De kleine watersnoodramp

‘Waarom zei je nou niets?’ vroeg Jip aan mij toen we terug naar huis liepen.

‘Wat had ik moeten zeggen?’

‘Dat Lola je niet goed begreep, bijvoorbeeld.’

‘Het leek me niet zo’n goed moment.’

‘Lekker dan. Nu lijkt het net alsof ik de enige ben die in d1 wil, terwijl ik dat nog helemaal niet zeker weet door die sukkel van een coach.’

Ik schopte met een ferme trap een plastic flesje voor me uit dat per ongeluk in de tuin van Fien belandde. QueenFien zoals wij haar noemden, zat al een jaar in meisjes d1. Ze haalde iedereen onderuit in het veld die bij haar in de buurt kwam en was vreselijk onaardig. Snel liep ik haar huis voorbij maar ik besefte dat ik niet om QueenFien heen kon als ik in d1 zou blijven.

‘Ik zeg het morgen als we naar de training fietsen,’ zei ik toen we bij Jips huis aan waren gekomen.

‘Nou, dat moet je dan maar doen,’ zei Jip achteloos en ze liep de trap op naar het huis van Kees.

Ik hoopte dat Jip zou zeggen dat zij dan ook zeker bleef maar ze zei alleen gedag. Ik klom door het gat in de heg en zag de auto van mijn vader de oprit op rijden. Vrolijk stapte hij uit, gaf me een kus op mijn voorhoofd en vroeg of ik een leuke dag had gehad. Ik knikte en wilde hem vertellen over hockey en over de reactie van Lola en Bo, maar dat kon niet want toen ik de achterdeur opendeed stroomde het water ons tegemoet.

Heb je wel eens gezien hoe een hele boze olifant eruitziet? Maar dan bedoel ik ook een heel, heel boze olifant. Nee? Daar leek mijn moeder op. Ze zat op haar knieën op de grond, met een dweil en drie emmers naast zich. Trompetterend en scheldend. Ze zei allemaal dingen waar ik voor naar mijn kamer word gestuurd als ik dat zeg. Mijn broertjes zaten met een natte broek en een stout gezicht op de trap.

‘Die ellendelingen! Ze maken mijn leven tot een hel,’ krijste ze.

‘Wat is hier gebeurd?’ Mijn vader stond net als ik tot zijn enkels in het water.

‘Wat denk je? Wie heeft deze chaos veroorzaakt, denk je?’ krijste ze nog harder.

Mijn moeder houdt niet van chaos, weet je. Nelli wel, zij zegt dat chaos een uiting van creativiteit is, maar dat durfde ik op dat moment niet te zeggen.

Met een streng gezicht liep mijn vader naar Tom en Koen.

‘We wilden varen met ons bootje,’ zei Koen ondeugend.

‘Maar we hadden geen zee om op te varen,’ vulde Tom aan.

‘Dus hebben ze de spoelbak in de keuken laten overstromen.’ Mijn moeder gooide woedend de dweil op de vloer die op de Grote Oceaan leek. Mijn vader wist dat hij nu niets fout mocht doen en al helemaal niet moest zeggen dat het allemaal wel meeviel. Hij pakte de dweil en ging ijverig aan het werk.

‘En jij had mij beloofd om op tijd thuis te komen,’ raasde mijn moeder verder terwijl ze de trap op liep. ‘En over drie keer per week trainen wil ik praten als ik weer droge kleren aan heb.’

Ik slikte, dat had ik niet zien staan op de website. Was ze daar nou werkelijk zo kwaad over? Ik duwde Tom en Koen een lege beker in de hand en met z’n vieren gingen we aan de slag. Tijdens het dweilen vroeg ik me af hoe het zo kon zijn dat ik niets met deze chaos te maken had, maar wel aan het opruimen was. Ik besloot er een wedstrijdje van te maken.

‘Wie het eerst een volle emmer heeft, hoeft de hele week de afwas niet te doen,’ riep ik. Als een dolle kiepte ik volle bekertjes leeg in een emmer.

‘Dat is oneerlijk,’ riep Tom.

‘Jij bent al begonnen,’ zei Koen.

Na achttien volle emmers, waarvan ik de meeste gevuld had, en professioneel dweilwerk van mijn vader, was de kleine watersnoodramp verdwenen en lag de tegelvloer er weer stralend bij. Mijn moeder zou het niet beter hebben gedaan.

‘Zo,’ zei mijn vader nadat iedereen een droge broek aan had getrokken, ‘wat gaan we eten? Ik kan een ei bakken of we kunnen een stukje met de auto gaan rijden.’

We wisten allemaal dat mijn vaders eieren vaak vastgekoekt aan de koekenpan zaten maar dat vond ik zielig voor hem dus zei ik niets. Gelukkig zaten mijn broertjes al achter in de auto te schreeuwen om het pannenkoekenhuis.

 

Toen we thuiskwamen zat mijn moeder op de bank een tijdschrift te lezen en haar pesthumeur leek verdwenen. Ze begon nergens over en het drie-keer-per-week-trainen-probleem leek even niet meer te bestaan, maar toen ik later op de avond uit bed klom om naar de wc te gaan hoorde ik haar met mijn vader praten. Ze wilde het niet hebben, ik kon niet én hockey, én leuke dingen met vriendinnen doen, terwijl ik voor school juist harder dan andere kinderen moest werken. En daarbij, schoolresultaten waren belangrijker dan sportprestaties, hoorde ik haar zeggen. Mijn vader opperde om het nog even aan te kijken. Dat zei hij altijd als hij de confrontatie met mijn moeder uit de weg ging.

 

Bij Bo thuis hadden ze de omgekeerde discussie, vertelde ze me de volgende dag. Haar ouders waren heel erg teleurgesteld dat Bo in d2 zat en haar vader wilde het hier niet bij laten. Hij had de voorzitter van de hockeyclub gebeld en om opheldering gevraagd. Waarschijnlijk gaf de voorzitter het verkeerde antwoord want Bo’s vader had de hoorn op de haak gesmeten. Tot de herfstvakantie moet Bo elke avond na het eten met haar vader en broers een potje hockey spelen. ‘Even lekker ballen in de tuin’ noemt haar vader dat, omdat haar ouders per se willen dat ze in d1 komt.