Twee
Hij was nog niet boven zijn theewater, maar had net genoeg glazen aangetikt om er zich aan te ergeren dat Marie-Pierre arriveerde toen de receptie naar haar einde liep. Sinds enige tijd gebeurde het steeds vaker dat ze overwerkte en dat had geen heilzame uitwerking op de verstandhouding tussen hen beiden.
Hij stelde haar voor aan de gastheer. ‘Marie-Pierre is uniek,’ verklaarde hij. ‘Zij presteert het om in overheidsdienst onbezoldigd werk te verrichten.’ Met een vlugge beweging graaide hij een glas van het dienblad van een passerende kelner. ‘Het geeft haar collega's de gelegenheid nog wat meer gemeenschapsgelden over de balk te smijten.’
‘O,’ vroeg de gastheer, ‘wat doet ze dan?’
Jonathan negeerde Marie-Pierres waarschuwende blik. ‘Ze werkt voor de fiscus,’ zei hij.
‘Interessant,’ zei de gastheer behoedzaam en zocht, een beleefde verontschuldiging mompelend, andere gesprekspartners op.
Een kwartier later gingen ze naar huis. Marie-Pierre reed omdat naar haar oordeel het alcoholgehalte in Jonathans bloed ver boven de nul komma vijf promille zat. Hoewel hij zich nog in het opwindende stadium van de eerste roes bevond, viel het hem op dat ze uiterst zenuwachtig was. ‘Is er iets met je werk?’ vroeg hij.
‘Nee, hoezo?’ Zelfs tussen de lakens voelde ze zich nog door het beroepsgeheim van haar ambt gebonden. Ze wierp een vlugge blik in de spiegel.
Hij haalde de schouders op. ‘Weet ik veel. Je bent tegenwoordig zo gespannen als een boog. Al sinds je voor Delcanto werkt. Als ik je niet zo goed kende…’ De onafgewerkte zin hing als benauwde lucht in de kleine ruimte. Hij wierp een blik op de snelheidsmeter en zag dat ze sneller reed dan hij van haar gewoon was.
Ze antwoordde niet. Met half toegeknepen ogen hield ze de achteruitkijkspiegel in het oog. Haar gezicht stond strak en haar lippen waren grimmig opeengeklemd. Onverwacht barstte ze los. ‘Als je me écht goed kende, zou je nuchter blijven. Hoe wil je dat ik raad vraag aan iemand die zich laveloos drinkt!’
‘Ik ben niet dronken,’ zei hij waardig. Hij wist dat hij met een enigszins dikke tong sprak en probeerde zijn woorden zorgvuldig te articuleren: ‘Als jij niet zo gesloten was, zou ik niet…’ Hij zweeg. Marie-Pierre staarde in de spiegel en zag iets waardoor haar handen zich zo vast om het stuur klemden dat de knokkels er wit van werden.
Geschrokken keek hij door de achterruit.
Op hetzelfde moment stak de achterligger zijn verstralers aan. De krachtige lichtbundels explodeerden in Jonathans brein. Ze vernietigden zijn gewaarwordingen van kleur en geluid en hij zonk weg in een grauwe wereld van stilte.
De druk op zijn blaas maakte hem wakker. Hij lag op het vloerkleed en in zijn val had hij de whiskyfles en zijn glas van de tafel gestoten. Met moeite sleepte hij zich naar de w c. Daarna kroop hij in het onopgemaakte bed.
Toen hij 's morgens de ogen opende, begreep hij voor het eerst dat angst de laatste weken van Marie-Pierres leven had beheerst.
Jonathan zat in zijn hemdsmouwen achter zijn bureau het dossier van Aribaldi, de architect, door te nemen. Af en toe keek hij door het raam naar de kille herfstregen die op de daken van Antwerpen neerplensde. De verwarmde lucht van de airconditioning kwam met een sissend geluid uit de roosters onder het raam en hoewel hij zat te transpireren, was het niet mogelijk de verwarming uit te zetten. Mismoedig begon hij de cijferkolommen opnieuw te bekijken. Alles leek hem volkomen normaal. Zelfs bij het boeken van de kostenposten had de architect rekening gehouden met de door de fiscale wetgeving opgelegde beperkingen.
