Twaalf

De Brusselse ex-premier zag er niet uit alsof hij op weg was naar een van de vele ceremonies die hij uit hoofde van zijn politiek mandaat diende bij te wonen.

Hij was blootshoofds, zijn dunne haar zat in de war, hij zag bleek, had een schaafwond boven zijn rechteroog en een zwelling aan z'n onderlip, zodat het leek alsof hij net uit een bokswedstrijd was weggelopen.

Half verscholen achter De Beers stond Simart, eveneens met een licht gehavend gezicht. De manier waarop hij zijn arm achter de rug van de politicus hield, suggereerde dat hij de man met een of ander wapen in bedwang hield.

Desondanks gedroeg De Beers zich niet als een gevangene, maar eerder als degene die de lakens uitdeelde. In één oogopslag nam hij de toestand in zich op en zijn dunne lippen vormden een harde, boze lijn.

‘Wat is hier aan de gang?’ snauwde hij.

Patricks was even van zijn stuk gebracht door de onverwachte tussenkomst, maar al gauw kregen zijn ogen weer dezelfde gemene uitdrukking. In plaats van zijn wapen te laten zakken richtte hij opnieuw en haalde de trekker voor de tweede keer over.

De kogel scheurde langs Jonathans hoofd, sloeg te pletter tegen de schoorsteenmantel en brokken steen regenden op zijn rug. Hij zat ineengedoken, krijtwit, met open mond happend naar adem.

De Beers deed een paar stappen vooruit en stelde zich onvervaard op tussen de gangster en zijn slachtoffer.

‘Baissez ce pistolet!’ blafte hij.

Patricks was nu echt in zijn wiek geschoten. Zijn ogen vernauwden zich en hij richtte het wapen op De Beers. ‘Oké, makker,’ zei hij, ‘je hebt erom gevraagd.’ Zijn vinger kromde zich om de trekker.

De miljardair-politicus keek hem recht in de ogen, niet het minst onder de indruk.

Een fractie van een seconde hing zijn leven aan een zijden draad.

Langzaam trok de bezetenheid uit de ogen van Patricks weg. Hij ontspande en liet het pistool zakken. Voor het eerst merkte hij blijkbaar de letsels op in het gezicht van De Beers en dat scheen hem te bevallen. ‘Ik zie dat ze je op je bakkes hebben moeten geven om je mee te krijgen.’

De Beers negeerde de uitlating en vroeg met onloochenbare minachting in zijn stem: ‘Wat is dit voor circus? Waar is Reyvos? We hadden een rendez-vous in Lille.’

Patricks grijnslachte. ‘Dat was een voorwendsel om je uit huis te krijgen zonder je body-guards. De ontmoeting met Reyvos en de anderen kun je voorlopig vergeten.’

‘C'est-ça. Dan breng je me nu naar huis. Als de weerlicht!’

Patricks had er plezier in. ‘Dat zal vermoedelijk nog wel even duren.’

De stem van de politicus schoot uit. ‘Deze keer gaan jullie te ver. Jullie hebben afgedaan. Ik zweer het. Ik ben Valéri De Beers, ex-premier! Minister van Staat! Mij kun je niet tegen mijn zin vasthouden.’

‘Hoor eens aan. Je bent niks! In ieder geval niks bijzonders. Je bent alleen maar een stinkend rijke miljardair.’

Jonathan was in dezelfde houding op de grond blijven zitten. Hij voelde zich duizelig en luisterde afwezig naar het gekrakeel. De Beers maakte een gebaar van ongeduld. Zijn stem klonk kregelig. ‘Dat miljardair zijn is een my the, maar wat jou te wachten staat zodra ik thuis ben, zal geen fabel zijn.’

Patricks stak zijn pistool tussen zijn broekriem. Met de gewapende Simart bij de deur voelde hij zich blijkbaar voldoende meester van de situatie. ‘Tegen die tijd zit ik al lang in Brazilië, bulkend van het geld.’

