Vijftien
Jonathan werd wakker doordat er licht in zijn ogen scheen. Hij lag gekleed onder de dekens en zijn lichaam jeukte alsof er duizend mieren over zijn huid kropen. In weerwil van de gedwongen tweeénzeventig uur rust, voelde hij zich door en door vermoeid en dof in zijn hoofd.
De lampen zaten opnieuw in de fittings. Op de tafel stonden twee dampende soepkommen en er lag een stokbrood bij en een zwarte worst. Hoewel hij drie dagen nauwelijks had gegeten, wekte het zien van het voedsel geen noemenswaardig hongergevoel op.
Sallet had zich in de deuropening opgesteld, zijn revolver met de lange loop in de hand en aan de uitdrukking op zijn gezicht zag Jonathan dat hij niet beter vroeg dan een voorwendsel om het vuurwapen te gebruiken. In het midden van de kamer stond Patricks, in zijn linkerhand hield hij een mini-cassetterecorder. Hij was fris geschoren en zoals altijd keurig gekleed: een grijze pantalon met scherpe vouw, een grijs gestreept hemd met open kraag en daarin een geknoopte zijden sjaal van een Parijse couturier. Hij wees naar het voedsel. ‘Jullie kunnen eten.’
De Beers was als eerste bij de tafel. Hij brak een stuk van het brood en doopte het in de soep. Twee minuten later had hij het grootste deel van het brood, zijn soep en driekwart van de worst naar binnen gewerkt. Jonathan at rustig zijn soep en de rest van het brood.
De Beers veegde met zijn mouw langs zijn mond. ‘Ik heb al in betere restaurants gegeten.’
Patricks wierp een buisje met tabletten op de tafel. ‘Adalat,’ zei hij, ‘naar het schijnt neem je dat voor je hart.’
De politicus knikte. ‘Je bent op de hoogte.’ Hij slikte een tablet droog door. ‘De volgende keer een glas water, graag.’
Patricks legde de recorder op de tafel. ‘Hier. Lees deze tekst.’ Hij vouwde een blad papier open. ‘Letterlijk wat er staat en géén geintjes. Begrepen?’
De Beers drukte de opnametoets in en hield het toestelletje voor zijn lippen. Langzaam en duidelijk zei hij: ‘Je kan de pot op.’
De gangster keek hem sprakeloos aan. ‘Wat krijgen we nou?’
‘Waar is het kind? Hoe is het ermee?’
‘Opgesloten met de moeder in een verwarmde kamer en het krijgt behoorlijk te eten en te drinken.’ Patricks werd onverwacht woedend. ‘Verdomme, wat kan mij dat nest schelen.’
‘Mij wel. Ik heb al gezegd dat het voor een kind niet goed is opgesloten te zijn. Vooral dit kind niet.’ De Beers gebaarde met het hoofd in de richting van Jonathan. ‘Ze horen samen. Zo zijn we het overeengekomen.’
‘Het is hier geen crèche. En wie denk je dat ik ben? Een kinderoppas?’ snauwde Patricks.
‘Nee. Helemaal niet. Ik weet dat je een zware jongen bent,’ antwoordde De Beers onverschillig. ‘Vooral een onbetrouwbare zware jongen. Daarom neem ik voorzorgen, stel ik eisen.’
‘Eisen? Jij? Laat me niet lachen. Hier heb ik de macht in handen. Ik maak jou met evenveel gewetensbezwaar dood als ik een mug platsla.’
‘Zeker. Het verschil is dat ik dood geen cent waard ben. En dat geldt ook voor m'n medegevangenen. En nog iets, petit con. Ik ben te oud om me door jou te laten intimideren.’
Jonathan volgde gespannen het mentale gevecht. Hij zag de woede opwellen in de ogen van Patricks, plaatsmaken voor halfslachtige twijfel en ten slotte het achteruitkrabbelen. ‘Neem niet te veel risico, ouwe vent. De volgende keer krijgje je vet.’
‘Goed zo. Blij dat we elkaar begrijpen.’
Patricks wees opnieuw naar het vel papier. ‘Begin ermee. Precies hetzelfde.’
De Beers las de tekst en schoof het blad terug. ‘Ik gebruik mijn eigen woorden.’
‘Waarom?’
‘Zodat m'n zoon weet dat het ernst is en dat hij moet betalen.’
