Acht
Elisabeth voelde zich erg onzeker.
Toen Jonathan gisteren van Zürich was thuisgekomen had het heel eenvoudig geleken. Ze was opgetogen geweest hem te zien, ze wist dat ze van hem hield en rustend in zijn armen, luisterend naar zijn zachte stem en zijn precieze manier van praten, geloofde ze alle klippen te kunnen omzeilen.
Maar het gesprek met Delcanto had haar min of meer de ogen geopend.
In theorie had ze als taxatieambtenaar eerste klas het recht een onderzoek, binnen de perken van de wet en de administratieve procedures, naar eigen goeddunken uit te voeren.
De praktijk was anders. Als je een hiërarchische meerdere tegen de haren in streek, kon je het wel vergeten.
Zonder dat Delcanto het met zoveel woorden had gezegd, had ze begrepen dat haar carrière bij het ministerie van Financiën om zeep was.
Niet alleen de hare. Ook die van Jonathan. Dat was duidelijk. Maar ze had het gevoel dat hem dat niet veel kon schelen.
Ze kwam thuis en begon het eten klaar te maken.
Hij had het nog nooit over de toekomst gehad. Iedere week bleef hij een paar nachten bij haar slapen, maar samenwonen of trouwen was nog niet ter sprake gekomen. Er was de hint in zijn brief geweest vóór hij naar Zurich vertrok, maar vanmorgen was hij er niet verder op ingegaan.
Had hij andere verplichtingen?
Of een andere vrouw?
Nee. Jonathan was niet het type dat het met twee vrouwen tegelijk aanlegde. Op dat punt was hij doorzichtig.
De aardappelen waren gaar. Ze sneed ze in schijven in een pan.
Hij had beloofd om acht uur thuis te zijn voor het eten. Ze keek op de wandklok. Nog een halfuur.
Haar gedachten dwaalden af.
De pijn in haar onderlichaam werd opeens scherp en brandend en ze werd overmand door een onredelijke haat tegen de kunstschilder en het kind. Ze besefte dat dit slechts emotionele reacties waren die ze in toom moest houden en ze dwong zich de bevalling bewust te beleven; het pijngevoel werd minder, tot het helemaal verdween.
Ze probeerde zich in Jonathans plaats te stellen.
Misschien was hij bang zich uit te spreken vanwege haar stilzwijgen over het kind?
In dat geval had ze er zelf schuld aan.
Ze had het gesprek erover voortdurend uitgesteld. In het begin wachtte ze af omdat ze wilde weten in hoeverre hun gevoelens bestand waren tegen gewoonte, sleur en neerslachtigheid na de coïtus. Later, toen ze er zeker van was dat ze van elkaar hielden, wilde ze wachten tot hij zich uit de benarde toestand bij de BBI had weten te redden, voor ze hem met het probleem van haar kind opzadelde.
Nu, na de schokkende ontmoeting met de Brusselse gangster Patricks, vroeg ze zich af in hoeverre ook de veiligheid van Annabelle in het gedrang zou kunnen koraen.
En in een flits zag ze haar kind, bij de enkels omhooggehouden door de nurse, een piepklein wezentje, helemaal rood en gerimpeld, maar met de mooiste blauwe ogen ter wereld.
Nee, dacht ze, als Annabelle op dat moment zelf haar vader had kunnen kiezen, had ze geen betere kunnen vinden.
Hij kwam stipt om acht uur thuis.
Aan zijn gezicht zag ze dat hij zich zorgen maakte. Hij was geen grote eter, maar dit keer raakte hij het voedsel nauwelijks aan. Af en toe glimlachte hij verontschuldigend. Ze liet hem de tijd om te formuleren wat hij haar te zeggen had.
Nog voor ze klaar waren, legde hij zijn vork neer.
‘Ik geloof dat ik te veel hooi op mijn vork genomen heb, Betty.’
‘Waarom denk je dat?’
Hij zweeg, staarde somber voor zich uit.
Ze ruimde af en zette water op voor koffie. Daarna kwam ze bij hem zitten. ‘We zullen ons er wel doorheen slaan,’ zei ze bemoedigend.
Hij schudde het hoofd. ‘Ik dacht niet dat zoiets kon,’ zei hij een beetje terneergeslagen, ‘niet in een democratische rechtsstaat.’
