Zeven
Elisabeth slaagde er niet in haar emoties te onderdrukken.
Ze zat rechtop tegen de leuning van de bank, de armen langs het lichaam en concentreerde zich op de weg die de lucht door haar neus naar haar longen moest afleggen, maar de vijand zat binnenin haar en liet zich niet door een yogaoefening verdrijven.
De trein reed met matige snelheid door het zachtglooiende landschap. Op een bevroren waterplas speelden kinderen. Eén van de kinderen gleed onderuit en viel met het hoofd op het ijs. Ze zag dat het huilde. Ze zag de open mond, maar hoorde geen geluid.
De kunstschilder was bezig Annabelle te wassen toen ze van haar werk thuiskwam. Ze voelde met de rug van haar hand aan het badwater en schrok. Het water was véél te heet.
Het kindje huilde niet. Annabelle was vier maanden en ze had nog nooit gehuild.
Elisabeth wiegde haar in haar armen. ‘Arm kleintje,’ fluisterde ze.
De trein naderde het station en minderde vaart. Met een ruk kwam ze overeind, holde door het gangpad, duwde mensen opzij, struikelde over een koffer en bleef hijgend staan bij het portier, wachtend tot dit automatisch zou opengaan.
Ze dacht aan Annabelle en ze dacht aan Jonathan. Wie van de twee had voorrang? Als in een litanie herhaalde ze bij zichzelf: Ik moest naar haar toe, en ik mocht hém niet alleen laten. Niet na wat hij vorige vrijdag heeft doorstaan.
De pneumatische treindeur ging met een luid gesis open en dat geluid kalmeerde haar.
In Antwerpen scheen de zon.
Het was pas vier uur. Ze nam zich voor Jonathan te bellen en samen met hem iets te gaan eten. Het vooruitzicht hem te ontmoeten, maakte haar opeens blij. Ze realiseerde zich dat ze zich gedroeg als een kind aan de vooravond van Sinterklaas.
Toen ze thuiskwam vond ze zijn brief.
Ze begreep dat deze man met zijn mathematische geest, die op papier nooit veel woorden aan iets had verspild, moeite had gehad om dit te schrijven. Ze vroeg zich af of hij een vader voor Annabelle zou kunnen zijn en toen het tot haar doordrong wat hij bedoelde met de twee kleinkinderen, een leuke jongen en een lief meisje, werd ze door twijfel en onzekerheid overvallen.
Maar toen ze 's avonds in bed de brief nog eens herlas, wist ze dat Jonathan sterk genoeg was om het probleem Annabelle aan te kunnen.
Ze wou maar dat ze een manier kon bedenken om hem te doen ophouden de wereld te willen verbeteren.
In een regeringsgebouw heeft het heel wat meer voeten in de aarde vooraleer de diensten op volle toeren gaan draaien dan in een particuliere onderneming. Veelal beginnen de employés hun dagtaak ergens tussen acht en negen uur 's ochtends met het lezen van de krant en het commentariëren van de T V -programma's van de vorige avond, in het bijzonder wanneer er een voetbalwedstrijd is geweest. De belastingdiensten in Antwerpen vormen daarop een gelukkige uitzondering, die voor een deel te wijten is aan het feit dat het gebouw tussen negen en elf voor het publiek toegankelijk is. Werkvergaderingen dienen in principe na elf uur te worden gehouden, nadat de rust in het gebouw is weergekeerd.
Tenzij de inspecteur oordeelt dat het een urgentiegeval is.
Jonathan en Elisabeth werden om negen uur precies bij Delcanto ontboden.
Toen ze het kantoor van hun chef binnenstapten, besefte Jonathan dat hij er verkeerd aan had gedaan die dag naar zijn werk te komen. Hij was die ochtend om zes uur bij Elisabeth gearriveerd en had niet meer dan een uur op bed gelegen, zonder te slapen. Ze hadden de hele tijd gepraat over wat hij in Zürich aan de weet was gekomen en hoe het nu verder moest. Ze had hem gesmeekt voorzichtig te zijn, maar hij had begrepen dat ze hem, wat hij ook zou beslissen, terzijde zou staan.