Toen Elisabeth binnenkwam, schoof hij met een zucht het dossier van zich af. ‘Ik snap er geen sikkepit van.’
Ze kwam tegenover hem zitten. ‘Waarvan niet?’
‘De man werd vorig jaar al grondig geverifieerd door de BBI.’
Ze glimlachte. ‘Op de BBI werken bezige bijen.’
‘Bekijk dit eens.’ Hij toonde haar een kopie van een rapport van de douane aan de Luxemburgse grens. Bij een routinecontrole hadden ze in de Porsche van Aribaldi incassoafrekeningen aangetroffen van belangrijke buitenlandse inkomsten.
Elisabeth floot. ‘Dat zal hem een fortuin aan belastingsupplement en boete hebben gekost.’
Hij schudde het hoofd. ‘Zijn belastbaar inkomen werd niet gewijzigd.’
Haar glimlach vervaagde. ‘Waarom niet?’
‘Weet ik veel. Het formulier van het verslag van verificatie ter plaatse ontbreekt. Het is trouwens niet de enige bijlage die uit het dossier verdwenen is.’
‘Dus kun je niet zien wie de beambte was?’
‘Nee.’ Hij trok zijn das los. ‘Wat doe ik ermee, Betty?’
‘Ter plaatse gaan,’ opperde ze.
Daar was hij niet op gebrand. ‘De man woont in een van die dure villawijken buiten de stad en ik heb geen auto.’
‘Ik wel,’ zei ze. ‘Als je wilt gaan we samen. Zal ik een afspraak maken voor morgen?’
‘Ga je gang maar.’
Ze was al bezig met telefoneren voor hij helemaal was uitgesproken. Peinzend bestudeerde hij haar profiel. Ze had een neus die nog net geen wipneus was en een zachte, welwillende mond.
De Kever waarmee ze op de afspraak vóór het Centraal Station verscheen, was van een eerbiedwaardige ouderdom en hoorde bij Elisabeths imago. Het koetswerk was beschilderd met bloemmotieven die hem aan de aquarellen in hun kantoor deden denken. Nog voor hij het portier goed en wel had gesloten, reed ze door.
Ze spraken weinig. Jonathan antwoordde met éénlettergrepige woorden op Elisabeths opmerkingen over de onverwacht zonnige najaarsdag of het drukke verkeer. Ze reed handig en snel met het zijraam open en de kille luchtstroom leek haar niet in het minst te hinderen. Hij zat ineengedoken met zijn aktentas op zijn knieën en in de bochten leunden ze tegen elkaar aan. Hij rook de frisse geur van haar haar en daardoor ging hij zich vuil en verlopen voelen. Die ochtend was hij te laat opgestaan en hij had niet gedoucht. Ik wou dat ik een borrel had, dacht hij.
De woning van architect Aribaldi werd aan het oog onttrokken door kunstmatige terreinverhogingen met beplantingen. Ze lieten de Kever achter op een parkeerplaats voor bezoekers en liepen naast elkaar de oprijlaan op. De villa, met grote ramen en daken tot aan de grond verlengd, was een typisch voorbeeld van architectuur die in staat was decennia te trotseren zonder aan persoonlijkheid in te boeten. Een dienstmeisje bracht hen naar een groot salon met Berbers tapijt op de vloer en een plafond in glanzend gevernist afrormosia. Aan de tussenwand hing een verlicht zeventiende-eeuws schilderij.
Aribaldi was een veertiger met bruin haar, een hoog voorhoofd en vermoeide trekken op een bleek gezicht. Hij wachtte tot het dienstmeisje buiten gehoorsafstand was. ‘Wat willen jullie nu weer?’ gromde hij.
‘Het spijt ons, meneer Aribaldi,’ zei Elisabeth vriendelijk, ‘maar er is wat misgelopen. Er zijn een paar documenten uit uw dossier zoekgeraakt.’
‘Kan ik me voorstellen. Niks laat niks aan het toeval over.’
‘Wat bedoelt u daarmee?’ vroeg Jonathan.
Aribaldi's stem klonk somber en nerveus. ‘Hij geeft het nooit op, nietwaar?’
