Achttien
Jonathan werd wakker met de hoofdpijn waarmee hij naar bed was gegaan. Onder zijn oksel schrijnde een vuurrode striem van de kogel die hem gemist had, een paar centimeter van de hartstreek. Hij staarde door het raam naar de door regen vervormde contouren van de stad aan de andere kant van de stroom en vocht tegen een opkomend gevoel van neerslachtigheid. De gedachte dat hij iemand had neergeschoten lag als een steen op zijn maag. Sinds hun thuiskomst eergisteren had hij vruchteloos geprobeerd Valéri De Beers te bellen om te weten hoe het verder was gelopen, maar de ex-premier was niet te bereiken.
De vorige avond hadden ze in het nieuws de politicus op de T.V. gezien. Met de wereldpers aan zijn lippen had hij als een top-entertainer in het Brusselse perscentrum zijn relaas gedaan. Hoe hij op een dag thuiskwam en net toen hij de sleutel in het slot van de garage stak, door drie mannen werd overvallen. Hij had heel wat weerstand geboden, maar werd ten slotte neergeslagen en, gebonden aan handen en voeten, meegesleurd en achter de voorbank op de bodem van een auto geworpen. De volgende drie weken had hij doorgebracht, opgesloten in een donkere kamer in een onbekend huis, geboeid en aan het bed gekluisterd. De ontvoerders had hij geen enkele keer te zien gekregen.
Het ketjes-verhaal was er bij de perslui ingegaan als zoete koek.
Jonathan ging op de rand van het bed zitten. We zijn vrij en het gevaar is geweken, dacht hij, maar er is niets opgelost. De schuldigen gaan nog altijd vrijuit: Delcanto, Patricks en De Beers. Al wat hij er zelf aan overhield was gewetenswroeging.
Hij hoorde Elisabeth in de keuken praten met Annabelle. Sinds hun thuiskomst sleepte het kind Chakra overal met zich mee en de kat liet het zich allemaal welgevallen. Elisabeth zei iets dat Annabelle aan het lachen maakte.
Met een abrupte beweging kwam hij overeind. Hij ging zich niet opnieuw met wroeging en zelfverwijten overladen. Integendeel. Hij was van plan er wat aan te doen.
Bij het ontbijt lazen ze de krantekoppen. In het Franse badplaatsje Paris-Plage had de politie de vermoedelijke gijzelingsplaats ontdekt. Een krant liet foto's zien van Valéri De Beers op de drempel van een riante villa, maar hij was niet bij machte geweest te bevestigen of het al dan niet het huis was waarin hij opgesloten was geweest.
‘Hij weet toch dat La Renardière in Les Hemmes was,’ zei Elisabeth. ‘Wat hoopt hij te bereiken met de echte gijzelingsplaats te verzwijgen?’
Jonathan schudde het hoofd. ‘Misschien is het een dwaalspoor, afgedwongen door Patricks. Tenzij De Beers zich van de domme houdt omdat hij vreest dat de reden aan het licht komt waarom hij naar Frankrijk is gereisd.’
Elisabeth knikte. ‘Toch merkwaardig. Intussen laat hij twee getuigen die de échte gijzelingsplaats kunnen aanwijzen ongemoeid.’
Jonathan probeerde opnieuw De Beers te bellen, maar die hield nog altijd de hoorn afgelegd. In een impuls belde hij Lepaon op. Die kwam, naar zijn stem te oordelen, tegen zijn zin aan het toestel.
‘Meneer Lepaon,’ zei Jonathan minzaam, ‘wilt u meneer De Beers waarschuwen dat ik om vier uur vanmiddag bij de Gerechtelijk Politie een verklaring ga afleggen.’
Hij legde neer zonder een antwoord af te wachten.
Om halfvier belde De Beers hem. Deze keer was het Jonathan die geen kans kreeg iets te zeggen. ‘Ga naar beneden,’ zei de politicus op zijn gebruikelijke autoritaire toon. ‘Voor de deur staat een Peugeot met mobilofoon. Over vijf minuten zal ik je opbellen.’
Elisabeth bracht Annabelle samen met Chakra bij de buurvrouw en ging mee. De auto stond voor de deur. De chauffeur stapte uit en liet, zoals Jonathan min of meer had verwacht, een legitimatiebewijs van de BOB zien. ‘Stapt u maar in, meneer Jackson. Uw correspondent is al aan de lijn.’
Jonathan ging op de voorbank zitten en Elisabeth kwam naast hem zitten, zodat ze mee kon luisteren. De stem van De Beers klonk vervormd. ‘C'est quoi cette comédie?’
‘In komedie spelen bent u beter dan ik, meneer De Beers. Waar zijn die leugens over uw ontvoering en Paris-Plage goed voor?’
Er heerste een korte stilte. Toen zei De Beers, hakkend: ‘Als jij bij de politie een ander verhaal wil ophangen, ga dan je gang. Zorg vooral dat ze je vingerafdrukken nemen.’
Jonathan kreeg opeens het gekende weeè gevoel in zijn maag. ‘Waarom?’
‘Ecoute, Jacksòn. Het huis in Les Hemmes is tot de grond toe afgebrand. Alleen de garage staat nog overeind. Daarin heeft de politie de stoffelijke resten gevonden van een man die ze niet konden identificeren. De lijkschouwing wees uit dat hij overleden was aan inwendige bloeding na een buikschot. Het moordwapen, met vingerafdrukken van de dader, lag naast het slachtoffer: een Detonics Pocket 9mm.’
Deze keer duurde de stilte langer. ‘Wat wil je me in de schoenen schuiven?’ vroeg Jonathan zacht.
‘Ach,’ zei de politicus, ‘wat ben jij toch een doemdenker. Waarom zou ik dat hebben bekokstoofd? Waarom de anderen met? Het was dom van je het wapen achter te laten. Nu moet je je mond wel houden. Of je wilt of niet. Maar kom, je bent vrij en Patricks is met zijn bende het land uit. Wat wil je nog meer?’
‘Ik weet het niet,’ zei Jonathan gekweld, ‘rechtvaardigheid?’
‘Rechtvaardigheid is een veranderlijk begrip, Jacksòn. Neem een raad van mij aan: hou op je te gedragen alsof je de laatste rechtgeaarde burger bent. Je zult langer én gelukkiger leven.’ Hij grinnikte hoorbaar. ‘Als je je gedraagt, word je op een goeie dag nog directeur. Met wat voorspraak kan alles.’ De lijn ging dood.
Jonathan legde nadenkend neer.
Hij begreep dat hij zich in het huis had moeten barricaderen en zelf de Franse gendarmes te hulp had moeten roepen. Dat had hij niet aan De Beers mogen toevertrouwen.
Een plotselinge inval deed hem naar de telefoon grijpen. Na het nummer van de inlichtingendienst te hebben gekregen, belde hij het politiebureau in Les Hemmes op. ‘U spreekt met Les Assurances Générates in Parijs,’ legde hij uit. ‘Ik ben bezig met de schadeclaim van de eigenaar van La Renardière. Kunt u me zeggen hoe laat de bewoners politie of brandweer hebben opgeroepen?’