Hij voelde zich niet in staat zijn gedachten te ordenen.
Delcanto stond met zijn rug naar het raam.
Zijn gezicht vertoonde een vijandige uitdrukking.
‘Waar zijn jullie gisteren geweest?’ beet hij hen toe, nog voor ze goed en wel de deur achter zich hadden gesloten.
Elisabeth en Jonathan keken elkaar aan.
‘U weet toch wel dat ik 's maandags niet werk,’ zei Elisabeth rustig.
‘En jij? Denk jij hier een herenleven te kunnen leiden?’ sneerde Delcanto in Jonathans richting. Zijn ogen registreerden het gehavende gezicht, maar vertoonden geen mededogen. ‘Wat hebben jullie bij Lepaon uitgespookt?’
Jonathan was niet in de stemming om zich te laten afbekken. ‘We hebben een vuurtje onder hem gestookt, inspecteur.’
‘Zozo,’ zei Delcanto, opeens veel bedaarder. ‘Wat heeft dat voor resultaat gehad?’
‘Een heleboel. Er is een sterk vermoeden dat Lepaon zich inlaat met koppelbaaspraktijken. Dat en een boel economische overtredingen.’
De inspecteur ging zitten en er verscheen een berekenende blik in zijn ogen. ‘Heb je al een rapport opgemaakt?’
‘Nog niet. We hebben een heleboel gegevens voor Columbo meegebracht. Even afwachten waartoe dat leidt.’
Delcanto knikte alsof Jonathan hem op een idee bracht. ‘Waarom ook niet. Wacht maar met je rapport tot eh… Columbo zijn oordeel heeft gegeven.’ Hij keek Jonathan welwillend aan. ‘A propos, heb je soms documenten of bewijsstukken in beslag genomen?’
Jonathan schudde zijn hoofd. ‘Nee.’
De inspecteur fronste zijn wenkbrauwen. ‘Niets?’ Zijn ogen dwaalden onderzoekend van Jonathan naar Elisabeth. Hij probeerde een minzame toon aan te slaan. ‘Kom, kom,’ zei hij, ‘laten we liever open kaart spelen.’
Ze staarden hem verbaasd aan.
Er volgde een korte stilte.
Toen zei Delcanto: ‘Oké. Als jullie het been stijf houden.’ Hij wees met een priemende vinger naar de deur: ‘Maak dat je wegkomt!’
Jonathan liet Elisabeth voorgaan. Hij stond op het punt de deur achter zich te sluiten toen de ander hem terugriep. ‘Jackson!’
Hij bleef staan en keek om.
‘Het zou je veel baat brengen, Jackson,’ zei Delcanto zachtjes, ‘om niet van een beloning te spreken.’
Hoewel hij zich had voorgenomen zich niet bloot te geven, kon hij de verleiding niet weerstaan. ‘Ik weet niet waarom, inspecteur,’ zei hij even zacht, ‘maar om één of andere reden geloof ik dat uw denkbeelden over een beloning bestaan uit verschroeide voetzolen of uitgerukte nagels.’
Dit keer duurde de stilte langer.
De telefoon rinkelde.
Delcanto nam de hoorn op en luisterde. Achter hem brak de zon door de wolken en dat deed zijn kale schedel glanzen; in een flits zag Jonathan opnieuw het hoofd van het boeddhabeeld in een halfduistere overloop op hem afkomen.
‘Goed, directeur. Dadelijk.’
Delcanto legde neer en keek Jonathan aan met een neutrale blik. ‘Meneer Eisfelt wil je spreken.’