Ze keek hem nieuwsgierig aan. ‘Waar heb je het over?’
‘Ik weet wie Nix is.’
‘Zo?’
‘Valéri De Beers,’ zei hij. ‘Een koopman in de politiek. Kamerlid, partijvoorzitter en sinds meer dan twintig jaar minister van Staat. Is zelfs gedurende korte tijd premier geweest in een soort overgangsregering.’ Hij stond op en haalde uit de binnenzak van zijn overjas een computer-uitdraai. Met een gebaar van onmacht wierp hij de gevouwen bundel op de tafel. ‘Moet je dit lezen. Hij is zo zeker van zichzelf dat hij niet eens de moeite neemt fiscaal dekking te zoeken. Door de jaarrekeningen van een dental van zijn vennootschappen te consolideren, vindt Columbo genoeg geknoei om het programmarooster van een jaar fiscale hogeschool te vullen.’
De waterketel begon te fluiten en ze liep de keuken in. Ze goot water in de koffiefilter, zette het servies op een presenteerblad en keerde terug.
Ze vroeg: ‘Waarom doe je het niet?’
‘Wat?’
‘Hem fiscaal op het matje roepen. Op die manier hebben de Verenigde Staten destijds Al Capone klein gekregen.’
Jonathan liet zich op zijn stoel neervallen. ‘Omdat Niks bij de belastingen ook zijn medeplichtigen heeft.’ Hij wees naar de printout. ‘De Beers is niet alleen een gewiekst én succesvol zakenman. Ook op politiek vlak is hij razend populair. Bij de verkiezingen behaalde hij méér voorkeurstemmen dan wie ook. Hij is de rijkste, de machtigste en tegelijk de gevaarlijkste man in het land.’
‘O,’ zei ze, meer onder de indruk dan ze wilde toegeven.
‘Hij is wat je een Belgische peetvader kunt noemen. Zijn luitenant of capo is Harry Patricks.’
Opeens wist ze waarom ze het gevoel had gehad Patricks te kennen: zijn gezicht had meer dan één keer het nieuws gehaald.
‘Godallemachtig,’ fluisterde ze.
Jonathan staarde somber voor zich uit.
‘Maar wacht eens even,’ zei ze weifelend. ‘Dus werkte Patricks niet voor Lepaon, maar voor De Beers. Het was voor hem dat hij jou het protocol afhandig wilde maken.’
‘Precies. Maar dat maakt het alleen nog erger.’
‘Hoezo?’
‘Tegen zo'n overmacht kan ik niet optornen.’ Hij stond op, rusteloos. ‘Ik weet wanneer ik het onderspit moet delven, Betty. Ik aarzel om van het protocol gebruik te maken. Misschien kan ik het beter teruggeven. Alleen weet ik niet aan wie.’
‘Geef het rechtstreeks aan De Beers,’ zei ze. ‘Dan weet je zeker dat ze je daarna met rust zullen laten.’
‘Ja,’ zei hij. Hij keek haar doordringend aan. ‘Dat zal ik doen. Maar of dat zal volstaan, betwijfel ik.’
Het duurde even voor het tot haar doordrong wat hij bedoelde. Ze voelde het bloed uit haar gezicht wegtrekken.
‘Daarom geloof ik dat we beter het land kunnen verlaten, Betty. Allebei. Ik wil zeggen, samen.’
Hemel, nee, dacht ze. Is dit zijn aanzoek? Een vlucht omdat we verstrikt zijn in een politieke intrige?
Ze wist niet wat ze moest antwoorden. Om tijd te winnen vroeg ze: ‘Wanneer?’
‘Liever vandaag dan morgen.’
Ze was bereid, maar er waren zoveel hindernissen. Ze had met de hoop meegelopen, zorgvuldig een weg voor Annabelle afgebakend, en ze was niet op zijn vraag voorbereid. ‘Waarheen?’ vroeg ze wanhopig. ‘Waar kunnen we naartoe?’
‘Canada,’ zei hij. ‘Samuels, m'n vroegere werkgever, heeft me er een baan aangeboden.’
Ze schudde het hoofd. ‘Nee, Jonathan. Ik geloof niet dat het zal lukken.’