‘Die hebben niemand opgeroepen,’ antwoordde de agent van wacht bars. ‘Integendeel.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’
De agent werd wantrouwig. ‘Wie bent u ook al weer?’
Jonathan verbrak de verbinding. Een kille woede maakte zich van hem meester. ‘Die gladde politicus heeft ons mooi te grazen genomen, Betty.’
‘Niets zegt dat hij met opzet Sallet heeft laten doodbloeden, Jonathan. Wat kon hij anders doen dan commandant Reyvos waarschuwen en het aan hem overlaten de Franse gendarmes te contacteren. Wat daarna gebeurd is, laat zich alleen maar raden.’
‘Ja. En De Beers is een kei als het erom gaat de omstandigheden naar zijn hand te zetten. Zelfs als hij in conflict komt met zijn trawanten, weet hij van de nood een deugd te maken.’
‘Hij heeft zijn goede kanten, Jonathan. Je mag niet vergeten dat hij zich het lot van Annabelle heeft aangetrokken.’
‘Niettemin heeft hij meedogenloze trekjes, die beter passen bij een dictator als Ceausescu dan bij een kamerlid van een westerse democratische staat. Meedogenloosheid en sentimentaliteit gaan vaak samen, Betty. Kijk naar Hitler, die liet ook geen kans voorbij gaan om kinderen op de arm te nemen en hen onder de kin te kietelen.’
‘Nu ga je te ver. Hem met Hitler vergelijken.’
‘Je hebt gelijk. Toch is hij een politieke avonturier. Eens zei hij dat naar zijn mening iedere belofte op den duur wordt gebroken. Welnu, door zijn bedreiging van daarnet voel ik me niet meer gebonden aan m'n belofte de zaak te laten rusten.’
Elisabeth legde haar hand op de zijne. ‘Wat ga je doen?’
Hij strekte zijn rug. ‘Weet je Betty. Ik had me voorgenomen geen voet meer bij de BBI binnen te zetten, maar ik ga voor vandaag een uitzondering maken. Er zijn nog een paar zaken die geregeld moeten worden. Eén daarvan is te zorgen dat De Beers zijn verdiende loon krijgt.’
‘Je geeft het niet op, wel?’
Hij knikte. ‘Ik ga nu naar de Rijnkaai. Ga je mee?’
Net als de eerste keer toen hij haar vroeg of ze hem wilde helpen, had ze geen moeite met haar antwoord. Ze kuste hem op de wang. ‘Ja, ouderwetse man van eer.’
De chauffeur van de auto tikte op de ruit.
Hij stapte uit en Elisabeth volgde.
Ze lieten Annabelle achter onder de hoede van de buurvrouw. Het kind had er een gepassioneerd verbond met de katten gesloten en het was voor Elisabeth een verheugende vaststelling dat haar dochter beter in staat leek veranderingen te verwerken.
Het motregende en het was al donker toen ze op de Rijnkaai arriveerden. In het belastinggebouw heerste de desolate sfeer, die het laatste uur van een werkdag bij een overheidsdienst kenmerkt.
Zonder dat iemand zich van hun aanwezigheid bewust was, zag Jonathan kans de gegevenborderels van De Beers van tussen de dienstnota's en circulaires uit hun kantoor te halen. Daarna begaf hij zich naar de rekendienst op de tweede verdieping. Daar werden de borderels van de verschillende belastingdiensten verzameld om twee keer per maand te worden verzonden naar de Mechanografische Dienst waar alle belastingbiljetten door de centrale computer werden opgemaakt. Jonathan gaf de borderels aan Van Malder, de verantwoordelijke klerk. ‘Deze aanslagen moeten vandaag nog de deur uit,’ zei hij.
Van Malder wierp met een onverschillig gebaar de formulieren op een stapel. ‘Overmorgen. Samen met de halfmaandelijkse zending.’
‘Nee. Vandaag nog. Zoniet riskeren we verjaring. Je zult ze zelf moeten uitrekenen en met de schrijfmachine invullen.’
De klerk gaapte met de mond dicht.
‘Kom nu, meneer Van Malder,’ zei Elisabeth, ‘als je wat langer moet blijven zorg ik ervoor dat je een halve dag compensatie krijgt.’
Van Malder pakte de formulieren en wierp er een blik op. Hij floot. ‘Zal die in zijn gat gebeten zijn.’
‘Ik heb er een fles whisky voor over als de aanslagen met de avondpost meegaan,’ zei Jonathan.
‘Twee,’ zei Van Malder. ‘Mijn collega's lusten ook wel een borrel.’
Ze namen de lift naar de zevende verdieping.
Eisfelt was niet in zijn kantoor. Die was, samen met Delcanto, voor een bespreking over de nieuwe centrale vestigingsplaats voor alle belastingdiensten, naar het stadsbestuur. Ze besloten Belmans op te zoeken.
De grote zaal van het CTK was uitgestorven. In het afgescheiden kantoortje zat Belmans achter zijn bureau, bezig de avondpost door te nemen. Hij sprong op en zijn grote gezicht rimpelde in een gelukkige grijns. ‘Ha,’ zei hij, ‘daar zijn jullie eindelijk. Ik maakte me al ongerust.’
‘Had je daar speciale redenen voor?’ vroeg Jonathan nogal scherp.
Belmans glimlachte medelijdend. ‘Op je gezicht afgaande? Ja. Of ben je alweer van de trappen getuimeld?’
Jonathan was aan pijn nu zo gewend – de wonde van het schampschot onder zijn oksel schrijnde voortdurend – dat hij vergat hoe toegetakeld zijn gezicht er nog uitzag. ‘Niet van de trappen,’ zei hij nors. ‘Eerder in de val. Maar misschien weet jij daar meer over.’
Belmans was bezig een stoel voor Elisabeth bij te schuiven. Hij richtte zich op. ‘Hé zeg. Wat insinueer je nu?’
Jonathan ging naast Elisabeth zitten. ‘Dat je me een boel verklaringen schuldig bent.’
De dienstleider liep om het bureau heen en ging zitten. ‘Waarover?’
Jonathan sloot even de ogen en haalde diep adem. Toen keek hij Belmans strak aan. ‘Het heeft lang geduurd voor ikje doorhad, Jan Belmans.’
‘Wat?’
‘Dat je tot de ergste soort behoort. De verraders.’
‘Zo. Waarom?’
‘Je bent de handlanger van Delcanto. Je bent even schuldig als hij.’
Belmans dook omlaag en trok een la open. Jonathan verwachtte dat hij naar een of ander wapen zou grijpen, maar het waren slechts bierblikjes. Hij schoof er elk één toe en trok het zijne open. Zijn stem klonk beledigd. ‘Schuldig? Aan wat?’