‘In je verbeelding, ja.’ De Beers maakte zijn lichtgroene Yves Saint Laurent-windjekker los. De binnenkant was gevoerd met geruite stof in groene tinten. Hij keek naar Jonathan en inspecteerde zijn kneuzingen met dezelfde onverschilhgheid als waarmee hij de kwaliteit van het in te blikken vlees bij Euroconserve zou hebben getaxeerd.

‘Het spijt me, Jacksòn. Ik had commandant Reyvos van de Gendarmerie opdracht gegeven jullie te protegeren.’

Patricks ontblootte zijn tanden in een cynische grijns. ‘O, maar dat heeft hij gedaan. Hij heeft een Malicieuxtoestel op hun telefoonlijn laten aansluiten. Zo kwam hij erachter dat het stel de plaat wilde poetsen.’

De Beers fronste geërgerd zijn wenkbrauwen. ‘En toen heeft hij jou…?’

‘Jazeker. Toen heeft hij mij ingeschakeld om hen op te vangen.’

‘Waarom? Vanwege de belastingcontrole bij Lepaon? Heeft die je gevraagd je daarmee te bemoeien? Waarom? Een ambtenaar van de fiscus gijzelen lost niets op.’

‘In dit geval wel. Zie je, deze pennelikker heeft iets dat we voor veel geld aan jou willen verkopen.’

‘Tiens, tiens. Wat dan wel?’

‘Een protocol. Een nogal onthullend document over Swissinvest, een holding in Zwitserland.’

De Beers wierp een vluchtige blik in Jonathans richting, maar zei niets over hun afspraak. Hij gromde van ongenoegen: ‘Chantage, hè?’

‘Noem het zoals je wilt.’

De Beers haalde zijn pijp en een doosje lucifers uit een zijzak van zijn jas en wijdde het grootste deel van zijn belangstelling aan het stoppen en aansteken. Toen dat naar zijn zin was zei hij:

‘Die vlieger gaat niet op. Als ik niet vóór middernacht, samen met deze ambtenaar en zijn vrouw in Brussel ben, kost het je je kop. En Reyvos mag alvast naar een andere baan uitkijken.’

Patricks was niet geintimideerd. ‘Een grote smoel opzetten kun je blijkbaar beter dan je beloften nakomen.’

De Beers deed een paar proeftrekjes aan zijn pijp. De geur van gesausde tabak vulde de kamer. ‘Ik heb je nooit wat beloofd.’

‘Niet aan mij. Wel aan Reyvos. Hem heb je heel wat toegezegd.’

De Beers blies een grote rookwolk uit. ‘Een belofte is altijd beperkt in tijd en in ruimte. Daardoor wordt elke belofte op de duur gebroken.’

‘Quatsch,’ zei Patricks, ‘je denkt me met je gezever te lijmen.’

‘Hoe dan ook,’ zei De Beers, rook uitblazend, ‘al wat je vertelt is onzin. Ik weet niet waarover je het hebt.’

‘O nee? Zal ik je herinnering een beetje opfrissen? Je weet best dat ik heel wat meer was dan tipgever voor Reyvos, ik heb ook de vuile karweitjes voor niks opgeknapt. Of ben je vergeten dat wij het politieke klimaat hebben gecreëerd waar je vrienden wapenfabrikanten om vroegen?’

De politicus trok zo verwoed aan zijn pijp dat het leek alsof hij zich achter de rookwolken wilde verbergen.

Patricks ging verder: ‘Maar toen het politieke tij keerde, had je ons niet meer nodig. Dat dacht je tenminste.’ Hij lachte. ‘Met Aribaldi als koerier werd het een debâcle, nietwaar? Hij ging er bij de eerste de beste gelegenheid met het protocol vandoor.’

De Beers begon zijn pijp te ontginnen, stak ze opnieuw aan en maakte een sputterend geluid. Jonathan begreep dat het één van zijn methoden was om tijd te winnen. Zelf maakte hij zich zo klein mogelijk. Hij kon er geen touw aan vastknopen. Patricks nam voortdurend het woord ‘niks’ in de mond, maar Jonathan kon niet uitmaken of dat de ontkennende, negatieve betekenis had, of betrekking had op Nix, de Brusselse peetvader.