‘Toe nou, Betty. We kunnen trouwen. Ik zal voor je zorgen. Voor jou en voor Annabelle. Misschien krijgen we…’
Ze legde een wijsvinger tegen zijn lippen. ‘Sstt.’
Hij zweeg, keek haar aan en wachtte.
‘We kunnen niet weglopen,’ zei ze. ‘Het zou De Beers niet veel moeite kosten ons te vinden. In een vreemd land zijn we helemaal aan ons lot overgelaten. Hier hebben we vrienden die ons zullen helpen. En er is nog iets.’
‘Wat?’ vroeg hij met hoge, gespannen stem.
‘Dit is ons land,’ zei ze pathetisch. ‘We moeten standhouden en vechten. Dat één politicus corrupt is, wil niet zeggen dat ze het allemaal zijn.’ Haar bleekheid had plaatsgemaakt voor een kleur van opwinding. ‘Misschien zijn deze moeilijkheden een test voor ons. De prijs voor ons geluk.’
Jonathan glimlachte om haar sentimentele woorden en liep naar haar toe.
Ze legde haar hoofd op zijn schouder. Zo hielden ze elkaar zwijgend vast.
De koffie bleef onaangeroerd op de tafel staan.
De deur van zijn flat was opengebroken.
Iemand was ruw met een koevoet te werk gegaan. De deurstijl was versplinterd en het slot gebroken.
Jonathan gluurde door de kier van de deur. Hij voelde er niets voor met blote handen een inbreker te lijf te gaan.
De flat was leeg, maar binnen was het een complete chaos.
De inhoud van kasten en laden was op de grond gesmeten, het aardewerk was in scherven gegooid, de boeken waren verscheurd, het linnen was vertrapt en besmeurd.
Hij begreep dat de moeilijkheden pas begonnen waren en vroeg zich af of ze toch maar niet beter het hazepad zouden kiezen.
Nee. Hij moest zijn belofte aan Elisabeth nakomen.
Hij wilde met opruimen beginnen, maar bedacht dat het beter was de politie te bellen en de inbraak te rapporteren. Hij baande zich een weg door de rommel op de vloer naar de telefoon. In afwachting van de beloofde patrouille-auto liep hij wat rond, zonder al te veel aan te raken. Op de spiegel van de badkamer was met zeep in het Frans geschreven: Volgende keer kom ik als je thuis bent! Het was ondertekend met een zwierige P.
Patricks had de flat grondig doorzocht. Hij had zelfs het geheime vak ontdekt dat Jonathan met veel moeite aan de onderkant van de zware eetkamertafel had aangebracht. Er zat een behoorlijk bedrag in aan reischeques in dollars en marken. De cheques lagen verscheurd in het rond, als een duidelijk gebaar van Patricks dat het hem om wat anders te doen was.
Een halfuur later arriveerden twee agenten van de gemeentepolitie. Ze trokken een meewarig gezicht en betuigden hoofdschuddend hun medeleven. De jongste zei: ‘Het zijn meestal drugverslaafden. Ze zoeken naar geld.’ Hij ging aan de tafel zitten om zijn rapport te schrijven. ‘Weet u al wat er verdwenen is?’
De oudste maakte een rondgang. Hij las de boodschap op de spiegel en keek Jonathan onderzoekend aan. ‘Wie is P.?’ vroeg hij, min of meer wantrouwig.
Ze zijn niet allemaal corrupt, had Elisabeth gezegd. Hoewel hij wist dat het niets zou uithalen, besloot hij zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. ‘Ik weet het niet met zekerheid,’ zei hij, ‘tenzij het Harry Patricks is. Ik ben belastingambtenaar, ziet u. Vorige week werd ik na een onderzoek bij een Brusselse bouwpromotor opgewacht door iemand die zich Patricks noemde. Hij eiste een document dat ik niet had, noemde het een protocol. Ik had er nooit van gehoord. Omdat ik het hem niet kon geven, kreeg ik een flink pak slaag. Ik werd zelfs met de dood bedreigd.’
‘Hebt u dat aan de politie gerapporteerd?’
‘Nee. Ik beschouwde het als tijdverlies.’
‘Als iedereen zo gaat redeneren,’ bromde de agent. ‘Had het met het onderzoek te maken?’
‘Ik weet het niet. Misschien wel.’
