en Thomas, hun minachting voor hen nauwelijks verhullend.
Khan keek ieder van zijn mannen om de beurt strak aan. ‘Het maakt niet uit waar je vandaan komt of hoe je tegenover beshya’s staat. Denk aan de meisjes die we gaan redden alsof het je eigen kinderen zijn. Doe je werk. Nog vragen?’
Niemand zei iets.
‘We gaan,’ zei hij.