Patricks liep naar een drankkast, haalde een fles Armagnac te voorschijn, schonk zich een bel van twee vingers hoog in en sloeg die in één teug achterover.

Hij ging verder: ‘Van toen af liep het allemaal mis. Voor jou in ieder geval. Je vroeg aan je BBI-vriend om Aribaldi wat onder druk te zetten. Die stuurde zijn adjunct, een vrouwelijke belastingcontroleur, naar hem toe. Ook dat liep verkeerd af. Toen de stomme trut lucht kreeg van wat er aan de gang was, sloot ze een compromis met Aribaldi; ze wilde je hele vieze wereldje aan de grote klok hangen.’ Patricks greep de fles Armagnac bij de hals en ijsbeerde ermee door de kamer. ‘En het werd weer niks. Je deed opnieuw een beroep op Reyvos.’ Voor de haard bleef hij staan, strekte zijn arm, fles in de hand, uit naar de ex-bewindsman. ‘Dat was een blunder, monsieur De Beers. Een grote blunder.’

‘O ja?’

‘Jazeker. Reyvos stuurde mij erop af. Zo kwam ik achter het bestaan van het protocol. Reyvos en ik besloten dat voor eigen rekening te recupereren.’

De Beers klemde het mondstuk van zijn pijp tussen zijn tanden. ‘Door die vrouw van de BBI te vermoorden?’

‘Een ongeluk is licht gebeurd.’

De Beers was de hele tijd onbeweeglijk blijven staan, de benen lichtjes gespreid, de kop van zijn pijp verborgen in de grote vierkante vuist. De enige blijk van emotie was het versnelde ritme waarmee hij aan de steel sabbelde en rookwolken uitblies. Om Patricks in de ogen te kunnen zien moest hij een beetje naar omhoog kijken. Dat verleende aan zijn bhk van onder de grove wenkbrauwen iets onheilspellends. ‘Je bent getikt,’ zei hij rauw. ‘Je verhaal is verzonnen van begin tot eind.’

‘Dan nog,’ zei Patricks, ‘blijft het een geschiedenis die geld zal opbrengen. Laat eens kijken. Hoeveel kan die akte waard zijn? Twee miljard? Drie? Waarschijnlijk meer. De gebruikelijke provisie is tien procent. Laten we afronden op tweehonderd miljoen. Dat is wat jij ons verschuldigd bent.’ Hij schonk opnieuw in, zei: ‘Santé,’ en dronk zijn borrel leeg.

De Beers lurkte nadenkend aan zijn pijp. ‘Met dit verschil,’ zei hij, ‘dat er nooit een protocol heeft bestaan.’

‘O nee? En waarmee sloot Aribaldi dan een compromis met de BBI? En waarom riep jij de hulp in van Reyvos? Of denk je dat ik achterlijk ben?’

De Beers blies een rookwolk naar het hoge plafond en staarde die achterna. ‘Moet ik daarop antwoorden?’

Patricks was niet zo naïef dat hij de insinuatie niet begreep. Zijn ogen vernauwden zich. ‘Let op je woorden.’

De Beers knikte, trok wat kleine rookwolkjes uit zijn pijp en zei: ‘Goed. Laten we het uitpraten. Vriendelijk en gezellig.’ Hij wees op Jonathan. ‘Laat hem gaan. Dit zijn zijn zaken niet.’

‘Toch wel. Ik was net bezig hem op de rooster te leggen.’

‘Waar is dat goed voor?’

‘Hij heeft het protocol.’

De Beers keek fronsend naar zijn pijp, toen naar Jonathan. ‘Hoe zit dat?’

Laat ze het onder elkaar uitvechten, dacht Jonathan. Wat kan mij die akte schelen. ‘Ik heb het hem al gezegd, meneer De Beers. Het stuk ligt poste restante onder mijn naam. In Antwerpen. Nee. In Brussel.’

‘Zie je waarom hij bijgewerkt moet worden,’ siste Patricks. ‘Hij verzint maar wat.’

Met zijn pijp in zijn mondhoek vroeg De Beers aan Jonathan: ‘Waar ligt het? Expliquez-vous.’