‘Over wie hebt u het?’
De architect sloeg zijn ogen neer. ‘Ach, vergeet het.’ Hij zweeg, duidelijk van plan geen woord meer te zeggen.
Jonathan besloot het over een andere boeg te gooien.
‘We zien ons verplicht uw boekhouding nog eens te verifiëren.’
Aribaldi kwam tegen zijn zin overeind. ‘Zoals u wilt. Kom mee. M'n kantoor is op de mezzanino’
Jonathan gebruikte een oude list van accountants om iemand de slagtanden uit te trekken door veel tijd te besteden aan het nazicht van posten die zichtbaar correct waren. Elisabeth hielp hem Aribaldi op zijn gemak te zetten met haar natuurlijke vriendelijkheid. Kort na twaalven vroeg Jonathan terloops: ‘Weet u de naam nog van de ambtenaar die de vorige verificatie heeft verricht?’
‘Nee,’ zei Aribaldi weerspannig. ‘Ik onthou geen namen.’
‘Was het een man of een vrouw?’ vroeg Elisabeth.
‘Luister, mevrouw,’ zei de architect. ‘U kunt uw chef de verzekering geven dat hij niets hoeft te vrezen. Ik zwijg als een graf.’ Hij glimlachte wrang. ‘Mooie zinspeling, nietwaar?’
Ze keken hem niet-begrijpend aan. ‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Vraag dat maar aan uw chef.’
‘Welke chef?’
Hij deed er opnieuw het zwijgen toe en bleef met een gekwelde blik voor zich uit zitten staren.
Elisabeth drong nog eens aan: ‘Alstublieft, meneer Aribaldi. Waarom helpt u ons niet?’
Hij zuchtte luidruchtig en keek op zijn horloge. ‘Weet u wat we doen? We gaan samen lunchen. Ik inviteer. Ik heb trouwens een hartversterking nodig. Daarna kunnen we praten.’
Jonathan wierp een vragende blik naar Elisabeth, maar die bestudeerde een Japans kamerscherm dat het feest van de kersebloesem voorstelde. Hij wist niet in hoeverre ze een slechte aantekening op hun conduitestaat riskeerden met op de invitatie in te gaan, maar het leek hem de enige mogelijkheid om Aribaldi aan de praat te krijgen. Zelf kon hij trouwens ook best een borrel gebruiken.
Hij knikte. ‘Vooruit dan maar.’
Met de Kever hotsten ze achter een peperdure Porsche Carrera aan naar De Wezel, een klein, maar leuk restaurant naast de dorpskerk. Ze bestelden een aperitief en nog voor Jonathan zijn lippen aan het glas van zijn jonge jenever had gezet, had Aribaldi al een dubbele whisky achterovergeslagen. Als bij toverslag verscheen er kleur op zijn bleke gezicht.
‘Is uw villa één van uw ontwerpen?’ vroeg Elisabeth.
‘Ja,’ zei Aribaldi. Hij wenkte de kelner voor een nieuw rondje, maar Jonathan onderdrukte zijn verlangen en ook Elisabeth schudde van nee. ‘Hoewel villabouw niet mijn specialiteit is. Hoogbouw en stedebouwkundige ontwerpen zijn meer een kolfje naar mijn hand.’ Aribaldi boog voorover. ‘Eigenlijk werkte ik voor een Brusselse miljardair.’ Hij liet zijn stem zakken tot een meer vertrouwelijke toonhoogte. ‘Onrechtstreeks natuurlijk. Zijn naam kwam er nooit bij te pas. Met mijn ontwerpen en zijn relaties hebben we van de hoofdstad…’ Hij zweeg toen de kok-restauranthouder naast de tafel verscheen en als een volmaakte gastheer hielp bij de keuze van het menu. Alle sporen van vermoeidheid en van achterdocht waren nu uit Aribaldi's gezicht verdwenen. Toen het voorgerecht arriveerde, had hij zijn derde borrel op en hij bestelde wijn. ‘Iedereen weet hoe het werkt,’ verklaarde hij trots, ‘maar niemand deed het ons na.’
