23

Je bezit niets omdat je er niet om vraagt. HET EVANGELIE VAN JOHANNES

PARIJS, FRANKRIJK

Na het incident met de zwarte Mercedes vergezelde Thomas Julia naar de Place de la Concorde en nam in de hal van de Amerikaanse ambassade afscheid van haar. Ze beloofde te bellen zodra ze iets van de brp hoorde.

      Thomas verliet de ambassade met een opgejaagd en onrustig gevoel. Hij had voor elkaar gekregen wat Léon als een wonder had beschouwd: een aanwijzing gevonden en die weten om te zetten in een spoor. Hij had de vrouw, waarschijnlijk Navins tante, in de auto zien zitten. Waar ze nu was wist hij niet, maar hij wist wel dat het appartement van de Petrovitches aanwijzingen zou bevatten. Achter die dubbele deuren moest iets te vinden zijn, iets wat hem naar Sita kon leiden. Maar dat spoor moest eerst bestudeerd en daarna goedgekeurd worden via de bureaucratische molens. Hemeltergend was het.

      Op zoek naar een manier om zijn frustratie kwijt te raken, liep hij over het uitgestrekte Place de la Concorde. Hij stak de brug over de Seine over en wandelde verder over de linkeroever naar het westen. Het wolkendek brak open en de rivier sprankelde opeens in het zonlicht.

      De hele weg naar de Eiffeltoren hield hij er flink de pas in. Hij ontweek de kluit toeristen die aan de voet van de bezienswaardigheid samengroepten en liep verder door het brede Parc du Champ Mars, dat zich van de Eiffeltoren tot aan het uitgebreide complex van de École Militaire uitstrekte. Daar ging hij op een bankje zitten en keek naar de vogels die in de turbulentie van de wind speelden.

      Na een paar minuten haalde hij zijn BlackBerry tevoorschijn, van plan om Priya te bellen. In Mumbai was het nu laat in de middag. Ze nam al na de tweede keer overgaan op, ze klonk moe maar blij van hem te horen.

      ‘Hoe is Parijs?’ vroeg ze.

      Magnifique,’ zei hij. ‘Hoe is Mumbai?’

      ‘Met de dag heter. Hoe gaat het zoeken?’

      Hij vertelde haar in het kort wat er de laatste twee dagen was gebeurd.

      Priya was onder de indruk. ‘Dat is veel meer resultaat dan ik verwachtte.’

      ‘Twee stappen vooruit, één achteruit. Hoe gaat het met je vader?’

      Priya zuchtte even. ‘Hij zit nog steeds in Varanasi.’

      ‘Nou, doe hem de groeten als je hem ziet.’

      ‘Zal ik doen.’ Priya zweeg even. ‘Ik ben trots op je, Thomas.’

      Haar compliment deed hem onverwachts veel goed.

      ‘Ik meende wat ik zei. Breng Sita weer thuis.’

      Thomas stond op van het bankje en liep langs de rand van het gras in de richting van de École Militaire. Op de hoek van Place Joffre en Avenue de Tourville liep hij naar het oosten langs het Hôtel des Invalides. Hij wandelde door de idyllische straatjes van het Zevende en Zesde Arrondissement voordat hij stopte bij een café en daar een stokbroodje bestelde. Hij checkte zijn BlackBerry regelmatig om te zien of er een e-mail of sms van Julia was, maar zijn inbox bleef leeg.

      Na de lunch wandelde hij door Jardin du Luxembourg en langs Rue Soufflot de heuvel op naar het megalithische Pantheon. Onder de indrukwekkende gevel van de Bibliothèque Sainte-Geneviève bleef hij staan en liet zijn blik langs de namen van de grote wetenschappers en denkers glijden die onder de ramen van het gebouw in de muur uitgebeiteld waren. Da Vinci, Erasmus, Newton, Bacon, Lavoisier. Als student hadden die namen hem geïnspireerd. Maar nu maakten ze hem onrustig. Al deze mensen waren stuk voor stuk grote geesten geweest die de status quo van hun tijd hadden uitgedaagd, vaak ten koste van zichzelf. Er kwam een herinnering in hem op – Priya’s woorden, toen hij aan zijn baan bij Clayton was begonnen. ‘Ze zullen een huursoldaat van je maken,’ had ze gezegd, ‘en je zult je ziel kwijtraken.’ Hij was het niet met haar eens geweest. Maar de filosofen, wetenschappers, heiligen en wijsgeren wier namen hier in de muren van de Bibliothèque stonden, spraken boekdelen. Hoeveel van hen zouden het, als ze nog in leven waren geweest, met Priya eens zijn geweest?

