Dertien

Toen Jonathan de slaapkamer verliet, was Elisabeth opeens al haar zelfvertrouwen kwijt.

Ze liep door de kamer als een gekooid dier, probeerde vruchteloos de deur te openen, hoewel ze wist dat die op slot was en toen ook de raamkruk geblokkeerd bleek te zijn, werd ze door paniek overmeesterd.

Ze ging op de rand van het bed zitten huilen, geluidloos, schokkend; de tranen persten zich uit haar dichte ogen en hingen als dauwdruppels aan haar donkere wimpers.

Ze was altijd bang geweest voor een confrontatie als deze.

Sinds de geboorte van haar dochtertje had ze tè dikwijls geweigerd haar emoties de vrije loop te laten.

Ja, ze had het met haar geweten op een akkoordje gegooid toen ze, op aanraden van dokter Boone, de beslissing nam Annabelle in het St.-Jozefsinstituut te plaatsen. Ze had er zelf, gedurende de weekends die ze er samen met Annabelle doorbracht, het heil ondervonden van de nauwe samenwerking tussen ouder en opvoeders. Door de regelmaat, de rust en de sfeer die er heersten, waren de driftbuien die de eerste levensjaren van Annabelle hadden geteisterd tot het verleden gaan behoren.

Maar hoe zou haar kleine meisje reageren op deze bruuske overgang, dit vreemde huis, deze vreemde kamer en de onbekende, onwelwillende mensen? Autistische kinderen hebben meestal een frenetieke weerstand tegen iedere vorm van verandering. Het idee dat ze de lotsbestemming van Annabelle ondergeschikt had gemaakt aan de gewetenszaak van de man op wie ze verliefd was, deed haar gemoed opnieuw volschieten.

‘Mama?’

Haar gezicht afgewend, veegde ze haar tranen weg met haar mouw. Daarna draaide ze zich om.

‘Ja, lieveling?’

Annabelle was opgehouden met schommelen. Ze legde een wijsvinger over haar getuite lippen.

‘Sstt.’

Elisabeth lachte. Het was een wonderlijk kind. Ze liep ernaartoe en sloeg haar armen om haar heen. Sinds een paar jaar verdroeg Annabelle liefkozingen en lichamelijk contact, maar het was nog niet uit te maken of ze er zelf genoegen aan beleefde.

‘Chakra?’ vroeg Annabelle.

Jarenlang had het kind een bijna hysterische angst gehad voor honden en katten. Op aanraden van dokter Boone had Elisabeth een welpje van een Abessijnse kat in huis gebracht. Vanaf de eerste dag had Annabelle met het kleine schepsel een hechte vriendschap aangeknoopt en haar angst voor dieren was voorgoed verdwenen.

Elisabeth tilde Annabelles kin omhoog en keek in haar gezichtje. ‘Chakra is thuis, lieveling. Waar we naar toe gaan, worden geen katten toegelaten.’

Annabelle knikte. ‘Chakra is thuis.’

Haar volzinnen beperkten zich nog tot het herhalen van wat ze had gehoord. Ineens drong het tot Elisabeth door dat het kind rilde van de kou.

‘Ach, kindje. Je rilt. Kom, we gaan je lekker warm onderstoppen.’

Ze kleedde haar uit, waste haar, liet haar naar de W C gaan en hielp haar in haar pyjama. Daarna bracht ze haar naar bed en liet haar, rechtop zittend met een kussen in de rug, nog een glas melk drinken. Die hoorde warm te zijn dacht ze bezorgd, maar Annabelle maakte gelukkig geen bezwaar. Vervolgens dekte ze haar toe en legde haar bontjas er bovenop.

Ze trok één van de rieten stoelen naast het bed en declameerde zachtjes een lang, ritmisch kindergedicht.

Annabelle luisterde met wijdopen ogen zonder haar aan te kijken.

Even later vielen haar ogen dicht.

Elisabeth ging op de grond zitten en dacht na.

Ze had zichzelf zopas op een onvergeeflijke manier laten gaan.

De yoga had haar bijgebracht dat evenwicht en innerlijke rust bevorderd worden door dankbaar te zijn voor de luttele dingen. In weerwil van de netelige toestand waarin ze zich bevonden, wist ze dat ze reden had om erkentelijk te zijn voor een heleboel van die kleinigheden.