‘Waarom niet?’ vroeg Elisabeth. ‘Is het zo moeilijk?’
‘Een kwestie van relaties,’ pochte Aribaldi. ‘Kijk. Stel dat de overheid de verschillende pensioendiensten onder één dak wil brengen. Dat gaat als volgt: de miljardair, een politieke touwtjestrekker van jewelste, zorgt ervoor dat in de oude stad een welbepaald blok huizen door het gemeentebestuur wordt onteigend. Vervolgens verkoopt de gemeente het blok aan een bouwpromotor van de miljardair. Die sloopt de huizen en laat op het terrein een torengebouw optrekken. Nu komt het mooie. Om de boel te financieren krijgt de bouwpromotor van de pensioendienst een lening tegen speciaal voordelige voorwaarden. Daarna verhuurt hij hun het torengebouw voor een hoger bedrag dan hij zelf moet neertellen aan rente en aflossing van de lening. Simpel nietwaar? Eigenaar worden van een torengebouw zonder een cent uit te geven.’
‘Kan dat zomaar?’ vroeg Jonathan ongelovig.
‘Alles kan,’ zei Aribaldi, ‘als er genoeg geld mee te verdienen valt.’
De alcohol had de architect loslippig gemaakt en heel even vroeg Jonathan zich af of drank op hem ook zo'n uitwerking had. Hij keek toe hoe Aribaldi zijn glas opnieuw bijvulde en onmiddellijk leegdronk. Hij vroeg: ‘In uw dossier zit een douanerapport over niet-aangegeven buitenlandse inkomsten. Is het dank zij euh… de miljardair dat u daarop niet werd getaxeerd?’
Aribaldi schudde het hoofd. ‘Integendeel. Trouwens, Niks doet niks voor niks.’ Hij knipoogde. ‘Jeu de mots.’ Toen zei hij heftig: ‘Hij kan me niet lijden. Hij drinkt nooit. Tenzij melk of water.’ Hij liet een nieuwe fles aanrukken en inspecteerde zorgvuldig het etiket. Hij vervolgde; rustiger: ‘Zo'n man vernietigt je als je hem in opspraak brengt. Daarom gaf ik het protocol aan de BBI. Begrijpt u me? Om m'n vel te redden.’
Jonathan begreep er niets van, maar hij knikte instemmend. ‘Aan wie? Wie was de ambtenaar?’
‘Hoe kon ik weten dat die ook op Niks' loonlijst zou staan?’ vroeg Aribaldi op gekwelde toon.
‘Over wie hebt u het, meneer Aribaldi? Wie is Niks? En wie is de ambtenaar? Noem ons hun namen en we zullen u helpen.’
Aribaldi wierp hem een slome blik toe. ‘Hou op met de platte te spelen. Ik weet dat m'n dagen geteld zijn.’
‘Toe nou, meneer Aribaldi,’ zei Elisabeth zachtjes. ‘Zo mag u niet praten.’
De architect zat een hele tijd voor zich uit te staren. Tenslotte zei hij: ‘Ik heb nog een kopie van het protocol, maar deze keer geef ik het niet uit handen. Als u het wilt, kom dan terug met de directeur in eigen persoon, samen met iemand van de gerechtelijke politie.’
‘Maar euh…’
Aribaldi schonk de rest van de wijn in zijn glas en stak de fles omhoog voor een nieuwe.
Wat hem betrof was het onderwerp afgesloten.
Twintig minuten later waren ze onderweg naar Antwerpen.
Elisabeth joeg de luchtgekoelde boxermotor over zijn toeren. Ze voelde zich kwaad en gefrustreerd. Kwaad omdat Jonathan haar de hele dag had behandeld als een randverschijnsel. Gefrustreerd omdat het de eerste keer was dat ze voor een man opmerkenswaard wilde zijn sinds ze op het bleke, levenloze gezicht van de kunstschilder, met wie ze na het verlaten van de academie had samengewoond, had neergeblikt. Hij was een bezeten neorealist geweest, die met zijn werken een plastisch verfijnde, erotische droomwereld had gecreëerd, maar niet had opgemerkt dat zij daarin eenzaam en kwetsbaar ronddoolde. Merkwaardig dat ze zich nu beter de gepolijste doodkist met de bronzen handgrepen voor de geest kon halen dan de trekken van zijn gezicht.