‘Een code dus? Geen denken aan.’
De ander zweeg en wreef over zijn baardstoppels.
‘Vooruit dan maar. Laat eens horen.’
De Beers zette opnieuw het toestel in werking. ‘Charles? Ecoute mon fils. Je suis…’ De stem van de politicus werd zacht en vriendelijk, Jonathan luisterde mee, hoorde hoe hij vertelde dat zijn leven in gevaar was en hoe hij erop aandrong aan de eisen van zijn ontvoerders toe te geven. Als er al een code in zijn woorden verborgen lag, dan was die niet te verstaan.
De Beers schakelde de recorder uit. ‘Ziezo. Als er van betalen sprake…’
‘Als? Wanneer bedoel je.’
‘Laten we zeggen: vooraleer er betaald wordt, heb ik nog een paar voorwaarden te stellen in verband met onze bevrijding. Yoor tien miljoen mag dat wel.’
‘O ja? Welke?’
‘Later. Eerst het protocol. Waar is de telefoon?’
‘Hebben we niet.’
‘Maak dat je grootje wijs.’
‘Goed. We hebben telefoon, maar bellen nooit zelf. Uitgaande oproepnummers worden in de centrale genoteerd.’
‘Hoe doe je het dan? Met postduiven?’
‘We hebben een kamer in het Holiday Inn in Calais.’
‘Niet erg verstandig. Vanuit een hotelkamer telefoneren.’
Patricks grinnikte. ‘Doen we ook niet. We hebben een zender op de telefoon aangesloten en bellen vanuit de auto met een draadloos toestel. Vierhonderd meter daar vandaan.’
‘Zo. Om drie uur vanmiddag telefoneer je naar het kabinet van het Ministerie van Verkeer met mijn complimenten. Vraag naar Simon Sermeus. Hij moet zorgen dat de brief van Jacksòn overmorgen op het postkantoor in Antwerpen ligt.’
‘Is dat alles?’
‘Nee. Zorg dat die verdomde kabel wat langer is zodat we ons kunnen wassen. Ik stink.’
Patricks draaide zich op zijn hielen om. Hij was al buiten toen De Beers hem terugriep. ‘Breng ook een pijp en tabak. Veel tabak! Halfzware.’
De deur sloeg dicht. Hij keek naar Jonathan. ‘Dat is de enige manier om me te doen creperen,’ zei hij ernstig. ‘M'n pijp afpakken.’
Ook voor Elisabeth leek het of aan de eerste drie dagen geen einde kwam. Nadat ze met Annabelle opnieuw was opgesloten had ze geen oog meer dicht gedaan. Het kind was vrij vlug in slaap gevallen, stevig tegen haar aangedrukt en toen het's ochtends wakker werd, wipte het uit bed en begon aan een soort van oriënteringsronde door de kamer. Ze nam al de voorwerpen in haar hand en bekeek ze alsof ze er de deugdelijkheid van wilde vaststellen. Soms zette ze het object voorzichtig neer en soms wandelde ze ermee naar Elisabeth en overhandigde het haar. Ze noemde de naam van het object: bord, vaas, en wanneer ze niet wist wat het was zei ze onveranderlijk: ‘Pop.’
Tussen de snuisterijen op de hoekkast lag, naast een mooie pluchen beer, een kapotte pop. Een Bretoens boerinnetje met loshangend hoofd. Annabelle kuierde ermee naar haar rieten stoel en probeerde het hoofdje rechtop te zetten. Daarmee hield ze zich urenlang bezig.
Elisabeth wist dat deze vorm van isolement een kenmerk was van haar handicap, maar het wees ook op angst en onzekerheid en ze werd er wanhopig van het kind zo bezig te zien.
Het was bijna een opluchting toen Sallet de volgende ochtend binnenkwam. Hij gooide de luiken open, waardoor de kamer opeens een vriendelijker uitzicht kreeg en installeerde een elektrische kachel, waarmee het snel behaaglijker werd. Daarna bracht hij koffie, chocolademelk en croissants. Elisabeth verbaasde zich over deze menselijke behandeling, vooral na de nachtelijke escapade.