‘De avond van haar dood voelde Marie-Pierre Desgrange zich in gevaar. Ze deed het protocol in een envelop en adresseerde die aan mij. Poste restante Hoofdpostkantoor Antwerpen. Doordat ik de brief niet tijdig afhaalde, kwam hij bij de Dienst voor Onbestelbare Stukken in Brussel terecht. Daar ligt hij tussen een paar honderdduizend niet-gesorteerde poststukken.’ Jonathan proefde opnieuw bloed in zijn mond. Het zag ernaar uit dat een van zijn voortanden los zat. ‘Ik diende een aanvraag in. Na tien december kan ik hem in Antwerpen afhalen.’

De Beers knikte nadenkend. ‘Vandaar de drie weken.’

‘Ik geloof er geen barst van,’ zei Patricks.

‘Wat je gelooft, maakt niets uit,’ zei De Beers. Hij klopte zijn pijp uit in een asbak en haalde een doorsteker te voorschijn. ‘Wat er ook in die brief zal blijken te zitten, het heeft niets te maken met mijn zogenaamde fortuin.’

Patricks stond na te denken. Vermoedelijk probeerde hij zich de gebeurtenissen van die avond voor de geest te halen. Zijn ogen werden spleetjes. ‘Hoe heeft ze die envelop op de post gekregen?’

‘Gewoon door ze bij de uitgaande correspondentie te leggen.’

Hij was nog niet helemaal overtuigd. ‘Hoe kon jij dat weten?’

‘Dat heb ik je al gezegd,’ antwoordde Jonathan vermoeid. ‘Een halfuur voor haar dood belde ze me op.’

Patricks slikte het. ‘Het postkantoor van Antwerpen, zeg je? Goed. We zullen de brief samen ophalen. Tot zolang blijf je opgesloten. Wee je gebeente als je liegt.’

‘Maar… dat is onmogelijk.’ Jonathan keek hulpzoekend naar De Beers.

‘Je verknoeit je tijd,’ snauwde die met rauwe, militaire stem tegen Patricks. ‘Die brief is geen cent waard.’

‘Tweehonderd miljoen,’ zei Patricks. ‘Zolang die niet betaald zijn, blijven jullie opgesloten. Allemaal.’

‘Pas un sou!’ snauwde De Beers. ‘Geen duit, zolang ik leef!’

‘Dat zou wel eens minder lang kunnen zijn dan je denkt.’ Patricks schonk wat Armagnac uit en zette de fles op de schoorsteenmantel. Zonder hen uit het oog te verliezen bracht hij het glas aan zijn lippen. Zijn andere hand bleef in de buurt van zijn pistool. Hij zette het glas neer. ‘Luister, De Beers. Je zoon behartigt je zakelijke belangen. Bel hem. Breng hem aan zijn verstand dat je niet lang meer te leven hebt, tenzij hij met tweehonderd miljoen over de brug komt.’

‘Verloren moeite. Hij zou niet betalen. Dat hebben we onder elkaar sinds jaren afgesproken.’

‘We zullen zien hoe hij reageert als hij je pink thuis gestuurd krijgt. Daarna snij ik je een oor af. Het goede oor wel te verstaan.’

De lippen van de politicus vormden een smalle, onverbiddelijke streep. ‘Vergeet het. Je kunt me net zo goed onmiddellijk van kant maken.’

Patricks nam een flinke slok uit de fles. ‘Neenee. Dat zou te gemakkelijk zijn.’ Hij liep naar de haard, wierp een houtblok op het uitdovende vuur en zocht naar de pook. Die was niet op zijn plaats en misschien was dat de reden dat hij zich opnieuw van de aanwezigheid van Jonathan bewust werd. Hij grijnsde vals. ‘Zo bonestaak. Ik was je bijna vergeten.’ Tegen De Beers zei hij: ‘Nog een paar doden die je op je kerfstok zult hebben. Als je niet vlug betaalt, mag je zijn executie bijwonen. Eerst hij. Een dag later zijn vrouw.’

Jonathan hijgde alsof hij buiten adem was.