Net als de eerste keer kwam hij onder de indruk van het uitzicht op de Scheldebocht. Het enige verschil met zijn vorige bezoek was, dat Eisfelt vriendelijk was en begaan met zijn toestand.
Hij kwam hem tegemoet en schudde hem de hand. ‘Wat is er gebeurd, mijn beste? Een ongeluk?’
De herinnering aan de vernedering was erger dan de pijn en Jonathan was nog niet in staat daarover uit te weiden. ‘Een stom accidentje, directeur. Euh… Gestruikeld op de trappen van de Brusselse metro.’
‘Niets ernstigs, hoop ik?’
‘Nee. Dank u wel.’
‘En je compagnon? Ook goed?’
Jonathan keek wat verbouwereerd. ‘Euh,… wie bedoelt u?’
Met een zachte druk op zijn schouder duwde Eisfelt hem op een stoel. Zelf liep hij om zijn bureau heen en ging zitten. ‘Wie anders dan Columbo? Hoe werkt het IS-programma ook al weer?’
Jonathan verstrekte een paar woorden uitleg. De directeur deed of hij luisterde, maar zijn belangstelling was duidelijk elders. Eisfelt kwam dan ook vlug terzake. ‘Als ik het goed heb begrepen was het niet Aribaldi, maar Columbo die je op het spoor van Lepaon bracht?’
‘Precies.’
Eisfelt nam zijn hand af van een dienstnota die voor hem lag. Jonathan kon bovenaan de naam van Lepaon lezen. ‘Je hebt goed werk verricht, Jackson,’ zei hij en keek hem ernstig aan. ‘Het vervelende is dat je me ermee in moeilijkheden brengt.’
Jonathan dacht aan zijn ervaring op het dak van het Brusselse torengebouw. ‘Dat lijkt me wat overdreven, directeur.’
Eisfelt schudde zijn weelderige haardos. ‘Toch wel, Jackson, toch wel.’ Hij keek hem strak in de ogen. ‘Ik wil openhartig met je praten. Vind je dat goed?’
‘Vanzelfsprekend.’
‘Je weet ook wel dat er in een democratisch land pressiegroepen bestaan. Meestal heeft dat een fatsoenlijke uitwerking. Maar pressiegroepen worden geleid door personen, soms door politici, en hoewel die zich inspannen voor het algemeen belang, wil dat niet zeggen dat ze het eigenbelang verwaarlozen.’
‘Ik begrijp niet waar u naartoe wil.’
‘Geduld.’ Eisfelt stond op en ging bij het raam staan.
‘Laten we zeggen dat je met je onstuimige bezoek aan Lepaon op héél gevoelige politieke tenen hebt getrapt. Vanmorgen heeft de kabinetschef gevraagd hem het dossier over te maken.’
‘Hij kan u niet dwingen, directeur.’
‘Nee. Maar hij beslist wel wie over drie maanden tot directeur-generaal wordt bevorderd.’
Tegen zo'n argument was Jonathan niet opgewassen.
Eisfelt liep weg van het raam en boog zich over het bureau. ‘Het spijt me, Jackson.’ Hij overhandigde hem de dienstnota. ‘Dit is een formeel bevel het dossier bij de dienstleider van het CTK in te leveren.’
Inwendig ziedend van woede pakte Jonathan de nota aan en stond op.
‘Ga zitten, Jackson. Ik ben niet uitgesproken.’ De directeur wachtte tot hij was gaan zitten. ‘Ik weet dat mijn diensten soms inefficiënt en traag zijn. Overheidsinstellingen hebben meer van die kwalen.’ Zijn ogen vernauwden zich. ‘Corruptie hoort daar evenwel niet bij.’
Jonathan luisterde met verbazing. ‘Corruptie?’
‘Jazeker. Het is duidelijk dat je iets op het spoor bent. Voorlopig wil ik daar geen woord over horen. Begrijp je me? Voorlopig.’
‘Al wat ik u zou kunnen vertellen is…’
‘Ik wil dat je met je onderzoek doorgaat!’