De agent noteerde Jonathans verklaring. ‘Ik zal een verslag opmaken,’ zei hij, ‘maar u moet zonder verwijl een verklaring afleggen bij de Gerechtelijke Politie. Dat is op het Gerechtshof, tweede verdieping, ingang Paleisstraat.’
‘Is dat nodig?’
‘Dat is het zeker.’
De agent bladerde in zijn notitieboekje. ‘Ik dacht al dat hij het was.’ Hij las hardop: ‘Harry Patricks. 1,90 meter. Blond. Spreekt Frans met Brussels accent.’ Hij klapte zijn boekje dicht. ‘U hebt bezoek gehad van Publieke Vijand Nummer Eén, meneer.’
‘Ik hoop dat jullie hem snel te pakken krijgen,’ zei Jonathan.
‘Daar zou ik niet te veel op rekenen. Het bevel tot aanhouding werd eerst als een “niet dringende opsporing” verspreid en later ingetrokken.’
Jonathan staarde de agent aan en werd bleek.
De blauwe Mercedes bleef hen steeds volgen. Jonathan had de auto al gezien op de parkeerstrook vóór de garage van de Rijnkaai toen ze naar buiten reden. Eerst dacht hij dat het een man was die zijn vrouw kwam afhalen, maar de Mercedes kwam al een paar seconden nadat ze gepasseerd waren in beweging. Van de Londenbrug reden ze de Italiëlei op. Hij wachtte tot ze de Waaslandtunnel hadden bereikt en Elisabeth haar knipperlicht had aangezet om rechtsaf te draaien. Op het allerlaatste ogenblik zei hij:
‘Niet afslaan. Rechtdoor rijden.’
Ze gehoorzaamde zonder vragen te stellen.
De Mercedes had al voorgesorteerd, maar negeerde de verplichte rijrichting en wurmde zich in de verkeersstroom van de rechtdoorrijdende auto's.
‘We worden gevolgd,’ zei Jonathan. ‘Een blauwe Mercedes.’
Ze keek opzij, glimlachte nerveus. ‘Zal ik hem afschudden?’
Hij onderdrukte de opkomende angst en speelde het spel mee. ‘Ja. We zoeken een recht stuk weg en rijden plankgas.’
Ze wierp een blik in de spiegel. ‘Denk je dat het Patricks is? Waarom doet hij dat? Hij weet immers waar je woont. Waar je werkt. Hij weet alles over je.’
‘Tenzij hij of De Beers er ook aan gedacht hebben dat we wel eens op de loop zouden kunnen gaan.’
Hij dacht na. Vermoedelijk was het Patricks' bedoeling hen te intimideren. Op instructie van De Beers? Of werkte hij voor rekening van Delcanto? Had Belmans Jonathan de waarheid verteld over protectie van hogerhand? Of was de goedlachse Jan ook één van de ragfijne draden in het door de almachtige De Beers gesponnen web van intriges? Hij durfde niemand meer te vertrouwen. Toen kreeg hij een idee. Intimidatie kon van twee kanten komen.
‘Draai de Leysstraat in,’ zei hij. ‘We rijden over de Meir naar de Melkmarkt en zo naar de Grote Markt.’
Ze draaide rechtsaf en de Mercedes volgde.
Op de Grote Markt liet hij haar dubbel parkeren vóór café Den Engel. De Mercedes reed voorbij en parkeerde eveneens dubbel, min of meer verborgen achter het standbeeld van Brabo. Jonathan verliet de Kever en liep het café binnen. Hij bestelde bier en vroeg om te telefoneren. De waard schoof de telefoon over de tapkast naar hem toe.
Hij draaide het nationaal alarmnummer.
Een stem zei: ‘Politic’
Jonathan zei: ‘Op de Grote Markt staat een blauwe Mercedes met nummerplaat BAC123. De Mercedes is gestolen en in de auto zit vermoedelijk Harry Patricks. Patricks is een ontsnapte gevangene en wordt door de politic gezocht.’
‘Wie bent u?’ vroeg de politieman.
‘Iemand die wil helpen.’
Hij legde neer, betaalde zijn pils en het gesprek en mengde zich tussen de dorstige zielen, glas in de hand. Door de beduimelde ruit kon hij de Mercedes zien.