‘Doodslag! Moordpoging! Ontvoering!’ Jonathan hoorde Elisabeth scherp inademen. ‘Eigenlijk had ik het al moeten weten toen je beweerde dat de 274H-staten van Marie-Pierre verdwenen waren. Dat kon niet buiten jouw medeweten. Niet met jouw fenomenale geheugen.’
‘Die waren weg toen ik van vakantie terugkeerde,’ weerlegde Belmans met een verongelijkt gezicht.
Jonathan negeerde zijn verklaring. ‘Je weet van ieder document precies waar het zich bevindt en wat ermee gebeurt. Binnen de kortste tijd waarschuwde je Delcanto, dat ik me voor Marie-Pierres dood interesseerde.’
Belmans had zijn gevoelens nu onder controle. Met een onverschillig gebaar bracht hij het blikje aan zijn lippen en dronk. Het klokkende geluid ergerde Jonathan mateloos. Hij vervolgde: ‘Toen ik vorige maand je naam las bij de panelleden van een colloquium over informatica, dacht ik dat het een naamgenoot was. Nu weet ik beter. Jij was het die Columbo probeerde te saboteren, nietwaar?’
Het gezicht van Belmans bleef even nietszeggend als een belastingformulier.
Jonathan had moeite zijn stem onder controle te houden. ‘Voor Marie-Pierre laat zich nog veronderstellen dat je niet wist dat Patricks van plan was haar om te brengen, maar dat excuus gold niet in ons geval. Je leverde ons zonder gewetensbezwaar uit aan een bende moordenaars.’
Belmans verbleekte onder Jonathans beschuldigingen. Hij schudde het hoofd. ‘Je ziet het helemaal verkeerd, Jonathan.’
Elisabeth legde een hand op die van Jonathan. ‘Waarom denk je dat hij ons verraden heeft?’
‘Hij waarschuwde Delcanto zodra hij vernam dat we wilden onderduiken, Betty.’
Ze keek ongelovig. ‘Waarom zou hij zoiets doen?’
‘Ja, Belmans. Waarom deed je het? Voor het geld? Nee. Jij interesseert je alleen voor boeken en af en toe een pilsje. Kom! Wat was je motief voor die ploertenstreek?’
‘Toe nou Jonathan,’ pleitte Elisabeth. ‘Ik geloof niet dat…’
‘Laat maar, Betty,’ zei Belmans zacht. ‘Hij heeft gelijk.’
Betty zweeg onthutst.
Er volgde een stilte die enkel werd onderbroken door het verwijderde slaan van deuren van vertrekkende ambtenaren.
‘Ik geef toe Delcanto op de hoogte te hebben gehouden,’ zei Belmans. ‘Waarom ook niet? Hij was mijn baas en euh… Luister Jonathan. Delcanto kan dan wel een verbitterd man zijn, maar dat heeft zijn redenen. Hij had een reeks grootschalige fraudezaken aan het licht gebracht. In plaats van waardering, kreeg hij miskenning en werd gedwarsboomd. Belangrijke dossiers werden hem uit handen genomen. Toen Marie-Pierre met haar onderzoek naar koppelbaaspraktijken bij Aribaldi terechtkwam, werd haar verboden nog aan Delcanto te rapporteren. De obstructiepolitiek maakte hem het leven bij de BBI onmogelijk en hij wilde er wat aan doen.’
‘Hoe? Door twee collega's en een kind te laten gijzelen?’
‘Nee.’ Belmans staarde gekweld naar de nauwelijks geheelde brandwonde boven Jonathans oor. ‘Het spijt me, Jonathan. Dat wist ik niet.’
‘Dat zal wel.’
‘Laat hem uitspreken, Jonathan,’ zei Elisabeth zacht.
Belmans nam een slok van zijn bier en leunde achterover. ‘Van het eerste moment af had Delcanto een vermoeden waarom je hier kwam werken, Jonathan.’
‘Dat geloof ik niet. Niemand van de administratie wist dat ik en Marie-Pierre…’
‘Delcanto wist het. Ze heeft het hem zelf verteld.’
Tot zijn verbazing deed het pijn.
De goede verstandhouding tussen Marie-Pierre en Delcanto had hem altijd al geïrriteerd. Maar dat ze hém over haar gevoelsleven had verteld, kon hij slechts met moeite verwerken.
Belmans schraapte zijn keel. ‘Aanvankelijk had hij het niet op je komst begrepen, maar kort voor je eerste werkdag kwam hij mij opzoeken. Hij hoopte dat je met je ongepermitteerd onderzoek genoeg keet zou schoppen om de etterbuil van machtsmisbruik en politiek geknoei, waarvan hij zelf het slachtoffer was, te doen openbarsten.’
Jonathan wierp een vluchtige blik op Elisabeth, maar die zat geboeid te luisteren.
‘Dus liet hij je je gang gaan en vroeg mij te helpen door je af en toe bij te sturen. Dat deed ik om te beginnen met een kladblaadje van een rapport van Marie-Pierre in je lade te leggen.’
‘Een rapport aan wie?’
‘Dat weten we niet. Al wat we hadden, was het kladje. En ik zorgde er ook voor dat je het dossier van Aribaldi in handen kreeg.’
‘Met andere woorden,’ zei Jonathan misprijzend. ‘Je liet mij de kastanjes uit het vuur halen.’
Belmans knipperde wat verlegen met de ogen. ‘Vergeet niet dat onze loopbaan op het spel stond, Jonathan. Daarom gedroeg Delcanto zich alsof hij je van alle kanten tegenwerkte.’
Elisabeth zei nadenkend: ‘Behalve die ene keer toen hij ons voorstelde open kaart te spelen, Jonathan.’
Er volgde een lange stilte.
Het klinkt overtuigend, dacht Jonathan, vooral de bekentenis dat ze hem voor hun karretje hadden gespannen, zonder daarbij hun handen vuil te maken. Zulke intriges kwamen meer voor bij de administratie. Hij schudde het hoofd. ‘Ik zou je graag geloven, Belmans. Al was het maar vanwege onze studentenjaren. Maar er zijn twee feiten die je nooit kunt goedpraten. Zal ik ze opnoemen?’
‘Zeker, zeker.’
‘Jij was de enige die wist dat Betty en ik op het punt stonden te verdwijnen. Precies op tijd waarschuwde je Delcanto en die op zijn beurt Patricks. Dat is iets wat ik je nooit zal vergeven.’
‘Fout! Er was nog iemand op de hoogte.’
Het duurde even voor Jonathan hem begreep. De verdachtmaking was handig gevonden. Hij kneep zijn ogen samen. ‘Dan is er nog het password, Belmans. Door Sprongnaardedood in de verkeerde volgorde te gebruiken, identificeerde je jezelf als de computerkraker.’
Belmans sperde de ogen open. ‘Bedoel je dat de passwords elk een verschillende volgorde hadden?’
‘Ja.’