Ze ging over tot de pranayama. Beheerste haar ademhaling en vermeed elke krampachtigheid. Zo keerde ze terug tot de innerlijke vrede.
Jonathan zat met zijn aktentas op zijn knieën somber door de voorruit te staren. Hij is mager, dacht ze, hij eet niet geregeld. Daarstraks had hij zijn vlees nauwelijks aangeraakt. Soms had zijn gezicht een uitdrukking van een opgejaagde wolf, maar zijn ogen waren zacht. Zonder hem aan te kijken was ze zich voortdurend bewust van zijn handen en ze stelde zich voor hoe zijn lange gevoelige vingers haar huid licht zouden beroeren. Ze schakelde heftig terug en veroorzaakte een knarsend geluid in de versnellingsbak. Ik verlang er niet meer naar, hield ze zich voor. Ik heb geleerd zonder de liefde van een man te leven.
Om de stilte te verbreken vroeg ze: ‘Wat deed je vroeger voor de kost?’
Hij schrok op. ‘O. Ik werkte voor een Amerikaanse fast-foodketen als directeur informatica.’
‘Wat houdt dat in?’
‘Programmeren, automatiseren, controleren. Noem maar op.’
‘Ging dat goed?’
‘Ik zou het niet weten. Als je bedoelt of ik geld verdiende: ja, ik verdiende veel geld.’
‘Hoe kwam je dan bij de BBI terecht?’
Hij bewoog wat met zijn schouders. ‘Ik wilde wat anders proberen.’
Het klonk ongeloofwaardig.
Ze vroeg: ‘Ben je getrouwd?’
Hij wachtte met zijn antwoord. ‘Nee,’ zei hij afwijzend. ‘Niet meer.’
Ze zweeg. Het was duidelijk dat hij niet over zijn verleden wilde praten. Misschien heeft hij het, net als ik, met zijn geweten op een akkoordje gegooid, dacht ze. Dan zal hij ook wel spoedig ervaren hoe toekomst en verleden minder dan een ademtocht van elkaar verwijderd zijn.
Jonathan bracht haar terug tot de werkelijkheid. ‘Aribaldi wond er geen doekjes om, Betty. Is het mogelijk?’
‘Wat?’
‘Dat iemand van de BBI op de loonlijst staat van Niks, wie dat ook zijn mag.’
Ze minderde wat vaart en dacht na. ‘Ik betwijfel het sterk, Jonathan,’ zei ze voorzichtig. ‘Het gebeurt wel dat een fraudegeval de doofpot ingaat, maar dat zijn dan politieke beslissingen van hogerhand. Geen omkoperij.’
‘Zo. Toch is er aan zijn dossier geprutst. Waar zijn de verslagen? En dat protocol waarover Aribaldi het had? Wie liet die stukken verdwijnen?’
‘Misschien Desgrange?’ opperde ze. ‘Je weet wel. De vrouw die…’
‘Marie-Pierre?’ Met een ruk draaide hij zijn hoofd naar haar toe. ‘Nee, dat geloof ik niet. Dan lijkt Delcanto me heel wat waarschijnlijker.’
Ze lachte. ‘Kom, kom. Straks ga je Eisfelt nog verdenken.’
‘Eisfelt is uitgesloten,’ zei Jonathan op besliste toon.
‘Waarom?’
‘Omdat Aribaldi uitdrukkelijk heeft gezegd dat hij dit keer de directeur persoonlijk wil ontmoeten. Dus heeft hij de vorige keer met iemand anders onderhandeld. Iemand die hem in de luren heeft gelegd. Dat kan alleen Delcanto geweest zijn.’
Ze wierp een vlugge blik opzij. Hij zat met een verbeten trek door de voorruit te staren, maar toen hij merkte dat ze naar hem keek, draaide hij zijn hoofd om. ‘Het was niet zomaar wat dronken gezwets van Aribaldi,’ zei hij met een ernstig gezicht. ‘Die man is écht bang voor zijn hachje.’