      Hij draaide zich om en liep over het met kinderkopjes geplaveide plein naar Église Saint-Étienne-du-Mont. Voor de kerk bleef hij staan, terwijl Jean-Pierre Léons vraag in zijn gedachten opkwam: Bent u gelovig, Mr. Clarke? Om de een of andere reden knaagden die woorden aan hem. Nooit eerder zou hij overwogen hebben om bij zijn zoektocht naar Sita de hemel om hulp te vragen, maar de vraag was door zijn hoofd blijven zeuren en liet hem niet los.

      Toen er een ouder echtpaar uit de kerk kwam, kon Thomas, voordat de zware deur weer dichtviel, een snelle blik naar binnen werpen. Het was een groot heiligdom, met een gewelfd plafond, boogvormige galerijen, rijkversierde pilaren en ramen met een ingewikkeld stenen maaswerk. Hij merkte dat hij door de plek werd aangetrokken. In een opwelling besloot hij er rond te gaan kijken.

      De geluiden van de straat verdwenen zodra de deur van de kerk achter hem dichtging. De stilte van het heiligdom werd niet verstoord. Thomas liep langzaam door de indrukwekkende galerij die zich langs het middenschip bevond. Door de glas-in-loodramen hoog boven hem stroomde het zonlicht naar binnen en er flakkerden kaarsvlammen in de schaduwen voor de heiligenbeelden. Er stond een bordje dat een kaars twee euro kostte. Hij aarzelde, twijfelde, maar plotseling leken zijn bezwaren eerder ingegeven door zijn eigen starheid, dan door gezond verstand. Wat kon het nou voor kwaad om een kaarsje te branden?

      Hij duwde een twee-euromunt in de gleuf van het gelddoosje en pakte een kaars. Die stak hij aan aan de vlam van een andere en hij plaatste hem op de onderste rij van een standaard. Toen liep hij naar een plekje in een van de kerkbanken aan de rand van het middenschip, waar hij een kruis sloeg zoals hij dat als kind ook had gedaan, neerknielde, zijn hoofd boog en zijn kin op zijn gevouwen handen liet rusten.

      Eerst dacht hij erover om voor geluk te bidden, maar dat leek hem niet gepast. Dus bad hij om genade. Genade was een concept dat rechtstreeks uit de catechismus kwam, zwaar, stoffig en gerafeld, als een beduimeld boekwerk in een oude bibliotheek, maar toch vond hij dat het een goede resonantie had die hij niet precies kon benoemen. Hij bad en deed zijn ogen weer open. De kerk was nog precies hetzelfde, evenals de wereld. Maar voor het eerst sinds de dood van Mohini voelde Thomas enige vrede.

Hij verliet de kerk en stond een moment later weer buiten op de keien van Place Sainte-Geneviève. Toen hij zijn BlackBerry checkte, bleek Julia nog altijd geen boodschap voor hem te hebben achtergelaten. Daarna neusde hij wat rond in een winkeltje met tweedehandsboeken en kocht een stuk kaas in een fromagerie, voordat hij weer naar zijn hotel terugging. Het liefst had hij Julia gebeld om te horen hoe het ervoor stond, maar hij wist dat hij haar niet steeds moest lastigvallen.

      Uiteindelijk kwam het telefoontje om een paar minuten voor zes.

      ‘Hoi, Thomas,’ zei Julia. ‘Sorry voor de lange stilte, maar ik heb de hele middag in vergaderingen gezeten. Ik heb een huiszoekingsbevel.’

      Verbaasd vroeg hij: ‘Hoe heb je dat in vredesnaam voor elkaar gekregen?’

      ‘Een beetje vriendelijke overredingskracht en heel veel geluk. Wij wisten wel dat de BRP de Petroviches in de gaten hield, maar we wisten niet waarom. Nu blijkt dat ze een escortservice hebben en een pornosite met meisjes uit Oost-Europa. De BRP is al meer dan een jaar naar ze op jacht, maar de bewijzen waren nog onvoldoende. Tot nu toe, dan. Een van de meisjes heeft gepraat. Ze zijn al een week bezig met het plannen van een inval. Mijn tip over Sita heeft hun vermoedens nog eens bevestigd. De inval is morgenochtend.’

      Thomas was verbijsterd. Sita was in een oorlogszone beland. ‘Hoe groot is de kans dat ze me mee laten gaan?’