Opeens vond Jonathan de directeur niet meer onaardig.
Eisfelt ging zitten. ‘Strikt vertrouwelijk, wel te verstaan.’
‘Waarom ik?’ vroeg Jonathan.
De directeur glimlachte wrang. ‘Om je de waarheid te zeggen: omdat je de enige bent die vrij is van verdenking.’
De spontane openhartigheid van Eisfelt overtuigde hem. ‘Akkoord,’ zei Jonathan.
‘Maar wees alsjeblieft voorzichtig,’ zei Eisfelt ernstig.
‘Hoe bedoelt u?’
Eisfelt liet zijn stem wat dalen. ‘Marie-Pierre Desgrange. Het zou me niet verbazen dat ze op het punt stond een ernstig geval van corruptie aan het licht te brengen.’
‘Wil dat zeggen dat haar dood geen ongeluk was?’
‘Ik weet het niet. Hoewel de omstandigheden bijzonder ongewoon waren. Ze had om zeven uur een afspraak in haar kantoor. Met wie? Met welk dossier hield ze zich bezig? Wat deed ze op de brandtrap om acht uur 's avonds? Allemaal vragen die nooit een antwoord hebben gekregen.’
‘Als ik het goed heb begrepen, werd er ook nooit een onderzoek naar ingesteld. U hebt de gerechtelijke politie niet ingeschakeld?’
‘Het zou de dienst onnodig in opspraak hebben gebracht.’
Hoewel Jonathan het daar niet mee eens was, kon hij begrip opbrengen voor de ambtsbeslommeringen van de directeur. Marie-Pierres dood was door de politie als een ongeluk afgedaan en voor zover het de verdwenen opgaven van de door haar onderzochte aangiften betrof: hij had zelf de aftandse uitrusting van de belastingdiensten kunnen vaststellen. Was het zo verwonderlijk dat rapporten van een overleden rijksambtenaar niet terug te vinden waren tussen de duizenden kartonnen dozen met niet-geklasseerde documenten?
Eisfelt keek hem vragend aan. ‘Ben je het met me eens?’
Jonathan knikte. Het gaf hem alleszins een geruster gevoel dat de man aan de top aan zijn kant stond, ook al wilde die daarbij zijn eigen promotiekansen niet te grabbel gooien.
‘Akkoord.’
‘Prachtig. Hou me op de hoogte, maar geen geschreven rapporten. Zodra je iets concreets hebt, kom je me opzoeken. Zo weten we zeker dat het onder ons blijft.’
Jonathan overwoog Eisfelt over zijn uitstap naar Zürich in te lichten, maar hij betwijfelde of de directeur zijn manier van informatie inwinnen zou goedkeuren. Ook over de brief met het protocol zweeg hij. Hij besloot daarmee te wachten tot hij hem in zijn bezit had.
Eisfelt liep mee tot aan de deur en schudde hem krachtig de hand. Daarbij vermorzelde hij zowat Jonathans lange, smalle vingers.
Even later liep Jonathan in gedachten verzonken de trappen af naar de lagergelegen verdieping. Op één of andere manier verwekte de pijn in zijn hand een geruststellend gevoel.
Elisabeth keek somber naar het beeldscherm en zei: ‘Verloren moeite. Zelfs de databank van Brussel of die van Gent heeft niets onder Niks of Nix. Evenmin onder Patricks.’
Jonathan zag dat ze moe was. Ik maak haar het leven moeilijk, dacht hij. We zouden er beter helemaal mee ophouden. Maar daarvoor is het waarschijnlijk te laat. ‘Patricks heeft misschien een strafregister,’ zei hij. ‘Kunnen we dat niet raadplegen?’
Ze schudde het hoofd. ‘Niet zonder toestemming van de procureur-generaal. En die krijg je niet zómaar. De wet ter bescherming van de privacy, weet je.’