Annabelle at en dronk zonder haar spelletje te onderbreken. Het was jaren geleden dat ze zich nog zo uit de werkelijkheid had teruggetrokken. Ze kon niets over zichzelf vertellen noch verwoorden wat haar scheelde; als Elisabeth iets over haar wilde weten, moest ze het met keuzevragen doen: ben je tevreden of ben je bang, kon ze vragen. Dan zou het kind misschien antwoorden: of ben je bang. Waarom ze bang was, kon ze niet vertellen.
Elisabeth voelde zich, ondanks het gezelschap van haar dochter, moederziel alleen en ze wist met zichzelf geen blijf.
Ze deed hardnekkige pogingen zich te verliezen in meditatieve asana's, maar de yama noch de yantra kon haar enige geestelijke verlichting brengen. Het was alsof ze met haar spieren bezig was haar hersenen in bedwang te houden, in plaats van omgekeerd.
Het was de komst van Jonathan op de vierde dag die haar algehele ontreddering voorkwam en Annabelle voor het eerst deed ophouden te spelen met de pop. Hij zag in één oogopslag de diepe droefheid in Elisabeths donkere ogen – die ze meteen maskeerde – en het zinloze spelletje dat Annabelle speelde, maar hij deed of hij niets merkte. Hij wilde iets geestigs zeggen, maar kon niets verzinnen. Dus vertelde hij haar over zijn gesprekken met de controversiële Valéri De Beers, over diens opvattingen over politiek en zaken, zijn austeriteit en zijn schijndeugd en over het mentale robbertje dat de politicus die ochtend had uitgevochten met Patricks. Toen hij De Beers als bedgenoot beschreef, glimlachte ze ten slotte, al was het nog wat stroef, zoals ze het bij een tandarts zou doen.
‘Door zijn tussenkomst kunnen we straks met Annabelle in de tuin wandelen.’ Hij kuste haar op het puntje van haar neus. ‘Een sneeuwman maken.’
Haar glimlach werd breder, ze liet haar kleine witte tanden zien.
Annabelle kuste de pop eveneens op haar neus en legde ze neer. Ze ging bij de tafel zitten en pakte een schrijfblok. Met een trek van inspanning op het mooie gezichtje begon ze woorden te schrijven. Van boven naar beneden, als een lichtreclame.
Elisabeth ging naast haar zitten en schreef dezelfde woorden naast elkaar. ‘Kijk, liefje, zo.’ Annabelle deed het, maar schreef van rechts naar links.
Hij wilde Elisabeth vragen waarom ze zo deed, maar die schudde het hoofd.
Enige tijd later bracht Sallet hen naar de ommuurde tuin. Er lag te weinig sneeuw om een sneeuwman te maken, maar Annabelle amuseerde zich met in haar eigen sporen te lopen.
‘Het zijn vooral de abstracte begrippen waarmee ze het moeilijk heeft,’ legde Elisabeth uit. ‘Dik, dun, groot, klein. Je kunt haar met voorbeelden uitleggen wat een reus is en wat een dwerg, maar niet dat er ook een grote dwerg kan bestaan en een kleine reus.’
‘Heb je haar gevraagd waarom ze zo bang was van het schilderij?’ vroeg hij.
‘Nee. Ze zou het niet kunnen uitleggen. Misschien de felle rode kleuren.’ Ze legde haar hand in de kromming van zijn elleboog en kwam naast hem lopen. ‘Sinds enige tijd vermijd ik over haar te praten waar ze bij is. Ze is een verstandig kind en begrijpt waarschijnlijk meer dan we denken, maar het komt er niet uit. Gisteren huilde ze met me mee. Dat is een nieuwe ervaring voor haar.’ Ze bleef staan. Haar vingers boorden zich in zijn arm. ‘O Jonathan, hoelang denk je…?’
‘Niet lang meer, Betty. In de loop van volgende week ga ik met Patricks naar Antwerpen het protocol halen. De Beers heeft dat zo geregeld. Tegen die tijd is het losgeld misschien betaald en mogen we weg.’
‘Echt?’
‘Echt,’ lachte hij. ‘Dan reizen we samen naar Zwitserland. Daar ligt de sneeuw metersdik en we maken een sneeuwman zo groot en zo mooi als Annabelle.’
Het meisje keek op toen ze haar naam hoorde; ze zocht nog geen oogcontact, maar richtte haar blik in de richting van waar zijn stem was gekomen en hij begreep dat dit een stap vooruit was.