‘Dan is dat inderdaad een prima aanwijzing,’ zei Belmans zacht. Hij boog zich voorover. ‘Moet je luisteren: Ik weet geen barst van computers. Ik nam deel aan dat colloquium om de programmeurs de noden van de administratie uit te leggen. Het enige dat ik wél weet, is dat meneer Eisfelt het password van Delcanto kreeg omdat het zijne was zoekgeraakt. En hij weet wél iets van computers, hij heeft thuis een PC.’
Ze staarden elkaar langdurig aan.
Het drong tot Jonathan door dat noch Patricks, noch De Beers ooit een naam hadden genoemd. Telkens als ze het over zijn patron hadden, was hij ervan uitgegaan dat daarmee Delcanto werd bedoeld. Was hij zo vooringenomen geweest wat Marie-Pierres vroegere baas betrof, vroeg hij zich af. Toen zag hij in zijn herinnering Delcanto in het halfduister van de overloop, zijn kale schedel glanzend als het hoofd van een boeddhabeeld.
‘Dat kan dan alleen betekenen dat Eisfelt én Delcanto onder één hoedje spelen, Belmans,’ zei hij op vlakke toon. ‘Het is hen te doen om een akte. Een protocol. Op een nacht betrapte ik Delcanto in ons appartement toen hij ernaar op zoek was. Ik herkende hem aan zijn kale schedel.’
‘Er zijn nog kale belastingambtenaren, Jonathan,’ zei Elisabeth.
‘Daar hoort Eisfelt alvast niet bij.’
‘Weet je dat zeker?’ vroeg ze zachtjes.
Toen de waarheid tot Jonathan doordrong, kwam die niet in een plotselinge flits van inzicht, maar als een zomerse regenbui die zacht begint en zich dan onverbiddelijk uitbreidt tot een stortvloed die alles met zich meevoert. Hij keek haar aan. ‘Is Eisfelt…?’
Ze knikte. ‘Ja, Jonathan. Die mooie zilverkleurige haardos van hem is een duur haarstukje. Ik dacht dat je dat wist.’
Dat wist hij niet, op zoiets lette hij nooit.
Maar hij wist nu wel waar het protocol verborgen was.
Om te beginnen wilde hij bij Delcanto de kaarten op tafel leggen. Ze liepen gedrieën naar de foyer en namen de lift naar de zesde verdieping, maar de inspecteur was nog niet terug van zijn zending met Eisfelt. De twee werden over een tiental minuten verwacht.
Precies de tijd die hij nodig had.
Hij liet Belmans achter om Delcanto op te vangen en nam Betty mee naar de zevende verdieping. Hij posteerde haar aan het begin van de corridor van de Scheldevleugel, zodat niemand het kantoor van de directeur kon bereiken zonder dat ze het merkte. ‘Als hij verschijnt, hou hem hoe dan ook aan de praat tot ik terug ben, Betty.’
‘Wat ga je doen?’
‘De Beers en Eisfelt in één klap van de kaart vegen.’
Ze wilde tegensputteren, maar hij gaf haar een vluchtige zoen en liet haar alleen.
Hij liep de gang door tot aan nummer 770. De deur van het directiesecretariaat was open en het ruime lokaal lag er verlaten bij. Het licht brandde. De tussendeur naar het kantoor was evenmin op slot. Altijd opnieuw verbaasde hem het gebrek aan beveiliging en bewaking in het belastinggebouw.
Hij bleef in de deuropening staan.
Het gedempte licht van een staande lamp met een perkamenten kap in een hoek van het kantoor deed het satijnhout van het Louis-XV-bureau glanzen en veroorzaakte licht- en schaduweffecten die aan het clair-obscur van een Oudhollandse meester deden denken.
Langzaam liet hij zijn blik ronddwalen, over de meubels, het dure tapijt, over het panoramische uitzicht achter de glazen wand, om terug te keren tot de muur achter de stoel van Eisfelt.
Zijn ogen bleven rusten op het portret van koning Boudewijn.
Het was een vergeelde zwartwit foto van een nog jonge vorst, die met een wat argwanende blik op zijn onderdanen neerkeek. Onderaan de foto: Baudouin I, roi des Belges – Boudewijn I, koning der Belgen.
Jonathan reikte net hoog genoeg om de lijst van de muur te kunnen nemen.
Een lange smalle notarisenvelop was met plastic tape aan de achterkant vastgekleefd. De plakband was verdroogd en had voor een deel losgelaten: zodra hij het portret van de muur haalde scheurde de rest af en de envelop viel geluidloos voor zijn voeten op het tapijt.
Hij pakte ze op en ging in de stoel van Eisfelt zitten. De buitenkant was niet beschreven. Met een schaar ritste hij de korte zijde open en schudde de inhoud op het bureaublad.
Het protocol was in het Engels en geschreven op gezegeld papier. Een vijftal bladen, met een roodwit touwtje gehecht in een met naam en adres van notaris Pugliesi in Zürich bedrukt kaft. De zwierige handtekening van de notaris naast de lakstempel benadrukte het authentieke karakter van de akte.
Hij wierp een vluchtige blik op de inhoud. Die stemde in grote lijnen overeen met het memo van Geilbein, dat hij in Zürich had onderschept. Swissinvest was een naamloze vennootschap met aandelen op naam die niet overdraagbaar waren zonder akkoord van de andere aandeelhouders. Dat waren een zestal vennootschappen, gevestigd in Panama, Malta en Lichtenstein. Hij voelde zich in zijn verwachtingen bedrogen tot hij een van de laatste artikelen las. Daarin werden Valéri De Beers en zijn zoon Charles-Valéri De Beers statutair benoemd tot afgevaardigd-bestuurders van de holding met onbeperkte machten.
De onbegrensde bevoegdheid maakte hen tot wezenlijke eigenaars van het patrimonium.
Het protocol, een schoolvoorbeeld van fiscale spitstechnologie, was tegelijk de Achilleshiel van de gewiekste miljardair-politicus.
Jonathan vouwde de akte samen en wilde ze in de envelop steken. Dat lukte niet. Onder in de envelop zat nog een opgevouwen vel papier.
Het was een met de hand geschreven brief van MariePierre. De aanhef luidde: Jonathan. Geen liefste, maar zelfs in normale omstandigheden besteedde ze weinig aandacht aan sentimentaliteit. Hij las:
Deze akte is dynamiet. Ze werd me in handen gespeeld door Aribaldi, architect in Schilde, een in ongenade geraakte medewerker (of handlanger) van Valéri De Beers. Volgens Aribaldi behoort De Beers tot een China-lobby, d.i. een kliek prominenten die, met steun van leden van de gerechtelijke macht, via intimidatie en terreur, onze instellingen willen ondermijnen en de macht naar zich toetrekken.
Het ziet ernaar uit dat ook Eisfelt tot deze lobby behoort. Zoeven vorderde hij het protocol van me om dit in alle stilte aan De Beers terug te bezorgen. Een promotie tot inspecteur werd voor me in het vooruitzicht gesteld.
De verleiding was sterk, maar als je me kent, weet je dat ik geweigerd heb. Dat leidde tot hoogoplopende ruzie, zelfs klappen, en voor het ogenblik zit ik hier opgesloten. De telefoon werd uitgeschakeld.