De Beers haalde zijn schouders op en zweeg.

Patricks pakte de pook van de grond. Hij kwam in de richting van Jonathan. ‘Zal ik hem een voorproefje geven?’

‘Ik zweer bij alles wat me heilig is, dat je ervoor zult boeten als je hem of zijn vrouw een strobreed in de weg legt.’

Patricks lachte schamper. ‘Hoor hem de vrome uithangen.’ Hij stond nu achter Jonathan en opeens met een bliksemsnelle beweging bracht hij de pook over diens hoofd en hield het ijzer met beide handen tegen zijn keel aangedrukt.

Jonathan probeerde, wanhopig spartelend, de verpletterende druk op zijn adamsappel te verminderen.

‘Wat zal het worden?’ meesmuilde Patricks.

De Beers knipperde niet eens met de ogen. ‘Als je de arme man vermoordt, bespaar je je in ieder geval de tocht naar het postkantoor.’

In al zijn ellende werd het Jonathan duidelijk dat niets, maar dan ook niets deze keiharde man ertoe zou kunnen bewegen voor afpersing of terreur door de knieën te gaan.

Dezelfde overweging was klaarblijkelijk ook tot Patricks doorgedrongen. Hij duwde Jonathan met een verachtelijk gebaar van zich af, ging weer voor de haard staan en pakte zijn fles op. ‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Ik kan beter eerst het kind onder handen nemen.’

‘Het kind? Welk kind?’

‘Toen we hen oppikten, hadden ze een kind bij zich,’ verklaarde Patricks. ‘We hebben het meegebracht.’

De Beers keek Jonathan fronsend aan: ‘Is dat waar?’

Jonathan knikte, ongelukkig.

‘Nom d'une pipe! C'est dégoûtant! Een kind kidnappen!’

Patricks antwoordde met een onverschillige beweging van zijn schouders.

De stem van de politicus stokte in zijn keel. ‘Hoe oud is het? Een jongen? Een meisje?’

‘Bijna zeven, meneer De Beers. Een meisje.’ Jonathan pleitte: ‘U moet iets doen, meneer. Ze is… ze is…’

‘Wat is ze? Allez, parlez!’

‘Euh… contactgestoord,’ wist Jonathan er met moeite uit te brengen.

‘Hoor je dat?’ snauwde De Beers tegen Patricks, ‘Zo'n kind heeft speciale verzorging nodig. Dat kun je niet opsluiten.’

‘Als jij niet vlug afdokt, zal speciale verzorging niet meer nodig zijn.’

Het gezicht van De Beers werd donkerrood. ‘Crapule!’

Patricks glimlachte aanmatigend. ‘Als je maar begrijpt met wie je te doen hebt.’

De Beers beet zich op de lippen, maar slaagde erin zichzelf meester te worden. ‘Waar is dat kind?’ vroeg hij snijdend. ‘Ik wil het zien.’

‘Dat kan best.’ Patricks maakte een teken naar Simart bij de deur. ‘Breng hem naar boven. Laat hem de vrouw met haar jong zien.’ Simart gebaarde met zijn pistool en De Beers liep stampend voor hem uit de trappen op. De gangdeur bleef open en Jonathan hoorde hem met krakende stem een gesprek met Elisabeth voeren. Vijf minuten later was hij er weer. Zijn gezicht had opnieuw de normale kleur, maar zijn ogen fonkelden van woede.

‘Die ploertenstreek doet je de das om. Dat zweer ik.’

‘Alweer een belofte die je zult moeten breken.’ Patricks haalde uit de achterzak van zijn jeans een mes te voorschijn en knipte het open. ‘Waar beginnen we mee? De pink van het kind?’

De ogen van De Beers schoten vuur. Even leek het erop dat hij de ander te lijf zou gaan, maar met de zelfdiscipline, eigen aan een politieke tinnegieter, wist hij zijn drift te beteugelen. Met de tanden op elkaar geklemd zei hij: ‘Bon. Laten we erover praten.’

‘Zo hoor ik het liever.’

‘Voor we verder gaan, wil ik dat je het kind vrijlaat.’

‘Uitgesloten.’