Jonathan trok een verongelijkt gezicht.
‘Daarom hebben we een contactambtenaar bij de substituut. Hij vertelt ons informeeld wat we willen weten en zo nodig dienen we post factum een aanvraag in. Wend je tot Belmans. Die zal je helpen.’
Hij klapte het dossier van Lepaon dicht. ‘Prachtig. Ik wilde net naar hem toegaan.’
Belmans gebaarde hem te gaan zitten en haalde twee blikjes bier uit een van zijn laden.
‘Vijf uur. Tijd voor het aperitief.’
‘Nee, bedankt. Tenzij je iets hebt zonder alcohol.’
Belmans rommelde in de lade en vond een blik Coca Cola.
Ze trokken de blikjes open en dronken.
Jonathan veegde zijn lippen af. Hij wees op het dossier van Lepaon dat hij op het bureau had neergelegd. ‘Is het normaal dat een ministerieel kabinet een fiscaal dossier opvordert?’
Belmans haalde de schouders op. ‘Het is een eeuwenoud gebruik. Bij de administratie wordt de vuile was liefst binnenshuis behandeld.’
‘Lepaon zelf is niet belangrijk. Hij is een stroman voor een soort Brusselse peetvader.’ Zonder er veel woorden aan te verspillen zette Jonathan het doel van zijn bezoek uiteen.
Belmans dronk zijn blik leeg en greep naar de telefoon. Toen hij een kwartier later de hoorn neerlegde, maakte hij een huiverig gebaar. ‘Een zware jongen, die Harry Patricks. Eén meter negentig, blond haar en een licht hinkende gang, nietwaar?’
‘Dat is 'm.’
Belmans' blik gleed over de notities die hij in een klein, zorgvuldig handschrift had opgeschreven. ‘Laat eens kijken. Hij is een neef van Lepaon. Werd door zijn grootmoeder opgevoed in een milieu van behoorlijke financiële standing. Was vrij vlug een goede bekende in het Brusselse nachtleven en bewoog zich in de schaduwzone, waar gangsters en slinkse zakenlui elkaar vinden.’ Belmans dook omlaag en haalde een nieuw blikje bier tevoorschijn. Hij dronk, slaakte een tevreden zucht en ging verder: ‘Patricks werd bekend als de specialist van het fraudecircuit met zwart geld. In uiterst linkse kringen gaan geruchten dat hem de hand boven het hoofd werd gehouden door een rijke Brusselaar met invloed in regeringskringen, voor wie hij allerlei dubieuze karweien opknapte.’
‘De naam?’ vroeg Jonathan ongeduldig. ‘De naam van die rijke Brusselaar?’
Belmans ging niet in op de vraag. Hij nam een lange teug, boerde bescheiden achter zijn hand en vervolgde: ‘Sinds enige tijd schijnt het niet meer te boteren tussen die twee. Patricks zocht naar nieuwe bronnen van inkomsten. Hij vormde een bende en pleegde hold-ups op geldtransporten, waarbij telkens doden vielen. Een paar weken na de derde roofmoord, een overval op een Securitas-wagen in Leerbeek, werd hij gearresteerd.’
Jonathan luisterde met verstomming. ‘Dus zit hij momenteel opgesloten?’
‘Niet meer. Precies een jaar later werd hij door een militair commando bevrijd uit de dievenwagen die hem van de gevangenis in Heverlee overbracht naar het Brusselse Justitiepaleis.’
‘Hoezo, militair commando?’
‘Bij wijze van spreken. De gangsters gingen met een koelbloedigheid te werk die je pas na een doorgedreven militaire opleiding bereikt. Ze legden het verkeer op de autosnelweg stil en schoten er op los, terwijl verschrikte automobilisten toekeken. Een maand na de bevrijding van Patricks pleegde zijn bende haar eerste bloeddorstige overval op een warenhuis.’