Vijf minuten later reden twee politiecombi's de Grote Markt op. Ze maakten een ronde over het plein en toen ze de tweede keer passeerden, blokkeerden ze de Mercedes door dwars vóór en achter de auto halt te houden. Vier agenten sprongen uit de combi's en liepen behoedzaam, pistool in de hand naar de Mercedes. Patricks kwam uit de auto, handen boven het hoofd. Hij praatte met de agenten en toonde hun zijn papieren. De agenten staken met een verveeld gezicht de pistolen in de holsters en Patricks liet de armen zakken.
Jonathan zette zijn glas op de tapkast en liep naar buiten.
Toen ze voorbijreden, stond Patricks nog te praten met één van de agenten. Hij draaide zijn hoofd om en maakte een gebaar in hun richting. Onopvallend, maar met onmiskenbare dreiging.
Jonathan dwong zich te geloven dat het inbeelding was.
Of opnieuw intimidatie.
Toen ze de Kennedytunnel uitkwamen, was de zon verdwenen, weggedoken achter een laaghangende keten van gele wolken met bloedrode randen.
Ze verlieten de autosnelweg. Opeens reed de Mercedes naast hen.
Elisabeth keek opzij, zag recht in het gezicht van Patricks en de teleurstelling om zijn onverwacht verschijnen deed tranen in haar ogen opwellen.
Hij grijnsde gemeen en stuurde zijn wagen dichterbij.
Ze had moeite met haar stem. ‘Jonathan!’
De koetswerken schuurden tegen elkaar met het gesnerp van scheurend metaal. De zware Mercedes drukte het lichte autootje opzij. Ze had moeite de wagen in een rechte baan te houden en nam haar voet van het gaspedaal.
Jonathan greep haar bij de arm: ‘Niet stoppen! Geef wat je kunt!’
Ze schakelde terug en gaf plankgas. Als een keffer jumpte de Kever vooruit en ze hadden opeens een voor-sprong van drie, vier meter. Ze hoorde de zware motor van de Mercedes van toonhoogte veranderen en ze wist dat hij haar zonder moeite te pakken kon krijgen.
‘Rechtsaf!’
Op het allerlaatste ogenblik trok ze het stuur naar rechts de verlaten Galgenweellaan op. Een wiel raakte de trottoirrand, de auto helde vervaarlijk over, ze stootte haar schouder, alle kracht vloeide uit haar armen, ze was niet meer in staat de wagen te besturen, hij slingerde als waanzinnig en ze besefte dat ze dit kat-en-muisspel niet zouden overleven. Toen rukte Jonathan aan het stuur, schreeuwde dat ze gas moest geven, ze trapte woest op het pedaal en de dolgeworden Kever gehoorzaamde.
Aan het einde van de Galgenweellaan sloeg ze rechtsaf, langs de Scheldeoever. Te laat besefte ze dat ze in de verkeerde richting reed.
Achter haar kwam de Mercedes ronkend aanzetten.
Op de lange, rechte Beatrijslaan was er geen ontkomen aan.
De Mercedes reed pardoes achter op hen in.
Elisabeth gilde en stuurde haar autootje in paniek de vlakte op voorbij de Galgenweel Watersportbaan. Dit keer had Patricks haar manoeuvre doorzien en volgde. Met jankende motor reed ze schuivend en slippend dwars door het lage struikgewas en de ondiepe kuilen van de met schelpzand opgespoten vlakte. Het gegrom van de Mercedes werd sterker, ze reed in cirkels, verblind door de door haarzelf opgeworpen zandwolken, weg van het loęiende monster achter haar.
Opeens legde Jonathan een hand op haar knie.
‘Kalm aan, liefje. We zijn hem kwijt.’
Ze stopte. Haar handen beefden.
De Mercedes had zich vastgereden in de losse zandbodem. Een eind achter haar hoorde ze de driftige uithalen van de zware motor en de slippende wielen waarmee Patricks zich dieper in de grond werkte. Haar hart klopte in haar keel.
‘Ik…, wij…’ Haar stem faalde. Ze haalde diep en bewust adem, zocht de zelfbeheersing, de niyama, ontkoppelde, schakelde, pakte het stuur opnieuw beet, belandde op de rijweg, reed langzaam naar huis, niet in staat die éne gedachte uit haar hoofd te zetten: hoe moet het met Annabelle als mij iets overkomt?