Het klonk wat melodramatisch, vond ze. Jonathan moest nog wennen aan het recalcitrante karakter van een verificatie. De meeste belastingplichtigen reageerden onwillig, soms paniekerig.
Ze reden voort, ieder in zijn eigen gedachten verzonken.
Een hele tijd later vroeg Jonathan: ‘Hoe moet het nu verder, Betty?’
Ze gaf hem een vluchtig kneepje in zijn hand. ‘Wat er ook gebeurt, Jonathan, je mag er nooit een persoonlijk probleem van maken. We rapporteren deze zaak rechtstreeks aan de directeur. Laat hem dat varkentje maar wassen.’
Dat bleek niet zo eenvoudig.
Tien minuten nadat de bode de uitgaande post had opgehaald, werden ze op Delcanto's kantoor ontboden. Hij zwaaide woest met het rapport dat aan de directeur was geadresseerd. ‘Wat was de bedoeling, Jackson? Wou je me over het hoofd springen? Verdomme, dat zal je niet meevallen.’
‘Aribaldi weigert met iemand anders dan de directeur te onderhandelen,’ verdedigde Jonathan zich zwakjes.
‘De Staat onderhandelt niet met een fraudeur!’ schreeuwde Delcanto. ‘Als die man morgen om tien uur niet op mijn kantoor verschijnt mèt dat zogenaamde protocol, laat ik hem opsluiten!’
De rest van de middag zat Jonathan broedend aan zijn bureau. Hij moest nog wennen aan het eerste gebod waarmee de omgekeerde piramide van de openbare diensten zijn onwankelbaar evenwicht in stand houdt. De hiërarchische meerdere heeft altijd gelijk. Ja, meneer de inspecteur!
Uit zijn portefeuille haalde hij het kladblaadje te voorschijn dat hij op zijn eerste werkdag in Marie-Pierres lade had gevonden en las het nog eens over:
Getuige noemde het de corrupte decennia. Naar zijn mening werden de geruchten over de Roze Balletten door Nix zelf verspreid om, door later aan te tonen dat het loutere verdachtmakingen waren, de geloofwaardigheid aan te tasten van andere beschuldigingen. Die zijn: staatkundige ontwrichtingscampagne via terreur en destabilisering die tot het installeren van een sterk regime moest leiden.
Meer nog. Volgens getuige zou Nix zelfs geen staatsgreep nodig hebben om meer greep op het land te krijgen. Sinds het begin van de jaren vijftig werd, eerst in Brussel en geleidelijk ook nationaal, zo'n occult financierings- en inlichtingennetwerk uitgebouwd, dat de ‘staatsgreep’ zich in de jaren zeventig latent en soms benauwend heeft voltrokken: met alles wat dit aan particuliere, politieke, politiële en financiële machtsopbouw laat veronderstellen.
Tot nu toe had Jonathan weinig aandacht besteed aan de tekst omdat hij meende dat het een klad was van een brief aan een van haar vele vrienden – Marie-Pierre was altijd sterk geëngageerd geweest – en zelf interesseerde hij zich niet voor politiek. Hij had nooit geloof gehecht aan geruchten over Roze Balletten en verdachtmakingen aan het adres van magistraten en andere bewindvoerders.
Maar nu kwam het hem voor dat de tekst veeleer betrekking had op een rapport over het onderzoek waarmee ze bezig was en hij vroeg zich af of Aribaldi de getuige kon zijn van wie sprake was.
Dat zou inhouden dat de Niks van Aribaldi dezelfde was als de Nix van Marie-Pierre.
Tegelijk realiseerde hij zich dat hij het klad niet bij toeval had gevonden. Iemand had het speciaal voor hem in de lade gelegd.
Waarom?
Was het een vingerwijzing? Of een waarschuwing?
Hij begreep dat Aribaldi de enige was die daarover uitsluitsel kon geven en nam zich voor hem daarover de volgende dag te polsen.
Het was bijna sluitingstijd vooraleer hij de architect aan de telefoon kreeg. Aan zijn stem te horen had hij een stuk in zijn kraag en Jonathan had al zijn overredingskracht nodig om hem te overhalen. Dat lukte pas nadat hij hem had verzekerd dat aan al zijn eisen voldaan zou worden.