Het leek Jonathan onwaarschijnlijk dat het om dezelfde persoon ging. ‘Als dat waar is, zit momenteel de hele politiemacht achter hem aan.’
‘Vreemd genoeg niet.’
‘Hoe kan dat?’
‘M'n informant vreest dat er een link bestaat tussen de Bende en sommige diensten van politie of rijkswacht. Alles wijst erop: de informatie en de wapens waarover ze beschikken, de militair georganiseerde overvallen en de wijze waarop de onderzoeken naar de misdaden worden gevoerd.’
De consequenties van wat hij hoorde waren té verstrekkend. ‘En daar wordt niets tegen gedaan?’
‘Toch wel. Er werd een parlementaire onderzoekscommissie in het leven geroepen.’
‘Alsof dat zal helpen.’
‘O, ik weet het niet. Sindsdien lijkt de samenhorigheid zoek. Er hebben onderlinge afrekeningen plaats. Herinner je de moord op de FN-directeur die hen van wapens voorzag.’ Belmans lachte schamper. ‘Misschien roeien ze zichzelf uit, zoals een bosbrand die vanzelf dooft als de wind keert.’
Ondanks alles had Jonathan tot nu toe de afrossing op het dak van het Brusselse torengebouw als een losstaand feit beschouwd. Nu pas drong het ten volle tot hem door dat hij zijn hand in een wespennest had gestoken. En hij niet alleen. Oók Elisabeth. Tegen een gangster van zo'n formaat was hij niet opgewassen. Vooral niet als die op zo'n verregaande protectie van hogerhand kon rekenen. Hij vroeg: ‘De rijke Brusselaar voor wie Patricks al eens karweitjes opknapte, wat wist je contactambtenaar over hem?’
‘Niet veel. Zijn naam wordt genoemd in verband met Nix.’
‘Wie is Nix?’
Belmans zuchtte. ‘Dat weet niemand. Vermoedelijk de man die aan het hoofd staat van de Brusselse marché de la criminalité, een geheime belangengemeenschap waarin zakenlui, wapenhandelaars, geheime agenten, boeven en sommigen die een openbaar ambt vervullen elkaar vinden.’
Wapenhandelaars! Hij herinnerde zich het rapport van Geilbein!
Belmans vroeg: ‘Je weet toch dat je je op glad ijs waagt?’
Onwillekeurig betastte Jonathan de nog altijd pijnlijke plekken op zijn gezicht.
‘Dat heb ik ondervonden, ja.’
Belmans maakte medelijdende klakkende geluiden.
‘Als ik jou was, zou ik m'n handen ervan afhouden, Jonathan. Je riskeert aan 't kortste eind te trekken.’
‘Ik weet het,’ zei Jonathan ongelukkig, ‘maar als iedereen zo gaat redeneren.’
‘Dan verandert er niets. Dat is zo. Maar er liepen al schoften tussen de Peking- of de Neanderthalmensen. Eén enkele ambtenaar met een overdreven gevoel voor rechtvaardigheid zal daar weinig aan veranderen.’
Jonathan stond op. ‘Bedankt, Jan.’
Belmans kneep het bierblikje ineen en mikte het in een papiermand. ‘Graag gedaan.’
In gedachten verzonken liep Jonathan de trappen op naar de zesde verdieping. Wat Belmans niet wist, was dat de schoften al tot in de rangen van de BBI waren geïnfiltreerd.
Wat het gevaar betreft had de dienstleider gelijk. Opnieuw vroeg hij zich af, waarom hij zijn leven zou riskeren.
Om de dood van Marie-Pierre te wreken? Nee! Niet als hij daarmee ook Elisabeths leven op het spel zette.
Misschien deed hij er beter aan het aanbod van Samuels te aanvaarden.
Uitwijken naar Canada. Samen met Elisabeth.
En Annabelle.
De vraag was of Elisabeth daartoe bereid zou zijn.
Elisabeth was al naar huis.