Ik weet niet of je deze brief in handen zult krijgen. Zo ja, doe er dan wat zinnigs mee.
Het spijt me dat het tussen ons niet meer botert, maar het zal nu wel te laat zijn om het op te lappen.
Geen handtekening, slechts haar initialen: MP
Nadat ze deze brief geschreven en verborgen had, moest ze kans gezien hebben een kattebelletje poste-restante te versturen. En hem te telefoneren. Hij pijnigde zijn geest in een poging zich te herinneren of ze hem aan de telefoon had opgedragen de politie te waarschuwen.
Hij zat er nog in stilte over na te denken hoe ze ieder teken van angst, iedere blijk van genegenheid uit de neergeschreven regels had weten te weren, toen hij de gangdeur hoorde opengaan.
Hij keek op en blikte in de staalblauwe ogen van Eisfelt.
Elisabeth hoorde in het portaal van het centrale gebouw een belletje dat aankondigde dat een van de liften op de verdieping zou stilhouden. Ze vermoedde dat Eisfelt in aantocht was en ze vroeg zich bezorgd af hoe ze hem zou kunnen tegenhouden. Jonathan was nu al meer dan tien minuten weg. Ze liep het portaal in en bleef wachten. De liftdeuren gingen open, maar de kooi was leeg. De deuren sloten geluidloos en de lift schoof opnieuw omlaag.
Ze liep terug naar haar post aan het begin van de Scheldevleugel. De lange corridor met de nooduitgang aan het einde was leeg.
Haar oog ving in de verte een beweging op.
Het was de deur van de nooduitgang die dichtviel. Vermoedehjk wilde iemand het gebouw ongezien verlaten. Ze vroeg zich af wie. Jonathan misschien?
Ze holde de corridor door en duwde de nooddeur open.
De kille motregen sloeg haar in het gezicht.
Aarzelend riep ze: ‘Jonathan?’ maar het enige wat ze hoorde, was het ruisen van de ventilators van de airconditioning.
Voorzichtig liep ze de trap af tot het lagere platform. Door over de metalen leuning te hangen kon ze naar omlaag kijken tot waar de trappen zich in een duizelingwekkende spiraal leken te verenigen.
Er was niemand te zien.
Het open trappenhuis was spookachtig verlicht met matglazen gloeilampen in metalen boogkorven en de diepte leek onmetelijk.
Ze huiverde.
Nee. Als er iemand naar beneden was gegaan, was dat Jonathan zeker niet. Die wist dat ze hem opwachtte in het portaal.
Ze keerde op haar stappen terug. Precies op het moment dat ze haar hand uitstak, duwde de veer de deur in het slot.
Besluiteloos bleef ze staan.
Het enige middel om opnieuw het portaal te bereiken was helemaal de brandtrap aflopen en langs de hoofdingang naar binnengaan.
Allesbehalve op haar gemak liep ze naar beneden.
De betonnen treden waren nat van de regen en op het platform tussen de zesde en de vijfde verdieping hadden zich kleine plassen gevormd van een mengsel van regenwater, stof en neergeslagen oliedampen. Ze gleed uit en bezeerde haar enkel. Gelukkig slaagde ze erin overeind te blijven.
Hinkend en zich met één hand aan de leuning vasthoudend, daalde ze trede voor trede verder naar omlaag tot in de parkeergarage. De ijzeren branddeur viel achter haar dicht met een resonerende klap. De garage was leeg, op een paar auto's na. In de buurt van de fietsstalling hoorde ze beweging en eensklaps vulde het hoge gekletter van een luchtgekoelde motor de ruimte. Verblind door het felle licht van een koplamp maakte ze zich klein tegen de deur toen een scooter met toenemende snelheid haar richting uit kwam. De machine stopte twee meter van haar.
‘De aanslagbiljetten voor De Beers zijn verzonden,’ schreeuwde Van Malder boven het lawaai van de motor uit. ‘Denk aan m'n compensatieverlof.’
Voor ze kon antwoorden was hij vertrokken, haar achterlatend in een wolk van uitlaatgassen.
Het duurde een paar seconden voor haar hart zijn normaal ritme had teruggevonden en daarna had ze moeite om niet te gaan hollen toen ze door de lege ruimte naar de verbindingsdeur liep.
Het was halfzeven.
In de hal van het centrale gebouw was geen levende ziel te bespeuren en wat benepen realiseerde ze zich, dat het grote gebouw zo goed als verlaten was.
Ze had ternauwernood een paar stappen gedaan toen Delcanto binnenkwam.
De opluchting hem te zien verdween zodra ze zich herinnerde dat hij vergezeld hoorde te zijn van Eisfelt.
‘Waar is de directeur?’ vroeg ze verontrust.
Delcanto keek verwonderd. ‘In zijn kantoor, vermoed ik. Hij is mij een kwartier voorafgegaan. Waarom?’
Ze beet zich op de lippen. Hoe kon ze de inspecteur de toestand in een paar woorden uitleggen? ‘Luister, inspecteur. We zijn drie weken door de gangster Patricks gegijzeld en Jonathan gelooft te kunnen aantonen, dat de directeur daar schuld aan heeft. Hij zoekt nu in het kantoor van meneer Eisfelt naar bewijzen.’
Delcanto trok een gezicht alsof een dergelijke mededeling voor hem dagelijkse kost was. ‘Zozo,’ bromde hij. Hij gebaarde met zijn kin in de richting van de verbindingsdeur. ‘Wat had je daar te zoeken?’
‘Ik dacht dat iemand de noodtrappen had gebruikt. Kennelijk heb ik me vergist.’
‘Niet noodzakelijk. Eisfelt heeft de onhebbelijke gewoonte er, tegen zijn eigen orders in, gebruik van te maken om ongezien binnen te komen. Hij heeft een middel om boven de deur te openen.’
‘Als hij Jonathan in zijn kantoor ziet rondneuzen, zal het er stuiven.’
Delcanto reageerde onmiddellijk. ‘We kunnen beter een kijkje gaan nemen. Weet je of Belmans nog in het gebouw is?’
Die was ze vergeten. ‘Hij wacht op u in uw kantoor.’
Hij knikte. ‘Ga hem halen en kom met hem naar de zevende verdieping. Ik zal via de noodtrappen naar boven gaan. Zo kunnen we Eisfelt niet mislopen.’
In één oogopslag overzag Eisfelt de situatie: Jonathan in zijn stoel, het portret van de koning en de authentieke akte op het bovenblad van zijn bureau. Zijn koude ogen weerspiegelden niet de minste verbazing. ‘Ik had je min of meer verwacht,’ zei hij. Hij sloot de deur achter zich en draaide de sleutel om.
Jonathan was minder sterk in het verbergen van zijn gevoelens. Het papier trilde in zijn hand en hij beefde alsof hij koorts had. Hij had moeite zich te beheersen en de brief van Marie-Pierre gewoon dicht te youwen. ‘Dat kan ik me moeilijk inbeelden,’ zei hij nogal stroef. ‘Was het niet de bedoeling ons naar de andere wereld te helpen?’