Daarna zat hij een tijd lang te tobben.
Elisabeth zag hoe hij zich de leugen aantrok en ze had wat medelijden met hem. ‘Blijf je nog?’ vroeg ze. ‘Het is over vijven. Iedereen is al weg.’
Hij keek naar buiten. Zijn gedachten waren mijlenver weg. ‘Het regent,’ zei hij.
‘Ja. Als je wilt geef ik je een lift.’
Hij stond op en pakte zijn regenjas van de kapstok. ‘Nee. Dank je. Ik ga lopen. De buitenlucht zal me goed doen.’
De volgende ochtend om halfelf was Aribaldi nog niet op de afspraak verschenen. Jonathan probeerde zijn opkomende hoofdpijn te negeren. Soms had hij het gevoel dat de installatie die de op temperatuur gebrachte luchtstroom in het kantoor blies, er eerst alle zuurstof aan onttrok.
Hij vroeg zich af waarom Marie-Pierre er nooit over had geklaagd dat ze een groot deel van haar leven moest doorbrengen in een gebouw waarvan de ramen niet open konden. Tijdens hun vakanties had ze zelfs niet één dag willen doorbrengen in een kamer met vaste ramen, die hoger gelegen was dan de tweede verdieping. Merkwaardig dat er na zoveel jaren nog dingen waren die je niet wist van elkaar.
Elisabeth kwam binnen met een stapel dienstnota's. Toen ze hem van dichtbij passeerde, rook hij haar geur. Ze wilde wat zeggen, maar hij stond op en ging het kantoor uit. Langzaam liep hij de gang door naar de nooduitgang. Hij draaide de deurknop om en stapte naar buiten. Op het open platform bleef hij staan. Hij staarde door de spijlen van de metalen leuning in de diepte en het schemerdonker van het betonnen trappenhuis wekte in hem een soort ruimtevrees. De wind joeg door zijn haar en grote regendruppels sloegen hem in het gezicht. Na een poos draaide hij zich om, maar de deur was door een veer in het slot geduwd en kon langs de buitenkant niet worden geopend.
Hij vloekte en liep de natgeregende trap af naar de vijfde verdieping, voorbij de plaats die op een onheilspellende manier geleek op die in zijn dromen. Geen enkele deur was aan de buitenkant van een deurknop voorzien en tegen zijn zin sjokte hij helemaal naar beneden. Daar was het open trappenhuis afgesloten door twee deuren die wél opengingen. Eén gaf uit op de straat. Hij probeerde de andere. Die gaf toegang tot de ondergrondse garage tegenover de portiersloge.
De portier trok zijn loket open: ‘Hé jij! Waar kom jij vandaan? Dat is verboden!’
Nadat hij de man ervan had kunnen overtuigen dat hij een belastingambtenaar was, vroeg hij: ‘Maakt er nooit iemand gebruik van deze trappen om het gebouw te verlaten?’
De portier schudde het hoofd. ‘Niet meer sinds het ongeluk. Het màg niet. Ik moet iedereen rapporteren die het toch doet.’
Jonathan trok een ongelukkig gezicht. ‘Doe me dat niet aan, kerel. Ik werk hier nog maar pas.’ Hij haalde een briefje van honderd te voorschijn en duwde dat in de man zijn borstzak. ‘Hier, drink straks een pils op mijn gezondheid.’
‘Dat was niet nodig,’ zei de portier zonder aanstalten te maken het biljet terug te geven.
Jonathan liep door de garage terug naar het centrale gebouw en bereikte langs de diensttrap het Centraal Taxatiekantoor op de eerste verdieping. Daar werden de archieven en de dossiers van de belastingplichtigen bewaard.
Jan Belmans, de dienstleider van het CTK, kende Jonathan nog uit z'n studietijd. Ze hadden ooit samengewerkt aan de redactie van een schoolkrant en Belmans was – te oordelen naar gesigneerde foto's van belangrijke auteurs aan de wanden – zijn belangstelling voor literatuur nog niet kwijt. Jonathan werd met open armen ontvangen. ‘Ik had je al eerder verwacht,’ zei Belmans opgewekt. ‘Ik wist van je komst.’ Hij was een grote, breedgeschouderde man, met een hoog gerimpeld voorhoofd, hangwangen en een permanente glimlach. Hij had altijd al een merkwaardig geheugen gehad voor details en het duurde niet lang voor hij Jonathan aan de lach wist te brengen met allerlei amusante anekdotes over de collega's.