Hij was bezig zijn spullen bij elkaar te zoeken, toen hij zich de twee miljoen dollar commissie herinnerde, die wapenhandelaar Armeboa aan Immzür had betaald. Geld dat met een omweg in de lade van BSL was terechtgekomen. Ongetwijfeld een geval van smeergeld in verband met legeraankopen. Met zijn jas al aan liet hij Columbo toegang zoeken tot de VUB-databank en liet hij nagaan wie in regeringskringen betrokken was geweest bij de aankoop van militair materieel.
Een halfuur later was hij ervan overtuigd dat Nix een schuilnaam was van minister van staat Valéri De Beers, kamerlid, ex-burgemeester van Brussel en sinds jaren voorzitter van de Commissie van Aankoop voor het ministerie van Defensie.
Hij vroeg Columbo het doopceel te lichten van De Beers.
De informatie die hij kreeg was verbijsterend.
Onder zijn burgemeesterschap had De Beers de stad Brussel tot een grote bouwwerf omgevormd en zijn connectie met Lepaon stak hij nauwelijks onder stoelen of banken. Hij bleek een succesrijk zakenman te zijn, was afgevaardigd-bestuurder bij verscheidene vennootschappen, waaronder Cinébrux en Euroconserve, en hoewel hij in iedere vennootschap over onbeperkte macht beschikte, bezat hij blijkbaar nergens aandelen.
En met zijn gezag in de politieke wereld wist hij de duivel op het kussen te binden.
Een hele tijd zat Jonathan na te denken. Zijn gedachten gingen in cirkels, bewogen rondom dat ene punt: hoe kon hij Elisabeths veiligheid verzekeren?
Na een kwartier kwam hij tot een besluit. Hij zou beginnen met een blik te werpen op het fiscale dossier van Valéri De Beers. Opnieuw bracht hij een bezoek aan Belmans. De dienstleider was de enige die op de afdeling nog aan het werk was; ook bij de fiscus is de economische wet van toepassing dat tachtig procent van het werk wordt verricht door twintig procent van het personeel.
‘Ik wil het dossier van De Beers,’ zei Jonathan zonder omwegen.
Belmans liet zijn pen vallen en stopte een wijsvinger in zijn oor. ‘Ik weet niet wat het is, maar ik hoor niet goed aan deze kant.’
‘Ook van de vennootschappen Cinebrux, Euroconserve en Brussels Sky Line.’
‘Luister, Jonathan. Zelfs de portier weet dat dossiers van politici niet door de eerste de beste uitgepluisd kunnen worden.’
‘Waarom niet? Moeten zij niet aan Caesar geven wat…’
‘Néé!’ Belmans keek Jonathan met gekwelde ogen aan. ‘Ze zijn Caesar. De Beers in de eerste plaats.’
‘Misschien wel,’ zei Jonathan volhardend, ‘maar ook keizers kunnen ten val worden gebracht.’
‘Eén rebel is nog geen volksopstand.’
‘Maar één corrupte gezaghebber kan wel een heel volk tiranniseren.’
Belmans spreidde zijn handen alsof hij zich overgaf. ‘Stel dat ik wil helpen.’ Hij aarzelde. ‘Vorige week kreeg ik formeel opdracht iedereen te melden die een dossier van politici, of van vennootschappen waarin ze een mandaat hebben, opvroeg.’
‘Melden aan wie?’
Belmans bestudeerde zijn nagels, wierp een zijdelingse blik naar de deur en mompelde tenslotte: ‘Delcanto.’
Het was niet meer dan een kruimel bewijs, maar Jonathan pikte het dankbaar op.
‘Het kan me niet schelen dat je het meldt,’ zei hij, ‘maar zorg dat het drie weken duurt vooraleer hij het weet.’
Belmans glimlachte opgelucht. ‘Geen nood, kerel. Iets op de lange baan schuiven, is bij een openbare dienst geen probleem.’