‘En ik steek geen poot uit als het kind iets te kort komt.’ Hij somde zijn eisen op: ‘Verwarming op haar kamer. Behoorlijk eten en drinken. Ze moet in de tuin kunnen spelen, T V. kunnen kijken. En geen vreemden om haar heen. Alleen haar vader en moeder.’

‘Toon jij eerst maar eens dat je wilt meewerken.’

De Beers stond zich te verbijten. ‘Het is niet zo eenvoudig.’

‘Zo eenvoudig als goedendag. We hebben het allemaal grondig voorbereid. De eerste twee dagen laten we niets van ons horen. Daarna sturen we een brief aan een krant om bekend te maken dat je gegijzeld bent. Samen met de vrouw en het kind. Dat is een pikant detail voor het publiek en het geeft de autoriteiten stof tot nadenken. Zoals in de goede, oude Niks-tijd. Weet je nog? Destabilisering op basis van angst. We noemen het niet CCC, maar BSR. Brigade Socialiste Revolutionnaire. Een paar dagen later bellen we je zoon op en stellen onze eis. Tweehonderd miljoen.’

‘Dat kan niet.’

‘Dat kan best. En ik wil een deel in goudstaven. De rest moet hij betalen in dollars, Franse franken en Duitse marken. Kleine coupures.’

‘Ik zei al dat het niet uitvoerbaar is.’

De mond van Patricks verstrakte. ‘Probeer me niet op flessen te trekken.’

‘Dat doe ik niet. M'n zoon zou je niet eens een half miljoen kunnen betalen.’

‘O nee? Waarom niet?’

‘Gewoon omdat ik het geld niet heb.’

‘Zelfs de kranten schrijven over je fortuin.’

‘Dat fortuin van me is een mythe, met opzet in het leven geroepen door mijn politieke tegenstanders.’

‘Nee toch. Je bent misdeeld. Arm als Lazarus.’

‘Niet als Lazarus. Wel kapitaalarm.’

‘Wat betekent dat?’ vroeg Patricks wantrouwig.

‘Geen liquiditeiten. Al wat ik bezit, is geïnvesteerd. In de vastgoedsector. In reconversievennootschappen.’

‘Spreek je moerstaal.’

‘Het komt erop neer dat de aandelen niet verhandeld kunnen worden.’

‘En het protocol?’

‘Evenmin. Trouwens, ook dat is een farce. Niemand heeft het tot nu toe te zien gekregen.’

‘Dat zal niet lang meer duren. Bonestaak zorgt daarvoor.’

‘Je zou er nergens een centiem voor krijgen.’

‘We hebben allemaal onze problemen. Het jouwe is te zorgen dat er poen op tafel komt. Versta je me? Du fric! Money!’

De stem van Patricks schoot bij de laatste woorden de hoogte in. Jonathan kromp in elkaar, vrezend dat hij opnieuw het mikpunt van 's mans toorn zou worden. De Beers van zijn kant liet zich niet bang maken.

‘Dan is er maar één uitweg,’ zei hij.

‘Welke?’

‘De verzekering ervoor laten opdraaien.’

‘Wat is dat voor onzin?’

De Beers ging in een fauteuil zitten. Jonathan keek gefascineerd toe hoe meesterlijk hij met Patricks omging. ‘Sinds de ontvoering van de biermagnaat Heineken verlenen een paar belangrijke Londense verzekeraars dekking tegen gijzeling.’

‘En?’

‘Ik heb zo'n polis afgesloten.’

Patricks had wat tijd nodig om die informatie te verwerken. Om het denkproces te stimuleren, goot hij wat Armagnac door zijn keel, maar de verhitte uitdrukking op zijn gezicht kon Jonathan er niet helemaal van overtuigen dat het zijn concentratie bevorderde. Hij vroeg: ‘Dus wordt het losgeld door een assurantiemaatschappij betaald?’

‘Misschien.’ De Beers hervatte het ritueel met de pijp. Uitkloppen, doorsteken, peuteren, stoppen, opsteken. Een paar felle, korte puffen. ‘Maar je zult wel moeten inbinden.’