Eisfelt begreep hem niet, of deed alsof. ‘Ik heb gehoord over jullie tegenspoed. Gelukkig is het voor iedereen goed afgelopen.’
Wat is hij een minzame schoft, dacht Jonathan. ‘Niet voor iedereen,’ zei hij dreigend.
‘In ieder geval voor jou en Elisabeth,’ zei Eisfelt geforceerd vrolijk. ‘Meneer De Beers heeft me vanmiddag opgebeld. Ik ben blij dat jullie tot een schikking zijn gekomen.’ Hij liep naar het bureau en stak zijn hand uit naar het protocol. ‘Ik zie dat je het eindelijk gevonden hebt. Mooi zo.’
Jonathan sloeg met zijn vlakke hand op de akte. ‘Afblijven!’
Eisfelt hief beide handen sussend op, met de palmen naar buiten. ‘Oké, oké. Ik begrijp dat je wilt praten.’
Jonathan haalde diep en regelmatig adem, wachtte tot zijn spieren zich ohtspanden en zijn geest rustig werd, zoals hij het van Betty had geleerd. ‘Stel dat ik dit protocol vrijwillig overhandig? Behoor ik dan tot de kliek? Hoe heet ze? De New X?’
‘Dat heb je goed begrepen, Jackson. Als je iets wilt bereiken, moet je tot één of andere zuil behoren. Openlijk of clandestien.’
‘Maar ik heb gehoord dat New X geliquideerd wordt.’
‘Politieke stromingen zijn als rivieren. Ze drogen nooit op. Ze splitsen zich, veranderen van richting.’
‘Ik begrijp het. De Beers de ene kant uit en Reyvos de andere kant. En wie krijgt het protocol?’
‘Laat dat maar aan mij over.’
Jonathan beet peinzend op zijn lippen. ‘En Delcanto? Tot welke zuil behoort hij?’
‘Met hem is het oppassen geblazen. Hij behoort tot de politieke tegenstanders van meneer De Beers. Degenen die de mythe over zijn fortuin in het leven hebben geroepen.’
Jonathan staarde naar de brief van Marie-Pierre. ‘Wat is er met Marie-Pierre verkeerd gelopen?’
‘Desgrange? Laten we geen slapende honden wakker maken.’
‘Toch. Voor we verder gaan, wil ik het weten. Ze heeft ooit iets voor mij betekend.’
‘Ik begrijp het. Meneer De Beers heeft er iets van gezegd.’ Eisfelt ging in een bezoekersstoel zitten. ‘Ze heeft haar belofte niet gehouden. Daardoor kwam ze in moeilijkheden.’
‘Hoezo?’
‘We hadden een afspraak. Ze zou me het protocol brengen, maar toen ze hier was, veranderde ze van gedachten.’
‘Toen hebt u haar opgesloten?’
Eisfelt haalde zijn schouders op. ‘Ik wilde haar de tijd laten om tot bezinning te komen. Toen wat later euh… de afgevaardigde van Nix kwam…’
‘U bedoelt Patricks.’
‘Als je wat langer in ons midden vertoeft, zul je leren nooit namen te noemen,’ zei Eisfelt geprikkeld. ‘Hoe dan ook, hij wist haar te overreden. Ze nam hem mee naar haar kantoor om het protocol te halen, maar ging onverwacht op de loop. Op de brandtrap is ze uitgegleden en verongelukt.’
‘Of naar beneden gegooid?’
De ogen van Eisfelt bleven uitdrukkingsloos, maar zijn stem klonk verdedigend. ‘Ik weet het niet. Ik was er niet bij. Maar het was haar eigen schuld. Mensen als meneer De Beers kun je niet voor 't lapje houden. Het zijn machthebbers.’
‘Juist daarom,’ zei Jonathan verbeten, ‘is ieder voorrecht dat ze zichzelf toekennen diefstal.’
Met een ruk duwde Eisfelt zijn stoel achteruit en ging staan. ‘Wat heeft dat te betekenen?’
Jonathan had zich in jaren niet meer zo zelfverzekerd gevoeld. ‘Dat ik niet van plan ben deze akte aan u te overhandigen.’
‘O nee? Wat denk je ermee aan te vangen?’
‘Toevoegen aan het fiscaal dossier van Valéri De Beers. Ik ben van plan de ontdoken inkomsten te taxeren en hem strafrechtelijk te laten vervolgen.’
Eisfelt steunde zijn handen op de rand van het bureau. ‘Voor je die kans krijgt, heb ik je uit de dienst getrapt.’
‘Dat betwijfel ik. Nadat ik deze brief aan het parket heb gegeven trapt u alleen nog tegen de tralies van uw cel.’ Jonathan pakte de brief van Marie-Pierre en las hem voor.
Naarmate hij vorderde, werd het gezicht van Eisfelt donkerder. Zijn ogen bliksemden. Totaal onverwacht boog hij zich voorover en rukte de brief uit Jonathans hand. Tegelijk griste hij het protocol van het bureaublad en vooraleer Jonathan zich rekenschap gaf van wat er gebeurde, was hij er vandoor.
In een paar stappen was Eisfelt bij de deur en rukte hij aan de klink. Voor hij er erg in had dat die op slot was en hij de sleutel had omgedraaid, was Jonathan bij hem.
Met ineengeklemde handen gaf hij Eisfelt een slag op zijn nek zodat die met zijn gezicht tegen de deur beukte en door zijn knieën zakte. De mep was krachtig genoeg om een dekstier uit te schakelen en Jonathan verwachtte niet hem nog overeind te zien komen. De psychische rem om een medemens pijn te doen was weggevallen, maar hij was nog niet gemeen genoeg om een weerloze tegenstander verder af te maken.
Hij bukte zich en raapte de brief van Marie-Pierre op.
Iets trof hem aan de zijkant van zijn nek, net boven zijn linkerschouder, eh hij viel verlamd op de grond. Tijdens zijn val ving hij een glimp op van een uit zijn neus bloedende Eisfelt die met een pistool in zijn hand in een soort van karatehouding stond.
Hij verwachtte doodgeschoten te zullen worden, maar voelde geen angst. Proberen om hulp te roepen had geen zin. Hij kon nauwelijks ademhalen en het zou alleen maar Betty naderbij brengen. Dat was het laatste wat hij wilde.
Hem onder schot houdend, pakte Eisfelt de brief uit zijn hand en raapte het protocol op.
Een seconde later was hij verdwenen.
Het gevoel van verlamming trok langzamerhand uit Jonathan weg en hij liep strompelend achter Eisfelt aan.
Elisabeth was met Belmans halverwege de corridor van de Scheldevleugel op de zevende verdieping toen ze Eisfelt naar buiten zagen komen. De altijd zo keurige belastingdirecteur zag er bespottelijk uit. Zijn haarstukje zat scheef, zijn das hing halverwege zijn borst en aan de top van zijn neus hing een veeg bloed.