      Julia lachte. ‘Nul-komma-nul. Ze laten óns bij dit soort operaties al niet in de buurt komen en als ze in dit geval een uitzondering zouden willen maken, wat ze niet doen, dan zou die niet voor jou gelden. Nee, we zullen gewoon rustig aan de zijlijn moeten afwachten.’

      ‘Bellen ze als het achter de rug is?’

      ‘Mijn mannetje heeft beloofd contact op te nemen. Maar wanneer weet ik niet. Geduld, Thomas, geduld.’

De nacht ging hemeltergend langzaam voorbij. Toen het licht begon te worden, gaf Thomas het idee maar op dat hij de slaap nog zou kunnen vatten. Hij ging naar een café op de hoek van de straat en dronk een dubbele café noir terwijl hij Le Monde doorbladerde. Julia belde om zeven uur. Ze klonk buiten adem.

      ‘De inval is volgens plan verlopen,’ zei ze. ‘De BRP heeft zes Oekraïense meisjes uit het gebouw weten te redden. Maar de Petroviches waren verdwenen.’

      ‘Hoe kan dat nou?’ vroeg Thomas. ‘We hebben er nog maar net eentje van gezie...’ Zijn stem stierf weg toen er een gedachte in zijn hoofd opkwam. ‘We hebben hun wantrouwen gewekt, denk je niet? Toen ik achter de auto aanholde.’

      ‘Ik heb geen idee.’

      ‘En Sita?’

      ‘Van haar hebben ze geen spoor gevonden. Sorry.’

      ‘En de meisjes? Als Sita in het appartement werkte moet een van hen haar toch wel eens gezien hebben.’

      ‘Je hebt gelijk,’ zei ze aarzelend.

      ‘Wat?’

      ‘Het is alleen dat ik al mijn credits al heb verbruikt om je zover op weg te helpen. De meisjes zijn niet toegankelijk voor ons. Het protocol van de BRP is uiterst strikt, vooral nu de Petroviches nog voortvluchtig zijn. De meisjes zitten waarschijnlijk al ergens in een SAFEHOUSE. Ik weet niet waar ze zijn en de BRP zal me dat zeker niet vertellen, tenzij er een verdomd goede reden voor is.’ Ze zweeg even. ‘Met wat een Indiaas serveerstertje te vertellen heeft, redden we het niet.’

      ‘Ik snap het,’ zei Thomas.

      Ze zwegen allebei totdat de stilte ongemakkelijk begon te voelen.

      ‘Verdomme,’ zei ze. ‘Ik wist wel dat het hierop uit zou draaien. Luister, ik zou je graag verder helpen, maar het is gewoon te ingewikkeld. Als ik me wat dit betreft niet aan de regels houd, krijg ik met iedereen problemen, de Fransen, het kantoor, de ambassadeur.’

      ‘Sorry.’

      Ze dacht een tijdje na en zuchtte toen hoorbaar. ‘Gun me wat tijd.’ Ze zweeg weer even. ‘Bel mij niet, ik bel jou wel.’

      ‘Dank je.’

      ‘Heb geduld, oké?’

      ‘Geduld is mijn tweede natuur.’

      Ze lachte wrang. ‘Op de een of andere manier betwijfel ik dat ten zeerste.’

Julia had gelijk. Wachten was voor Thomas altijd een hel geweest. Priya had het zelfs een fout in zijn karakter genoemd. De volgende drie dagen voelden dan ook als een langzame marteling voor hem. Hij zwierf doelloos door Parijs, nam zomaar een willekeurige trein naar de wijken buiten Boulevard Périphérique, staarde vanaf de Pont Neuf naar de boten op de Seine en slenterde na middernacht over Place Pigalle, turend naar de parade van mannen die op zoek waren naar een vrouw die hun vleselijke fantasieën kon vervullen.

      Op de avond van de derde dag zat hij in zijn hotelkamer in een fauteuil bij het raam van een glas cognac te genieten en te kijken hoe de lichten van Parijs een voor een aangingen, toen het telefoontje kwam. Even staarde hij verschrikt naar zijn mobieltje, het geluid galmde na in zijn hoofd. Toen stak hij zijn hand uit, griste het toestel van het bed en klemde dat tegen zijn oor.

      ‘Julia?’

      ‘Kom morgenochtend om halfzeven naar Gare Montparnasse.’

      ‘Wie heb je gesproken?’

      ‘Halfzeven morgenochtend,’ zei ze. ‘En kom niet te laat.’

      Zonder nog iets te zeggen verbrak ze de verbinding.