Ze zat met het bovenlichaam kaarsrecht, alle spieren volkomen ontspannen, spreidde haar benen, plooide ze daarna één voor één tot ze met de voetzool tegen de dij van het andere been rustten; toen legde ze de handen op de knieën, haalde ritmisch adem en ging over tot de pranayama.

Ze boog zich voorover en kuste het kind op het topje van haar neus. ‘Lief meisje,’ lachte ze. En toen brabbelde Annabelle haar eerste woordjes. ‘Ief ijsse.’ Alle verwachtingen van de dokters ten spijt, bleek ze in stoat te praten.

Ze herinnerde zich nog de eerste jaren toen Annabelle de hele dag met lege, nietszeggende ogen voor zich uit zat te staren alsof haar geest in een dichte mist was gehuld. En toen de vrees dat haar dochtertje debiel of achterlijk was nog een angstwekkende realiteit was.

En ze beleefde opnieuw de opluchting toen de nieuwe dokter de handicap herkende als autisme en haar verzekerde dat er geen sprake was van abnormaliteit of geestelijke afwijking; integendeel, het kind beschikte over een verstandelijke begaafdheid, waarmee het, met een aangepaste opvoeding, tot opmerkelijke prestaties zou kunnen komen.

Wat niet wegnam dat Annabelle als autistisch kind een ernstige ontwikkelingsachterstand had. Daarom was het nodig dat ze opnieuw deel zou uitmaken van een gezin.

Een gezin waar Jonathan toe zou behoren.

Maar eer het zover was, hadden ze met Patricks nog een gevaarlijke kaap te omzeilen.

Want al vond Jonathan van zichzelf dat hij geen held was, hij had er een handje van op de rug van een tijger te willen rijden.

En ze vroeg zich af waarom ze voor deze man met zijn ouderwetse ideeen over machtsmisbruik en uitbuiting van zwakkeren haar leven wilde riskeren.

Omdat ik van hem houd, dacht ze, maar waarom houd ik van hem? Ze wist niet waarom, maar wel sinds wanneer. De eerste keer was het tot haar doorgedrongen, toen hij naast haar in haar auto zat met zijn aktentas op de knieën en met een hulpeloze blik in zijn ogen vroeg: Hoe moet het nu verder, Betty? De tweede keer, toen hij tegenover haar zat in de trein op weg naar Brussel en een vurig pleidooi hield tegen klassejustitie.

Er was nog zoveel dat ze over hem wilde weten. Hij was van het solitaire type, vertrouwde alleen op zijn eigen brein en zijn eigen daden en hoewel hij haar alles had verteld over Marie-Pierre en de dramatische omstandigheden van haar dood, scheen hij verder te leven met heel weinig vrienden of kennissen en zonder vader en moeder.

In de kamer klonk een gedempt geluid.

Met een schok keerde Elisabeth tot de werkelijkheid terug.

Het gerucht kwam uit het metalen rooster boven de schouw.

De honende stem van Patricks. Iets over een ambtenaar en incasseren. Zijn stem zwol aan en nam af alsof hij afwisselend ver en dichtbij het rooster stond. Ze spitste de oren. Vermoedelijk was hij bezig Jonathan te verhoren over het protocol, hoewel diens stem met te horen was. Er volgde een aaneenschakeling van stommelende geluiden die ze niet thuis kon brengen.

Toen hoorde ze klaar en duidelijk: ‘Bah, wat een vent. Weet je wat ik doe? Ik ga je doodtrappen.’

Opeens begreep ze de betekenis van het gestommel van daarnet. Patricks was bezig Jonathan af te tuigen.

Ze sprong overeind, sloeg met de vuist op de deur, schreeuwde: ‘Hou op! O alsjeblieft, hou ermee op!’

De scherpe klap van het pistoolschot kwam keihard uit het luchtrooster.

Elisabeth gilde.

Het tweede schot deed het metalen rooster trillen. Het klonk zo hard, dat het leek of het in de kamer zelf werd gelost.

Ze trapte en bonsde op de deur.

‘Jonathan!’

Een klein handje trok aan haar trui.

Annabelle stond naast haar, het gezichtje opgeheven, vertrokken van angst.

Ze tilde haar op. ‘Arm klein meisje.’

Ze ging op de rand van het bed zitten, het kind op haar schoot.