Maar het pistool in zijn hand was allerminst lachwekkend.
Hij gebaarde ermee in hun richting. ‘Wegwezen!’
Ze bleven als aan de grond genageld staan.
In de deuropening van Eisfelts kantoor verscheen Jonathan. Hij zag bleek en zijn haar zat in de war.
Eisfelt draaide zich om en verdween via de nooduitgang.
Jonathan keek Elisabeth aan, zijn ogen groot en treurig. ‘Bel de politie, Betty. Hij heeft het protocol.’ Hij duwde de branddeur open en sjokte achter Eisfelt aan.
‘Jonathan, blijf hier!’ Ze wilde niet dat hij zich opnieuw in het gevaar begaf. Zonder erbij na te denken liep ze achter hem aan en Belmans volgde haar de glibberige betonnen trappen af.
Jonathan stond roerloos op de overloop van de zesde verdieping en staarde naar beneden. Ze kwam naast hem staan. ‘Wat scheelt eraan?’
Hij pakte haar bij de arm. ‘Stil.’
Ze volgde zijn blik. Op het platform tussen de verdiepingen werd Eisfelt de weg versperd door Delcanto. Ze zag dat hij zijn pistool had weggestoken.
‘Houd hem tegen, meneer Delcanto,’ riep Jonathan. ‘Hij heeft belangrijke bewijsstukken gestolen.’
Delcanto keek onzeker van de een naar de ander. Eisfelt was nog altijd zijn baas en je ging je directeur niet zomaar te lijf. Hij probeerde het losjes te houden en legde zijn hand op Eisfelts arm. ‘Kom mee, directeur. We praten erover bij een borrel.’
Ruw schudde Eisfelt's mans hand van zich af. ‘Opzij!’ Toen Delcanto niet vlug genoeg gehoor gaf aan zijn commando, gaf hij hem met de muis van zijn hand een harde duw onder de kin. Delcanto wankelde achteruit.
Van de opening gebruikmakend, spurtte Eisfelt met twee treden tegelijk naar beneden.
Op het tussenplatform maakte hij een halve draai om de volgende trap af te dalen, maar zijn vaart was te groot. Hij gleed uit in een van de plassen.
Als hij zich had laten neervallen, zou er niets gebeurd zijn, maar hij probeerde uit alle macht overeind te blijven. Hij viel achterwaarts tegen de lage borstwering en duikelde er molenwiekend, een rauwe kreet slakend, overheen.
Elisabeth gilde en sloeg de handen voor de ogen.
Ze hoorde Delcanto schreeuwen. ‘Kom helpen! Vlug!’
Tegen haar zin opende ze de ogen, het ergste vrezend.
Delcanto zat op zijn knieën op de plek waar Eisfelt in de diepte was verdwenen, zijn armen door de verticale spijlen gestoken. Ze begreep niet waarmee hij bezig was, zelfs niet toen Jonathan en Belmans halsoverkop naar beneden renden om te helpen.
Pas toen ze zelf naderbij was gekomen zag ze dat Eisfelt op een onverklaarbare manier kans gezien had zich aan de metalen korf van een verlichtingslamp vast te klampen. Delcanto klemde met beide handen een van Eisfelts polsen in een greep.
Jonathan en Belmans bogen zich over de trapleuning en pakten hem elk van hun kant beet aan een schouder. Ze probeerden hem omhoog te trekken, maar door hun precaire houding en het gewicht van de zwaargebouwde directeur slaagden ze er niet in.
‘Kom hier!’ hijgde Delcanto. ‘Houd hem vast!’
Ze wrong zich tussen de benen van de mannen en omklemde de pols van Eisfelt. Delcanto liet los en stormde naar de volgende overloop, waar hij naar de voeten van de bengelende directeur grabbelde om van onder steun te verlenen.
Op dat moment hoorde ze Jonathan kreunen en ze zag hoe Eisfelt uit zijn greep ontsnapte. De metalen boogkorf schoot los en door de plotselinge gewichtstoename leek het of haar armen uit de kom schoten. Ze blikte vertwijfeld in Eisfelts ogen, maar zelfs oog in oog met de dood was in die bleekblauwe ogen geen emotie te lezen. Ze snikte: ‘Ik houd het niet vol.’
De spieren van haar armen werden volkomen gevoelloos.
Vol ontzetting kneep ze haar ogen dicht.
Opeens leek het of Eisfelt gewichtloos werd.
Ze had losgelaten!
Radeloos sperde ze de ogen open. Toen pas zag ze dat Jonathan en Belmans bezig waren de man omhoog te hijsen, terwijl Delcanto van onderen duwde.
Snikkend van opluchting sloeg ze opnieuw de handen voor het gezicht.
Ze namen hem mee naar het kantoor van Delcanto, maar eerst hadden ze hem de papieren en het pistool afgenomen.
Ze zaten gevijven rondom het bureau. Delcanto schonk borrels, behalve voor Jonathan en Elisabeth, die zich tevreden stelden met een flesje sodawater. Daarna keken ze zwijgend toe hoe Delcanto het protocol en de brief van Marie-Pierre doorlas. Toen hij daarmee klaar was, keek hij Eisfelt aan en heel even kreeg Elisabeth de indruk dat de gewoonlijk cynische uitdrukking in de bruine ogen van de inspecteur plaats maakte voor mededogen. Hij tikte met zijn wijsvinger op de papieren.
‘Je weet wat dit voor je betekent?’
De twee staarden elkaar een tijd lang aan.
Eisfelt haalde de schouders op. ‘Met die akte kan niemand me wat ten laste leggen.’
‘Ik heb het over de brief van Desgrange. De beschuldigingen van een dode zijn sterker dan een getuigenverklaring onder eed. Het is met je gedaan.’
Eisfelt dronk met kleine slokjes van zijn borrel. Toen het glas leeg was, bleef hij peinzend voor zich uit zitten staren. Het was hem niet aan te zien dat hij een paar minuten geleden aan de dood was ontsnapt. Hij keek op.
‘Geef me een vel papier.’
Delcanto haalde papier uit een lade en legde het voor Eisfelt neer. Hij schroefde de dop van zijn vulpen en legde hem naast het papier.
De directeur pakte de vulpen op en trok het papier naar zich toe. Hij bleef onbeweeglijk zitten, zijn ogen op het blanco vel gericht en voor het eerst zagen ze in zijn blik iets verschijnen dat anders was dan kille gevoelloosheid.
Toen begon hij te schrijven.
De stilte werd slechts verbroken door het krassen van de pen. Elisabeth wierp een blik naar Jonathan. Die zat met een gezichtsuitdrukking die het midden hield tussen verbazing en ongeloof van de een naar de ander te kijken en toen hij met een schrapen van zijn keel de aandacht wilde trekken, legde Delcanto hem met een gebaar van ongeduld het zwijgen op.
Eisfelt ondertekende de tekst en legde de vulpen neer.
Delcanto pakte de brief op en las met gefronste wenkbrauwen. Hij knikte instemmend.