‘Op welk gebied?’

‘Het bedrag. Ik ben maar voor tien miljoen verzekerd.’

‘Tien miljoen wat?’

‘Franse franken.’

‘Geen denken aan. Dat is een derde van wat ik te goed heb.’

‘Eén derde van je oorspronkelijke eis. In werkelijkheid heb je niets te goed.’

Patricks werd wat koppig. Of dronken. Of allebei. ‘Het zint me meer jullie allemaal om zeep te helpen. Jou zowel als die drie anderen.’

De Beers blies met bolle kaken rook uit en zei niets.

Er volgde een lange verstikkende stilte.

Daarna zei Patricks met een aarzelende snauw: ‘Oké.’

De politicus knikte. Hij was nu helemaal in zijn element, het leek of hij een werkvergadering voorzat.

‘Je doet precies wat ik zeg. Begrepen?’

Patricks knikte onwillig. ‘Ja.’

‘We moeten een échte kidnapping ensceneren. Vandaag nog.’ Hij zoog nadenkend aan zijn pijp. ‘Luister. Mijn auto staat in een box in de parkeergarage onder het flatgebouw waar ik woon. Ik zal je de sleutel geven. Je gaat ernaartoe en strooit er een paar persoonlijke voorwerpen bij in het rond zodat het lijkt of er een gevecht heeft plaatsgehad. Laat ook één van de portieren openstaan.’

Patricks snoof. ‘Waarom die onnodige risico's? Waarom niet gewoon bekendmaken dat je dacht een afspraak te hebben op de luchthaven van Lille met Reyvos en Armeboa?’

‘Gebruik je hersenen, petit con. Hoe zou zo'n ontmoeting op het publiek overkomen? Trouwens, volgens de clausules van de polis moet ik iedere verplaatsing naar het buitenland of zonder veiligheidsagent op voorhand melden.’

‘Laat ze barsten met hun clausules.’

‘Zoals je wilt. Geen losgeld dan.’

‘Oké, oké. Maar denk erom. Dit is geen fake. Het is een échte gijzeling.’

‘Dat is het inderdaad.’

‘Goed. Dus we beginnen met iedereen een paar dagen in het ongewisse te laten. Daarna eisen we tien miljoen Franse franken.’

‘Nee,’ zei De Beers. ‘Dertig miljoen.’

‘Hoezo? Je bent maar verzekerd voor tien miljoen.’

‘Zeker,’ zei De Beers zakelijk, ‘maar je moet ruimte laten om te onderhandelen.’

‘Ja. Dat is goed.’ Patricks staarde nadenkend voor zich uit. Zijn ogen waren met bloed doorlopen van de sterke drank. Hij kwam een paar stappen dichterbij en zette de fles behoedzaam voor De Beers neer op de salontafel. ‘Hier. Neem een slok op de afloop.’

‘Nee. Ik drink geen alcohol.’

‘Zoals je wilt.’ Zonder waarschuwing gaf Patricks hem een enorme dreun op zijn kin. De pijp vloog uit De Beers' mond. De fauteuil kantelde en De Beers kwam op zijn rug terecht. Zijn gehoorapparaat lag gebroken op de grond.

Met een onverklaarbare snelheid was de zestigjarige politicus weer overeind, de vuisten gebald, in licht voorovergebogen boksershouding.

‘Kom op,’ snauwde hij strijdvaardig. ‘Laten we het uitvechten. Een eerlijk gevecht tussen mannen.’

Simart stapte naar voren en duwde de loop van zijn pistool tegen de nek van De Beers.

Patricks zei: ‘Doe je schoenen uit.’

De Beers gehoorzaamde tegen zijn zin. Patricks raapte één van de schoenen, de pijp en het gebroken gehoorapparaat van de grond. ‘Voorwerpen voor het toneel van de misdaad.’ Hij gebaarde naar Simart. ‘Sluit hem op in een kamer en keten hem aan zijn bed. Als hij probeert te ontsnappen, verbrijzel je zijn knieschijven, maar maak hem niet dood. Zoals hij zelf zegt: levend is hij een fortuin waard.’