Het zag er naar uit dat ze nooit het gezin zouden vormen waarvan ze zopas nog had gedroomd. Ze verborg haar gezicht in haar handen en huilde onbeheerst om het bedrog en het geweld en om de verspilde tijd en liefde.

Annabelle huilde mee.

In die houding zaten ze nog toen de deur werd opengegooid en Valéri De Beers de kamer binnenkwam.

Hij trok een wat verlegen gezicht en zei: ‘Tut! Tut!’ Hij zei het raw, zich duidelijk forcerend om zijn gevoel niet tot zijn stem te laten doordringen.

Elisabeth droogde haar tranen. Ze herkende hem onmiddellijk van de foto's in kranten en magazines, met zijn hoge gerimpelde voorhoofd, grote gebogen neus en kalende schedel, gefotografeerd in hemdsmouwen met open kraag of in colbert met gestreepte das, naast een tourwinnaar of een koninklijke bezoeker.

Ze sprong op, pakte Annabelle bij de hand en wilde hem voorbijrennen.

Simart stapte achter De Beers vandaan en versperde haar de doorgang. ‘Binnen blijven.’

Ze draaide zich op haar hielen om, vroeg aan De Beers, licht hysterisch: ‘Jonathan? Wat hebben ze met hem gedaan?’

‘Niets. Niets ernstigs. Ik kon tijdig tussenbeide komen.’

Ze klemde Annabelle bij de schouder tegen zich aan. Ze zou niet meer huilen. Ook het kind was opgehouden met huilen. ‘De schoten? Is hij gewond?’

‘Nee. Het zal niet meer gebeuren.’

Ze wierp haar hoofd in de nek. ‘Meneer De Beers,’ zei ze, ‘u had een afspraak met Jonathan. U zou ons beschermen tegen die… die maniak.’

‘Wees gerust,’ zei hij een weinig uit de hoogte. ‘Valéri De Beers is een man van zijn woord.’

Ze geloofde hem met. ‘Waarom worden we dan opgesloten?’ vroeg ze wanhopig. ‘Waarom laat u ons niet gaan?’

Hij aarzelde, zoog aan zijn pijp, maar die was uit. Zijn ogen dwaalden door de kamer, op zoek naar een asbak. Toen hij die niet vond, borg hij de pijp met hete as en al in de zijzak van zijn jas.

‘Ik ben hier ook niet uit eigen beweging naar toe gekomen,’ zei hij scherp.

‘O, mijn God,’ steunde Elisabeth.

De politicus boog zich voorover en wilde Annabelle over het hoofd aaien. Die wentelde zich bliksemsnel onder zijn hand uit, liep weg, hees zich in de rieten stoel en begon te wiebelen, onderwijl een zacht drenzend geluid makend.

De Beers keek Elisabeth niet-begrijpend aan.

‘Annabelle wil niet door vreemden aangeraakt worden,’ verklaarde ze.

Hij keek haar aan, fronste zijn borstelige wenkbrauwen: ‘Autistisch?’

Ze knikte, ongelukkig. ‘O, meneer De Beers. U moet ons helpen. Deze omgeving, geen verwarming, geen warm water, mets warms te eten voor het kind. En dan nog die brutale kerels. Wie weet wat voor nasleep dat voor haar kan hebben.’

Hij bracht zijn kin met een ruk omhoog. ‘Ik zal doen wat ik kan, madame. Reken maar.’

Hij draaide zich om en liep bonkend de trappen af.

Ze wilde hem achternagaan, maar Simart grijnsde vals en trok de deur voor haar neus dicht.

Elisabeth wachtte tot Annabelle tot rust was gekomen en legde haar dan opnieuw in bed. Daarna vertelde ze verhaaltjes en zong liedjes en probeerde ondertussen de ruziënde stemmen in de woonkamer te verstaan. Maar dat lukte niet; iemand had beneden het luchtrooster dichtgemaakt.

Het duurde een hele tijd vooraleer Annabelle voor de tweede keer in slaap viel. Elisabeth keek neer op het slapende kind. Vreemd, dacht ze, zelfs deze rampzalige dag heeft iets gebracht waarvoor ik de hemel dankbaar dien te zijn.

Toen Annabelle zopas had meegehuild, had ze zich voor het eerst betrokken getoond; ze had een spontaan, liefkozend gebaar van kind tot moeder gemaakt, een teken dat ze op weg was zich uit haar geestelijk isolement te bevrijden.