Toen hij even zweeg vroeg Jonathan vlug: ‘A propos Jan, moet iedere ambtenaar niet maandelijks een soort van activiteitenrapport opstellen?’
Belmans knikte, niet verbaasd. ‘De 274H,’ zei hij.
‘274H?’
‘Natuurlijke Personen: Opgave van de onderzochte aangiften.’
‘Juist.’ Jonathan liet zijn stem wat zakken. ‘Kun je me een kopie van Marie-Pierre Desgranges laatste opgave bezorgen?’
‘Desgrange? De vrouw die…’ Belmans haalde zijn schouders op. ‘Waarom niet?’ Hij liep naar buiten. Door de glazen afscheiding zag Jonathan hem praten met een van de employés in de grote ruimte vol klasseerrekken. Tien minuten later keerde hij terug, ging zitten en tuitte nadenkend zijn vlezige lippen. ‘Vreemd,’ zei hij, ‘al de 274H's van Marie-Pierre Desgrange zijn verdwenen.’
‘Hoe kan dat?’
Belmans trok gebelgd een gezicht van ik-ben-maar-een-beambte-en-doe-mijn-werk.
Jonathan zuchtte. ‘En toen je eergisteren het dossier van Aribaldi bij Delcanto liet afgeven, was dat echt het eerste het beste?’
Belmans fronste z'n wenkbrauwen. ‘Ik liet de keuze over aan een van de klerken. Waarom? Is er wat mee?’
Voor hij kon antwoorden, rinkelde de telefoon. Hij luisterde terwijl Belmans aan een van zijn klerken nauwkeurig uitlegde hoe hij zijn weg kon vinden in de duizenden nog niet geklasseerde dossiers.
Jonathan wuifde ten afscheid en verliet het CTK. Een van de liften stond open en hij stapte in en drukte op zes. Op de zesde verdieping liep hij door de corridor van de Scheldevleugel tot aan het einde en duwde de nooddeur open. Hij stopte zijn zakdoek tussen de deur en het slot zodat de deur niet kon dichtvallen en bleef een hele tijd op het natgeregende platform in de diepte staren. Een kwartier later keerde hij terug naar zijn kantoor.
Elisabeth keek op toen hij binnenkwam. Ze bracht hem een handdoek. ‘Hier,’ zei ze. ‘Droog je haren. Straks vat je nog kou.’
Om vier uur 's middags hoorden ze het nieuws op de zakradio van Elisabeth: ‘Door een ongeluk raakte het verkeer op de ring in Antwerpen vanochtend behoorlijk in de war. Een tegen hoge snelheid rijdende Porsche vloog zonder aanwijsbare reden in brand. De enige inzittende, de bekende architect Aribaldi, kwam om het leven. Er zijn aanwijzingen dat het slachtoffer dronken achter het stuur zat.’
Ze keken elkaar aan, geschokt door het nieuws.
‘Arme man,’ zei Elisabeth. ‘En hij dacht nog wel dat zijn leven door anderen werd bedreigd.’
Jonathan staarde verbijsterd voor zich uit. Voor iemand bij de BBI kon het verkeersongeluk van Aribaldi op geen geschikter moment gebeurd zijn en met een lichte huivering vroeg hij zich af of alleen drankzucht de doodsoorzaak was geweest.
In gedachten verzonken hoorde hij Elisabeth Delcanto opbellen om hem van het nieuws op de hoogte te stellen. Hij keek op toen ze neerlegde.
‘Wat een keiharde man,’ zei ze geprikkeld. ‘Hij vond het een goede manier om een dossier af te sluiten.’
Niet alleen een dossier, dacht Jonathan. Ook Aribaldi's mond was voor altijd gesloten. En de kopie van het protocol zou ook wel in de vlammen zijn opgegaan.