Zonder verder iemand een blik waardig te keuren, kwam Eisfelt overeind en verliet het vertrek.
Elisabeth vroeg: ‘Je laat hem gaan? Zomaar?’
‘Hij heeft een aanvraag voor vervroegd pensioen ingediend,’ antwoordde Delcanto ernstig. ‘Voor een man die directeur-generaal hoopte te worden, is dat een serieuze afgang.’
‘En om de pijn te helen wordt hem daarna het ere-directeurschap aangeboden,’ zei ze schamper.
‘Dat is de regel, ja.’
Ze schudde ongelovig het hoofd. ‘En geen gerechtelijke vervolging?’
‘Nee. Ik zie het nut er niet van in.’
‘Ook niet tegen De Beers?’
Delcanto glimlachte flauw. ‘Ik betwijfel het.’
‘Wel, ik niet.’ Jonathan stond op en voor iemand er erg in had, raapte hij het protocol en de brief van Marie-Pierre van het bureaublad en stak ze in zijn zak.
‘Ga zitten, Jackson! En leg die papieren terug.’
‘Nee. Als jij geen vervolging instelt, doe ik het zelf.’
Delcanto keek nijdig. ‘Je weet best dat dat niet kan. Niet zonder een aanslag te vestigen en die kans zal het Hoofdbestuur je niet geven.’
‘Hoeft niet,’ zei Elisabeth. ‘De aanslagen voor De Beers, Cinébrux en BSL zijn een halfuur geleden met de avondpost meegegaan.’
Delcanto keek met boze blik van Elisabeth naar Jonathan. ‘Zijn jullie gek geworden? Die aanslagen zijn ongeldig zonder voorafgaande Berichten van Wijziging.’
‘De berichten werden meer dan drie weken geleden verstuurd,’ antwoordde Jonathan droog, ‘en het geachte kamerlid heeft nagelaten binnen de wettelijke termijn te antwoorden.’
Delcanto kalmeerde. Hij sputterde nog wat tegen. ‘Brussel zal tekeergaan. Ik wil er niets mee te maken hebben.’
‘Vanzelfsprekend.’
‘En je houdt je mond over Eisfelt.’
‘Waarom?’
‘We trekken allemaal aan het korste eind als de dienst in opspraak komt.’
Jonathan keek de inspecteur peinzend aan. Toen knikte hij instemmend. ‘Zoals je wilt.’
Zijn onverwachte inschikkelijkheid bevreemdde Elisabeth en tegelijk voelde ze een onbestemde last van zich afwentelen.
Belmans verliet hen in het ondergrondse premetrostation ‘Diamant’. Tot dan hadden ze met veel met elkaar kunnen praten. Toen tram 2 arriveerde, stapte Elisabeth als eerste op. Jonathan liet een paar vrouwen voorgaan en toen hij wat later door het gangpad naar haar toekwam, bestudeerde ze zijn gezicht. Hij was nog magerder geworden, vond ze, maar de opgejaagde uitdrukking was nu uit zijn ogen verdwenen en had plaats gemaakt voor een rustige zelfverzekerdheid. Ze vroeg zich af in hoeverre deze veranderingen zijn toekomstplannen zouden beïnvloeden. De komst van Jonathan had voor Annabelle een nieuwe periode ingeluid en zijn aanwezigheid leek een stimulerende invloed te hebben op Annabelles ontwikkeling.
Hij kwam naast Elisabeth zitten en pakte haar hand. Alsof hij haar gedachten had geraden, zei hij: ‘Weet je, tot vanmiddag was ik nog van plan opnieuw voor Samuels te gaan werken, maar nu heb ik besloten bij de BBI te blijven.’
‘Waarom?’ vroeg ze nieuwsgierig.
‘Ik denk dat recht doen geschieden verslavend werkt. Welbeschouwd wordt bij de fiscus meer inspanning tot recht en billijkheid geleverd dan zich laat vermoeden. En… het geeft me de kans achter de grote fraudeurs aan te gaan. Noem het maar mijn privé-oorlog tegen klassejustitie.’
Ze glimlachte. Ieder ander zou door de voorbije gebeurtenissen afschuwelijk gedesillusioneerd zijn, maar voor Jonathan had het enkel zijn geloof in idealen en in de wezenlijke goedheid van de mens versterkt.
Ze vroeg: ‘Hoe rechtvaardig je dan het ontslag van rechtsvervolging voor Eisfelt?’
‘Omdat hij een slachtoffer is van politieke benoemingen, Betty. Om tot directeur-generaal bevorderd te worden, had hij een kruiwagen nodig. Zijn grootste fout is dat hij op het verkeerde paard gewed heeft.’
De tram verliet het station ‘Groenplaats’ en reed de pas opengestelde Brabotunnel onder de Schelde in. Doordat de wanden met een geluidsabsorberend produkt waren bespoten werd het opeens stiller en de vele drukpratende reizigers lieten onwillekeurig hun stemmen dalen.
‘Daarna moest hij wel naar de pijpen van De Beers dansen,’ vervolgde Jonathan. ‘Op de koop toe kwam hij tussen twee vuren te zitten toen Patricks en Reyvos de populaire politicus gingen chanteren. Weet je, ik geloof dat Eisfelt de waarheid sprak, toen hij zei dat hij met de dood van Marie-Pierre niets te maken had.’ Hij schudde het hoofd. ‘Nee, Eisfelt is voldoende gestraft en vermits De Beers voor de rechtbank wordt gesleept zal die ook zijn verdiende loon krijgen. En Patricks zal ook niet lang op vrije voeten lopen nu hij het zonder de protectie van Niks moet stellen.’
De tram verliet de Brabotunnel en naderde het nieuwe station op de linkeroever, dat de vorm had van de boeg van een schip en waarvan de zoldering op het dak van een schuur geleek. Jonathan zat nu zwijgend voor zich uit te staren. De tram minderde vaart.
‘Dus alles is opgelost?’
Hij grinnikte. ‘Nee. Het enige dat ik me nog afvraag, is wie de tweede losgeldkoffer heeft bemachtigd.’
De tram stopte en ze stapten uit. Ze haakte haar arm in de zijne en ze liepen de brede marmeren trap op naar de boegvormige tussenverdieping. Ze bleven staan en bewonderden de bronzen sculpturen van May Claerhout, die de indruk versterkten dat ze vanaf de boeg van een schip een rijke stad aan een stroom naderden. Ze dacht aan de gijzeling die na een paar dagen al zo onwezenlijk leek, dat het was alsof ze een vakantie in een ver en vreemd land hadden doorgebracht. Ze herinnerde zich de uren dat ze samen opgesloten waren, de gezamenlijke yogaoefeningen en de spelletjes met Annabelle, maar niet meer de angst en de dreiging. Hun leven was in gevaar geweest en ze hadden het overleefd.
Ze was zo in gedachten verzonken, dat hij het haar een tweede keer moest vragen.
In plaats van te antwoorden, kuste ze hem op de mond.